Door: Jelle Mannes
Datum: 25-09-2022 | Cijfer: 9.3 | Gelezen: 5803
Lengte: Lang | Leestijd: 15 minuten | Lezers Online: 1
Lengte: Lang | Leestijd: 15 minuten | Lezers Online: 1
Vervolg op: Maagdenroof - 1
Die tweede nacht, wanneer het op zijn donkerst en koudst is, hoor ik vlakbij een woest gebrul en het geluid van stampende voeten. Ik weet bij Wodan niet wat er gebeurt. Met mijn gedachten bij de schone Leifir heb ik me net voor de tweede keer afgetrokken en mijn rechterhand en mijn lid voelen ijskoud aan nu de kwakjes zaad aan de noordenwind blootgesteld worden. Ik stop mijn slinkende erectie in mijn leren broek en slaak de alarmkreet. Gelukkig heb ik mijn manschappen voorbereid op een aanval, al is die nog zo onwaarschijnlijk. Wanneer het dorpelingen zijn die maagden komen redden, kunnen ze alleen gewapend zijn met stokken of alaam dat snel zal breken onder onze lansen en zwaarden. Mijn troep verzamelt zich rond mij aan de ingang van de tent waarin de maagden rusten, zo goed mogelijk bewapend en bereid zich tot de dood te verdedigen.
Hoewel we niets kunnen zien: horen kunnen we des te beter. Een golf van oorlogskreten komt op ons af. Dit is niet de taal van het eiland, maar die van Baldur en zijn hof! Heeft hij zich zelf tegen ons gekeerd? Onmogelijk! De stampvoetende bende komt onze richting uitgelopen en ik vang een eerste slag van een zwaard op met mijn knuppel van mispelhout. Onmiddellijk sla ik de knuppel op het hoofd van mijn belager die aan mijn voeten neervalt. Ook de andere leden van mijn troep maken korte metten met de aanvallers, van wie we er een aantal horen wegvluchten terwijl ze ijle kreten slaken. Samen met enkele van mijn mannen achtervolg ik hen in het diepe duister. We halen er eentje in en slaan hem tegen de grond. Wat er van onze belagers overblijft, vlucht verdorie naar zee! Ons kampement staat op slechts enige honderden voet van het water. In het allereerste licht van de dag zien we het silhouet van een boot. De overlevenden van onze aanvallers proberen in sloepjes naar de boot te varen, maar we lopen hen achterna en slaan met onze knuppels, zwaarden en lansen de beide bootjes aan diggelen. De opvarenden sleuren we bij hun natte kleren op het droge. De boot kunnen we niet bereiken, die ligt te ver in zee.
Wanneer het licht wordt, zien we dat onze belagers geen eilanders zijn. Ik ben helaas hun taal niet machtig en niemand anders in mijn groep begrijpt hen. We binden hen stevig vast met henneptouw en ik laat hen bewaken. Voor we onze laatste dagmars aanvangen, heb ik nog de taak de maagden min of meer in te delen volgens hun kwaliteiten als bijslaap. Daarbij helpt natuurlijk de schoonheid van het gezicht, maar evengoed hoe hun lijf eruitziet. Ik ga de tent binnen en beveel hen hun kleren uit te trekken. Ze hebben inderdaad goed geluisterd naar hun voorgangsters: ze weten allemaal dat deze inspectie hen te wachten staat. Zonder veel omhaal staan ze op, trekken hun bontjas en hun grove linnen kleed uit en dan staan ze naakt: dertien aan de ene kant van de tent en twaalf aan de andere. Ik begin de inspectie doelbewust aan de verste kant, waar de twee onnozele meisjes staan. Ik wil Leifirs schoonheid als allerlaatste ontdekken.
