Door: Lessico Segreto
Datum: 31-03-2023 | Cijfer: 8.7 | Gelezen: 11173
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 76 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Dochter, Zee,
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 76 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Dochter, Zee,
Een Meisje Op Zee
“Aan uw linkerzijde ziet u een werkje uit vermoedelijk de zeventiende eeuw, wellicht zo halverwege of tegen het einde van die periode. Het is niet heel groot, slechts zo’n twintig bij twintig centimeter en het is een kopergravure, en in feite is dat een afdruk van een afbeelding op een koperen plaat. We denken dat het uit deze periode afkomstig is, uit de zogeheten Gouden Eeuw die ons land toen doormaakte, vanwege het fregat dat op de achtergrond te zien is. Dit type fregat is vrij kenmerkend voor die periode.
En op de voorgrond ziet u een jong meisje met prachtig lang, rossig haar. En als u goed kijkt, kunt u zien dat ze over de reling van het schip lijkt te leunen, terwijl het schip op zee lijkt te varen. Want kijk, als u boven in de hoek van de gravure kijkt, ziet u de tekst - ik geef toe, het is moeilijk te lezen - VOC, Célia op see. Zo schreven ze kennelijk het woord “zee” indertijd.
En nu zijn er twee zaken die dit werk opmerkelijk maken.
Allereerst het feit dat dit meisje - hoe oud zal ze zijn, een jaar of zestien, zeventien - zich kennelijk aan boord bevond van een VOC-schip op volle zee. Nu zult u misschien denken: nou en? Maar het was hoogst ongebruikelijk, eigenlijk uitgesloten, dat vrouwen of meiden in die tijd mee aan boord gingen tijdens een zeereis. Vrouwen kwamen niet aan boord van zo’n schip, dat weten we zo goed als zeker.
Maar wat eveneens bijzonder is, is dat we zien dat het meisje haar borsten uit haar jurk tevoorschijn lijkt te hebben gehaald en die op de reling lijkt te hebben gelegd. U kunt het niet tot in het fijnste detail zien, maar ik geloof dat het wel helder is dat ze het bovenwerkje van haar jurk naar beneden heeft gestroopt.
Op de gravure er naast ziet u een zelfde rossig meisje, maar dit meisje zit aan boord van een schip en nu lezen we bovenin de tekst “Célia van den see”. En op deze gravure heeft ze haar borsten ontbloot en zit ze glimlachend op het dek van het schip.
Wat is nu het verhaal achter deze gravures, zult u wellicht denken. Welnu, om dat te begrijpen, moet u zich eerst even verplaatsen in de mannen, de zeelieden die weken, maanden soms nog wel langer van huis en haard waren om hun tocht over de zeeën te maken. Ze waren lange tijd weg van hun vrouw en leefden aan boord van een schip met enkel mannen en kwamen slechts zelden aan wal. Nu is het zo dat mannen, als ze maar lang genoeg van huis zijn, een bepaalde aandrang kunnen krijgen.”
De museumgids liet een stilte vallen en ze keek langs de deelnemers van de tour.
“En de gedachte is nu dat deze gravures dienden ter ondersteuning van de fantasie van deze mannen tijdens hun periode van onthouding op zee. Tegenwoordig kennen we naaktbladen, maar die had je in de zeventiende eeuw natuurlijk niet, dus moest men het doen met bijvoorbeeld kopergravures.”
Ze liet een nieuwe stilte vallen en keek naar de groep in afwachting van een vraag. Een jongen van een jaar of achttien stak voorzichtig zijn hand op en ze knikte naar hem.
“Bestond zij dan ook echt, dat meisje?”
De gids schudde haar hoofd vrij resoluut.
“Nee dat is niet het beeld dat we hebben,” antwoordde ze. “Allereerst is het buitengewoon onwaarschijnlijk, omdat vrouwen en meisjes niet aan boord van deze schepen kwamen. Dat werd eenvoudigweg niet geaccepteerd, nog los van het feit dat het niet veilig voor ze zou zijn. Maar daarnaast, we hebben eerder ingeschat dat het meisje amper achttien is, zouden de meeste van de opvarenden veel te oud gezelschap voor haar zijn geweest. Een meisje van haar leeftijd had daar aan boord echt niets te zoeken.”
Ze glimlachte even, enigszins spottend.
“Nee, ik denk dat iedereen met een beetje gezond verstand en moraliteit snapt dat deze gravures enkel expressies waren van foute mannenfantasieën. IJdele hoop, verlangen tegen beter weten in. Een zeventiende eeuwse seksualisering van een jonge meid. Nee, ik denk dat dit meisje enkel bestond in de hoofden van foute mannen. Ze zal echt niet hebben bestaan.
Het gezelschap schuifelde langs de kleine vitrine en wierp een blik op de gravures. Mannen, vrouwen, en ten slotte de jongen die de vraag had gesteld. Hij legde zijn handen op het glas en liet het werkje op zich inwerken, staarde naar de beeltenis van het jonge meisje.
“Typisch mannengedrag, zo’n afbeelding,” fluisterde een vrouw van middelbare leeftijd, terwijl ze haar man met zich mee trok.”
De jongen keek nog één keer naar de afbeelding met de verweerde kleurstelling, wierp een laatste blik op het rossige meisje dat volgens de vrouwelijke gids nooit kon hebben bestaan, zag toen dat de groep de volgende ruimte binnenging, haalde zijn vingers van het glas en haastte zich achter de rest aan.
1704
Vanaf het achtersteven en met haar handen om de boordreling geklemd wierp ze een schalkse blik in de richting van het eerste kraaiennest, alsof de houten uitkijkpost, die als een elfenbank met een tengere boomstam vergroeid was, haar persoonlijk had uitgedaagd. Ze perste haar lippen samen bij wijze van geacteerde bravoure en wierp een blik in de richting van haar vader, die op het halfdek in de weer was armdikke touwen bovendeks te halen. Hij onderbrak zijn werk om zich op te richten en tegen de zon in en met zijn handen in zijn zij een blik te werpen op het kraaiennest, dat zich op een hoogte van zo’n acht meter boven het scheepsdek bevond en glimlachte naar zijn dochter.
“Vooruit dan, onverbeterlijke” grinnikte hij, “maar wees voorzichtig!”
Zijn laatste woorden waren hoogstwaarschijnlijk gericht aan dovemansoren, nu het slanke meisje met één hand nog altijd langs de reling het halfdek af holde in de richting van de grote mast, nagekeken door haar trots glimlachende, hoofdschuddende vader.
En waar de mast vanaf het achterkasteel nog niet zo uitdagend had geleken, was het gevaarte, nu ze er vlak voor stond, akelig veel hoger dan ze van tevoren had gedacht. En terwijl ze haar lange rossig blonde lokken uit haar gezicht streek en een blik omhoog wierp, schatte ze in of ze nog zou durven, zich tegelijk realiserend dat níét durven helemaal geen optie meer was. Nog eens keek ze over haar schouder naar haar vader, die zich oprichtte en vragend naar haar knikte, alsof hij een onuitgesproken vraag van haar had gemist.
Ze lachte in zichzelf om haar bijna kinderlijke vrees voor de hoogte van de slanke mast, balde haar vuisten en snelde naar de houten reling, ter hoogte van de plek waar het wand bevestigd was, wierp er een blik overheen en duizelde van de hoogte van de machtige romp van het schip en het donkere zeewater helemaal beneden. En op het moment dat ze een donkerrode rok ophees en haar slanke rechterbeen over de reling wierp drong noch de bedrijvigheid op de havenkade noch het gekrijs van de meeuwen boven haar hoofd nog tot haar door.
Het akeligst was het feit dat, om het wand te beklimmen, ze kort aan de buitenzijde van het schip moest hangen, en in die vervaarlijke positie met haar spitse schoentjes grip diende te vinden op de sporten van het wand, dat haar daarna in de gelegenheid moesten stellen van de reling diagonaal naar het kraaiennest te klimmen.
De sporten waren nat en aangedaan door de zilte zeelucht en verweerd door maanden op open zee en ze hoorde haar vader roepen dat ze voorzichtig moest zijn. Ze sloeg daar geen acht op en klemde haar vingers rond het twee vingers dikke touw en de houten sporten tot haar knokkels wit zagen en haar hart bonsde in haar keel.
Zonder het in de gaten te hebben, was er een fanatieke glimlach op haar gezicht verschenen en ze had niet in de gaten gehad dat wat er zich aan scheepslui op het dek aanwezig was geweest, zich rond de mast had verzameld en glimlachend, grinnikend en soms wijzend keek hoe ze via het wand omhoog probeerde te klauteren.
“Kijk toch uit!” riep er één. “Niet vallen, kleine!” zei een ander, en van ver drong het gelach van mannen tot haar door. Het waren voor haar de beste aansporingen, wetende dat ze nu een publiek had dat toekeek hoe zij iets deed dat gedurfd en gevaarlijk was, ook al was het beklimmen van het kraaiennest voor deze ervaren zeelui ongetwijfeld geen bijzonderheid meer.
Eenmaal gleed haar glibberige schoenzool van een van de sporten en belandde ze met haar gezicht tegen de touwen. Het bezeerde haar, langs de hele voorzijde van haar lichaam, maar de pijn spoorde haar enkel aan, alsof het een bevestiging was van het gevaar dat ze liep. Het gevaar dat ze bezig was te overwinnen. En toen ze nog eens weggleed, maar nu omdat ze op haar rok was gaan staan, waren van beneden verschrikte kreten te horen, gevolgd door gelach toen bleek dat ze andermaal was blijven bungelen aan haar samengeknepen handen.
“Voorzichtig, Celia!” klonk haar vader streng vanaf het achtersteven.
Ze keek even achter zich en werd duizelig van de hoogte, werd zich bewust van de echtheid van het gevaar en concentreerde zich weer, haar slanke benen nu trillend op het wand.
Ze liet haar rechterhand los en hees haar rok een eindje omhoog, ter voorkoming van een nieuwe glijpartij, en begon zich weer omhoog te werken. En hoe dichter ze het kraaiennest naderde, hoe dichter de scheepsarbeiders zich rond de mast verzamelden.
De sporten werden korter en korter, tot ze - toen ze bijna bovenaan was - haar smalle voeten haast tussen de touwen moest persen. Hoe volwassen mannen, met hun grote brede voeten het kraaiennest ooit moesten bereiken, was haar een raadsel.
En toen ze met de toppen van haar vingers eindelijk de uitkijkpost aan kon raken, kwam ze met een lichte schok tot het inzicht dat het wand niet tot ín het kraaiennest liep, maar dat ze een halsbrekend capriool moest verzinnen om het te betreden.
