Door: Brechtje.S
Datum: 27-05-2022 | Cijfer: 9.1 | Gelezen: 2222
Lengte: Lang | Leestijd: 16 minuten | Lezers Online: 1
Lengte: Lang | Leestijd: 16 minuten | Lezers Online: 1
Vervolg op: Liederlijk Verleden - 9
Zaterdagochtend vroeg had ik de zeedijk van Blankenberge voor mij alleen.
Voor zover mijn oog reikte, was ik de enige getuige van de opkomende zon. Na een zo goed als slapeloze nacht was de rust die daar van uitging precies hetgeen ik nodig had. Leunend op de reling tuurde ik naar de eeuwig aanrollende golven, mezelf afvragend welke kant ik op zou gaan. Eigenlijk had de richting De Haan mijn voorkeur, maar ik realiseerde me net op tijd dat de veerboot die de voetgangers naar de overkant van de havengeul bracht op dit uur vast nog niet zou uitvaren. Een omweg helemaal rond de jachthaven zag ik niet zitten. Dan maar richting Zeebrugge, besloot ik en op mijn gemak wandelde ik voorbij de verlaten pier tot aan het einde van de geplaveide zeedijk.
Ook de brede strook zand tussen de duinen en het water was compleet verlaten. Een handvol meeuwen waren de enige getuigen van mijn aanwezigheid op het strand. Omdat ik mijn gymschoenen met de nestels aan elkaar had gebonden, kon ik ze over mijn schouder hangen en met mijn handen diep in de zakken van mijn gewatteerde jas wandelde ik langs de immer bewegende grenslijn tussen land en zee. Soms was het water een tiental meter bij me vandaan, tot een volgende golf onder luid geruis aan kwam rollen. Het koude water overspoelde dan telkens mijn voeten. Ik zag het witte schuim om mijn enkels kabbelen en het natte zand bolde op bij elke stap die ik zette.
Voor de zoveelste keer ondervond ik hoeveel ik van de zee hield. Oh nee, niet in het zomerseizoen, dan was ik met geen stokken naar zee te porren. De drukte van al die zonnekloppers was aan mij nooit besteed geweest, om maar te zwijgen van het schurende zand dat nadien onder je kleding hardnekkig je huid bleef kwellen. Maar buiten het seizoen was de zee wel mijn ding. Het ruisen van de golven en het krijsen van de meeuwen dat je op zo’n wandeling begeleidde, daar kon ik uren van genieten.
Het koude water om mijn voeten, de koele ochtendbries op mijn blote benen en de eerste zonnestralen op mijn gezicht, dat alles was in normale omstandigheden ruim voldoende om mij in de hemel op aarde te wanen. Maar vandaag was niet normaal. Het feit dat ik hier voor het eerst in mijn leven helemaal alleen liep, verhinderde dat ik me volmaakt gelukkig voelde. Maar ja, riep ik mezelf tot de orde, niemand had mij hiertoe verplicht. In een opwelling had ik besloten om alleen te gaan, daar hoefde ik verder niet over te zeuren. Ik had het immers zelf gewild.
Naarmate ik vorderde, won de dag het steeds meer van de nacht. Bij elke stap die ik zette werd de in zee gebouwde voorhaven van Zeebrugge duidelijker zichtbaar. Een blik achterom toonde me dat ik zowat halfweg moest zijn. Tegelijkertijd zag ik zo’n honderd meter achter mij nog een eenzame wandelaar. Op het eerste zicht was het een man, die net als ik in zijn eentje de kustlijn volgde. Zo te zien hield hij er flink de pas in en het zou vast niet lang duren voor hij me zou inhalen. Zelfs in een ontmoeting met een wildvreemde had ik geen zin en toen ik even later de volgende golfbreker opklauterde, besloot ik om bovenop de stenen een eindje de zee in te lopen en die man eerst maar eens te laten passeren.
Voorzichtig liep ik bovenop de glibberige keien een eind de zee in, tot vlakbij de plaats waar de aanrollende golven tegen de golfbreker aanklotsten. De frisse wind die ik pal op de neus had, deed me huiveren en spontaan trok ik de kraag van mijn jas zo hoog mogelijk op.