Ik vraag de namen van de twee onnozele meisjes. Ze blijken tweelingzussen te zijn en het gevolg van de verkrachting van hun moeder door een van haar zonen. Inteelt dus. Dat is geen vergrijp, zolang het maar gebeurd is nadat de moeder ontmaagd werd aan het hof. Dat blijkt zo te zijn. Ze weten dat hun broer al geboren is nadat hun moeder met haar boreling van het hof was teruggekomen. Misschien kan een gezonde woeste krijger bij hen nog een normaal kind maken, maar ze zullen hoe dan ook door iemand van de allerlaagste klasse ontmaagd worden, dat staat vast. Hun lijfje is plomp en dik, hun borsten vind ik zelfs afstotelijk omdat ze bijna uitsluitend bestaan uit een uitstulping van lichtbruin tepelhof zonder dat er eigenlijk een tepel te zien is. Wanneer ik hen vraag te gaan liggen en hun benen open te sperren, doen ze dat zonder dralen. Hun vette kruis is compleet onbehaard, de randen van hun gleuf zien rood. Ik vraag hen, zoals ik het alle anderen zal doen, of ze nog maagd zijn. Ze knikken heftig met hun hoofd en schreeuwen het bijna uit: 'Ja, hoofdman, we hebben ons vlies nog.' Dat is het standaardantwoord dat hen in hun dorp geleerd is. Bij de andere meisjes zie ik alle mogelijke verschillen in het krijgen van borsten en beharing tussen de benen. Van helemaal plat zoals een jongensborst tot hier en daar al een aantrekkelijk gevormde welving. Door de kou staan alle tepels mooi rechtop, behalve bij de onnozele tweeling.
Dan kom ik eindelijk bij Leifir. Ze staat rechtop op haar strozak als was ze een koningin. Nu ja, ze is niet voor niets de dochter van Baldur zelf en dat weet ze maar al te goed. Ze heeft zijn vuurrode haar geërfd en waarschijnlijk ook zijn lichaamsbouw. Ze is iets groter dan de anderen. Trots laat ze zich keuren, van kop tot knieën (ze hebben alleen hun beenbeschermers en hun klompen nog aan). Dit wordt zonder twijfel een pracht van een vrouw en weer voel ik onmiddellijk hoe mijn lid groeit van pure lust. Wanneer ik haar tussen de benen bekijk, loos ik vanzelf mijn zaad. Ik wist niet dat er zich zo'n schoonheid in het kruis van een meisje kon verbergen als bij deze Leifir. Nog volstrekt haarloos, maar met een reeds goed afgetekend heuveltje boven de gesloten gleuf die een beetje nat is. Een doorzichtig druppeltje perst zich een weg naar buiten, helemaal onderaan haar spleetje. Ik begeer haar met elke vezel in mijn lijf en een golf van jaloezie stijgt in mij op wanneer ik bedenk dat ze voor een of andere raadsheer bestemd is.
Wanneer het volop licht is en de eerste warmte over het land komt, stel ik de stoet op voor de laatste tocht naar de burcht van Baldur. Leifir loopt vooraan en de twee onnozele meiden helemaal achteraan. Het kan hen blijkbaar niet schelen: ze zijn onder elkaar druk bezig over wie van hen de mooiste krijger zal ontvangen! De rij van maagden wordt geflankeerd door bewapende krijgers. Daarachter loop ik aan het hoofd van mijn troep die onze gevangenen meezeult.
Aan het hof doe ik verslag van de gebeurtenissen bij de secretaris van Baldur. Hij haalt onze leider er in persoon bij en ik herhaal mijn belevenissen over de gewapende overval van vannacht. Baldur spoedt zich met mij en de secretaris naar de gevangenen. Hij krijgt uit hen dat zij bespieders zijn, dat een grote vloot onderweg is om het eiland in te nemen en Baldur en zijn troep te vermoorden. Onmiddellijk mobiliseert Baldur iedereen. De plek waar de boot nog altijd ligt is de enige waar het heel gemakkelijk is om aan land te komen.