Zich niet bewust van het feit dat haar vader hoofdschuddend en zo nu en dan met zijn hand voor zijn gezicht het tafereel gadesloeg, stak het rossige meisje haar tong uit, keek vastberaden naar omhoog, naar de rand van het kraaiennest, kneep haar vingers tot stijve vuistjes, sloot haar ogen, wierp eerst haar rechterbeen omhoog en daarna haar linker, krulde haar tenen rond de rand van de uitkijkpost en hing enkele ogenblikken tot haar eigen afgrijzen ondersteboven aan het wand. En toen ze haar ogen weer opende, zag ze de duizelingwekkende hoogte van het schip en helemaal ver beneden het kolkende water. Haar rok zakte langs haar slanke benen naar beneden. Haar hart bonsde.
Vanaf het dek was geroep en gejoel te horen, dat ze niet anders op kon vatten als aanmoedigingen, terwijl ze met een hand haar blote been volgde en op zoek ging naar de reling van het kraaiennest. Ze merkte dat die zoektocht niet te lang moest duren, of ze zou de kracht in haar tenen en voeten verliezen en met haar hoofd eerst naar beneden storten.
Even werd ze bevangen door een gevoel van paniek, toen ze het hout niet kon vinden, maar na een uiterste krachtsinspanning waarbij ze heel even omhoog kon kijken, wist ze zich weer te oriënteren en met een ultieme greep naar omhoog kreeg ze de rand te pakken en hees ze zich onmiddellijk aan boord van het kraaiennest.
Het uitzicht was overweldigend. Niet enkel kon ze het gehele dek overzien - ook had ze uitzicht over de hele haven en een groot deel van de kleine stad, met de vele kerktorens die spits boven de huizen uittorenden. Ze voelde zich speciaal, nu ze op zo veel mensen neer kon kijken, hen allemaal in de gaten kon houden, zonder dat zij er weet van hadden dat zij hen zag. Wat een hoogte, wat een voldoening - voornamelijk ook vanwege de gevaarlijke inspanning die nodig was geweest om dit te bereiken. Het was een enorme overwinning, een golf van euforie.
Ze keek weer beneden, naar het dek, waar de mannen zich weer hadden verspreid en aan de slag waren gegaan. Ergens had ze gehoopt dat ze waren blijven kijken, want nu ze weer tot de orde van de dag waren overgegaan, voelde haar prestatie toch net iets minder geweldig. En heel even werd ze bevangen door het gevoel dat zeevaarders vermoedelijk moesten hebben. Het idee het onbestemde tegemoet te gaan, de reis aanvangen naar een min of meer bekend doel, zonder dat duidelijk is wat men onderweg tegen zal komen of waardoor men uitgedaagd zou worden, niet eens wetende of de bestemming die men voor ogen had nog hetzelfde zou zijn wanneer ze er weken of maanden later aan zouden komen.
Het gevoel op jezelf aangewezen te zijn, zonder dat iemand je kon beschermen, het gevoel van gevaar. In dat opzicht was het niet heel anders geweest dan haar beklimming van het kraaiennest, hoewel er op het dek nog mannen hadden gestaan die haar in uiterst geval van nood te hulp hadden kunnen snellen.
Op zee, zo realiseerde ze zich, is iedereen op zichzelf aangewezen. Geen stadswacht, schout, schepenen of rechtvaardigheid, anders dan die van de sterkste of - in het gunstige geval - die van de consensus. Een vreselijk spannende wereld. Ze voelde de hang naar avontuur in haar onderbuik, terwijl ze trots staarde naar de wapperende vlag boven haar hoofd.
“Maar waarom?” had ze gevraagd, en tot haar ergernis had ze kinderlijker geklonken dan ze had bedoeld. Beteuterd bijna.
“De wind staat gunstig,” antwoordde haar vader. “Uit het oosten, precies goed. Het is niet te zeggen of dat morgenochtend nog het geval is. We varen vanavond nog uit.”
Ze keek hem streng aan.
“Wat als ik meega?”
Hij schudde grinnikend zijn hoofd en wuifde met zijn hand.”
“Waarom niet?” vroeg ze nog eens. “Waarom kan ik niet mee? Er is niks gevaarlijker dan het beklimmen van het kraaiennest en dat kan ik, dat heeft u vanmiddag gezien.”
“Als je denkt dat het kraaiennest het grootste gevaar is op zee, is het volstrekt duidelijk dat je niets te zoeken hebt op een zeeschip, schat.” en hij incasseerde een verwijtende blik. “Bovendien, iedereen weet dat vrouwelijke niet zijn toegestaan op volle zee.”
Ze haalde haar schouders op.
“Als ik werk, ben ik geen passagier.”
Hij schudde beslist zijn hoofd.
“Ongeacht hun rol zijn vrouwen niet toegestaan, Celia. Algemeen bekend, dat weet je zelf ook maar al te goed.”
Ze liet haar hoofd in haar nek vallen en rolde met haar ogen.
“Maar waarom dan?”
Hij legde zijn hand op haar fijne schouder.
“Vrouwen zijn zwak,” antwoordde hij vriendelijk maar ernstig. “Of althans, de kracht van vrouwen ligt op andere vlakken. Fysieke kracht en doorzettingsvermogen, dat is wat nodig is op open zee. Vrouwen zijn daar onvoldoende op toegerust, om over tienermeisjes nog maar te zwijgen.”
Ze zweeg eerst, terwijl de hand van haar vader haar een bemoedigend schouderklopje gaf.
“Kom,” zei hij toen. “We brengen je snel naar huis.”
Ze keek hem verwijtend een, waarop hij haar betuttelend toelachte. Met een draaiende beweging van haar schoudertje maakte ze zich los van zijn greep.
“Zo oneerlijk,” mokte ze.
Het enige dat de sensatie van spanning in haar onderbuik overstemd had, was haar gevoel voor onbedwingbaar enthousiasme en het gevoel dat haar lang gekoesterde droom eindelijk verwezenlijkt zou gaan worden. Ze was zelfs zo ongeduldig geweest dat het haar moeite had gekost om - nog volledig aangekleed - in bed te blijven liggen, terwijl ze met ingehouden adem en gespitste oren luisterde naar de stemmen van haar moeder en haar vader die afscheid van elkaar namen, zoals hij elke keer deed wanneer hij weer het ruime sop verkoos. En zoals ze in haar gedachten al zo vaak had gedaan, was ze naar het openstaande venster geslopen toen ze het snerpende piepen van de voordeur van haar bescheiden, slecht onderhouden ouderlijk huisje had gehoord. Daar had ze, met haar handen op de houten vensterbank, kort naar de zomerse sterrenhemel getuurd, waarbij ze bevangen werd door de schoonheid van de sluier van ontelbare sterren. Het maakte haar emotioneel en voor een ogenblik kreeg twijfel om te gaan bijna de overhand, tot ze zichzelf voorhield dat de sterrenhemel op open zee absoluut veel mooier moest zijn en ze was uit het raampje geklauterd, de klamme zomernacht in.
En waar het ongemerkt volgen van het donkere silhouet van haar vader eenvoudig was gebleken door de duistere onverharde stegen en straten van de havenplaats, werd het lastiger om verscholen te blijven toen ze de haven bereikte. Het was hier drukker en de bebouwing was lager of zelfs volledig afwezig, waardoor ze aangewezen was op houten kratten, trossen touw, handkarren en wat al niet meer.
Even was ze haar vader uit het oog verloren, waarna ze hem weer in het zicht kreeg juist op het moment dat hij via de aanlegsteiger het machtige fluitschip betrad.
“De Berkenrode,” fluisterde ze tegen zichzelf de naam van het honderddertig voet lange vrachtschip dat daar zo statig in het water lag, en ze wist niet of het gevaarte haar vertrouwen moest geven of angst in moest boezemen. Opgewonden kroop ze dichter tegen de krat waarachter ze zich verscholen had, vouwde haar handen in elkaar en liet haar kin er op rusten. De verwerkelijking van haar droom was zo dichtbij. Het maakte haar gelijktijdig onhoudbaar geestdriftig en melancholisch ongerust, waardoor ze de bijna onbedwingbare aandrang voelde om haar enthousiasme met de eerste de beste te delen die haar zou passeren. Maar telkens wanneer een havenwerker of scheepstimmerman haar voorbij liep, trok ze zich terug in de duisternis.
Nog een keer staarde ze zwijgend met een week gevoel en slappe benen naar het schip een eindje verderop en kon een trots glimlachje niet onderdrukken.
“Ik ga het doen,” fluisterde ze tegen zichzelf. “Ik ga het eindelijk, eindelijk doen!”
Ze verplaatste haar gewicht van haar linker naar haar rechterbeen en merkte daarbij niet op dat er een figuur achter haar was komen staan die het volgende moment een zware, eelthand op haar schouder legde.
“Wat ga je doen, kleine?”
Als door een slang gebeten wilde het meisje opveren, maar de grote hand hield haar op haar hurken, waarop ze zich met een ruk omdraaide, bij de man vandaan kroop en geschrokken haar rug tegen de handkar drukte waarachter ze zich verscholen had, haar ogen groot en smekend, haar lippen op zoek naar woorden die niet kwamen. De man grinnikte en hield zijn handpalmen langs zijn lichaam als teken dat ze van hem niets te vrezen had.
“Rustig kleine, kalm maar.” Hij grinnikte nog eens. “Ik bespeurde enkel uw bovengemiddelde interesse in het schip daar verderop, de Berkenrode, u weet vast waar ik op doel. U trok mijn aandacht omdat vrouwen in de haven hier een zeldzaamheid zijn, en een jonge juffrouw als u al helemaal. En toen ik naderbij kwam om poolshoogte te nemen, hoorde ik u fluisteren, hoorde ik u zachtjes zeggen “dat u het ging doen”. Ik was enkel nieuwsgierig mijn kind, ik doe u niets aan.”
Célia voelde hoe ze zich voorzichtig probeerde te ontspannen en keek de man in zijn ogen, of beter gezegd: oog, daar het tweede was bedekt met een witte doek bij wijze van ooglap. In zijn vrije oog meende ze te zien dat hij werkelijk de waarheid sprak. Ze had niet de indruk dat deze man kwaad in de zin had, dat hij haar iets aan wilde doen, en eens te meer kreeg ze de aandrang om haar plannen - die ze nooit aan iemand had verteld - met hem te delen, nu hij enkel een toevallige, vermoedelijk ongevaarlijke passant was gebleken. Met lichte twijfel zocht ze naar woorden. Was het niet toch te riskant om uit de school te klappen? Wellicht keurde hij vrouwelijk gezelschap aan boord net zo af als de rest van de maatschappij en zou hij de havenmeester inseinen, of haar terug brengen naar huis. Ze keek de man in zijn oog, dat vertrouwenwekkend terugkeek en hij zond er een brede grijns achteraan. Ze knikte voorzichtig.
