Door: Keith
Datum: 06-09-2019 | Cijfer: 9.4 | Gelezen: 13538
Lengte: Lang | Leestijd: 29 minuten | Lezers Online: 1
Lengte: Lang | Leestijd: 29 minuten | Lezers Online: 1
Vervolg op: Mini - 88
De nacht verliep uiterst rustig, zonder erotische uitspanningen. De volgende ochtend werden we gewekt door Rob die in de keukenkastjes aan het rommelen was. “Hé, ouwe oliestoker, waar ben jij mee bezig?” “Ik zoek de koffiefilters”, was het gegromde antwoord. “Zonder koffie geen leven.” “Kastje boven het aanrecht, aan de linkerkant!” kwam het antwoord van Joline. Een brom was de reactie, maar even later was de geur van verse koffie te ruiken.
En tien minuten later zaten we voor in de camper, met een verse kop koffie voor ons. “Lekker, broertje. Dat mag je vaker doen!” Joline keek hem lachend aan. “Puur ter bescherming van jullie, zus. Zonder koffie ben ik niet te genieten, dus om jullie niet te confronteren met mijn ochtendhumeur, ben ik zelf maar aan het werk gegaan.” Joline stond op. “Nu we hier toch zitten, kunnen we net zo goed meteen ontbijten en bespreken wat we vandaag gaan doen.”
En zo zaten we een paar minuten later lekker te eten. “Kees… Wat staat er voor vandaag op jouw lijstje?” “ Ik stel voor dat we de camper vandaag hier laten staan en met Rob z’n auto een aantal kilometers westwaarts gaan, richting Pointe du Hoc. Maar… alvorens dit te gaan doen: het is over twee uur hoogwater, dus kunnen we zo meteen even naar de kust rijden bij Colleville en daar een duik in zee nemen. Bij eb moet je dat hier absoluut niet doen.”
Rob keek me met afgrijzen aan. “Zwemmen? Om acht uur ’s morgens? In zee? Ben je niet goed bij je hoofd of zo? De zee is bedoeld als economische snelweg voor grootschalig vervoer. Niet om in te zwemmen. Weet je wel welke troep er elke dag vanaf schepen in zee wordt gedumpt?” Joline giechelde. “En daar lever jij je bijdrage natuurlijk aan, nietwaar broer?”
Hij schudde zijn hoofd. “In mijn machinekamer heerst er een strikte scheiding tussen schoon- en vuilwater. Maar ik zou de bemanningsleden niet graag de kost geven die tussen de bedrijven door even hun ochtend-urine rechtstreeks aan de visjes voeren. Om van andere afvalstoffen maar te zwijgen. Kijk, wij in de machinekamer doen zoiets natuurlijk niet; wij hebben naast de controleruimte een keurig toilet met verwarmde bril en warm spoelwater, zoals het heren betaamd, maar die dekzwabbers daarboven… Er gaan geruchten dat onze vorige ouwe het zelfs vanaf de brugvleugel deed, als het hem uitkwam. En voor de duidelijkheid: die brugvleugel is ruim 17 meter boven de waterlijn.” Hij kneep zijn ogen even samen. “Er gaan zelf geruchten dat hij dat ook probeerde bij windkracht 9 ergens midden op de Atlantic, maar dat een windvlaag ervoor zorgde dat hij de te dumpen vloeistof op z’n eigen pak kreeg. Tja…” Melissa snoof. “Getver!” Rob knikte. “Ja, dat vond ik nou ook. En daarin willen jullie dus gaan zwemmen? Ik zou er nog eens goed over nadenken als ik jullie was.”
Joline schudde haar hoofd. “Niks nadenken. Ik heb het Engels Kanaal nog op mijn bucket-list staan, dus we gaan gewoon in zee zwemmen. Hup, zwemspullen aantrekken, trainingspak er overheen en handdoeken mee. Over tien minuten vertrekken met Rob z’n auto.” Kort en goed: een halfuur later renden we over het smalle strand richting zee. We waren de enigen; zo ver je kon kijken was er niemand te zien. De watertemperatuur was niet eens zo laag; zolang je in beweging bleef, was het prima te doen. Verder dan wat stoeien met het water tot heuphoogte gingen we overigens niet; het bleef zee en je merkte dat de stroming hier best behoorlijk sterk was. En na een halfuurtje was het ook wel weer genoeg.
We droogden ons af, trokken het trainingspak weer aan, stapten in de auto en reden richting camping. Daar gingen we nog even poedelen in het zwembadje en daarna zaten we uit te puffen op de stoelen op de kant.
“Zo. Nu kan ik ten minste tegen de maatschappij zeggen dat ik zelfs in mijn vakantie nog op zee heb gezeten. Eens kijken of ze mijn vaartoelage wat gaan ophogen”, zei Rob. “Hoezo ‘op zee gezeten’, liefje? Je hebt voornamelijk met je kont in de zee gezeten.” Melissa lachte liefjes en Rob keek me met een triest gezicht aan. “En dat noemt zich dan ‘mijn vriendin’. Aanstaand steun en toeverlaat, in ziekte en gezondheid, voor- en tegenspoed, tot de dood ons scheidt…” Ik omarmde Joline. “Dan moet je haar gewoon ten huwelijk vragen, vriend. Ervaring leert dat de dames dan wat toeschietelijker worden.” Joline keek me aan. “Kijk uit wat je zegt, Kees Jonkman… Kijk uit wat je zegt. Vandaag of morgen krijg je spijt van deze opmerking.” Melissa giechelde. “Als we Jo vannacht ‘NEE!’ horen gillen, weten we dat dat moment gekomen is.” Ik haalde mijn schouders op. “Meestal roept ze dan: “Nee, alsjeblieft Kees, niet nóg een keer!’ en dat doet ze pas als ze voor de zevende keer is klaa…”
Verder kwam ik niet. Joline was opgesprongen en kieperde me met ligstoel en al in het water. Toen ik weer bovenkwam keek ik recht in een paar bliksemende ogen. “Zo. Vanaf nu laat je het wel uit je botte techneutenhersens om op te scheppen over jouw seksuele prestaties, neem ik aan?” Ik klom uit het water en viste de ligstoel op. “Oké, schat… Neem me niet kwalijk hoor. De zesde keer dan.” Ze deed een dreigende stap in mijn richting. “En ja, ik zal preventief in het water springen.” Ik voegde de daad bij het woord. “Nou, heb je het gezien, Rob? Dat bedoelen ze bij DT met ‘de blonde feeks van Gorinchem’…”
Hij keek me aan. “Dat zal mij niet overkomen, Kees. Ik weet nog wel wat dingetjes uit mevrouw haar jeugd…” Hij grijnsde naar Joline. Die stak haar wijsvinger uit. “Kijk uit mannetje… Ook jij kunt te ver gaan. Ik heb hier een lieve vriendin zitten die je zonder problemen een kapotte knie kan bezorgen!”
Melissa gaapte demonstratief. “Laat mij er even buiten. Ten eerste wil ik nog een tijdje van zijn vaartoelage genieten en ten tweede zijn er plekjes die nog veel meer pijn doen. Waar die zich in de mannelijke anatomie bevinden hou ik nog even geheim, maar het resultaat is dat ik als vrouw een stuk minder ‘NEE’ hoef te roepen als ik hem daar raak…” Ze stond op. “Maar dame en heren, wat dachten jullie ervan om even te douchen, aan te kleden, een rugzakje samen te stellen met eetbare spullen en dan Kees weer eens aan het woord te laten? Begraaf de strijdbijl maar even; dit lijkt me een goede omgeving daarvoor.”