Nu laat Baldur zien welk een goede strateeg hij is. Alle hovelingen, van de laagste tot de hoogste, moeten meevechten. Mij benoemt hij pardoes tot zijn luitenant, niet alleen omdat ik de aanval heb kunnen afslaan en heel wat van de belagers heb gedood, maar vooral omdat ik zes van hen levend heb kunnen meebrengen. Zij hebben onder gruwelijke folteringen het hele plan van hun koning uit de doeken gedaan, zodat we ongeveer weten wat ons te wachten staat. Baldur zegt dat de aanvallers uit zijn geboorteland komen, waaruit hij twintig zomers geleden is gevlucht. Nu wil de zoon van de vorige koning wraak nemen op hem en het eiland veroveren.
De wreedheid van Baldur en zijn manschappen grenst aan het ongelooflijke. Ze laten de manschappen van elk schip aan land komen en wanneer ze de burcht naderen, hakken wij hen in de pan. Niemand van hen overleeft het avontuur. Na enkele dagen doemt geen enkele boot meer op. De kust zal voortaan echter dag en nacht bewaakt worden. Op de ochtend van de vierde dag word ik bij Baldur zelf geroepen. Hij looft en prijst mij nog eens voor mijn diensten en benoemt mij tot bevelhebber van de troepen die de kust zullen bewaken.
'Naast deze hoge eer,' buldert hij, 'wil ik u nog een ander voorrecht geven. Door onze strijd zijn de maagden nog niet kunnen verdeeld worden over de troepen. Gij zult onder de maagden die ge buitgemaakt hebt wel de ene of de andere opgemerkt hebben die u aanstaat. Welnu, ik geef u de toestemming om als eerste te kiezen. Laat ons naar hun verblijf gaan en wijs mij aan welke ge op het oog hebt.'
Alle maagden, ook die uit andere nederzettingen die onlangs binnengebracht werden, wachten nu al dagenlang in een vleugel van de burcht die voor geen man toegankelijk is. Wanneer ik de zaal aan de zijde van Baldur betreed, zoek ik met mijn ogen naar Leifir. Ze kijkt me al van verre aan en ik stap op haar af. Ik neem haar hand en laat Baldur het merkteken op haar handrug zien: 'Koning, dit is de maagd die mij bekoort,' zeg ik zonder enig spoor van aarzeling in mijn stem.
'Ho, gij ziet het wel groots!' buldert hij, 'een koningsdochter nog wel! Die zijn normaal gezien voor de hoogsten in rang aan het hof. Dat weet ge toch?'
Ferm antwoord ik: 'Koning Baldur, ik besef dat er vorstelijk bloed door deze maagd loopt, maar ik heb slechts naar eer en geweten geantwoord op uw vraag, wie van al deze meisjes mij het meest bekoort. Nooit zal iemand u meer trouw zijn, nooit zal iemand moediger voor u strijden dan ik als u mij deze hoge gunst verleent.'
Voor het eerst oog in oog met haar vader, buigt Leifir sierlijk. Ze heeft inderdaad niets van een gewoon plattelands meisje. Ze kijkt Baldur straal in de ogen en toont zijn merkteken op haar hand nog eens.
'Laat me zien wat ik geschapen heb,' brult hij, 'meisje, ontbloot je voor je vader!'
Leifir trekt haar bontjes en haar linnen kleed uit en daar staat ze naakt voor ons, bedwelmend mooi en fier rechtop. Ze gaat vanzelf liggen en spreidt haar benen, toont Baldur haar geslacht.
'Het is voor het eerst dat ik een van mijn dochters naakt zie,' zegt hij goedkeurend, 'en ik hoop dat al alle even goed gelukt zijn als deze. Nog nooit heb ik iemand van uw rang toegestaan een maagd te kiezen voordat mijn hovelingen hun keuze maakten. Ik zal met mijn hoge raad uw vraag behandelen. Misschien zal uw dapperheid hen genoeg zijn om uw wens in te willigen.' Hij beveelt Leifir zich weer aan te kleden en we gaan naar buiten.
'Weet ge, luitenant,' zegt hij terwijl we over het binnenplein lopen, 'ik wist niet dat ik zulke prachtige kinderen maakte. Ze is inderdaad een bloem van een meisje. Wat zou ik graag zelf met haar paren! Maar ik zal mijn eigen wetten niet overtreden. En ik zal proberen de hoge raad te overtuigen om u vanwege uw moed en dapperheid bij hoge uitzondering deze maagd te geven.'