“Ik ga mee,” fluisterde ze toen met een jeugdig bravoure dat onmiddellijk werd verzwolgen door haar diepgewortelde verlegenheid, waarna ze haar armen voor haar bovenlichaam hield, bij wijze van bescherming tegen de afkeurende woorden die ze van de man verwachtte.
“Mee waarheen?” vroeg hij, terwijl hij zijn wenkbrauwen fronste en verbaasd op haar neer keek. Ze twijfelde of ze het juiste had gedaan door te praten, of ze niet beter haar mond had kunnen houden. Wat had ze ten slotte te winnen met het delen van haar plannen? Ze slikte en leek aanstalten te maken om bij de man vandaan te kruipen.
“Mee waarheen?” vroeg hij nog eens. “Waar naartoe?”
Het meisje, nu overtuigd van de gedachte dat ze ongelukkigerwijs te veel had gezegd, schudde haar hoofd en begon de sleep van haar donkerrode jurk bijeen te graaien.
“Excuseert u mij meneer, ik wilde u niet… Vergeet wat ik u heb gezegd. Het was een vergissing, geraaskal begrijpt u. Ik ben niets van plan. Ik ga nergens heen, behalve naar huis. Excuseer meneer.”
Ze krabbelde overeind en probeerde zich op te richten, daarbij de priemende, onderzoekende blik van de man op zich gericht wetend. En precies op het moment dat ze aanstalten maakte om langs hem heen te lopen, werd haar de doorgang versperd door zijn massieve arm.
“U was vanmiddag op het dek, is het niet kleine?”
Célia bevroor.
“Ja, u was het, ik ben er zeker van. U was aan boord van de Berkenrode, waar u het wand hebt beklommen om in het kraaiennest te geraken. Ik heb u zelf zien klauteren. Geen enkele twijfel. U bent… ja, dan moet u Waleweins dochter zijn. Jawel juffrouw, u bent zijn dochter.”
Het meisje zag haar plannen voor haar ogen ineen storten en kon wel huilen nu ze haar avontuur nog vóór het werkelijk was begonnen de das om had gedaan.
Tot haar ergernis wist ze niet eens woorden uit te brengen en kon ze niet méér dan staren naar haar voeten, terwijl ze schuldbewust wachtte op de belerende preek die zou volgen. Maar ook de man leek de eerste ogenblikken niet te weten wat te zeggen, waardoor ze enkele momenten zwijgend tegenover elkaar stonden.
“U wilt mee?” fluisterde de man toen, terwijl die licht door zijn hurken ging, zijn handen op zijn knieën zette en zijn gezicht tot vlak voor het hare bracht. “U wilt mee op het schip van uw vader?”
Ondanks de overtuiging dat de man elk volgend ogenblik uit kon barsten in een spottende lachbui kon het meisje een voorzichtige, verlegen glimlach niet onderdrukken nu de grote, grove man de vinger op de zere plek legde.
“U wilt mee de zee op,” ging hij verder. “Het avontuur tegemoet. Maar u moet stilletjes te werk gaan, omdat niemand mag weten dat u aan boord bent als het schip uitvaart. U weet dat u daar nooit toegelaten zult worden.” Hij keek langs haar heen in de richting van het fluitschip. “U wilt mee, maar u moet nog aan boord zien te komen. Heb ik het bij het juiste eind juffrouw? Heb ik het juist?”
Het feit dat de man zo specifiek was over dit deel van haar voornemens gaf haar even een sprankje hoop dat hij haar wel eens behulpzaam zou kunnen zijn. Heel even durfde ze hem aan te kijken en zijn blik stond nog altijd vriendelijk.
“U moet echter wel haast maken, juffrouw,” zei hij, terwijl hij zich half omdraaide, een houten krat van naast de handkar optilde, voor haar neerzette en met kracht het deksel oplichtte. Hij knikte naar de lege krat, die precies groot genoeg leek voor haar, wanneer ze zich zo klein als mogelijk zou maken.
“Hup kleine,” zei hij, met een knik richting de houten doos. “Er in, geen tijd te verliezen.”
Ze keek hem ongelovig aan, alsof ze een valstrik vermoedde en voelde met haar vingers voorzichtig aan de houten rand van de onbewerkte krat. Nog eens keek ze hem vragend aan.
Achter hen, vanaf het dek van de Berkenrode, werd een krachtige bel geluid.
“Het is nu of nooit, kleine,” drong de grove man aan, wiebelend met het houten deksel. Ze keek hem aan, keek naar de krat, en nog eens naar de man, die naar haar knikte, maar nu iets ernstiger. Haar hart klopte in haar keel en haar vingers omklemden het rafelige hout. Even zuchtte ze diep, hield haar adem in, voelde haar slanke benen weer week worden, waarna ze de grote man met enige bluf aankeek en gooide haar slanke beentje over de rand van de kist. De man grinnikte en keek het rossig blonde meisje aan toen ze zijn grote, pezige bovenarm greep.
“Dank u wel, heer. Mag ik vragen hoe u heet?”
De man keek haar aan met zijn ene vrije oog. Hij bekeek haar van top tot teen en glimlachte toegankelijk.
“Ysoreit,” antwoordde hij met zijn diepe, kalme stem. “We zien elkaar aan boord.”
Daarop legde hij zijn hand op haar knappe hoofdje en begeleidde haar voorzichtig de kist in, die het volgende moment werd gesloten
Dag 1
“Walewein! Walewein! Heer, doet u open!”
Er werd op een niet te negeren wijze op de houten deur van zijn kajuit gebonsd, en toen hij van de tweede keer dat zijn naam werd geroepen wakker schrok, realiseerde hij met terugwerkende kracht dat hij de eerste zeven, acht aanroepingen had gemist.
“Heer Walewein!” weerklonk het nogmaals, waarna hij zich op de rand van zijn bed draaide, over zijn slapen wreef en constateerde dat het ochtendgloren langs de gordijnen van het kleine venster van zijn kajuit sijpelde. Hij zette zich af vanaf de bedstee en slenterde op zijn blote voeten in de richting van de deur, die hij van de grendel haalde en opende, eerst op een kier, maar vrijwel direct volledig.
Hij had er niet bij stilgestaan wat de reden kon zijn dat ze hem zo kort nadat hij te bed was gegaan, hadden gewekt, maar nu twee van zijn mensen ongemakkelijk voor zijn kajuitsdeur stonden, waarbij de tengere van de twee een hand op de kleine schouder van zijn dochter had liggen, voelde hij een verwarrende mengeling van verbazing en onversneden woede.
Zijn ogen spuwden vuur, terwijl hij zijn twee mannen aankeek, die hun blik afwendden alsof zij het konden helpen dat ze het meisje aan boord hadden aangetroffen. En daarna priemden zijn vurige ogen naar de anderhalve kop kleinere Célia, die van tussen de twee mannen eerst met enige trots, maar al gauw met evenzoveel schuldbewustheid haar blik naar beneden bijstelde. En zonder een woord te zeggen, greep hij haar in haar nek, trok haar als een lappenpop naar zich toe, waardoor het meisje bijna struikelde over haar lange benen en de kajuit in tuimelde.
“We vonden haar benedendeks, heer,” zei de tengere van de twee, terwijl Walewein naar hem knikte en bedankte zonder daar woorden voor te gebruiken, waarna hij de deur met een dreun dicht liet vallen en zich tot zijn dochter wendde.
Ze stond in het midden van de kleine kajuit en keek wat onhandig om zich heen. Het was een blik die hij al jaren van haar kende, en die hij altijd uitlegde als een onoprechte uiting van schuldbewust zijn.
Hij zette twee stappen naderbij, tot hij tot vlak voor het meisje stond, en precies op het moment dat ze haar guitige mondje wilde openen om iets te zeggen, haalde hij uit en gaf haar een oorvijg tegen haar rechter wang met de rechter hand.
Ze greep naar haar wang en legde haar hand er tegenaan, toen de rug van zijn hand net een natte klets landde tegen haar linkerwang.
“Excuseer vader! Vader.. excuseer, genade!” viel ze op haar knieën uit onderdanigheid of om een volgende oorvijg te ontduiken. “Het spijt me vader, ik heb spijt!”
Hij hurkte bij haar neer, pakte haar slanke bovenarm beet, hees haar weer overeind en schudde haar door elkaar.
“Waarom geloof ik daar helemaal niets van?” siste hij. “Waarom geloof ik dat niet, Célia? Goede genade, waarom heb je niet méér van de gehoorzaamheid van je moeder? Waar heb ik dit aan te danken? Het tijdsverlies, de kosten. Heb je enig idee, Célia? Enig idee? Wel?”
Ze draaide met haar fijne schouder om zich te ontworstelen aan zijn stevige greep rond haar bovenarm en keek schuldbewust naar de houten vloer, en deze keer leek het meer oprecht.
“Weet je wat het kost? Weet je wat we kwijt zijn aan tijd om weer terug te varen, Célia? We zijn reeds bijna drie uur onderweg. Besef je je wel hoe serieus dit is?”
Het meisje zuchtte en voelde nog eens aan haar rechterwang, die nu begon te gloeien en kloppen. Ze slikte en zuchtte nog eens.
“U hoeft niet terug, vader.”
Hij trok zijn wenkbrauwen op.
“Wat zeg jij?”
“Dat u niet terug hoeft, vader. Ik kan u verzekeren dat u geen last van mij zult hebben. Ik zal werken voor twee. U zult me nooit horen klagen, vader, nooit. Ik zal u niet teleurstellen. Zeker niet na deze last waarmee ik u heb opgezadeld. Ik zal er voor zorgen dat iedereen nog lang zal napraten over hoe geschikt uw dochter is gebleken voor het bestaan op zee.”
Hij sloeg zijn hand tegen zijn voorhoofd.
“Je bent niet helemaal in orde,” zei hij tegen het meisje en hij draaide zich om.
Ze keek hem aan met treurige wenkbrauwen, die haar betoog extra emotionele kracht bij moesten zetten.
“Geef me alstublieft die kans, vader. U weet dat ik al jaren droom om de zeeën op te gaan. Ik fantaseer er al over sinds mijn tiende verjaardag. Nu ik eindelijk hier sta, nu we eindelijk van wal zijn, gaat u me toch niet werkelijk terug sturen? Ik begrijp dat het leven op zee zwaar is vader, ik begrijp dat heel goed. Geef mij de kans te bewijzen dat ik er voor geschikt ben. Dat ik om kan gaan met de uitdagingen van het leven op zee.”
Hij bleef nog altijd met zijn rug naar haar toe staan, met zijn handen in de zij.
“Je bent naïef,” bromde hij.