Genietend van het rustgevende effect wat de natuurelementen op mij leken te hebben, gleed mijn blik over de wijde zee. Dat had ik beter gelaten, want toen mijn oog op een zeiljacht viel dat in de verte langzaam voortbewoog, was het met mijn rust alweer gedaan.
Hoewel de kans klein was dat het uitgerekend die boot was waar Remco op zat, waren mijn gedachten plots weer bij mijn man. Mijn boosheid omdat Remco het zeilen met zijn vrienden belangrijker vond dan een romantisch weekend met mij anderwas nog lang niet over. Elke verzoeningspoging was de voorbije week tot mislukken gedoemd gebleken, gewoon omdat we allebei koppig op ons standpunt bleven.
Vrijdagavond was Remco al ruim voor mij vertrokken, zonder een woord van afscheid. Eerlijk gezegd had ik dat toen niet eens erg gevonden, maar nu lag dat anders. Ik kon niet anders dan toegeven dat ik zijn aanwezigheid mistte. Wat had ik graag hand in hand met Remco op deze golfbreker gestaan. Een beter kader om onze ruzie bij te leggen en de romantiek binnen onze relatie weer wat op te vijzelen, kon ik me nauwelijks indenken. Helaas was dat de afgelopen dagen onbespreekbaar gebleken.
Was ik dan toch te streng voor hem geweest? Had ik te weinig begrip getoond? Schoorvoetend moest ik bekennen dat mijn man ergens wel gelijk had, de zee liep niet weg. We hadden evengoed het volgende weekend kunnen gaan. Ach, misschien moest ik Remco maar voorstellen om zo snel mogelijk samen terug te komen.
Zo in gedachten verzonken, was ik de wandelaar compleet uit het oog verloren. Ik schrok dus nogal toen ik plots een hand op mijn schouder voelde.
“Goedemorgen, Lies,” klonk het achter mij. “Wat een onwaarschijnlijk toeval dat ik jou hier aantref.”
Een huivering ging door me heen. De zware mannenstem zou ik uit duizenden herkennen. Verrast als ik was, keek ik schichtig om me heen, maar buiten een handvol meeuwen was er op het hele strand geen ander levend wezen te bekennen. Het duurde enkele seconden voor ik ertoe kwam om mij om te draaien.
“Stef,” stamelde ik ongelovig. “Wat doe jij hier?”
Instinctief deed ik een stap achterwaarts toen hij een hand naar me uitstak.
“Pas op!” riep hij, maar het was te laat. Mijn linkervoet gleed weg en molenwiekend met mijn armen probeerde ik om alsnog mijn evenwicht terug te vinden. Vergeefse moeite, want ook mijn rechtervoet gleed onder mij vandaan en ik zou ongetwijfeld in het koude water gegleden zijn als Stef niet had ingegrepen. Plots lagen zijn handen rond mijn middel en voor ik het besefte, had hij me weer rechtop en hield hij me strak tegen zijn borst aangedrukt.
“Dat was op het nippertje, Lies.”
Rillerig keek ik naar hem op. De pretlichtjes in zijn ogen vertelden me dat hij dit beslist geen vervelende situatie vond. In plaats van hem dankbaar te zijn, werd ik kwaad.
“Jij verdient een klap voor je kop,” snauwde ik.
“Geen dank hoor,” antwoordde hij lachend. “Een volgende keer laat ik je wel verdrinken.”
Door dat luchtige toontje van hem nam mijn boosheid alleen maar toe en woedend om zoveel onverschilligheid ontworstelde ik mij aan zijn sterke omarming.
“Het was anders wel jou schuld dat ik bijna in het water tuimelde,” blafte ik hem toe.
“Volgens mij gleed jij wel zelf uit, Lies. Ik heb je niet geduwd, dacht ik zo.”
“Jij deed me schrikken. Het is jouw schuld dat ik uitgleed.”