Ik kniel voor hem en herhaal mijn belofte van trouw en moed. Die nacht trek ik mezelf wel drie keer af met het beeld van de schone Leifir voor me. En dan duizelt het me: ik zal haar moeten afstaan wanneer ze mijn kind gebaard heeft! Ze zal naar haar dorp terugkeren en ik zal volgende lente een nieuwe maagd toegewezen krijgen. Dat is niet wat ik wil. Ik wil Leifir als vrouw! Maar een vrouw hebben is alleen iets voor de mensen op het platteland. Wie aan het hof van Baldur leeft, als minister of als gewone soldaat, krijgt ieder jaar een nieuwe maagd om zich bij uit te leven en haar te bevruchten. Om Leifir te behouden, zou ik op het platteland moeten gaan wonen en werken als een boer. Dat offer zou ik graag voor haar brengen, maar dan moet ik ook mijn eed van trouw aan Baldur breken...
Ik trek me terug in de barakken van de troepen. Ze hebben nu al enige maanden geen vrouw meer gehad. Hun meisjes zijn met hun borelingen vertrokken en de nieuwe maagden zijn nog niet verdeeld. Geen wonder dus dat ik hier en daar manschappen zie die elkaar aan het neuken zijn. In de barak van mijn troep is mijn beste vriend een van de soldaten van de laagste rang open en bloot aan het neuken. De anderen kijken er niet eens van op, dus zal het wel iets heel gewoons zijn. En hoewel mijn lid bij het zien van deze neukpartij hard en stijf wordt, kan ik mij als commandant van de troep niet veroorloven hieraan mee te doen. Zelfs wanneer een knappe jonge soldaat zich bij me aanbiedt, beheers ik mij en wijs naar de soldaten die in de barak zitten of liggen. Even later zie ik dat hij zich uitkleedt en zich op zijn knieën aanbiedt aan een der gewelddadigste mannen van mijn troep. Zijn lid is heel wat groter en dikker dan dat van mij en de jonge soldaat krijst luid wanneer die enorme lul in nauwe opening gedreven wordt. En weer kijkt niemand daar van op.
Dan gonst het door de burcht: morgen zullen de maagden verdeeld worden! Mijn hart slaat een slag over. Ook die nacht ruk ik me te pletter tot mijn ballen leeg zijn en pijn doen. Ik neem mij zelfs voor dat, indien ik Leifir niet krijg, ik de maagd die mij toegewezen wordt niet zal aanraken.
Hoewel we niets kunnen zien: horen kunnen we des te beter. Een golf van oorlogskreten komt op ons af. Dit is niet de taal van het eiland, maar die van Baldur en zijn hof! Heeft hij zich zelf tegen ons gekeerd? Onmogelijk! De stampvoetende bende komt onze richting uitgelopen en ik vang een eerste slag van een zwaard op met mijn knuppel van mispelhout. Onmiddellijk sla ik de knuppel op het hoofd van mijn belager die aan mijn voeten neervalt. Ook de andere leden van mijn troep maken korte metten met de aanvallers, van wie we er een aantal horen wegvluchten terwijl ze ijle kreten slaken. Samen met enkele van mijn mannen achtervolg ik hen in het diepe duister. We halen er eentje in en slaan hem tegen de grond. Wat er van onze belagers overblijft, vlucht verdorie naar zee! Ons kampement staat op slechts enige honderden voet van het water. In het allereerste licht van de dag zien we het silhouet van een boot. De overlevenden van onze aanvallers proberen in sloepjes naar de boot te varen, maar we lopen hen achterna en slaan met onze knuppels, zwaarden en lansen de beide bootjes aan diggelen. De opvarenden sleuren we bij hun natte kleren op het droge. De boot kunnen we niet bereiken, die ligt te ver in zee.