Na het douchen en aankleden pakten we inderdaad twee rugzakjes in en vertrokken in Rob z’n auto richting Point du Hoc. Op de parkeerplaats lieten we het bezoekerscentrum voor wat het was (ik had gelezen dat het niet zoveel voorstelde) en liepen naar de voormalige Duitse stelling. Op een stukje gras ging ik verder met m’n verhaal.
“We zijn hier op een Duitse stelling die vanaf 1942 de Geallieerden kopzorgen baarde. Gelegen op een natuurlijke en uiterst steile uitstulping van kliffen, 30 meter boven een klein kiezelstrandje, hadden de Duitsers een bunkercomplex gebouwd. Hoofdbewapening waren zes 155 millimeter kanonnen. Dit waren voormalig Franse kanonnen, door de Duitsers na juni 1940 buitgemaakt. De Duitsers gebruikten veel oorlogsmaterieel van overwonnen landen. 155mm is nu ‘middelzware’ artillerie, in de oorlog was het zware artillerie. De kanonnen hadden een dracht van 25 kilometer. De kanonnen stonden op open geschutsplatforms, drie aan de oost, en drie aan de westkant van het complex. Middenvoor een waarnemings- en vuurleidingspost, een aantal munitiebunkers, schuilbunkers, een bunker om gewonden te verzorgen, twee stukken luchtafweergeschut en een aantal loopgraven en éénmansbunkertjes. De hele stelling had één toegangsweg, die uiteraard zwaar bewaakt werd en was omgeven door prikkeldraad en mijnenvelden. Een zware noot om te kraken.
Toch moest dat, want de kanonnen op Pointe du Hoc konden zowel Omaha- als Utahbeach bestrijken. Utah ligt ten westen van Pointe du Hoc.
U.S. Rangers moesten de klus klaren. Rangers zijn elitesoldaten; te vergelijken met de Engelse Commando’s. Vanuit kleine landingsboten moesten ze aanvallen. Die landingsboten werden twintig kilometer vóór de kust te water gelaten. Een deel ervan dreef af door de stroming en kwam bij Colleville uit; die stroming hebben wij vanmorgen aan den lijve kunnen ondervinden. Twee boten zonken door Duits vuur, waaronder een wat groter schip wat voorraden en munitie vervoerde. Bij de overige boten moesten de mannen met hun helmen hozen. Uiteindelijk kwam slechts een deel van de Rangers hier onder op het strandje aan. Zo’n 320 man. Koud, zeeziek, beschoten door van alles en nog wat… Enfin, dat heb ik gisteren beschreven. Ze landden op de relatieve veiligheid van een smal kiezelstrandje en met een steile klim van 30 meter voor de boeg. En op dat strandje werden ze al bekogeld met Duitse steelhandgranaten die vanaf hier naar beneden werden gegooid.
Om de klim te vergemakkelijken hadden ze kleine raketten bij zich die een enterhaak naar boven konden schieten met een touw er aan. Ook waren er lichte ladders. Maar de Duitsers hierboven zaten ook niet stil: ze gooiden handgranaten over de klif, knipten de touwen van de enterhaken door, beschoten de klimmende Rangers met handvuurwapens en mitrailleurs… 15 man sneuvelden tijdens de klim. Uiteindelijk waren de Rangers op het plateau gekomen en begonnen ze hun feitelijke gevecht met de Duitsers. Vanaf de westzijde werden ze beschoten door een goed opgestelde Duitse mitrailleur op de rand van de klif, vanaf een bunker door een 37mm luchtafweerkanon wat veel doden tot gevolg had. De mitrailleur werd uiteindelijk door een marineschip beschoten en verdween met klif en al dertig meter lager in zee.
Uiteindelijk, na een uur hevig vechten, hadden de Rangers de opstelling in handen. Echter… zonder de gevreesde 155mm kanonnen! De geschutsplateaus waren leeg! Snel zond de commandant, kolonel James Rudder, patrouilles uit en rond 09:00 werden de kanonnen gevonden: ze stonden op een weggetje langs een boomgaard, twee kilometer landinwaarts en waren al gericht op Utah beach in het westen. De Rangers maakten ze onklaar met termietbommen en door de richtmiddelen stuk te slaan. Maar ze waren nog niet klaar. Vastberaden Duitse troepen deden tegenaanvallen om de Rangers weer in zee te drijven. Twee dagen lang kregen ze voortdurend aanvallen te verduren, totdat op 8 juni versterkingen aankwamen bij Pointe du Hoc. Van de ruim 220 man die geland waren er 135 gedood, gewond of vermist…” Ik keek om en wees: “Daar is de waarnemingsbunker. Nu met een monument voor de Rangers: een ruw zwaard wat vanaf de klif omhoog wijst, vak voor de Duitse waarnemingsbunker. We lopen daarheen. Volgens mij heb je daar een redelijk zicht op de klif die men moest beklimmen.”
We liepen door een soort met gras begroeid maanlandschap. Verwoeste bunkers, bominslagen en langs de rand van de klif roestig prikkeldraad. “In de dagen voor D-Day is Pointe du Hoc zwaar gebombardeerd door de Geallieerde luchtmacht. De bomkraters hier zijn de gevolgen daarvan. Die bombardementen waren ook de reden dat de Duitsers hun kanonnen terugtrokken; ze waren in open opstellingen veel te kwetsbaar. En de Duitsers hadden ze juist in open opstellingen geplaatst om zowel naar het oosten als naar het westen te kunnen vuren… Elk voordeel heeft z’n nadeel, zou Johan Cruijff gezegd hebben…” We liepen door de stelling heen; hier en daar gaf ik nog wat uitleg, maar de omgeving sprak in feite voor zich: verwoesting, geweld, dood…
Even later keek Melissa me aan. “Ik heb het wel een beetje gehad, Kees. Kunnen we een stukje gewone natuur opzoeken? Zonder sporen van oorlog?” Joline knikte instemmend. “Oké dames… Dan gaan we een stukje wandelen. Alleen… Een stukje natuur zonder sporen van oorlog is hier moeilijk te vinden. Maar we gaan een poging doen.” We liepen een uurtje in de omgeving rond. Voor de doorsnee wandelaar een stukje Frans platteland, maar ik keek met een ander oog naar de omgeving. We liepen door een stukje ‘boquage’: Weilandjes of akkers met hoge wallen er omheen en die wallen begroeid met dichte hagen. In 1944 vormden deze hagen een groot gevaar voor de tanks: die moesten er overheen. En daardoor werd hun dunne onderpantser zichtbaar: een ideaal doel voor de Duitse antitankwapens. Op sommige plaatsen was de Boquage duidelijk beschadigd over een breedte van twee en een halve meter. Daar was een tank doorheen gereden. Midden in een akker een klein stukje laag struikgewas: waarschijnlijk een overblijfsel van een bunker. Ik attendeerde de rest er niet op; ik constateerde het voor mezelf. We gingen even zitten langs een pad en dronken koffie uit de thermosflessen. Ik keek op Google Earth waar we waren: vlakbij de locatie waar de kanonnen van Pointe du Hoc uiteindelijk gevonden en vernietigd waren… Toen de thermosflessen leeg waren, liepen we rustig terug naar de parkeerplaats. In de auto zei Joline: “Nu terug naar de camper, Rob. Ik heb het wel gezien voor vandaag.”