“Als u dat een kwalijke eigenschap vindt, vader, laat deze reis dan een levensles voor me zijn. Laat me ondervinden hoe mijn naïviteit mij in de problemen kan brengen. Laat me er mee omgaan en laat me als een volwassener meisje terugkeren.”
Hij schudde zijn hoofd.
“Je bent onmogelijk.”
Ze zwegen.
“Maar ik zou toch zo graag nog heel even slapen,” zei het meisje toen bijna op fluistertoon. “Ik heb bijna de gehele nacht in een krat opgesloten gezeten, weet u. Ik had op een gegeven moment geen gevoel meer in mijn knieën en heb geen oog dichtgedaan. Ik ben vreselijk moe, vader. Al is het maar een uurtje. Een kort slaapje.”
Nog eens schudde hij zijn hoofd, keerde zich half naar haar toe en knikte in de richting van zijn beslapen bed.
“Ik ben nu toch klaarwakker,” bromde hij, terwijl zijn rossig blonde dochter naar het bed snelde en nog vóór ze er was haar bovenste knoopjes had losgemaakt en haar rode jurk over haar hoofd had uitgetrokken. Ze plofte neer op het bed en liet haar voeten bungelen over de rand, terwijl ze frunnikte aan haar witte onderjurk. Hij keerde zich in haar richting.
“We laten de mannen straks beslissen,” zei hij haar kalm, terwijl ze zichzelf uit de wijde, witte onderjurk probeerde te wurmen, haar slanke - haast dunne - benen ontblotend.
“Betekent dat dat u me mogelijk alsnog terugstuurt, vader?” vroeg ze vanuit een prop van textiel terwijl ze haar onderjurk over haar hoofd uittrok. En toen ze opstond om zowel de jurk als de onderjurk netjes over de houten stoel in de kajuit te draperen, kon hij het niet nalaten haar te volgen met zijn blik.
Ze had bijna onhandig lange, slanke benen, die hij kenmerkend achtte voor tieners van haar leeftijd. En het onderbroekje dat ze zonder twijfel droeg, werd aan het zicht onttrokken door het onderhemd dat redelijk ruim viel rond haar smalle heupjes, maar strak stond gespannen ter hoogte van haar borsten en heel even stootte het hem tegen de borst dat hij een kortstondige sensatie van sensualiteit voelde toen haar forse, weinig bescheiden tienerborsten zich van onder het textiel van het hemdje visueel aan hem opdrongen.
Vervloekt, dacht hij. Hoe lang was het wel niet geleden dat hij haar in haar onderhemd had gezien? Misschien wel twee of drie jaar? Wat was er in die tijd een hoop veranderd, bedacht hij, en hij schudde zijn hoofd.
Haar blote voeten klonken op de houten vloer, waarna ze zijn bed in gleed, hem dankbaar aankeek en vrijwel direct haar ogen sloot.
Ze zakte weg in een diepe slaap, waarbij fantasie en dromen zich met elkaar vermengden. Waarin ze zichzelf zag als het verlegen meisje dat ze was toen ze aan boord ging, maar vooral ook als de stoere jonge vrouw die ze zou zijn als ze terug zou keren. Al vóór haar terugkeer zou het woord de ronde doen van een tiener die tegen alle verwachtingen in van grote waarde was gebleken op de Berkenrode. En een meisje bovendien! Het zou nog nooit vertoond zijn en iedereen aan boord zou haar met bewondering benaderen en haar vragen hoe ze toch zo sterk kon zijn. Niet op fysiek vlak, daarvan begreep ze dat ze het af moest leggen tegen de mannen. Maar haar kracht lag in haar fysieke zwakte. Doordat ze de brute kracht ontbeerde, en vanwege haar pure wilskracht en haar jeugdige enthousiasme zou ze bereid zijn om méér te lijden, méér te doorstaan dan al die mannen tezamen. Ze zou taaier zijn dan de hele rest, en ze zouden haar om die reden bewonderen. En als ze terugkeerde en de Berkenrode weer zou aanmeren, droomde ze ondertussen, zouden scheepstimmermannen, kolenboeren, loodkloppers en havenwerkers rijendik op de kade staan en haar juichend onthalen. Misschien zou een dichter iets over haar schrijven, een bard een lied aan haar wijden. Wie weet werd er door iemand een gravure van haar gemaakt, gewoon, omdat ze tegen ieders verwachting in als meisje van waarde was gebleken.
Wat een avontuur ging ze tegemoet. Nog nooit was haar enthousiasme groter geweest.
“En niet enkel neem ik de verantwoordelijkheid op me voor de aanwezigheid van mijn dochter die hier voor u staat, ook acht ik mijzelf aansprakelijk voor haar gedrag, zowel in het verleden als in de toekomst.”
Het meisje stond op het dek van de zacht schommelende fluit, met haar vader naast me en de zeventienkoppige bemanning als een gezamenlijk front tegenover hen. Een gemengd zootje dat werd gevormd door slungelige knullen van net twintig tot ervaren en verweerde knoesten van misschien al wel in de vijftig en alles daar tussenin. Sommigen keken haar afkeurend aan, terwijl anderen haar gadesloegen alsof ze water zagen branden. Maar de meesten van hen, met name de ouderen, keken haar aan met een onpeilbare, haast neutrale blik die ze maar moeilijk kon uitleggen.
“Maar nu wij ons geconfronteerd zien met het feit van een jongedame in ons midden, terwijl wij reeds uren geleden het ruime sop hebben gekozen, laat ik de keus aan u mannen. Keren we terug om haar naar huis te brengen, of nemen wij de last van een vrouwelijke passagier op de koop toe? Het zal niet makkelijk zijn, heren, maar de keus is aan u.”
Even tevoren had het meisje nog met enige trots daar op het dek gestaan, alsof deze afgedwongen aandacht op een bepaalde manier een prestatie was waar ze trots op kon zijn, maar nu het in eerste instantie stil bleef na de vraag van haar vader, bekroop een ongemakkelijk gevoel haar. Tevoren had ze de hoop gehad dat de mannen haar zouden omhelzen en haar vader zouden verzekeren dat ze uiteraard welkom was, alsof ze haar direct in hun midden zouden opnemen. Maar de initiële reactie was afstandelijk, en ze kruiste haar armen voor haar lichaam en keek verlegen naar opzij.
Een heerschap, breed, maar kort van stuk, maakte zich los van de groep met zijn handen in de zij.
“Het is eenvoudig genoeg Walewein,” begon de bebaarde man. “Vrouwen zijn zwak, en zwakte kunnen we niet gebruiken op open zee. De reis is zwaar genoeg als die is. We kunnen haar missen als kiespijn. Bovendien moet dat ongehoorzame gedrag van haar niet worden beloond.”
Hij knikte, veegde langs zijn lippen, schraapte zijn keel en zette een stap terug, terwijl enkele mannen instemmend mompelden. En wederom was het stil, afgezien van het ruisen van de zee en het krijsen van de meeuwen boven hun hoofden. Walewein keek de groep langs.
“Is dat de consensus, mannen? Is dat wat we doen? We maken rechtsomkeert?”
Er volgde wat gekuch en kelen werden geschraapt, waarna het nu Ysoreit was die een stap naar voren deed. Hij fatsoeneerde zijn ooglap, draaide zijn oude verweerde kop richting Walewein en het frêle meisje en snoof.
“Ik vraag mij ernstig af, heer Walewein, of de dag die we op zijn minst verliezen door nu terug te keren niet méér moeite kost dan het vervoeren van één enkele passagier. Is het soms niet ook zo dat er passagiersschépen zijn? Nu zijn die natuurlijk anders toegerust, maar als de jonge meid in bedwang kan worden gehouden en ons niet voor de voeten loopt, hoe erg kan het dan nu werkelijk zijn?”
Instemmend gemompel klonk vanuit de groep en enkele mannen knikten.
“Ik heb werkelijk geen zin om nu weer terug te gaan,” riep een ander.
Gezucht en heen en weer geschuifel, Walewein ging de zilte koppen voor zich af.
“Maar ze moet wel de basisvaardigheden hebben om zeewaardig te zijn,” continueerde Ysoreit. "Anders zal ze alsnog een blok aan ons been zijn, of bijna net zo erg - er zal haar iets overkomen. Laat haar het kraaiennest beklimmen om aan te tonen dat ze niet enkel dróómt van een reis op zee, maar er ook op is voorbereid.”
Er werd wat gegrinnikte en hoofden werden geschud en geknikt.
“Levensgevaarlijk,” riep er een. “Je speelt met haar leven,” riep een ander.
Célia kneep in haar handen. Als dit de beproeving was die haar verblijf aan boord kon verzekeren, dan zou ze die accepteren, en volbrengen.
“Je hebt haar gisterenmiddag nog in het kraaiennest zien klimmen!” werd er gemopperd, waarop Ysoreit zich omdraaide richting de groep.
“Weten jullie dan soms niet dat de klim te boord van een schip op zee een volledig andere discipline is dan het beklimmen van het wand van een aangemeerd schip? De deiningen heren.” Hij glimlachte breed. “Ik wil weten of ze het er op zee ook zo… fraai van af brengt.”
Er werd wat meer gegrinnikt en zachtjes gelachen, instemmende klanken werden uitgestoten en hier en daar werd een zachte elleboog uitgedeeld.
“Ik ben het eens met Ysoreit,” zei er een. “Laat het meisje klimmen!” riep een grijsaard achteraan. “Ik wil dat ook nog wel eens zien,” zei een lange, magere, rossige man.
En nog vóór het duidelijk was of er overeenstemming was over het besluit, of voordat Walewein iets had kunnen zeggen, was het meisje richting het wand gestoven, onderweg haar schoentjes uit schoppend en op het dek achterlatend. Ze had het vochtige touw gegrepen en had zichzelf omhoog gehesen, waarbij ze zich méér dan noodzakelijk buiten boord liet zwieren, bij wijze van demonstratie dat de zee haar niet beangstigde, ook al was dat grotendeels bluf.
“Célia!” hoorde ze haar vader roepen, maar ze was niet van plan om zich te laten tegenhouden. Wie zou haar haar droom nog ontzeggen als ze zo bereidwillig haar uitdaging zou weten te volbrengen?
Haar vingers grepen naar de sporten van het wand en met gebruikmaking van handen en voeten snelde ze zo vlot ze kon naar boven. Het was waar geweest dat het een grotere uitdaging was dan toen het schip aangemeerd had gelegen, nu de mast zowel voorwaarts als achterwaarts bewoog, maar zo nu en dan ook naar links en naar rechts, om nog maar te zwijgen van de algemene deiningen. Maar niets van dit alles zou haar tegenhouden, zeker niet nu ze zo dicht bij het bereiken van haar droom was. Zelfs niet nu ze tot twee keer toe bijna weggleed met haar rechtervoet, waarop onder haar eerst bezorgd werd gezucht en daarna hard werd gelachen.