Wanneer het licht wordt, zien we dat onze belagers geen eilanders zijn. Ik ben helaas hun taal niet machtig en niemand anders in mijn groep begrijpt hen. We binden hen stevig vast met henneptouw en ik laat hen bewaken. Voor we onze laatste dagmars aanvangen, heb ik nog de taak de maagden min of meer in te delen volgens hun kwaliteiten als bijslaap. Daarbij helpt natuurlijk de schoonheid van het gezicht, maar evengoed hoe hun lijf eruitziet. Ik ga de tent binnen en beveel hen hun kleren uit te trekken. Ze hebben inderdaad goed geluisterd naar hun voorgangsters: ze weten allemaal dat deze inspectie hen te wachten staat. Zonder veel omhaal staan ze op, trekken hun bontjas en hun grove linnen kleed uit en dan staan ze naakt: dertien aan de ene kant van de tent en twaalf aan de andere. Ik begin de inspectie doelbewust aan de verste kant, waar de twee onnozele meisjes staan. Ik wil Leifirs schoonheid als allerlaatste ontdekken.
Ik vraag de namen van de twee onnozele meisjes. Ze blijken tweelingzussen te zijn en het gevolg van de verkrachting van hun moeder door een van haar zonen. Inteelt dus. Dat is geen vergrijp, zolang het maar gebeurd is nadat de moeder ontmaagd werd aan het hof. Dat blijkt zo te zijn. Ze weten dat hun broer al geboren is nadat hun moeder met haar boreling van het hof was teruggekomen. Misschien kan een gezonde woeste krijger bij hen nog een normaal kind maken, maar ze zullen hoe dan ook door iemand van de allerlaagste klasse ontmaagd worden, dat staat vast. Hun lijfje is plomp en dik, hun borsten vind ik zelfs afstotelijk omdat ze bijna uitsluitend bestaan uit een uitstulping van lichtbruin tepelhof zonder dat er eigenlijk een tepel te zien is. Wanneer ik hen vraag te gaan liggen en hun benen open te sperren, doen ze dat zonder dralen. Hun vette kruis is compleet onbehaard, de randen van hun gleuf zien rood. Ik vraag hen, zoals ik het alle anderen zal doen, of ze nog maagd zijn. Ze knikken heftig met hun hoofd en schreeuwen het bijna uit: 'Ja, hoofdman, we hebben ons vlies nog.' Dat is het standaardantwoord dat hen in hun dorp geleerd is. Bij de andere meisjes zie ik alle mogelijke verschillen in het krijgen van borsten en beharing tussen de benen. Van helemaal plat zoals een jongensborst tot hier en daar al een aantrekkelijk gevormde welving. Door de kou staan alle tepels mooi rechtop, behalve bij de onnozele tweeling.
Dan kom ik eindelijk bij Leifir. Ze staat rechtop op haar strozak als was ze een koningin. Nu ja, ze is niet voor niets de dochter van Baldur zelf en dat weet ze maar al te goed. Ze heeft zijn vuurrode haar geërfd en waarschijnlijk ook zijn lichaamsbouw. Ze is iets groter dan de anderen. Trots laat ze zich keuren, van kop tot knieën (ze hebben alleen hun beenbeschermers en hun klompen nog aan). Dit wordt zonder twijfel een pracht van een vrouw en weer voel ik onmiddellijk hoe mijn lid groeit van pure lust. Wanneer ik haar tussen de benen bekijk, loos ik vanzelf mijn zaad. Ik wist niet dat er zich zo'n schoonheid in het kruis van een meisje kon verbergen als bij deze Leifir. Nog volstrekt haarloos, maar met een reeds goed afgetekend heuveltje boven de gesloten gleuf die een beetje nat is. Een doorzichtig druppeltje perst zich een weg naar buiten, helemaal onderaan haar spleetje. Ik begeer haar met elke vezel in mijn lijf en een golf van jaloezie stijgt in mij op wanneer ik bedenk dat ze voor een of andere raadsheer bestemd is.