Zwijgend reden we terug en bij de camper barstte Melissa in een huilbui uit. Tussen haar snikken door vroeg ze hortend en stotend: “Waarom? Waarom al dat geweld? Waarom slachten de mensen elkaar af?” Ze had het er moeilijk mee. Ze keek me fel aan. “Kees, jij hebt óók mensen gedood… Waarom in godsnaam?” Ron probeerde haar te kalmeren, maar ze bleef me aankijken. “Vertel het me, Kees! Ik wil het weten!” Ik wilde mijn arm om haar heen leggen, maar ze weerde me af. “Nee! Blijf van me af! Ik wil weten waarom ook jij mensen hebt vermoord!” Bij dat laatste woord veerde Joline op. “Wát zei je daar?” Ik keek Mel aan. “Het lijkt me het beste als je even weggaat, zus, voordat ik dingen doe waar ik spijt van krijg.” Rob was zwijgend opgestaan, nam Melissa bij de arm en dwong haar om met hem mee te lopen. Hij zei verder niets, keek ons alleen maar even aan. Hij liep weg, een snikkende Melissa met zich meenemend. Joline ging naast me zitten en ik sloeg een arm om haar heen. “Dank je wel. Laat Rob maar even z’n gang gaan.” Bedrukt gingen we de camper in. De vrolijke sfeer van gisteren was binnen twee minuten omgeslagen. In de camper trok ik Joline tegen me aan. “Schat, ze trekt wel bij. Mel reageert soms heel emotioneel. Clara is nuchterder. Maar ze is in goede handen bij jouw broer.” Joline keek me aan. “Ik hoop het, Kees. Ik hou van haar, maar niemand, ook zij niet, maakt jou uit voor moordenaar.” Haar ogen stonden in de stand ‘waakzaam’ en weer viel het me op hoezeer Joline op haar moeder leek.
Ik gaf haar een zachte zoen. “Kom, we pakken de rugzakken uit en gaan verse koffie maken. Daar zullen die twee wel trek in hebben als ze terugkomen. En als Mel gekalmeerd is, zal ik wat dingen van mijn missies vertellen. Misschien dat ze het dan begrijpt.” We waren net met de koffie begonnen of er werd op de deur van de camper geklopt. Mel stond buiten en vroeg zachtjes: “Mag ik nog binnenkomen?” Joline stond voor me, trok haar naar binnen en omhelsde haar zonder iets te zeggen. Beide meiden huilden. Langs hen heen keek ik naar Rob. Hij knipoogde naar me en dat gebaar stelde me gerust. Melissa keek me aan, haar hoofd op de schouder van Joline en zei zachtjes: “Kees… Het spijt me.” Ik omarmde Joline en Melissa samen. “Malle meid… We houden van je.”
Rob kwam er ook bij. “Kom. Groepshug.” Even stonden we zo. Opeengepakt in het midden van de camper. Toen zei Melissa: “Jo, laat me even los. Ik wil m’n broer zoenen.” Ze legde haar armen om mijn nek, zoende me op mijn wang en zei: “Nogmaals sorry, Kees.” Ik knuffelde haar rode krullen. “Ik hou van je, zus. Vergeet dat nooit. En hier: een stuk keukenpapier om je tranen weg te vegen.” Ze snoot haar neus en werd vervolgens door Joline omhelsd. De meiden knuffelden elkaar even. “Kom, zitten jongens en meiden. Jo en ik hebben koffie gemaakt. Daarna zal ik wat dingen uit Bosnië en Afghanistan vertellen. Met dien verstande: als het teveel wordt, geef het dan aan.” Joline pakte de zak met broodjes. “Hier, nemen we meteen de lunch erbij; het is al bijna één uur en ik heb honger.”We aten vrijwel zwijgend en tijdens het eten dacht ik er over na wat ik zou gaan vertellen. Ik besloot bij het begin te beginnen: waarom ik in dienst was gegaan.
Joline zette nog een pot koffie en met de mokken voor ons begon ik te vertellen. “Melissa, weet jij waarom ik in dienst ben gegaan? Ze schudde het hoofd. “Niet echt. Avontuur? Iets van de wereld zien?” “Nee. Ik ben in dienst gegaan om mezelf tegen te komen en te bewijzen dat ik ertoe deed. Dat ik niet het sulletje was wat een heleboel mensen dachten. ‘Kees zit weer eens in z’n eigen wereld’, was een kreet die ik op school soms hoorde. Ja, ik kon prima leren, was de beste van mijn eindexamenjaar, maar ik had maar één vriend in de klas. De rest liet ons links liggen. Kortom: niet echt een fijne schooltijd.
Ik zocht iets ‘in de techniek’, maar ook: uitdaging. En vooral kameraadschap. Samen met anderen dingen doen en daar trots op zijn. En dan kun je bij Defensie je hart ophalen. Dus ging ik in dienst. Technisch: als chauffeur van een rupsvoertuig. Uitdagend: als infanterist. Teamwork: als lid van een Infanteriegroep. De opleiding was niet zo spannend. Als je een goede conditie hebt, gezag kunt accepteren en van een beetje discipline houdt, fiets je de opleiding zó door. De rijopleiding: leuk. Niet moeilijk.
Maar eenmaal bij mijn eenheid in Oirschot geplaatst was het afgelopen met het rustige leven: ik moest op een sneltrein springen die op volle vaart reed. De eenheid zou na vijf maanden uitgezonden worden naar Bosnië. Dat hield in: trainen, oefeningen, opleidingen, heel veel fysieke inspanning. In die tijd was ik weinig weekenden thuis, weet je nog? Alle oefen- en schietterreinen in Nederland en Duitsland had ik in die tijd wel gezien. En dan had ik nog relatief mazzel: als chauffeur werd je fysiek iets minder afgeknepen dan een ‘gewone’ geweerschutter. Met mijn compagnie ging ik naar Bosnië. We maakten deel uit van SFOR: Stabilisation Force. Een Nato-missie die de stabiliteit in Bosnië-Herzegovina terug moest brengen.
Bosnië: een land met drie bevolkingsgroepen die elkaar een paar jaar eerder geprobeerd hadden te decimeren. Etnische zuiveringen op grote schaal. Niet alleen Srebrenica, maar ook op andere plaatsen waren complete dorpen afgeslacht. Niet alleen door de Serviërs, maar net zo goed door de Kroaten of de Bosniacs. En waarom? Omdat ze in dat land al eeuwen elkaar het leven zuur maken: sinds de 12e eeuw, om precies te zijn. Dan heeft de ene etniciteit de macht en onderdrukt de anderen, dan zijn de rollen weer omgedraaid…
Na de Tweede Wereldoorlog heeft Tito een kunstmatig land gecreëerd: Joegoslavië. En met harde hand handhaafde hij het credo: etniciteit doet er niet meer toe: iedereen is Joegoslaaf. En dat werkte! Aan de oppervlakte. Onderhuids bleef iedereen Bosniac, Servier of Kroaat. Moslim, Servisch-orthodox of Katholiek. Want etniciteit is in Bosnië één op één verbonden met godsdienst.