“Nou en? Ik heb je toch maar mooi voor een nat pak behoed.”
“Dat kwam jou maar al te mooi uit! Jouw grijpgrage handen hadden me al vast voor ik viel!”
De lacherige fonkeling in Stefs ogen was helemaal verdwenen en er kwam niet direct een antwoord. Hij leek even te moeten nadenken, maar na een diepe zucht was zijn reactie scherp als een mes.
“Lies, wat ben jij een ondankbaar schepsel. Ik was ontzettend blij om jou hier aan te treffen, maar jij denkt daar duidelijk anders over. Het blijkt van mijn kant uit een vergissing te zijn. Sorry daarvoor. Een prettige dag verder.” Het volgende moment draaide hij zich om en met grote passen beende hij bij me vandaan.
Verbouwereerd staarde ik hem na en tegelijk kwam het besef dat ik te ver was gegaan. Dat gaf mij een naar gevoel. Waarom precies, daar kon ik niet direct de vinger op leggen. Als ik eerlijk was met mezelf, dan moest ik bekennen dat er eigenlijk geen reden was om kwaad op hem te zijn. Hij had me misschien wel iets steviger en iets langer in zijn armen gehouden dan strikt noodzakelijk was, maar dat had bijlange niet onprettig aangevoeld. Integendeel.
Ik mocht dan wel ruzie hebben met mijn eigen man, maar daarom hoefde ik toch niet in onmin te leven met al zijn soortgenoten, hield ik mezelf voor. Ik wou hem zo niet laten weglopen.
“Stef, wacht!” Mijn stem klonk veel luider dan ik eigenlijk bedoelde, maar toch liep hij gewoon door.
“Stef!” riep ik opnieuw, maar weer kwam er niet de gewenste reactie. Dat hij zomaar van me wegliep was het laatste wat ik wilde en dus zette ik de achtervolging in.
Op het moment dat hij de golfbreker verliet, had ik hem zo goed als ingehaald. Toen ik zijn voornaam opnieuw riep, draaide Stef zich abrupt om en bijna botste ik tegen hem op.
De brede lach om zijn mond maakte me duidelijk dat hij me er mooi had laten inlopen. Zijn boosheid was gespeeld, dat bleek ook uit zijn woorden.
“Eindelijk loop jij eens een keer achter mij aan, Lies. Dat voelt ongelooflijk goed, want tot hiertoe kwam alle initiatief van mijn kant.”
Met zijn interpretatie was ik het niet eens en daar wilde ik geen misverstand over laten bestaan.
“Haal je vooral niets in je hoofd, Stef Wagenmakers!” reageerde ik kribbig. “Ik kon het alleen niet hebben dat jij kwaad wegliep. Ik wil geen ruzie. Meer hoef je daar echt niet achter te zoeken.”
“Dat is in ieder geval een stap vooruit,” zei hij grijnzend, “maar wat ik bij jou zoek, dat bepaal ik liever zelf, liefje.”
Vooral dat ‘liefje’ irriteerde me.
“Stef, begrijp dan toch eens dat ik niet vrij ben. Meer dan vriendschap zit er niet in. Echt niet!”
De lach op zijn gezicht werd zo mogelijk nog breder en voor ik het wist had hij mijn hand in de zijne.
“Vriendschap is een mooi begin, Lies. Laat ons dan, als goeie vrienden, pootjebadend terug naar Blankenberge wandelen, hand in hand, net als vroeger.”
“Nee, Stef,” protesteerde ik. “Dat wil ik niet. Stel dat Remco mij komt zoeken, zeg! Ik wil geen problemen.”
Het was een leugentje om bestwil, ten minste dat was mijn overtuiging. Ik wilde mijn hand terugtrekken maar Stef loste ze niet, integendeel. Hij trok me mee in de richting van de waterlijn en stopte pas toen we allebei met de voeten in het water stonden. Pas dan nam hij de moeite om te antwoorden.
“Lies, we weten allebei dat jij dit weekend alleen aan zee bent. Met die problemen met Remco zal het dus nogal meevallen.”