Wanneer het volop licht is en de eerste warmte over het land komt, stel ik de stoet op voor de laatste tocht naar de burcht van Baldur. Leifir loopt vooraan en de twee onnozele meiden helemaal achteraan. Het kan hen blijkbaar niet schelen: ze zijn onder elkaar druk bezig over wie van hen de mooiste krijger zal ontvangen! De rij van maagden wordt geflankeerd door bewapende krijgers. Daarachter loop ik aan het hoofd van mijn troep die onze gevangenen meezeult.
Aan het hof doe ik verslag van de gebeurtenissen bij de secretaris van Baldur. Hij haalt onze leider er in persoon bij en ik herhaal mijn belevenissen over de gewapende overval van vannacht. Baldur spoedt zich met mij en de secretaris naar de gevangenen. Hij krijgt uit hen dat zij bespieders zijn, dat een grote vloot onderweg is om het eiland in te nemen en Baldur en zijn troep te vermoorden. Onmiddellijk mobiliseert Baldur iedereen. De plek waar de boot nog altijd ligt is de enige waar het heel gemakkelijk is om aan land te komen.
Nu laat Baldur zien welk een goede strateeg hij is. Alle hovelingen, van de laagste tot de hoogste, moeten meevechten. Mij benoemt hij pardoes tot zijn luitenant, niet alleen omdat ik de aanval heb kunnen afslaan en heel wat van de belagers heb gedood, maar vooral omdat ik zes van hen levend heb kunnen meebrengen. Zij hebben onder gruwelijke folteringen het hele plan van hun koning uit de doeken gedaan, zodat we ongeveer weten wat ons te wachten staat. Baldur zegt dat de aanvallers uit zijn geboorteland komen, waaruit hij twintig zomers geleden is gevlucht. Nu wil de zoon van de vorige koning wraak nemen op hem en het eiland veroveren.
De wreedheid van Baldur en zijn manschappen grenst aan het ongelooflijke. Ze laten de manschappen van elk schip aan land komen en wanneer ze de burcht naderen, hakken wij hen in de pan. Niemand van hen overleeft het avontuur. Na enkele dagen doemt geen enkele boot meer op. De kust zal voortaan echter dag en nacht bewaakt worden. Op de ochtend van de vierde dag word ik bij Baldur zelf geroepen. Hij looft en prijst mij nog eens voor mijn diensten en benoemt mij tot bevelhebber van de troepen die de kust zullen bewaken.
'Naast deze hoge eer,' buldert hij, 'wil ik u nog een ander voorrecht geven. Door onze strijd zijn de maagden nog niet kunnen verdeeld worden over de troepen. Gij zult onder de maagden die ge buitgemaakt hebt wel de ene of de andere opgemerkt hebben die u aanstaat. Welnu, ik geef u de toestemming om als eerste te kiezen. Laat ons naar hun verblijf gaan en wijs mij aan welke ge op het oog hebt.'
Alle maagden, ook die uit andere nederzettingen die onlangs binnengebracht werden, wachten nu al dagenlang in een vleugel van de burcht die voor geen man toegankelijk is. Wanneer ik de zaal aan de zijde van Baldur betreed, zoek ik met mijn ogen naar Leifir. Ze kijkt me al van verre aan en ik stap op haar af. Ik neem haar hand en laat Baldur het merkteken op haar handrug zien: 'Koning, dit is de maagd die mij bekoort,' zeg ik zonder enig spoor van aarzeling in mijn stem.
'Ho, gij ziet het wel groots!' buldert hij, 'een koningsdochter nog wel! Die zijn normaal gezien voor de hoogsten in rang aan het hof. Dat weet ge toch?'
Ferm antwoord ik: 'Koning Baldur, ik besef dat er vorstelijk bloed door deze maagd loopt, maar ik heb slechts naar eer en geweten geantwoord op uw vraag, wie van al deze meisjes mij het meest bekoort. Nooit zal iemand u meer trouw zijn, nooit zal iemand moediger voor u strijden dan ik als u mij deze hoge gunst verleent.'