Een verhardende factor: als er religie aan te pas komt, worden mensen pas écht fanatiek. Logisch: religie zit in je hart, is deel van je identiteit. Politici hebben daar in het verleden altijd grif gebruik van gemaakt. Tijdens de kruistochten was de leuze: “God wil het!” En aan de andere kant klonk: “Allah Ahkbar!” oftewel: “God is groot!” Op de koppels van de Duitse SS stond: “Gott mit uns” en op de Amerikaanse dollar: “In God we trust”. Op de rand van de gulden: "God zij met ons" en zo kan ik nog wel even doorgaan. Terug naar Bosnië: Onder Tito leek het rustig te zijn in Joegoslavië. Tito hanteerde een soort ‘communisme-light’. Geen deel van het Warschaupact, redelijk open grenzen zodat ‘het westen’ op vakantie kon komen en hun dollars, Duitse marken en andere ‘harde valuta’ in het land kon besteden. De Olympische Winterspelen werden rond Sarajevo gespeeld; ik heb aan de voet van de Olympische skischans gestaan op de hellingen van de berg Vlasic. De Kroatische kust werd ‘ontdekt’ door de westerse toeristen: een bron van westerse valuta. Het binnenland van Bosnië bleef echter economisch gezien, ver achter. En daar woonden over het algemeen Bosniacs. Moslims dus. Geen fanatici, ook de moslims hanteerden een soort ‘Mohammedanisme light’. Tito overleed ergens begin jaren ’90 en een soort driemanschap zou Joegoslavië besturen. Dat werkt dus niet en delen van het land verklaarden zich onafhankelijk en zo begon de oorlog in voormalig Joegoslavië. De VN probeerde in te grijpen met een uiterst slap mandaat en het gevolg was dat de ‘blauwhelmen’ speelbal werden van alle partijen met als triest dieptepunt Srebrenica. Wat overigens nog steeds een rauw litteken is binnen de Nederlandse politiek en binnen Defensie. Kort na Screbrenica greep de NAVO in: een oorlog aan de grenzen van de NAVO zou de stabiliteit kunnen verstoren. IFOR (Implementation Force) werd opgericht en rolde Joegoslavië binnen. Geen lichtbewapende blauwhelmen meer, maar zware NAVO-divisies rolden het land binnen. Troepen die jaren hadden getraind om de Russen buiten de deur te houden. Alle strijdgroepen werden relatief snel ontwapend; wie zijn wapens niet inleverde, kon rekenen op een paar stevige precisiebombardementen van de NAVO-luchtmacht. En zo geschiedde. Binnen een paar maanden had president Clinton de strijdgroepen gedwongen om een vredesakkoord te tekenen: de zogenaamde “Dayton-accoorden” genoemd naar de plaats wáár ze getekend werden: Dayton, Ohio, USA. Dat was een “peace enforcing mission’: een missie waarbij vrede afgedwongen werd middels geweld. Niet de meest subtiele manier, maar het hielp wél. Sommige strijdgroepen probeerden nog weerstand te bieden, maar dat stopte snel. Als er een peloton tanks voor jouw dorpje staat hou je snel op met herrie schoppen. IFOR werd afgelost door SFOR: Stabilisation Force. De situatie was redelijk stabiel; nu zorgen dat dat zo blijft. Nog steeds zware NAVO-troepen in Bosnië, maar die deden hun ding bijna op dezelfde manier als toen ze nog in Duitsland gelegerd waren: op de kazernes, oefenen, schieten, zeg maar het reguliere militaire leven. Alleen als er ergens hommeles dreigde uit te breken, rolde er een Infanteriecompagnie of een tankeskadron de poort uit om de gemoederen tot bedaren te brengen. En dat hielp over het algemeen. SFOR hoefde minder in te grijpen dan IFOR. En SFOR kon zich ook meer richten op het oppakken van oorlogsmisdadigers, zoeken naar wapendepots, installeren van burger-besturen en het opknappen van de infrastructuur. En, in het kader van ‘winning hearts and minds’ het helpen van de bevolking. Ook dat was spitsroeden lopen want o wee als je de ene etniciteit voortrok op de andere.
En in die toestand kwam Kees Jonkman als soldaat de eerste klasse, chauffeur van de YPR-765 met het nummer A-21 in Bosnië. Op de Base gelegen langs de hoofdweg M5, tussen Travnik en Zenica, op de T-splitsing naar Novi Travnik. Op Google Earth is de plaats nog zichtbaar en voor ingewijden herkenbaar. Op die base was een ‘combat team’ gelegerd van 1 tankpeloton en twee pantserinfanteriepelotons. 4 Leopardtanks en 10 YPR-765 infanteriegevechtsvoertuigen. Zo’n 120 man, zwaar bewapend. De Leopards waren toen de beste tanks ter wereld, de YPR’n waren redelijk bewapend met een 25mm snelvuurkanon en er konden 7 infanteristen achterin. Best wel een clubje om rekening mee te houden… En nu lust ik wel een drankje, want zo’n geschiedenisles is intensief.”
“Doe mij er ook maar eentje”, zei Rob. Ik zat het dichtst bij de koelkast en pakte een pak sap. “Gaan we vanmiddag nog ergens heen, Kees?” vroeg Joline. Ik schudde mijn hoofd. “Nee. Ik denk dat het beter is dat we hier blijven. Lekker binnen zitten, kletsen, misschien een spelletje doen of zo, nog even poedelen…” Rob was het met me eens. “Vandaag en gisteren even genoeg restanten oorlog gezien. En dat zwemmen lijkt me wel een goed plan… straks. Vóór het eten. En op het gevaar af dat ik voor ‘watje’ wordt uitgemaakt: het lijkt me best lekker om zo meteen even achterin de camper op bed te ploffen. De ochtend hakte er ook bij mij best wel aardig in. Even lekker liggen met mijn vriendinnetje dicht tegen me aan.” Melissa keek hem aan. “Wil jij dat nog wel? Met zo’n rotmeid in één bedje liggen?” Rob keek Melissa aan. “Lieve schat, ben jij vergeten wat ik gisteren voor het eten tegen Kees zei? Ik zei: ‘Ik kan niet zonder die rooie feeks.’ En dat is niet veranderd. En dat zal ik je zo meteen even duidelijk maken.”
Joline giechelde zachtjes. “Kees, ik hoor net dat wij een uurtje gaan wandelen…” Ik schudde mijn hoofd. “Niks ervan. Ook wij gaan even lekker achterin liggen. Ik vond het een prima idee van jouw broer. Vanavond vertel ik wel verder. Als jullie daar ten minste behoefte aan hebben.” Melissa knikte. “Ik wel. Je hebt ons nooit zoveel verteld, Kees. En ik wil het weten.” Ik knipoogde naar haar. “Is goed, zus. Maar nu wil ik eerst samen met jou in één bedje liggen.” Ik kreeg een por van Joline. “Zeg Kees Jonkman… Pas jij op?” Ik keek haar onschuldig aan. “Wát? Ik heb vannacht met mijn zus in eén bedje geslapen, en plotseling mag dat niet meer?”