“Hoe… Hoe weet jij dat?” stamelde ik.
Tegelijkertijd begreep ik dat deze ontmoeting helemaal geen toeval was. Ik had het kunnen of zelfs moeten weten. Stef Wagenmaker liet hoogst zelden iets aan het toeval over. “Wie heeft jou dat verteld?” drong ik aan.
“Remco heeft me gebeld.”
“Wat? Heeft mijn man jou zelf gezegd dat…?”
“Natuurlijk niet,” onderbrak hij me. “Dat is een grapje. Wacht ik zal je iets laten zien, dan wordt het je wel duidelijk.”
Nu liet hij mijn hand wel los. Hij haalde zijn gsm te voorschijn en na wat op de toetsen te hebben gedrukt, duwde hij me zijn toestelletje in de hand. Met toenemende verbazing las ik het bericht.
Hoi Stef, je kent me niet maar ik denk dat jij dit wel wil weten. Lies (mijn beste vriendin) is vanavond – zonder haar man - met de trein naar Blankenberge vertrokken. Zij zit dit weekend alleen aan zee. Denk dat ze wel wat troost kan gebruiken. Groetjes, Mariska.
“Mariska?” stamelde ik verbouwereerd.
“Ja. Ik ken die vriendin van jou natuurlijk niet, maar ze heeft duidelijk het beste met je voor.”
Nou… Het Beste? Daar was ik lang niet zo zeker van en dus hield ik mijn mond maar. Als dat Mariska’s definitie was van ‘bij mij veilig’, dan had ik haar die enveloppe met foto’s beter niet toevertrouwd. Hoe haalde ze het in haar hoofd om Stef dat SMS'je te sturen? Wilde ze me echt een driehoeksverhouding opdringen? Daar leek het wel op. Waar bemoeide ze zich mee? Ik nam me voor om haar eens flink de mantel uit te vegen, zodra ik daartoe de kans kreeg.
“Ik heb Mariska prompt gebeld, Lies. Ik moet zeggen dat jouw vriendin heel behulpzaam was. Dank zij haar had ik binnen de minuut het telefoonnummer van hotel Zonnewende, dus was een kamer zo geboekt. Van Mariska weet ik ook dat jouw man het hele weekend op zee zit. Hij zal ons hier dus niet voor de voeten lopen.”
Stef glunderde van oor tot oor, maar zelf was ik lang niet zo opgezet met Mariska’s hulpvaardigheid.
“Haal jij je toch maar niks in je hoofd!” herhaalde ik mijn kribbige woorden van een paar minuten geleden.
“Ik zou niet durven,” lachte hij.
Maar Stef zou Stef niet zijn… Hij durfde dus wél. Voor ik het goed en wel besefte, had hij zijn armen al om me heen en ik voelde zijn warme adem op mijn wang.
“Liesje Peters, ik hou van je,” fluisterde hij bij mijn oor. “Sorry, maar het is gewoon niet anders. Daar kan ik niets aan veranderen.”
Ik besefte wel dat ik me uit zijn omarming moest losmaken nu het nog kon, maar ik deed niets. Alweer verbaasde het me hoe willoos ik leek te worden in zijn armen, want als verlamd hing ik tegen hem aan. In plaats van me los te rukken, luisterde ik naar al het liefs dat hij me toefluisterde. Moest een ander zoiets bij me proberen, dan zou ik zo’n kerel al lang op een kaakslag getrakteerd hebben. Nu overwoog ik het niet eens. Toen ik op mijn wang zijn lippen voelde opschuiven in de richting van de mijne, wist ik me verloren. Twee seconden later schrok ik van mezelf omwille van de gretigheid waarmee ik zijn kus beantwoordde. De gedachte aan Remco en het daarbij horende gevoel van schuld verdrong ik even snel als ze opkwam.
Mariska’s woorden flitsten door mijn hoofd. Ze had gelijk, ik hield wel degelijk van twee mannen. Ook die gedachte verdrong ik weer. Ik kon me op dat ogenblik niet druk maken hoe het nu verder moest. Liever concentreerde ik me op het heden, om te genieten van het meest romantische moment dat ik in tijden beleefde.