“Voorzichtig toch Célia!” hoorde ze de stem van haar vader. “Niet zo vlot!”
Maar ze snelde enkel nog haastiger omhoog, tot ze het kraaiennest weer kon aanraken en de acrobatische manoeuvre van gisteren herhaald moest worden.
“Toe maar kleine, ondersteboven!” werd er vanaf het dek geroepen door de een.
“De lucht in met die beentjes!” brulde een ander.
De aanmoedigingen drongen nauwelijks tot haar door, maar het feit dat ze er waren, deden haar hart een sprongetje maken van blijdschap, terwijl ze haar rechterbeen, net als gisteren, omhoog gooide, zich met haar handen stevig vasthield en haar tenen rond de reling van het kraaiennest krulde. En net als de dag ervoor zakte haar jurk als een gordijn naar beneden langs haar lichaam en voelde ze de koele zeewind langs haar slanke dunne benen en haar onderbroekje.
“Een geniale manier om in het kraaiennest te komen!” hikte er een van onderen.
“Als ze iedere dag omhoog klimt, blijft ze voor mijn part!” grinnikte Ysoreit, terwijl hij keek hoe het meisje de reling had weten vast te grijpen, zich omhoog hees en haar jurk weer naar beneden zakte.
Beneden werd er nog gelachen en stootten mannen elkaar aan en toen het rossig blonde meisje zich in de uitkijkpost had en vanaf haar duizelingwekkende hoogte naar beneden keek in de verwachting een applaus in ontvangst te nemen, had de meerderheid van de bemanning het dek alweer verlaten
In stilte gaf ze de lichte teleurstelling een plekje, sloot haar ogen voor een ogenblik, snoof de zeelucht op en spreidde zwijgend haar armen. En toen ze haar ogen weer opende, over de reling leunde en met haar blik haar vader zocht, maakte ze haar handen tot een koker en zette die tegen haar lippen.
“Mag ik blijven, vader?”
Ze zag hoe hij met zijn handen in zijn zij omhoog keek en zijn blik afwendde.
“Vader, mag ik blijven?”
De man draaide zich om en trok zich terug in zijn kajuit.
Dag 5
Hoe hoort een vader, die zich geconfronteerd ziet met een situatie als de zijne, te handelen? Had hij rechtsomkeert moeten maken en zijn dochter terug moeten brengen? Iets in hem zei namelijk van wel. Het hoorde toch niet, wat er nu gebeurde? Of was het zijn eigen schuldgevoel, zijn eigen geweten, dat hem het idee gaf dat haar aanwezigheid niet behoorlijk was? Projecteerde hij zijn eigen gewetensnood op de situatie? Nee toch? Het was niet zonder reden dat vrouwen niet welkom waren op dit soort schepen. Zo’n schip was een maatschappij op zich. Een harde maatschappij zelfs, en een waar geen beroep kon worden gedaan op de stadswacht, een waar geen rechtspraak was. Hier gold de macht van de meerderheid, en misschien zelfs soms het recht van de sterkste en als geen ander wist hij wat lange maanden op zee met mannen kon doen. Hij had het met eigen ogen gezien en tot op zekere hoogte aan den lijve ondervonden. Was het verstandiger geweest om het met zijn dochter te bespreken? Om haar te vertellen dat de gevaren van de zee, waar hij haar voor had willen waarschuwen, niet enkel woelige baren, hoge golven, lange dagen, zware nachten en de geseling van de getijden betrof? Dat de gevaren van de zee veel meer omvatte dan dat, vooral voor haar?
Maar hij had toch helemaal niet van haar mogen verwachten dat ze hem zou begrijpen, of wel soms? Ze was nog zo frivool, zo speels en onschuldig. Alleen al het gesprek met haar aangaan, zou hebben gevoeld alsof hij haar onschuld geweld aan deed. Maar dan nog, zo bedacht hij zich, was dat niet nog altijd eindeloos veel beter geweest dan nu? Nu ze noodgedwongen genoodzaakt was in zijn kajuit te slapen, want waar anders? Je legt je dochter niet in het pakruim en evenmin op de vloer van je vertrek. En zelf kon hij daar evenmin gaan liggen, de dagen waren al zwaar genoeg en de nachtrust had hij zonder meer nodig.
Nee, er was geen fatsoenlijk alternatief geweest voor het aanbieden van dan ten minste de helft van zijn bedstee, hoe klein die ook al mocht zijn. En hoewel zij er geen bezwaar tegen had gemaakt - ten slotte sliep ze vroeger ook wel eens bij hem in bed - had het hem ontzettend verward en het het gevoel gegeven dat hij iets buitengewoon onbehoorlijks deed. Want hij kon wel zijn best doen om zijn gedachten te verstikken wanneer ze samen in bed lagen, hij kon zich tot het uiterste inspannen om zijn ogen te sluiten en aan iets onzinnigs te denken, maar hij wist dat de gedachten terug zouden keren als hij zijn concentratie verloor.
En was dat vreemd, vroeg hij zichzelf dan af? Het leek hem ongewoon, hij kon zich niet voorstellen dan de mannen aan boord, of mannen in het algemeen, het zouden goedkeuren. Maar hadden zij niet ook ontzettend makkelijk praten, nu zij niet in een te klein bedje lagen met een prachtige, slanke tienermeid tegen hen aan die weliswaar hun dochter was, maar in haar onderbroekje en onderhemd toch wel bijzondere gevoelens bij hen losmaakte? Zouden zij niet hetzelfde gaan voelen als hij, als zij zich in zijn plaats hadden bevonden?
En waar hij het de eerste nachten uit alle macht had proberen te onderdrukken, begon hij het die nacht - zoals hij dat in gedachten noemde - te cultiveren. Want nu hij drie nachten geen enkele uiterlijke blijk van verkeerde intenties had gegeven, zou iemand van buitenaf toch niet meer menen dat er iets onbehoorlijks in zijn gedachten woekerde?
Kon het soms ook niet dat hij na enkele nachten per ongeluk eens wat te dicht tegen haar aan had geleden? Of kon het soms niet dat haar hemdje gedurende de nacht naar beneden was geschoven? Sterker nog: een man kon toch wel eens een erectie krijgen in zijn slaap? Daar was op zich niets vreemds aan. En toch deed hij de vierde dag net zo min iets als de drie nachten ervoor.
Maar toen de vijfde nacht was aangebroken en het schip diep in de nacht in alle stilte zacht deinend op en neer ging en zijn fragiele dochter reeds uren onder zeil was, kon hij het toch niet nalaten de lichte deken even op te lichten. In het schijnsel van het maanlicht kon hij haar slanke schoudertjes zien, haar pastelkleurige onderhemdje dat een eindje omhoog was geschoven en haar onderrug bloot liet en de aanzet van haar ronde billen in haar witte onderbroek. Hij wachtte een kort ogenblik en toen hij constateerde dat het meisje onverstoorbaar doorsliep, snoof hij even aan haar licht rossige lange haar en duwde bijna onzichtbaar en onmerkbaar zijn heupen enkele fracties naar voren, tot hij zijn heel licht gezwollen penis zachtjes tegen haar bilspleet voelde. Niet te hard nu, hield hij zichzelf voor. Want ondanks dat ze beiden hun onderbroeken nog aan hadden, begreep hij ook dat er dingen waren die je wel deed en die je niet hoorde te doen. Maar wat hij nog wel acceptabel achtte, was het zachtjes en haast niet te bemerken heen en weer wrijven met zijn lid langs haar billen. Het was telkens hooguit een centimeter omhoog en dan weer omlaag en het was nauwelijks te voelen. Bovendien pauzeerde hij telkens even wanneer het bed gekraakt had, om daarna voorzichtig weer door te gaan, en langzaam begon zijn erectie beetje bij beetje wat harder te worden. Hij kon haar billen nu wat beter voelen en begon de aandrang te krijgen om haar vast te grijpen en tegen zijn lid aan te trekken, terwijl hij heel goed wist dat dat onbehoorlijk was.
Zou hij dan toch haar hemdje naar beneden kunnen trekken? Zou hij aan een borst kunnen voelen? Goede genade wat leken die hem geweldig, zo vol, rond en eigenwijs als ze avond na avond tevoorschijn waren gekomen vanonder de jurk van zijn dochter, maar altijd maar weer verscholen onder haar fijne onderhemd. Ze waren groot voor haar leeftijd en haar figuurtje, maar door haar jeugdigheid eveneens ongeëvenaard stevig, alsof de zwaartekracht voor haar niet bestond.
Een truitje kon toch naar beneden schuiven tijdens het slapen? En als ze wakker werd, kon hij toch doen alsof zijn hand toevallig daar had gelegen? Hij zou haar gewoon even kunnen voelen, gewoon voelen hoe de borsten van zijn dochter waren, gewoon maar heel even.
Hij deed of hij zich uitrekte en drukte zijn erectie net even wat harder tegen de billen van het rossige meisje, toen hij haar precies op dat moment zachtjes hoorde kreunen. Het leek hem niet dat het een kreuntje was dat hem deed twijfelen of ze nog sliep, eerder alsof ze droomde. Maar helemaal zeker weten kon hij dat niet. Dus hield hij even stil en wachtte tot er wederom niets méér te horen was dan het ruisen van de zee, om vervolgens zijn arm rond haar slanke middeltje te leggen, net boven haar ranke heupen, met zijn vingers rond haar navel. Hij had haar kalm en zachtjes tegen zich aangetroffen en eenmaal zijn erectie stevig tegen haar billen gedrukt. En nog eens had ze gekreund, heel zachtjes.
Had ze dit nu in de gaten? Nee dat was toch onmogelijk? Haar ademhaling was bovendien als die van een slapende, hij wist het zeker. Maar het was voldoende geweest om haar los te laten en zijn erectie tot rust te laten komen. Het duurde en het duurde, verschrikkelijk lang en haast ondraaglijk, maar hij stond zichzelf niet toe om haar verder aan te raken.
Nee, het was niet altijd makkelijk, lang op zee. En als hij de realiteit gedeeltelijk uitschakelde, kon hij zelfs nog aan zichzelf het verhaal vertellen dat van een meisje als zijn dochter toch verwacht mocht worden dat ze begrijpt wat onthouding op zee met een man doet. Maar dat betekende toch nog niet dat hij zonder haar instemming van alles met haar kon doen?
Nee, dat betekende het niet. En hij stond zichzelf zulke uitspattingen niet langer toe.