Rob keek me dreigend aan. “Vriend, jij hebt met je zus óp één bedje geslapen. Maar jouw zus gaat bij mij in de slaapzak en wat jij met mijn zus onder jullie dekbedjes doet, moet je lekker zelf weten, denk daar goed aan.” Joline knipoogde naar Rob. “Wij van de familie Boogers gaan wel in het midden liggen, Rob. Wij zijn het verstandigst.” En zo geschiedde: met de drankjes op kleedden we ons uit en kropen op bed. Joline kwam dicht tegen me aan liggen. “Even lekker slapen?” Ik knikte. Joline keek ondeugend. Haar mond vormde de woorden: “Morgen…” en ze knipoogde.
En tien minuten later zaten we voor in de camper, met een verse kop koffie voor ons. “Lekker, broertje. Dat mag je vaker doen!” Joline keek hem lachend aan. “Puur ter bescherming van jullie, zus. Zonder koffie ben ik niet te genieten, dus om jullie niet te confronteren met mijn ochtendhumeur, ben ik zelf maar aan het werk gegaan.” Joline stond op. “Nu we hier toch zitten, kunnen we net zo goed meteen ontbijten en bespreken wat we vandaag gaan doen.”
En zo zaten we een paar minuten later lekker te eten. “Kees… Wat staat er voor vandaag op jouw lijstje?” “ Ik stel voor dat we de camper vandaag hier laten staan en met Rob z’n auto een aantal kilometers westwaarts gaan, richting Pointe du Hoc. Maar… alvorens dit te gaan doen: het is over twee uur hoogwater, dus kunnen we zo meteen even naar de kust rijden bij Colleville en daar een duik in zee nemen. Bij eb moet je dat hier absoluut niet doen.”
Rob keek me met afgrijzen aan. “Zwemmen? Om acht uur ’s morgens? In zee? Ben je niet goed bij je hoofd of zo? De zee is bedoeld als economische snelweg voor grootschalig vervoer. Niet om in te zwemmen. Weet je wel welke troep er elke dag vanaf schepen in zee wordt gedumpt?” Joline giechelde. “En daar lever jij je bijdrage natuurlijk aan, nietwaar broer?”
Hij schudde zijn hoofd. “In mijn machinekamer heerst er een strikte scheiding tussen schoon- en vuilwater. Maar ik zou de bemanningsleden niet graag de kost geven die tussen de bedrijven door even hun ochtend-urine rechtstreeks aan de visjes voeren. Om van andere afvalstoffen maar te zwijgen. Kijk, wij in de machinekamer doen zoiets natuurlijk niet; wij hebben naast de controleruimte een keurig toilet met verwarmde bril en warm spoelwater, zoals het heren betaamd, maar die dekzwabbers daarboven… Er gaan geruchten dat onze vorige ouwe het zelfs vanaf de brugvleugel deed, als het hem uitkwam. En voor de duidelijkheid: die brugvleugel is ruim 17 meter boven de waterlijn.” Hij kneep zijn ogen even samen. “Er gaan zelf geruchten dat hij dat ook probeerde bij windkracht 9 ergens midden op de Atlantic, maar dat een windvlaag ervoor zorgde dat hij de te dumpen vloeistof op z’n eigen pak kreeg. Tja…” Melissa snoof. “Getver!” Rob knikte. “Ja, dat vond ik nou ook. En daarin willen jullie dus gaan zwemmen? Ik zou er nog eens goed over nadenken als ik jullie was.”
Joline schudde haar hoofd. “Niks nadenken. Ik heb het Engels Kanaal nog op mijn bucket-list staan, dus we gaan gewoon in zee zwemmen. Hup, zwemspullen aantrekken, trainingspak er overheen en handdoeken mee. Over tien minuten vertrekken met Rob z’n auto.” Kort en goed: een halfuur later renden we over het smalle strand richting zee. We waren de enigen; zo ver je kon kijken was er niemand te zien. De watertemperatuur was niet eens zo laag; zolang je in beweging bleef, was het prima te doen. Verder dan wat stoeien met het water tot heuphoogte gingen we overigens niet; het bleef zee en je merkte dat de stroming hier best behoorlijk sterk was. En na een halfuurtje was het ook wel weer genoeg.
We droogden ons af, trokken het trainingspak weer aan, stapten in de auto en reden richting camping. Daar gingen we nog even poedelen in het zwembadje en daarna zaten we uit te puffen op de stoelen op de kant.
“Zo. Nu kan ik ten minste tegen de maatschappij zeggen dat ik zelfs in mijn vakantie nog op zee heb gezeten. Eens kijken of ze mijn vaartoelage wat gaan ophogen”, zei Rob. “Hoezo ‘op zee gezeten’, liefje? Je hebt voornamelijk met je kont in de zee gezeten.” Melissa lachte liefjes en Rob keek me met een triest gezicht aan. “En dat noemt zich dan ‘mijn vriendin’. Aanstaand steun en toeverlaat, in ziekte en gezondheid, voor- en tegenspoed, tot de dood ons scheidt…” Ik omarmde Joline. “Dan moet je haar gewoon ten huwelijk vragen, vriend. Ervaring leert dat de dames dan wat toeschietelijker worden.” Joline keek me aan. “Kijk uit wat je zegt, Kees Jonkman… Kijk uit wat je zegt. Vandaag of morgen krijg je spijt van deze opmerking.” Melissa giechelde. “Als we Jo vannacht ‘NEE!’ horen gillen, weten we dat dat moment gekomen is.” Ik haalde mijn schouders op. “Meestal roept ze dan: “Nee, alsjeblieft Kees, niet nóg een keer!’ en dat doet ze pas als ze voor de zevende keer is klaa…”
Verder kwam ik niet. Joline was opgesprongen en kieperde me met ligstoel en al in het water. Toen ik weer bovenkwam keek ik recht in een paar bliksemende ogen. “Zo. Vanaf nu laat je het wel uit je botte techneutenhersens om op te scheppen over jouw seksuele prestaties, neem ik aan?” Ik klom uit het water en viste de ligstoel op. “Oké, schat… Neem me niet kwalijk hoor. De zesde keer dan.” Ze deed een dreigende stap in mijn richting. “En ja, ik zal preventief in het water springen.” Ik voegde de daad bij het woord. “Nou, heb je het gezien, Rob? Dat bedoelen ze bij DT met ‘de blonde feeks van Gorinchem’…”
Hij keek me aan. “Dat zal mij niet overkomen, Kees. Ik weet nog wel wat dingetjes uit mevrouw haar jeugd…” Hij grijnsde naar Joline. Die stak haar wijsvinger uit. “Kijk uit mannetje… Ook jij kunt te ver gaan. Ik heb hier een lieve vriendin zitten die je zonder problemen een kapotte knie kan bezorgen!”
Melissa gaapte demonstratief. “Laat mij er even buiten. Ten eerste wil ik nog een tijdje van zijn vaartoelage genieten en ten tweede zijn er plekjes die nog veel meer pijn doen. Waar die zich in de mannelijke anatomie bevinden hou ik nog even geheim, maar het resultaat is dat ik als vrouw een stuk minder ‘NEE’ hoef te roepen als ik hem daar raak…” Ze stond op. “Maar dame en heren, wat dachten jullie ervan om even te douchen, aan te kleden, een rugzakje samen te stellen met eetbare spullen en dan Kees weer eens aan het woord te laten? Begraaf de strijdbijl maar even; dit lijkt me een goede omgeving daarvoor.”