Ja, ik was verliefd… Verliefd op mijn ex lief.
Wordt vervolgd
Voor zover mijn oog reikte, was ik de enige getuige van de opkomende zon. Na een zo goed als slapeloze nacht was de rust die daar van uitging precies hetgeen ik nodig had. Leunend op de reling tuurde ik naar de eeuwig aanrollende golven, mezelf afvragend welke kant ik op zou gaan. Eigenlijk had de richting De Haan mijn voorkeur, maar ik realiseerde me net op tijd dat de veerboot die de voetgangers naar de overkant van de havengeul bracht op dit uur vast nog niet zou uitvaren. Een omweg helemaal rond de jachthaven zag ik niet zitten. Dan maar richting Zeebrugge, besloot ik en op mijn gemak wandelde ik voorbij de verlaten pier tot aan het einde van de geplaveide zeedijk.
Ook de brede strook zand tussen de duinen en het water was compleet verlaten. Een handvol meeuwen waren de enige getuigen van mijn aanwezigheid op het strand. Omdat ik mijn gymschoenen met de nestels aan elkaar had gebonden, kon ik ze over mijn schouder hangen en met mijn handen diep in de zakken van mijn gewatteerde jas wandelde ik langs de immer bewegende grenslijn tussen land en zee. Soms was het water een tiental meter bij me vandaan, tot een volgende golf onder luid geruis aan kwam rollen. Het koude water overspoelde dan telkens mijn voeten. Ik zag het witte schuim om mijn enkels kabbelen en het natte zand bolde op bij elke stap die ik zette.
Voor de zoveelste keer ondervond ik hoeveel ik van de zee hield. Oh nee, niet in het zomerseizoen, dan was ik met geen stokken naar zee te porren. De drukte van al die zonnekloppers was aan mij nooit besteed geweest, om maar te zwijgen van het schurende zand dat nadien onder je kleding hardnekkig je huid bleef kwellen. Maar buiten het seizoen was de zee wel mijn ding. Het ruisen van de golven en het krijsen van de meeuwen dat je op zo’n wandeling begeleidde, daar kon ik uren van genieten.
Het koude water om mijn voeten, de koele ochtendbries op mijn blote benen en de eerste zonnestralen op mijn gezicht, dat alles was in normale omstandigheden ruim voldoende om mij in de hemel op aarde te wanen. Maar vandaag was niet normaal. Het feit dat ik hier voor het eerst in mijn leven helemaal alleen liep, verhinderde dat ik me volmaakt gelukkig voelde. Maar ja, riep ik mezelf tot de orde, niemand had mij hiertoe verplicht. In een opwelling had ik besloten om alleen te gaan, daar hoefde ik verder niet over te zeuren. Ik had het immers zelf gewild.
Naarmate ik vorderde, won de dag het steeds meer van de nacht. Bij elke stap die ik zette werd de in zee gebouwde voorhaven van Zeebrugge duidelijker zichtbaar. Een blik achterom toonde me dat ik zowat halfweg moest zijn. Tegelijkertijd zag ik zo’n honderd meter achter mij nog een eenzame wandelaar. Op het eerste zicht was het een man, die net als ik in zijn eentje de kustlijn volgde. Zo te zien hield hij er flink de pas in en het zou vast niet lang duren voor hij me zou inhalen. Zelfs in een ontmoeting met een wildvreemde had ik geen zin en toen ik even later de volgende golfbreker opklauterde, besloot ik om bovenop de stenen een eindje de zee in te lopen en die man eerst maar eens te laten passeren.
Voorzichtig liep ik bovenop de glibberige keien een eind de zee in, tot vlakbij de plaats waar de aanrollende golven tegen de golfbreker aanklotsten. De frisse wind die ik pal op de neus had, deed me huiveren en spontaan trok ik de kraag van mijn jas zo hoog mogelijk op.