Dag 6
Ze had op de rand van zijn bed gezeten en ging met haar vingers door haar lange haar, terwijl ze zo nu en dan een pluk tussen haar wijs-, middel- en ringvinger liet gaan en er naar keek. Ze had niet bijzonder goed geslapen, maar toen hij had gevraagd waarom, kon ze hem daar geen antwoord op geven. Wel beklaagde ze zich over de gebrekkige hygiëne op het schip, nu ze zich zélf nog met regelmaat probeerde te wassen gebruikmakend van een emmertje aan een touw waarmee ze zeewater ophaalde, en een stuk zeep, maar een meerderheid van de bemanning leek de noodzaak hiertoe niet te zien.
Haar vader had gegrinnikt en geantwoord dat ze zich op hun eigen hygiëne moest richten en zich minder bezig moest houden met de rest van de opvarenden.
“Maar mijn kleren,” had ze toen gezegd, terwijl ze - nog altijd in haar onderbroekje en onderhemd - met een beteuterd gezicht naar haar rode jurk keek. Hij volgde haar blik, haalde zijn schouders op en knikte.
“Het beste dat je hier aan boord kunt doen, is de jurk wassen met zeewater en handzeep. Op het dek zal die zo droog zijn. Morgen meren we wellicht voor het eerst aan en als de prijzen het toelaten, kunnen we kijken of er daar iets extra’s wordt aangeboden om te dragen.
“Zeewater en handzeep,” herhaalde het slanke rossige poppetje, terwijl ze haar bovenlip enkelzijdig optrok en met een vies gezicht naar haar overkleding keek.
“Jij wilde op zee leven.” Hij grijnsde, kroop langs haar heen en hees zichzelf overeind, waarna hij zijn arm naar zijn dochter uitstak. Ze glimlachte, legde haar hand in de zijne en liet zich overeind helpen, waarbij hij het niet na kon laten om naar de stuiterende borsten, verborgen onder haar onderhemdje, te kijken.
Ze stiefelde richting de jurk, die slap over de rugleuning van de enige houten stoel hing en ging er met haar handpalm overheen.
“Ik denk dat ik dat dan even ga doen,” zei ze dromerig, waarna ze de jurk over haar arm drapeerde, hem een lieve glimlach over haar schouder toewierp en op blote voeten de kajuit verliet.
Wellicht slecht voorstelbaar en naïef, maar aanvankelijk had het rossig blonde meisje niet in de gaten waarom er werd gemompeld en gegrinnikt als ze met haar jurk over haar arm over het dek liep naar de hoek waar haar emmer met het touw stond. Sterker nog, de reacties drongen in het geheel niet eens tot haar door. Ook niet toen mannen stopten met hun werkzaamheden als ze langs liep, en ook niet toen de blikken van sommigen haar volgden, terwijl ze met haar slanke lichaam, enkel in een hemdje en onderbroekje, over het dek wandelde, haar emmertje ophaalde en zelfs niet toen ze over de reling boog om het touw in haar handen te laten vieren.
De mannen, vrijwel zonder uitzondering ervaren zeelieden, waren vrouwelijke aanwezigheid niet gewoon en konden het van nature dan ook niet nalaten om zwijgend naar het jonge ding te kijken, terwijl ze daar voorovergebogen over de reling stond, haar lange, dunne benen aangespannen en haar ronde billen glanzend in het licht van de ochtendzon.
De tengere, roodharige man was naar Ysoreit komen staan, die met een dik stuk touw in zijn handen vanaf een afstandje keek naar de tiener die met wiebelende billen het emmertje binnenboord hees. Samen keken ze naar het dunne grietje, de zon in hun rug.
“Dat gaat nooit goed,” zei de rosse.
“Dat emmertje? Dat doet ze haast elke dag, heb je dat niet gezien soms?”
De rosse schudde zijn hoofd.
“Niet die emmer, maar dat schaap hier aan boord. We zijn maanden onderweg. Maanden. Je kunt niet het onmogelijk vragen van een man, begrijp je. Het is slechts een kwestie van tijd tot dat fout gaat.”
De mannen zwegen en keken naar het frêle meisje dat onverstoorbaar haar jurk op het dek had uitgevouwen en met een stuk handzeep en water haar kleding was begonnen te schrobben.
“En als het fout gaat,” ging de rosse verder, “wiens schuld is dat dan, vraag ik je.”
Ysoreit antwoordde zonder zijn blik van de jonge Célia af te wenden.
“Ik neem toch aan van het grietje zelf. Ik neem aan dat je dat wilt zeggen.”
De rosse knikte.
“Lijkt mij wel. Die van haar halvegare vader, omdat hij haar meeneemt, of van het meidje zelf. Kijk dan toch hoe ze er bij zit. Als je niet beter wist, zou je denken dat ze het er om doet, is het niet?”
De mannen keken van een afstandje hoe de tiener op handen en knieën over haar jurk kroop om overal bij te kunnen.
“Kijk dat figuurtje dan toch. Dat grietje denkt zeker dat we van steen zijn,” vulde de rosse aan.
Ysoreit grijnsde, precies op het moment dat Célia onwillekeurig over haar schouder had gekeken en had vastgesteld dat er enkele mannen naar haar hadden staan staren en met half ongemak anders was gaan zitten, alsof ze niet zeker was of ze hun aandacht nu had ingebeeld of werkelijk had waargenomen.
De man met de ooglap gaf de rosse enkele bemoedigende kloppen op zijn schouder.
“Sterkte,” zei die. “De reis is nog lang.”
En slechts enkele ogenblikken later was de rosse naar voren gestapt naar de hoek van het dek waar het meisje haar jurk zat te wassen en had hij haar op haar rug getapt.
“Dus, juffrouw,” had hij ongemakkelijk en onwennig gezegd. “Misschien moet ik u vragen me mijn vrijpostigheid te vergeten, maar u zit daar zo aanlokkelijk op uw handen en knieën dat ik moet weten of u daarmee iets duidelijk wilt maken.”
Het rossige meisje had zich omgedraaid op het dek en keek omhoog naar de roodharige man van halverwege de veertig. Ze had haar hand boven haar ogen geplaatst tegen de zon.
“Wat bedoelt u, heer?”
“Vergeef me als ik onbehoorlijk overkom, juffrouw, maar weet dat ik u enkel vraag wat alle mannen hier dénken. Zit u daar zo uitdagend, omdat u aandacht van ons verlangd? Ik heb u het nodige te bieden als dat is waar u op uit bent.” De man voelde onfatsoenlijk aan zijn kruis.
Het slanke ding glimlachte geschrokken en begon haar jurk bijeen te vouwen, schudde haar hoofd terwijl ze dat deed.
“Ik geloof niet dat ik u goed begrijp, heer,” antwoordde ze, zijn blik ontwijkend en ze voelde dat hij haar van top tot teen aanschouwde.
“U heeft een verrukkelijk lichaam, juffrouw, zo klein, fijn en toch zulke geweldige borsten. Nee, drukt u uw jurk alstublieft niet tegen uw borst, juffrouw, zo kan ik ze niet zien. Ik kijk er maar al te graag naar. Maken mijn vragen u ongemakkelijk juffrouw? Schatte ik u dan zo verkeerd in?”
Célia krabbelde op op haar hurken en keek vanuit de positie naar de magere man.
“Ik denk het wel, heer,” zei ze onderdanig alsof ze iets verkeerd had gedaan. Wat uw intenties dan precies mogen zijn, ik denk niet dat ze aansluiten op mijn wensen.” En ze propte haar jurk onder haar arm, terwijl ze opstond, beleefd naar hem knikte en nog een keertje door haar knieën ging.
De man keek begerig naar het onderhemd van het meisje, waarop de gewassen jurk een natte afdruk op had achtergelaten, waardoor het tegen haar borsten plakte en haar tepels door het textiel drukten. Hij grijnsde en vergat haar helemaal aan te kijken of te groeten, waarop zij zich ongemakkelijk omdraaide en haastig uit de voeten maakte naar de kajuit van haar vader, die juist op het moment van haar binnenkomst zijn hemd dicht knoopte.
“Vanwaar die…” hij hield even in toen hij het meisje zag hijgen en haar niet te negeren borsten op en neer gingen, haar priemende tepels haast zichtbaar door het stof van haar hemdje, “… haast?”
Ze keek hem aan met grote, verbaasde ogen, wierp haar natte jurk over de rugleuning van de stoel en keek hem toen nog eens aan, maar dan nadenkend. Ze haalde haar hand door haar lange haar, waarbij hij andermaal niet na kon laten richting haar grote borsten te kijken.
“Ik kreeg zojuist allerlei verwarrende vragen, vader,” zei ze, terwijl ze naar opzij keek, alsof ze haar gedachten op een rijtje moest zetten. “Vragen van een van de heren aan boord.”
Ze liet haar slanke arm weer hangen en keek hem aan.
“Er zijn geen heren hier aan boord,” antwoordde haar vader. “Enkel zwijnen die zich gedragen als fatsoenlijke heren. En hoe langer op zee, hoe minder fatsoen er overblijft en hoe méér zwijn zichtbaar wordt. Ik was in de veronderstelling dat je dit soort zaken wist voordat je aan boord ging, Célia, maar wellicht was ik daarin naïef.”
Ze schudde haar hoofd en leek enigszins gepikeerd.
“Ik ben heus niet gek,” sputterde ze tegen, “en ik ben evenmin van gisteren vader, maar ik had het niet verwacht. Ik zocht naar mijn idee geen toenadering tot deze heer en evenmin… nu ja, het is niet alsof hij ook maar ongeveer van mijn leeftijd is, ziet u?”
Hij knikte en keek naar zijn dochter, die nu ietwat leek te kalmeren.
“Voor zwijnen is leeftijd werkelijk slechts een getal,” bezwoer hij. “Ik kan hooguit opmerken dat je het als een compliment op zou kunnen vatten dat hij je aandacht schonk.”
Ze keek hem met een scheef gezicht aan.
“Een compliment?”
Hij schudde zijn hoofd. “Laat dat maar zitten.”
Ze haalde geagiteerd haar slanke schouders op en enkele ogenblikken stonden ze onwennig tegenover elkaar, alsof dit hun eerste ontmoeting was en ze geen van beiden wisten wat te zeggen.
“Wel,” zei hij toen, terwijl hij in haar lichtblauwe ogen keek, “twee dingen dan. Twee zaken die ik je kennelijk nog duidelijk moet maken wil je hier je mannetje staan.”
“Vrouwtje,” verbeterde ze met een schalkse grijns.
Hij knikte.
“Allereerst, ben je bewust wat je lichaam met mannen kan doen. Je bent geen kind meer, Célia.”
Ze keek hem vies aan alsof hij impliceerde dat hij dacht dat ze dat nog niet wist.
“Nee, natuurlijk niet, vader.”
Hij knikte. “Je zegt natuurlijk niet,” herhaalde hij, maar ik geloof toch niet dat je volledig beseft wat je lijf met mannen kan doen. Misschien gedeeltelijk, maar niet ten volle.”