Na het douchen en aankleden pakten we inderdaad twee rugzakjes in en vertrokken in Rob z’n auto richting Point du Hoc. Op de parkeerplaats lieten we het bezoekerscentrum voor wat het was (ik had gelezen dat het niet zoveel voorstelde) en liepen naar de voormalige Duitse stelling. Op een stukje gras ging ik verder met m’n verhaal.
“We zijn hier op een Duitse stelling die vanaf 1942 de Geallieerden kopzorgen baarde. Gelegen op een natuurlijke en uiterst steile uitstulping van kliffen, 30 meter boven een klein kiezelstrandje, hadden de Duitsers een bunkercomplex gebouwd. Hoofdbewapening waren zes 155 millimeter kanonnen. Dit waren voormalig Franse kanonnen, door de Duitsers na juni 1940 buitgemaakt. De Duitsers gebruikten veel oorlogsmaterieel van overwonnen landen. 155mm is nu ‘middelzware’ artillerie, in de oorlog was het zware artillerie. De kanonnen hadden een dracht van 25 kilometer. De kanonnen stonden op open geschutsplatforms, drie aan de oost, en drie aan de westkant van het complex. Middenvoor een waarnemings- en vuurleidingspost, een aantal munitiebunkers, schuilbunkers, een bunker om gewonden te verzorgen, twee stukken luchtafweergeschut en een aantal loopgraven en éénmansbunkertjes. De hele stelling had één toegangsweg, die uiteraard zwaar bewaakt werd en was omgeven door prikkeldraad en mijnenvelden. Een zware noot om te kraken.
Toch moest dat, want de kanonnen op Pointe du Hoc konden zowel Omaha- als Utahbeach bestrijken. Utah ligt ten westen van Pointe du Hoc.
U.S. Rangers moesten de klus klaren. Rangers zijn elitesoldaten; te vergelijken met de Engelse Commando’s. Vanuit kleine landingsboten moesten ze aanvallen. Die landingsboten werden twintig kilometer vóór de kust te water gelaten. Een deel ervan dreef af door de stroming en kwam bij Colleville uit; die stroming hebben wij vanmorgen aan den lijve kunnen ondervinden. Twee boten zonken door Duits vuur, waaronder een wat groter schip wat voorraden en munitie vervoerde. Bij de overige boten moesten de mannen met hun helmen hozen. Uiteindelijk kwam slechts een deel van de Rangers hier onder op het strandje aan. Zo’n 320 man. Koud, zeeziek, beschoten door van alles en nog wat… Enfin, dat heb ik gisteren beschreven. Ze landden op de relatieve veiligheid van een smal kiezelstrandje en met een steile klim van 30 meter voor de boeg. En op dat strandje werden ze al bekogeld met Duitse steelhandgranaten die vanaf hier naar beneden werden gegooid.
Om de klim te vergemakkelijken hadden ze kleine raketten bij zich die een enterhaak naar boven konden schieten met een touw er aan. Ook waren er lichte ladders. Maar de Duitsers hierboven zaten ook niet stil: ze gooiden handgranaten over de klif, knipten de touwen van de enterhaken door, beschoten de klimmende Rangers met handvuurwapens en mitrailleurs… 15 man sneuvelden tijdens de klim. Uiteindelijk waren de Rangers op het plateau gekomen en begonnen ze hun feitelijke gevecht met de Duitsers. Vanaf de westzijde werden ze beschoten door een goed opgestelde Duitse mitrailleur op de rand van de klif, vanaf een bunker door een 37mm luchtafweerkanon wat veel doden tot gevolg had. De mitrailleur werd uiteindelijk door een marineschip beschoten en verdween met klif en al dertig meter lager in zee.
Uiteindelijk, na een uur hevig vechten, hadden de Rangers de opstelling in handen. Echter… zonder de gevreesde 155mm kanonnen! De geschutsplateaus waren leeg! Snel zond de commandant, kolonel James Rudder, patrouilles uit en rond 09:00 werden de kanonnen gevonden: ze stonden op een weggetje langs een boomgaard, twee kilometer landinwaarts en waren al gericht op Utah beach in het westen. De Rangers maakten ze onklaar met termietbommen en door de richtmiddelen stuk te slaan. Maar ze waren nog niet klaar. Vastberaden Duitse troepen deden tegenaanvallen om de Rangers weer in zee te drijven. Twee dagen lang kregen ze voortdurend aanvallen te verduren, totdat op 8 juni versterkingen aankwamen bij Pointe du Hoc. Van de ruim 220 man die geland waren er 135 gedood, gewond of vermist…” Ik keek om en wees: “Daar is de waarnemingsbunker. Nu met een monument voor de Rangers: een ruw zwaard wat vanaf de klif omhoog wijst, vak voor de Duitse waarnemingsbunker. We lopen daarheen. Volgens mij heb je daar een redelijk zicht op de klif die men moest beklimmen.”
We liepen door een soort met gras begroeid maanlandschap. Verwoeste bunkers, bominslagen en langs de rand van de klif roestig prikkeldraad. “In de dagen voor D-Day is Pointe du Hoc zwaar gebombardeerd door de Geallieerde luchtmacht. De bomkraters hier zijn de gevolgen daarvan. Die bombardementen waren ook de reden dat de Duitsers hun kanonnen terugtrokken; ze waren in open opstellingen veel te kwetsbaar. En de Duitsers hadden ze juist in open opstellingen geplaatst om zowel naar het oosten als naar het westen te kunnen vuren… Elk voordeel heeft z’n nadeel, zou Johan Cruijff gezegd hebben…” We liepen door de stelling heen; hier en daar gaf ik nog wat uitleg, maar de omgeving sprak in feite voor zich: verwoesting, geweld, dood…
Even later keek Melissa me aan. “Ik heb het wel een beetje gehad, Kees. Kunnen we een stukje gewone natuur opzoeken? Zonder sporen van oorlog?” Joline knikte instemmend. “Oké dames… Dan gaan we een stukje wandelen. Alleen… Een stukje natuur zonder sporen van oorlog is hier moeilijk te vinden. Maar we gaan een poging doen.” We liepen een uurtje in de omgeving rond. Voor de doorsnee wandelaar een stukje Frans platteland, maar ik keek met een ander oog naar de omgeving. We liepen door een stukje ‘boquage’: Weilandjes of akkers met hoge wallen er omheen en die wallen begroeid met dichte hagen. In 1944 vormden deze hagen een groot gevaar voor de tanks: die moesten er overheen. En daardoor werd hun dunne onderpantser zichtbaar: een ideaal doel voor de Duitse antitankwapens. Op sommige plaatsen was de Boquage duidelijk beschadigd over een breedte van twee en een halve meter. Daar was een tank doorheen gereden. Midden in een akker een klein stukje laag struikgewas: waarschijnlijk een overblijfsel van een bunker. Ik attendeerde de rest er niet op; ik constateerde het voor mezelf. We gingen even zitten langs een pad en dronken koffie uit de thermosflessen. Ik keek op Google Earth waar we waren: vlakbij de locatie waar de kanonnen van Pointe du Hoc uiteindelijk gevonden en vernietigd waren… Toen de thermosflessen leeg waren, liepen we rustig terug naar de parkeerplaats. In de auto zei Joline: “Nu terug naar de camper, Rob. Ik heb het wel gezien voor vandaag.”