Genietend van het rustgevende effect wat de natuurelementen op mij leken te hebben, gleed mijn blik over de wijde zee. Dat had ik beter gelaten, want toen mijn oog op een zeiljacht viel dat in de verte langzaam voortbewoog, was het met mijn rust alweer gedaan.
Hoewel de kans klein was dat het uitgerekend die boot was waar Remco op zat, waren mijn gedachten plots weer bij mijn man. Mijn boosheid omdat Remco het zeilen met zijn vrienden belangrijker vond dan een romantisch weekend met mij anderwas nog lang niet over. Elke verzoeningspoging was de voorbije week tot mislukken gedoemd gebleken, gewoon omdat we allebei koppig op ons standpunt bleven.
Vrijdagavond was Remco al ruim voor mij vertrokken, zonder een woord van afscheid. Eerlijk gezegd had ik dat toen niet eens erg gevonden, maar nu lag dat anders. Ik kon niet anders dan toegeven dat ik zijn aanwezigheid mistte. Wat had ik graag hand in hand met Remco op deze golfbreker gestaan. Een beter kader om onze ruzie bij te leggen en de romantiek binnen onze relatie weer wat op te vijzelen, kon ik me nauwelijks indenken. Helaas was dat de afgelopen dagen onbespreekbaar gebleken.
Was ik dan toch te streng voor hem geweest? Had ik te weinig begrip getoond? Schoorvoetend moest ik bekennen dat mijn man ergens wel gelijk had, de zee liep niet weg. We hadden evengoed het volgende weekend kunnen gaan. Ach, misschien moest ik Remco maar voorstellen om zo snel mogelijk samen terug te komen.
Zo in gedachten verzonken, was ik de wandelaar compleet uit het oog verloren. Ik schrok dus nogal toen ik plots een hand op mijn schouder voelde.
“Goedemorgen, Lies,” klonk het achter mij. “Wat een onwaarschijnlijk toeval dat ik jou hier aantref.”
Een huivering ging door me heen. De zware mannenstem zou ik uit duizenden herkennen. Verrast als ik was, keek ik schichtig om me heen, maar buiten een handvol meeuwen was er op het hele strand geen ander levend wezen te bekennen. Het duurde enkele seconden voor ik ertoe kwam om mij om te draaien.
“Stef,” stamelde ik ongelovig. “Wat doe jij hier?”
Instinctief deed ik een stap achterwaarts toen hij een hand naar me uitstak.
“Pas op!” riep hij, maar het was te laat. Mijn linkervoet gleed weg en molenwiekend met mijn armen probeerde ik om alsnog mijn evenwicht terug te vinden. Vergeefse moeite, want ook mijn rechtervoet gleed onder mij vandaan en ik zou ongetwijfeld in het koude water gegleden zijn als Stef niet had ingegrepen. Plots lagen zijn handen rond mijn middel en voor ik het besefte, had hij me weer rechtop en hield hij me strak tegen zijn borst aangedrukt.
“Dat was op het nippertje, Lies.”
Rillerig keek ik naar hem op. De pretlichtjes in zijn ogen vertelden me dat hij dit beslist geen vervelende situatie vond. In plaats van hem dankbaar te zijn, werd ik kwaad.
“Jij verdient een klap voor je kop,” snauwde ik.
“Geen dank hoor,” antwoordde hij lachend. “Een volgende keer laat ik je wel verdrinken.”
Door dat luchtige toontje van hem nam mijn boosheid alleen maar toe en woedend om zoveel onverschilligheid ontworstelde ik mij aan zijn sterke omarming.
“Het was anders wel jou schuld dat ik bijna in het water tuimelde,” blafte ik hem toe.
“Volgens mij gleed jij wel zelf uit, Lies. Ik heb je niet geduwd, dacht ik zo.”
“Jij deed me schrikken. Het is jouw schuld dat ik uitgleed.”
“Nou en? Ik heb je toch maar mooi voor een nat pak behoed.”
“Dat kwam jou maar al te mooi uit! Jouw grijpgrage handen hadden me al vast voor ik viel!”