Voor het eerst oog in oog met haar vader, buigt Leifir sierlijk. Ze heeft inderdaad niets van een gewoon plattelands meisje. Ze kijkt Baldur straal in de ogen en toont zijn merkteken op haar hand nog eens.
'Laat me zien wat ik geschapen heb,' brult hij, 'meisje, ontbloot je voor je vader!'
Leifir trekt haar bontjes en haar linnen kleed uit en daar staat ze naakt voor ons, bedwelmend mooi en fier rechtop. Ze gaat vanzelf liggen en spreidt haar benen, toont Baldur haar geslacht.
'Het is voor het eerst dat ik een van mijn dochters naakt zie,' zegt hij goedkeurend, 'en ik hoop dat al alle even goed gelukt zijn als deze. Nog nooit heb ik iemand van uw rang toegestaan een maagd te kiezen voordat mijn hovelingen hun keuze maakten. Ik zal met mijn hoge raad uw vraag behandelen. Misschien zal uw dapperheid hen genoeg zijn om uw wens in te willigen.' Hij beveelt Leifir zich weer aan te kleden en we gaan naar buiten.
'Weet ge, luitenant,' zegt hij terwijl we over het binnenplein lopen, 'ik wist niet dat ik zulke prachtige kinderen maakte. Ze is inderdaad een bloem van een meisje. Wat zou ik graag zelf met haar paren! Maar ik zal mijn eigen wetten niet overtreden. En ik zal proberen de hoge raad te overtuigen om u vanwege uw moed en dapperheid bij hoge uitzondering deze maagd te geven.'
Ik kniel voor hem en herhaal mijn belofte van trouw en moed. Die nacht trek ik mezelf wel drie keer af met het beeld van de schone Leifir voor me. En dan duizelt het me: ik zal haar moeten afstaan wanneer ze mijn kind gebaard heeft! Ze zal naar haar dorp terugkeren en ik zal volgende lente een nieuwe maagd toegewezen krijgen. Dat is niet wat ik wil. Ik wil Leifir als vrouw! Maar een vrouw hebben is alleen iets voor de mensen op het platteland. Wie aan het hof van Baldur leeft, als minister of als gewone soldaat, krijgt ieder jaar een nieuwe maagd om zich bij uit te leven en haar te bevruchten. Om Leifir te behouden, zou ik op het platteland moeten gaan wonen en werken als een boer. Dat offer zou ik graag voor haar brengen, maar dan moet ik ook mijn eed van trouw aan Baldur breken...
Ik trek me terug in de barakken van de troepen. Ze hebben nu al enige maanden geen vrouw meer gehad. Hun meisjes zijn met hun borelingen vertrokken en de nieuwe maagden zijn nog niet verdeeld. Geen wonder dus dat ik hier en daar manschappen zie die elkaar aan het neuken zijn. In de barak van mijn troep is mijn beste vriend een van de soldaten van de laagste rang open en bloot aan het neuken. De anderen kijken er niet eens van op, dus zal het wel iets heel gewoons zijn. En hoewel mijn lid bij het zien van deze neukpartij hard en stijf wordt, kan ik mij als commandant van de troep niet veroorloven hieraan mee te doen. Zelfs wanneer een knappe jonge soldaat zich bij me aanbiedt, beheers ik mij en wijs naar de soldaten die in de barak zitten of liggen. Even later zie ik dat hij zich uitkleedt en zich op zijn knieën aanbiedt aan een der gewelddadigste mannen van mijn troep. Zijn lid is heel wat groter en dikker dan dat van mij en de jonge soldaat krijst luid wanneer die enorme lul in nauwe opening gedreven wordt. En weer kijkt niemand daar van op.
Dan gonst het door de burcht: morgen zullen de maagden verdeeld worden! Mijn hart slaat een slag over. Ook die nacht ruk ik me te pletter tot mijn ballen leeg zijn en pijn doen. Ik neem mij zelfs voor dat, indien ik Leifir niet krijg, ik de maagd die mij toegewezen wordt niet zal aanraken.
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10