Zwijgend reden we terug en bij de camper barstte Melissa in een huilbui uit. Tussen haar snikken door vroeg ze hortend en stotend: “Waarom? Waarom al dat geweld? Waarom slachten de mensen elkaar af?” Ze had het er moeilijk mee. Ze keek me fel aan. “Kees, jij hebt óók mensen gedood… Waarom in godsnaam?” Ron probeerde haar te kalmeren, maar ze bleef me aankijken. “Vertel het me, Kees! Ik wil het weten!” Ik wilde mijn arm om haar heen leggen, maar ze weerde me af. “Nee! Blijf van me af! Ik wil weten waarom ook jij mensen hebt vermoord!” Bij dat laatste woord veerde Joline op. “Wát zei je daar?” Ik keek Mel aan. “Het lijkt me het beste als je even weggaat, zus, voordat ik dingen doe waar ik spijt van krijg.” Rob was zwijgend opgestaan, nam Melissa bij de arm en dwong haar om met hem mee te lopen. Hij zei verder niets, keek ons alleen maar even aan. Hij liep weg, een snikkende Melissa met zich meenemend. Joline ging naast me zitten en ik sloeg een arm om haar heen. “Dank je wel. Laat Rob maar even z’n gang gaan.” Bedrukt gingen we de camper in. De vrolijke sfeer van gisteren was binnen twee minuten omgeslagen. In de camper trok ik Joline tegen me aan. “Schat, ze trekt wel bij. Mel reageert soms heel emotioneel. Clara is nuchterder. Maar ze is in goede handen bij jouw broer.” Joline keek me aan. “Ik hoop het, Kees. Ik hou van haar, maar niemand, ook zij niet, maakt jou uit voor moordenaar.” Haar ogen stonden in de stand ‘waakzaam’ en weer viel het me op hoezeer Joline op haar moeder leek.
Ik gaf haar een zachte zoen. “Kom, we pakken de rugzakken uit en gaan verse koffie maken. Daar zullen die twee wel trek in hebben als ze terugkomen. En als Mel gekalmeerd is, zal ik wat dingen van mijn missies vertellen. Misschien dat ze het dan begrijpt.” We waren net met de koffie begonnen of er werd op de deur van de camper geklopt. Mel stond buiten en vroeg zachtjes: “Mag ik nog binnenkomen?” Joline stond voor me, trok haar naar binnen en omhelsde haar zonder iets te zeggen. Beide meiden huilden. Langs hen heen keek ik naar Rob. Hij knipoogde naar me en dat gebaar stelde me gerust. Melissa keek me aan, haar hoofd op de schouder van Joline en zei zachtjes: “Kees… Het spijt me.” Ik omarmde Joline en Melissa samen. “Malle meid… We houden van je.”
Rob kwam er ook bij. “Kom. Groepshug.” Even stonden we zo. Opeengepakt in het midden van de camper. Toen zei Melissa: “Jo, laat me even los. Ik wil m’n broer zoenen.” Ze legde haar armen om mijn nek, zoende me op mijn wang en zei: “Nogmaals sorry, Kees.” Ik knuffelde haar rode krullen. “Ik hou van je, zus. Vergeet dat nooit. En hier: een stuk keukenpapier om je tranen weg te vegen.” Ze snoot haar neus en werd vervolgens door Joline omhelsd. De meiden knuffelden elkaar even. “Kom, zitten jongens en meiden. Jo en ik hebben koffie gemaakt. Daarna zal ik wat dingen uit Bosnië en Afghanistan vertellen. Met dien verstande: als het teveel wordt, geef het dan aan.” Joline pakte de zak met broodjes. “Hier, nemen we meteen de lunch erbij; het is al bijna één uur en ik heb honger.”We aten vrijwel zwijgend en tijdens het eten dacht ik er over na wat ik zou gaan vertellen. Ik besloot bij het begin te beginnen: waarom ik in dienst was gegaan.
Joline zette nog een pot koffie en met de mokken voor ons begon ik te vertellen. “Melissa, weet jij waarom ik in dienst ben gegaan? Ze schudde het hoofd. “Niet echt. Avontuur? Iets van de wereld zien?” “Nee. Ik ben in dienst gegaan om mezelf tegen te komen en te bewijzen dat ik ertoe deed. Dat ik niet het sulletje was wat een heleboel mensen dachten. ‘Kees zit weer eens in z’n eigen wereld’, was een kreet die ik op school soms hoorde. Ja, ik kon prima leren, was de beste van mijn eindexamenjaar, maar ik had maar één vriend in de klas. De rest liet ons links liggen. Kortom: niet echt een fijne schooltijd.
Ik zocht iets ‘in de techniek’, maar ook: uitdaging. En vooral kameraadschap. Samen met anderen dingen doen en daar trots op zijn. En dan kun je bij Defensie je hart ophalen. Dus ging ik in dienst. Technisch: als chauffeur van een rupsvoertuig. Uitdagend: als infanterist. Teamwork: als lid van een Infanteriegroep. De opleiding was niet zo spannend. Als je een goede conditie hebt, gezag kunt accepteren en van een beetje discipline houdt, fiets je de opleiding zó door. De rijopleiding: leuk. Niet moeilijk.
Maar eenmaal bij mijn eenheid in Oirschot geplaatst was het afgelopen met het rustige leven: ik moest op een sneltrein springen die op volle vaart reed. De eenheid zou na vijf maanden uitgezonden worden naar Bosnië. Dat hield in: trainen, oefeningen, opleidingen, heel veel fysieke inspanning. In die tijd was ik weinig weekenden thuis, weet je nog? Alle oefen- en schietterreinen in Nederland en Duitsland had ik in die tijd wel gezien. En dan had ik nog relatief mazzel: als chauffeur werd je fysiek iets minder afgeknepen dan een ‘gewone’ geweerschutter. Met mijn compagnie ging ik naar Bosnië. We maakten deel uit van SFOR: Stabilisation Force. Een Nato-missie die de stabiliteit in Bosnië-Herzegovina terug moest brengen.
Bosnië: een land met drie bevolkingsgroepen die elkaar een paar jaar eerder geprobeerd hadden te decimeren. Etnische zuiveringen op grote schaal. Niet alleen Srebrenica, maar ook op andere plaatsen waren complete dorpen afgeslacht. Niet alleen door de Serviërs, maar net zo goed door de Kroaten of de Bosniacs. En waarom? Omdat ze in dat land al eeuwen elkaar het leven zuur maken: sinds de 12e eeuw, om precies te zijn. Dan heeft de ene etniciteit de macht en onderdrukt de anderen, dan zijn de rollen weer omgedraaid…
Na de Tweede Wereldoorlog heeft Tito een kunstmatig land gecreëerd: Joegoslavië. En met harde hand handhaafde hij het credo: etniciteit doet er niet meer toe: iedereen is Joegoslaaf. En dat werkte! Aan de oppervlakte. Onderhuids bleef iedereen Bosniac, Servier of Kroaat. Moslim, Servisch-orthodox of Katholiek. Want etniciteit is in Bosnië één op één verbonden met godsdienst.