De lacherige fonkeling in Stefs ogen was helemaal verdwenen en er kwam niet direct een antwoord. Hij leek even te moeten nadenken, maar na een diepe zucht was zijn reactie scherp als een mes.
“Lies, wat ben jij een ondankbaar schepsel. Ik was ontzettend blij om jou hier aan te treffen, maar jij denkt daar duidelijk anders over. Het blijkt van mijn kant uit een vergissing te zijn. Sorry daarvoor. Een prettige dag verder.” Het volgende moment draaide hij zich om en met grote passen beende hij bij me vandaan.
Verbouwereerd staarde ik hem na en tegelijk kwam het besef dat ik te ver was gegaan. Dat gaf mij een naar gevoel. Waarom precies, daar kon ik niet direct de vinger op leggen. Als ik eerlijk was met mezelf, dan moest ik bekennen dat er eigenlijk geen reden was om kwaad op hem te zijn. Hij had me misschien wel iets steviger en iets langer in zijn armen gehouden dan strikt noodzakelijk was, maar dat had bijlange niet onprettig aangevoeld. Integendeel.
Ik mocht dan wel ruzie hebben met mijn eigen man, maar daarom hoefde ik toch niet in onmin te leven met al zijn soortgenoten, hield ik mezelf voor. Ik wou hem zo niet laten weglopen.
“Stef, wacht!” Mijn stem klonk veel luider dan ik eigenlijk bedoelde, maar toch liep hij gewoon door.
“Stef!” riep ik opnieuw, maar weer kwam er niet de gewenste reactie. Dat hij zomaar van me wegliep was het laatste wat ik wilde en dus zette ik de achtervolging in.
Op het moment dat hij de golfbreker verliet, had ik hem zo goed als ingehaald. Toen ik zijn voornaam opnieuw riep, draaide Stef zich abrupt om en bijna botste ik tegen hem op.
De brede lach om zijn mond maakte me duidelijk dat hij me er mooi had laten inlopen. Zijn boosheid was gespeeld, dat bleek ook uit zijn woorden.
“Eindelijk loop jij eens een keer achter mij aan, Lies. Dat voelt ongelooflijk goed, want tot hiertoe kwam alle initiatief van mijn kant.”
Met zijn interpretatie was ik het niet eens en daar wilde ik geen misverstand over laten bestaan.
“Haal je vooral niets in je hoofd, Stef Wagenmakers!” reageerde ik kribbig. “Ik kon het alleen niet hebben dat jij kwaad wegliep. Ik wil geen ruzie. Meer hoef je daar echt niet achter te zoeken.”
“Dat is in ieder geval een stap vooruit,” zei hij grijnzend, “maar wat ik bij jou zoek, dat bepaal ik liever zelf, liefje.”
Vooral dat ‘liefje’ irriteerde me.
“Stef, begrijp dan toch eens dat ik niet vrij ben. Meer dan vriendschap zit er niet in. Echt niet!”
De lach op zijn gezicht werd zo mogelijk nog breder en voor ik het wist had hij mijn hand in de zijne.
“Vriendschap is een mooi begin, Lies. Laat ons dan, als goeie vrienden, pootjebadend terug naar Blankenberge wandelen, hand in hand, net als vroeger.”
“Nee, Stef,” protesteerde ik. “Dat wil ik niet. Stel dat Remco mij komt zoeken, zeg! Ik wil geen problemen.”
Het was een leugentje om bestwil, ten minste dat was mijn overtuiging. Ik wilde mijn hand terugtrekken maar Stef loste ze niet, integendeel. Hij trok me mee in de richting van de waterlijn en stopte pas toen we allebei met de voeten in het water stonden. Pas dan nam hij de moeite om te antwoorden.
“Lies, we weten allebei dat jij dit weekend alleen aan zee bent. Met die problemen met Remco zal het dus nogal meevallen.”
“Hoe… Hoe weet jij dat?” stamelde ik.
Tegelijkertijd begreep ik dat deze ontmoeting helemaal geen toeval was. Ik had het kunnen of zelfs moeten weten. Stef Wagenmaker liet hoogst zelden iets aan het toeval over. “Wie heeft jou dat verteld?” drong ik aan.