Ze haalde onbegrijpend haar schouders op en schudde haar knappe hoofdje, en hij knikte naar haar tepellijn.
“Je hemdje,” zei hij. “Neem dat nu bijvoorbeeld.”
En ze keek naar beneden, waar ze vaststelde dat haar kleding deels doorweekt was en haar tepels afgetekend in de stof priemden. Schuldbewust en opgelaten wilde ze haar arm voor haar borsten houden, liet haar arm toen weer zakken nu enkel haar vader bij haar was, maar deed het toen toch. Ze kreeg een rode kleur op haar wangen en lachte naar hem, alsof ze begreep dat ze werkelijk iets over het hoofd had gezien.
“Het heeft niet heel veel zin om ze nu nog af te dekken, Célia, ik kon ze ten slotte gedurende het hele gesprek zien.”
Ze lachte opgelaten, maar haalde haar arm niet weg. Hij lachte terug en schraapte toen hij uitgelachen was zijn keel.
“De tweede zaak, Célia, is… je moet weerbaarder zijn. Je bent te makkelijk te raken nu, je bent te kwetsbaar.”
Ze keek hem vragend aan.
“Ik weet niet of ik u begrijp, vader, ik durf ontzettend veel. U heeft me het wand zien beklimmen, ik ben zelfstandig hier aan boord gekomen en ik schrik niet terug voor een zeereis. Hoe kunt u me kwetsbaar noemen?”
Hij liet zijn blik langs haar slanke armen gaan, langs haar lange haar.
“Ik bedoel het dan ook op een geheel andere manier, Célia. Je hebt ontzettend veel durf, zo veel is duidelijk, maar je bent te makkelijk aangedaan. Neem nu enkel al het feit dat je jezelf schaamtevol afdekte toen je vaststelde dat je hemd nat is. Dat maakt je kwetsbaar. Het maakt duidelijk dat je je schaamt, dat je er over in zit of mensen je kunnen zien op de manier. Daardoor ben je voor hen aangeschoten wild. Kwetsbaar, zoals ik al zei. Ze zullen denken dat je naïef bent, dat ze zaken bij je gedaan kunnen krijgen en ze zullen niet opgeven tot ze het hebben gekregen. Enkel wanneer je je achteloos toont ten aanzien van hun begerige blikken, enkel wanneer je uitstraalt dat wat zij denken, vinden en voelen je niet kan schelen, kun je je werkelijk tegen hen wapenen. Je moet zorgen dat het je niet uitmaakt. Dat moet je uitstralen ten minste.”
Het meisje leek de woorden op zich in te laten werken en er goed over na te denken, terwijl haar vrije hand weer eens door haar lange haar gleed.
“Je moet hen er van overtuigen dat je niet angstig bent voor hun avances, voor hun begerigheid. Maak jezelf groot, niet letterlijk, maar figuurlijk. Een leeuwin kan een leeuw de baas als ze hem intimiderend aankijkt en brult wanneer het nodig is, maar wanneer ze angstig kijkt en in een hoekje kruipt, kan hij met haar doen wat hem goeddunkt. Maak je zelf onaantastbaar. Dát is wat je moet doen als je stand wilt houden op zee.”
Nog eens dacht de rossige tiener diep na. Haar ogen keken langs hem heen, alsof ze zich iets probeerde in te beelden, waarna ze voorzichtig knikte, hem aankeek en nog eens knikte.
“Ik begrijp het, vader,” zei ze zachtjes. “Ik denk dat ik het precies begrijp. U heeft dat haarfijn uitgelegd.”
“Weet je dat heel zeker, Célia?”
Hij liet zijn blik afdwalen naar beneden en nog eens knikte ze.
“Absoluut?”
Ze lachte een kort spotlachje zonder geluid en keek hem aan op een manier die leek te vragen of hij dit nu werkelijk meende.
“Weet je werkelijk héél zeker dat je het begrijpt?”
Ze liet haar knappe hoofdje een eindje achterover rollen en zuchtte alsof hij een flauwe grap had gemaakt.
“Heel zeker,” benadrukte ze.
Hij schudde zijn hoofd.
“Ik denk namelijk van niet.”
Ze keek hem competitief aan en hij keek terug. Zo stonden ze misschien wel twintig tellen, tot zij uiteindelijk haar oogleden neersloeg, zachtjes lachte en zuchtte.
“Oké dan.” Waarop ze met haar vingers onder de zoom van haar onderhemd ging, het in een vloeiende beweging omhoog hees, waardoor eerst de onderkant van haar machtige borsten zichtbaar werd, toen hun volledige ronde vorm, haar kleine lichtroze tepelhoven - bijna in de zelfde kleur als haar melkwitte borsten. En daarna rolden haar volledige tienerborsten onder haar hemdje vandaan, terwijl ze het stukje ondergoed over haar hoofd uittrok en onwennig naast zich in haar hand geklemd hield.
Hij zag hoe ze hem heel even aankeek en toen met een opgelaten lachje haar blik afwendde, alsof ze zelf ook niet goed kon begrijpen wat ze nu deed en waarom. Terwijl hij onderwijl geconcentreerd naar de grote, maar onwaarschijnlijk stevige borsten van zijn dochter keek, heel erg zijn best doend om te doen voorkomen alsof hij haar wilde helpen te wennen aan het idee dat dit haar niet zou moeten verontrusten.
Ze waren maar net een slag kleiner dan haar mooie gezicht en gingen kalm op en neer onder haar ademhaling en van tussen haar borsten tot aan haar navel liep de licht afgetekende lijn die de grens markeerde tussen haar linker en rechter buikspieren.
“Het kan je niet meer schelen?” vroeg hij, terwijl hij heel even naar haar mooie gezicht keek en daarna weer naar haar borsten. Ze lachte opgelaten, wilde haar hand naar haar gezicht brengen, maar deed het toch niet. Hij grijnsde terug en zij giechelde weer om hem, waarop ze kort de slappe lach kreeg en haar uitbundige borsten letterlijk stuiterden onder haar gehik.
“Luister,” sprak hij haar toe, terwijl hij een stap naderbij deed en haar bij haar bovenarm greep. “Het maakt niet uit wat je werkelijke gevoel is. Dat doet er helemaal niet toe. Het gaat er om welk signaal je afgeeft. Wat je hen duidelijk maakt. Luister, kijk nu eens naar jezelf. Je staat hier nu toch maar gewoon.” Hij pakte ook haar andere bovenarm stevig vast en drukte ze beide stevig tegen haar lichaam, waardoor haar borsten tegen elkaar gedrukt werden. “Vind je het ongemakkelijk? Dat maakt niet uit Célia. Wat je voelt, doet er niet toe, maar straal uit dat het je niets kan schelen. Straal dat uit en ze kunnen je niets maken. En geef antwoord in die lijn als ze er naar vragen.”
Ze keek hem even aan en probeerde zelfverzekerd te knikken.
“Maakt het je ongemakkelijk als ik naar ze kijk?” vroeg hij, terwijl hij zijn blik op haar heerlijke borsten vestigde. Het meisje haalde haar schouders op en lachte door haar wipneusje.
Hij schudde haar door elkaar en haar tienerborsten schudden mee.
“Maakt het je ongemakkelijk als ik naar ze kijk?” herhaalde hij. En nu keek ze hem aan met iets meer bravoure in haar blik, het leek haast uitdagend. Ze hield zijn blik zelfs enkele ogenblikken vast, waarna haar uitdrukking betrok en ze haast koel haar hoofd schudde.
“Wat kan mij dat nou schelen?” zei ze zacht, maar bijna bits.
Hij knikte en keek haar aan. Hij merkte dat zijn ademhaling inmiddels meer weg leek te hebben van hijgen en hij streelde met zijn duimen langs haar dunne bovenarmen.
“Goed,” zei hij zacht, waarop hij haar rechter bovenarm losliet. “Zorg ervoor dat je dit vasthoudt, Célia. Hou dit vast, straal kracht uit, onverzettelijkheid, en je zult ongenaakbaar zijn op dit schip. Ben die leeuwin die ik voor je beschreef.”
Ze knikte.
“Het kan je niets schelen?” vroeg hij nog eens en hij merkte dat hij zijn keel moest schrapen. Ze haalde haar schouders op en schudde haar hoofd, terwijl ze hem aan bleef kijken met die zelfde vreemde, koele en uitgekookte blik.
“Ben je zeker?” vroeg hij, terwijl zijn rechterhand langzaam omhoog ging en haar blik strak op hem gevestigd bleef. Zijn hand ging nog wat hoger, tot de top van zijn duim langs de onderkant van haar rechterborst streelde.
Ze knikte langzaam en probeerde onverschrokken te kijken, terwijl zijn duim, wijs- en middelvinger nu zachtjes aan de onderkant van haar borst voelden alsof hij een grote sinaasappel op de markt keurde.
Ze keken elkaar strak aan en er veranderde iets in haar blik. De bravoure leek iets af te nemen, maar de koelheid leek nu dubbel aanwezig.
“Vader,” zei ze zacht, zonder haar blik af te wenden en geschrokken trok hij zijn hand terug, alsof het feit dat ze hem “vader” vader had genoemd hem er weer bewust van had gemaakt dat hij iets buitengewoon onbehoorlijks deed. “Doe dat nooit meer.”
Haar stem had onvast gesidderd, maar gedecideerd geklonken. Zijn hart bonsde in zijn keel.
Ze keek hem nog even strak aan, keerde zich toen om, liep bij hem vandaan en liet zich languit op bed vallen. Daar bleef ze gerust een half uur liggen, terwijl ze bijna voortdurend haar blik gedurfd en een tikkeltje vijandig op hem gericht hield, alsof ze hem met haar ogen op afstand wilde houden. En als hij zo nu en dan een voorzichtige blik op haar onwaarschijnlijke borsten en prachtige gezichtje wierp, voelde hij haar de ogen van zijn dochter zich vernietigend in hem boren, waarna hij nu juist degene was die zijn blik schuldbewust afwendde.
Ze bleef daar maar liggen, en hij bleef als aan de grond genageld in zijn kajuit staan, tot hij het niet langer hield en hijgend en met vlekken in zijn nek de kajuit uit stormde.
En op de voorgrond ziet u een jong meisje met prachtig lang, rossig haar. En als u goed kijkt, kunt u zien dat ze over de reling van het schip lijkt te leunen, terwijl het schip op zee lijkt te varen. Want kijk, als u boven in de hoek van de gravure kijkt, ziet u de tekst - ik geef toe, het is moeilijk te lezen - VOC, Célia op see. Zo schreven ze kennelijk het woord “zee” indertijd.
En nu zijn er twee zaken die dit werk opmerkelijk maken.