Een verhardende factor: als er religie aan te pas komt, worden mensen pas écht fanatiek. Logisch: religie zit in je hart, is deel van je identiteit. Politici hebben daar in het verleden altijd grif gebruik van gemaakt. Tijdens de kruistochten was de leuze: “God wil het!” En aan de andere kant klonk: “Allah Ahkbar!” oftewel: “God is groot!” Op de koppels van de Duitse SS stond: “Gott mit uns” en op de Amerikaanse dollar: “In God we trust”. Op de rand van de gulden: "God zij met ons" en zo kan ik nog wel even doorgaan. Terug naar Bosnië: Onder Tito leek het rustig te zijn in Joegoslavië. Tito hanteerde een soort ‘communisme-light’. Geen deel van het Warschaupact, redelijk open grenzen zodat ‘het westen’ op vakantie kon komen en hun dollars, Duitse marken en andere ‘harde valuta’ in het land kon besteden. De Olympische Winterspelen werden rond Sarajevo gespeeld; ik heb aan de voet van de Olympische skischans gestaan op de hellingen van de berg Vlasic. De Kroatische kust werd ‘ontdekt’ door de westerse toeristen: een bron van westerse valuta. Het binnenland van Bosnië bleef echter economisch gezien, ver achter. En daar woonden over het algemeen Bosniacs. Moslims dus. Geen fanatici, ook de moslims hanteerden een soort ‘Mohammedanisme light’. Tito overleed ergens begin jaren ’90 en een soort driemanschap zou Joegoslavië besturen. Dat werkt dus niet en delen van het land verklaarden zich onafhankelijk en zo begon de oorlog in voormalig Joegoslavië. De VN probeerde in te grijpen met een uiterst slap mandaat en het gevolg was dat de ‘blauwhelmen’ speelbal werden van alle partijen met als triest dieptepunt Srebrenica. Wat overigens nog steeds een rauw litteken is binnen de Nederlandse politiek en binnen Defensie. Kort na Screbrenica greep de NAVO in: een oorlog aan de grenzen van de NAVO zou de stabiliteit kunnen verstoren. IFOR (Implementation Force) werd opgericht en rolde Joegoslavië binnen. Geen lichtbewapende blauwhelmen meer, maar zware NAVO-divisies rolden het land binnen. Troepen die jaren hadden getraind om de Russen buiten de deur te houden. Alle strijdgroepen werden relatief snel ontwapend; wie zijn wapens niet inleverde, kon rekenen op een paar stevige precisiebombardementen van de NAVO-luchtmacht. En zo geschiedde. Binnen een paar maanden had president Clinton de strijdgroepen gedwongen om een vredesakkoord te tekenen: de zogenaamde “Dayton-accoorden” genoemd naar de plaats wáár ze getekend werden: Dayton, Ohio, USA. Dat was een “peace enforcing mission’: een missie waarbij vrede afgedwongen werd middels geweld. Niet de meest subtiele manier, maar het hielp wél. Sommige strijdgroepen probeerden nog weerstand te bieden, maar dat stopte snel. Als er een peloton tanks voor jouw dorpje staat hou je snel op met herrie schoppen. IFOR werd afgelost door SFOR: Stabilisation Force. De situatie was redelijk stabiel; nu zorgen dat dat zo blijft. Nog steeds zware NAVO-troepen in Bosnië, maar die deden hun ding bijna op dezelfde manier als toen ze nog in Duitsland gelegerd waren: op de kazernes, oefenen, schieten, zeg maar het reguliere militaire leven. Alleen als er ergens hommeles dreigde uit te breken, rolde er een Infanteriecompagnie of een tankeskadron de poort uit om de gemoederen tot bedaren te brengen. En dat hielp over het algemeen. SFOR hoefde minder in te grijpen dan IFOR. En SFOR kon zich ook meer richten op het oppakken van oorlogsmisdadigers, zoeken naar wapendepots, installeren van burger-besturen en het opknappen van de infrastructuur. En, in het kader van ‘winning hearts and minds’ het helpen van de bevolking. Ook dat was spitsroeden lopen want o wee als je de ene etniciteit voortrok op de andere.
En in die toestand kwam Kees Jonkman als soldaat de eerste klasse, chauffeur van de YPR-765 met het nummer A-21 in Bosnië. Op de Base gelegen langs de hoofdweg M5, tussen Travnik en Zenica, op de T-splitsing naar Novi Travnik. Op Google Earth is de plaats nog zichtbaar en voor ingewijden herkenbaar. Op die base was een ‘combat team’ gelegerd van 1 tankpeloton en twee pantserinfanteriepelotons. 4 Leopardtanks en 10 YPR-765 infanteriegevechtsvoertuigen. Zo’n 120 man, zwaar bewapend. De Leopards waren toen de beste tanks ter wereld, de YPR’n waren redelijk bewapend met een 25mm snelvuurkanon en er konden 7 infanteristen achterin. Best wel een clubje om rekening mee te houden… En nu lust ik wel een drankje, want zo’n geschiedenisles is intensief.”
“Doe mij er ook maar eentje”, zei Rob. Ik zat het dichtst bij de koelkast en pakte een pak sap. “Gaan we vanmiddag nog ergens heen, Kees?” vroeg Joline. Ik schudde mijn hoofd. “Nee. Ik denk dat het beter is dat we hier blijven. Lekker binnen zitten, kletsen, misschien een spelletje doen of zo, nog even poedelen…” Rob was het met me eens. “Vandaag en gisteren even genoeg restanten oorlog gezien. En dat zwemmen lijkt me wel een goed plan… straks. Vóór het eten. En op het gevaar af dat ik voor ‘watje’ wordt uitgemaakt: het lijkt me best lekker om zo meteen even achterin de camper op bed te ploffen. De ochtend hakte er ook bij mij best wel aardig in. Even lekker liggen met mijn vriendinnetje dicht tegen me aan.” Melissa keek hem aan. “Wil jij dat nog wel? Met zo’n rotmeid in één bedje liggen?” Rob keek Melissa aan. “Lieve schat, ben jij vergeten wat ik gisteren voor het eten tegen Kees zei? Ik zei: ‘Ik kan niet zonder die rooie feeks.’ En dat is niet veranderd. En dat zal ik je zo meteen even duidelijk maken.”
Joline giechelde zachtjes. “Kees, ik hoor net dat wij een uurtje gaan wandelen…” Ik schudde mijn hoofd. “Niks ervan. Ook wij gaan even lekker achterin liggen. Ik vond het een prima idee van jouw broer. Vanavond vertel ik wel verder. Als jullie daar ten minste behoefte aan hebben.” Melissa knikte. “Ik wel. Je hebt ons nooit zoveel verteld, Kees. En ik wil het weten.” Ik knipoogde naar haar. “Is goed, zus. Maar nu wil ik eerst samen met jou in één bedje liggen.” Ik kreeg een por van Joline. “Zeg Kees Jonkman… Pas jij op?” Ik keek haar onschuldig aan. “Wát? Ik heb vannacht met mijn zus in eén bedje geslapen, en plotseling mag dat niet meer?”
Rob keek me dreigend aan. “Vriend, jij hebt met je zus óp één bedje geslapen. Maar jouw zus gaat bij mij in de slaapzak en wat jij met mijn zus onder jullie dekbedjes doet, moet je lekker zelf weten, denk daar goed aan.” Joline knipoogde naar Rob. “Wij van de familie Boogers gaan wel in het midden liggen, Rob. Wij zijn het verstandigst.” En zo geschiedde: met de drankjes op kleedden we ons uit en kropen op bed. Joline kwam dicht tegen me aan liggen. “Even lekker slapen?” Ik knikte. Joline keek ondeugend. Haar mond vormde de woorden: “Morgen…” en ze knipoogde.
Lees verder: Mini - 90
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10