“Remco heeft me gebeld.”
“Wat? Heeft mijn man jou zelf gezegd dat…?”
“Natuurlijk niet,” onderbrak hij me. “Dat is een grapje. Wacht ik zal je iets laten zien, dan wordt het je wel duidelijk.”
Nu liet hij mijn hand wel los. Hij haalde zijn gsm te voorschijn en na wat op de toetsen te hebben gedrukt, duwde hij me zijn toestelletje in de hand. Met toenemende verbazing las ik het bericht.
Hoi Stef, je kent me niet maar ik denk dat jij dit wel wil weten. Lies (mijn beste vriendin) is vanavond – zonder haar man - met de trein naar Blankenberge vertrokken. Zij zit dit weekend alleen aan zee. Denk dat ze wel wat troost kan gebruiken. Groetjes, Mariska.
“Mariska?” stamelde ik verbouwereerd.
“Ja. Ik ken die vriendin van jou natuurlijk niet, maar ze heeft duidelijk het beste met je voor.”
Nou… Het Beste? Daar was ik lang niet zo zeker van en dus hield ik mijn mond maar. Als dat Mariska’s definitie was van ‘bij mij veilig’, dan had ik haar die enveloppe met foto’s beter niet toevertrouwd. Hoe haalde ze het in haar hoofd om Stef dat SMS'je te sturen? Wilde ze me echt een driehoeksverhouding opdringen? Daar leek het wel op. Waar bemoeide ze zich mee? Ik nam me voor om haar eens flink de mantel uit te vegen, zodra ik daartoe de kans kreeg.
“Ik heb Mariska prompt gebeld, Lies. Ik moet zeggen dat jouw vriendin heel behulpzaam was. Dank zij haar had ik binnen de minuut het telefoonnummer van hotel Zonnewende, dus was een kamer zo geboekt. Van Mariska weet ik ook dat jouw man het hele weekend op zee zit. Hij zal ons hier dus niet voor de voeten lopen.”
Stef glunderde van oor tot oor, maar zelf was ik lang niet zo opgezet met Mariska’s hulpvaardigheid.
“Haal jij je toch maar niks in je hoofd!” herhaalde ik mijn kribbige woorden van een paar minuten geleden.
“Ik zou niet durven,” lachte hij.
Maar Stef zou Stef niet zijn… Hij durfde dus wél. Voor ik het goed en wel besefte, had hij zijn armen al om me heen en ik voelde zijn warme adem op mijn wang.
“Liesje Peters, ik hou van je,” fluisterde hij bij mijn oor. “Sorry, maar het is gewoon niet anders. Daar kan ik niets aan veranderen.”
Ik besefte wel dat ik me uit zijn omarming moest losmaken nu het nog kon, maar ik deed niets. Alweer verbaasde het me hoe willoos ik leek te worden in zijn armen, want als verlamd hing ik tegen hem aan. In plaats van me los te rukken, luisterde ik naar al het liefs dat hij me toefluisterde. Moest een ander zoiets bij me proberen, dan zou ik zo’n kerel al lang op een kaakslag getrakteerd hebben. Nu overwoog ik het niet eens. Toen ik op mijn wang zijn lippen voelde opschuiven in de richting van de mijne, wist ik me verloren. Twee seconden later schrok ik van mezelf omwille van de gretigheid waarmee ik zijn kus beantwoordde. De gedachte aan Remco en het daarbij horende gevoel van schuld verdrong ik even snel als ze opkwam.
Mariska’s woorden flitsten door mijn hoofd. Ze had gelijk, ik hield wel degelijk van twee mannen. Ook die gedachte verdrong ik weer. Ik kon me op dat ogenblik niet druk maken hoe het nu verder moest. Liever concentreerde ik me op het heden, om te genieten van het meest romantische moment dat ik in tijden beleefde.
Ja, ik was verliefd… Verliefd op mijn ex lief.
Wordt vervolgd
Lees verder: Liederlijk Verleden - 11
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10