Allereerst het feit dat dit meisje - hoe oud zal ze zijn, een jaar of zestien, zeventien - zich kennelijk aan boord bevond van een VOC-schip op volle zee. Nu zult u misschien denken: nou en? Maar het was hoogst ongebruikelijk, eigenlijk uitgesloten, dat vrouwen of meiden in die tijd mee aan boord gingen tijdens een zeereis. Vrouwen kwamen niet aan boord van zo’n schip, dat weten we zo goed als zeker.
Maar wat eveneens bijzonder is, is dat we zien dat het meisje haar borsten uit haar jurk tevoorschijn lijkt te hebben gehaald en die op de reling lijkt te hebben gelegd. U kunt het niet tot in het fijnste detail zien, maar ik geloof dat het wel helder is dat ze het bovenwerkje van haar jurk naar beneden heeft gestroopt.
Op de gravure er naast ziet u een zelfde rossig meisje, maar dit meisje zit aan boord van een schip en nu lezen we bovenin de tekst “Célia van den see”. En op deze gravure heeft ze haar borsten ontbloot en zit ze glimlachend op het dek van het schip.
Wat is nu het verhaal achter deze gravures, zult u wellicht denken. Welnu, om dat te begrijpen, moet u zich eerst even verplaatsen in de mannen, de zeelieden die weken, maanden soms nog wel langer van huis en haard waren om hun tocht over de zeeën te maken. Ze waren lange tijd weg van hun vrouw en leefden aan boord van een schip met enkel mannen en kwamen slechts zelden aan wal. Nu is het zo dat mannen, als ze maar lang genoeg van huis zijn, een bepaalde aandrang kunnen krijgen.”
De museumgids liet een stilte vallen en ze keek langs de deelnemers van de tour.
“En de gedachte is nu dat deze gravures dienden ter ondersteuning van de fantasie van deze mannen tijdens hun periode van onthouding op zee. Tegenwoordig kennen we naaktbladen, maar die had je in de zeventiende eeuw natuurlijk niet, dus moest men het doen met bijvoorbeeld kopergravures.”
Ze liet een nieuwe stilte vallen en keek naar de groep in afwachting van een vraag. Een jongen van een jaar of achttien stak voorzichtig zijn hand op en ze knikte naar hem.
“Bestond zij dan ook echt, dat meisje?”
De gids schudde haar hoofd vrij resoluut.
“Nee dat is niet het beeld dat we hebben,” antwoordde ze. “Allereerst is het buitengewoon onwaarschijnlijk, omdat vrouwen en meisjes niet aan boord van deze schepen kwamen. Dat werd eenvoudigweg niet geaccepteerd, nog los van het feit dat het niet veilig voor ze zou zijn. Maar daarnaast, we hebben eerder ingeschat dat het meisje amper achttien is, zouden de meeste van de opvarenden veel te oud gezelschap voor haar zijn geweest. Een meisje van haar leeftijd had daar aan boord echt niets te zoeken.”
Ze glimlachte even, enigszins spottend.
“Nee, ik denk dat iedereen met een beetje gezond verstand en moraliteit snapt dat deze gravures enkel expressies waren van foute mannenfantasieën. IJdele hoop, verlangen tegen beter weten in. Een zeventiende eeuwse seksualisering van een jonge meid. Nee, ik denk dat dit meisje enkel bestond in de hoofden van foute mannen. Ze zal echt niet hebben bestaan.
Het gezelschap schuifelde langs de kleine vitrine en wierp een blik op de gravures. Mannen, vrouwen, en ten slotte de jongen die de vraag had gesteld. Hij legde zijn handen op het glas en liet het werkje op zich inwerken, staarde naar de beeltenis van het jonge meisje.
“Typisch mannengedrag, zo’n afbeelding,” fluisterde een vrouw van middelbare leeftijd, terwijl ze haar man met zich mee trok.”
De jongen keek nog één keer naar de afbeelding met de verweerde kleurstelling, wierp een laatste blik op het rossige meisje dat volgens de vrouwelijke gids nooit kon hebben bestaan, zag toen dat de groep de volgende ruimte binnenging, haalde zijn vingers van het glas en haastte zich achter de rest aan.
1704
Vanaf het achtersteven en met haar handen om de boordreling geklemd wierp ze een schalkse blik in de richting van het eerste kraaiennest, alsof de houten uitkijkpost, die als een elfenbank met een tengere boomstam vergroeid was, haar persoonlijk had uitgedaagd. Ze perste haar lippen samen bij wijze van geacteerde bravoure en wierp een blik in de richting van haar vader, die op het halfdek in de weer was armdikke touwen bovendeks te halen. Hij onderbrak zijn werk om zich op te richten en tegen de zon in en met zijn handen in zijn zij een blik te werpen op het kraaiennest, dat zich op een hoogte van zo’n acht meter boven het scheepsdek bevond en glimlachte naar zijn dochter.
“Vooruit dan, onverbeterlijke” grinnikte hij, “maar wees voorzichtig!”
Zijn laatste woorden waren hoogstwaarschijnlijk gericht aan dovemansoren, nu het slanke meisje met één hand nog altijd langs de reling het halfdek af holde in de richting van de grote mast, nagekeken door haar trots glimlachende, hoofdschuddende vader.
En waar de mast vanaf het achterkasteel nog niet zo uitdagend had geleken, was het gevaarte, nu ze er vlak voor stond, akelig veel hoger dan ze van tevoren had gedacht. En terwijl ze haar lange rossig blonde lokken uit haar gezicht streek en een blik omhoog wierp, schatte ze in of ze nog zou durven, zich tegelijk realiserend dat níét durven helemaal geen optie meer was. Nog eens keek ze over haar schouder naar haar vader, die zich oprichtte en vragend naar haar knikte, alsof hij een onuitgesproken vraag van haar had gemist.
Ze lachte in zichzelf om haar bijna kinderlijke vrees voor de hoogte van de slanke mast, balde haar vuisten en snelde naar de houten reling, ter hoogte van de plek waar het wand bevestigd was, wierp er een blik overheen en duizelde van de hoogte van de machtige romp van het schip en het donkere zeewater helemaal beneden. En op het moment dat ze een donkerrode rok ophees en haar slanke rechterbeen over de reling wierp drong noch de bedrijvigheid op de havenkade noch het gekrijs van de meeuwen boven haar hoofd nog tot haar door.
Het akeligst was het feit dat, om het wand te beklimmen, ze kort aan de buitenzijde van het schip moest hangen, en in die vervaarlijke positie met haar spitse schoentjes grip diende te vinden op de sporten van het wand, dat haar daarna in de gelegenheid moesten stellen van de reling diagonaal naar het kraaiennest te klimmen.
De sporten waren nat en aangedaan door de zilte zeelucht en verweerd door maanden op open zee en ze hoorde haar vader roepen dat ze voorzichtig moest zijn. Ze sloeg daar geen acht op en klemde haar vingers rond het twee vingers dikke touw en de houten sporten tot haar knokkels wit zagen en haar hart bonsde in haar keel.
Zonder het in de gaten te hebben, was er een fanatieke glimlach op haar gezicht verschenen en ze had niet in de gaten gehad dat wat er zich aan scheepslui op het dek aanwezig was geweest, zich rond de mast had verzameld en glimlachend, grinnikend en soms wijzend keek hoe ze via het wand omhoog probeerde te klauteren.
“Kijk toch uit!” riep er één. “Niet vallen, kleine!” zei een ander, en van ver drong het gelach van mannen tot haar door. Het waren voor haar de beste aansporingen, wetende dat ze nu een publiek had dat toekeek hoe zij iets deed dat gedurfd en gevaarlijk was, ook al was het beklimmen van het kraaiennest voor deze ervaren zeelui ongetwijfeld geen bijzonderheid meer.
Eenmaal gleed haar glibberige schoenzool van een van de sporten en belandde ze met haar gezicht tegen de touwen. Het bezeerde haar, langs de hele voorzijde van haar lichaam, maar de pijn spoorde haar enkel aan, alsof het een bevestiging was van het gevaar dat ze liep. Het gevaar dat ze bezig was te overwinnen. En toen ze nog eens weggleed, maar nu omdat ze op haar rok was gaan staan, waren van beneden verschrikte kreten te horen, gevolgd door gelach toen bleek dat ze andermaal was blijven bungelen aan haar samengeknepen handen.
“Voorzichtig, Celia!” klonk haar vader streng vanaf het achtersteven.
Ze keek even achter zich en werd duizelig van de hoogte, werd zich bewust van de echtheid van het gevaar en concentreerde zich weer, haar slanke benen nu trillend op het wand.
Ze liet haar rechterhand los en hees haar rok een eindje omhoog, ter voorkoming van een nieuwe glijpartij, en begon zich weer omhoog te werken. En hoe dichter ze het kraaiennest naderde, hoe dichter de scheepsarbeiders zich rond de mast verzamelden.
De sporten werden korter en korter, tot ze - toen ze bijna bovenaan was - haar smalle voeten haast tussen de touwen moest persen. Hoe volwassen mannen, met hun grote brede voeten het kraaiennest ooit moesten bereiken, was haar een raadsel.
En toen ze met de toppen van haar vingers eindelijk de uitkijkpost aan kon raken, kwam ze met een lichte schok tot het inzicht dat het wand niet tot ín het kraaiennest liep, maar dat ze een halsbrekend capriool moest verzinnen om het te betreden.
Zich niet bewust van het feit dat haar vader hoofdschuddend en zo nu en dan met zijn hand voor zijn gezicht het tafereel gadesloeg, stak het rossige meisje haar tong uit, keek vastberaden naar omhoog, naar de rand van het kraaiennest, kneep haar vingers tot stijve vuistjes, sloot haar ogen, wierp eerst haar rechterbeen omhoog en daarna haar linker, krulde haar tenen rond de rand van de uitkijkpost en hing enkele ogenblikken tot haar eigen afgrijzen ondersteboven aan het wand. En toen ze haar ogen weer opende, zag ze de duizelingwekkende hoogte van het schip en helemaal ver beneden het kolkende water. Haar rok zakte langs haar slanke benen naar beneden. Haar hart bonsde.
Vanaf het dek was geroep en gejoel te horen, dat ze niet anders op kon vatten als aanmoedigingen, terwijl ze met een hand haar blote been volgde en op zoek ging naar de reling van het kraaiennest. Ze merkte dat die zoektocht niet te lang moest duren, of ze zou de kracht in haar tenen en voeten verliezen en met haar hoofd eerst naar beneden storten.
Even werd ze bevangen door een gevoel van paniek, toen ze het hout niet kon vinden, maar na een uiterste krachtsinspanning waarbij ze heel even omhoog kon kijken, wist ze zich weer te oriënteren en met een ultieme greep naar omhoog kreeg ze de rand te pakken en hees ze zich onmiddellijk aan boord van het kraaiennest.
Het uitzicht was overweldigend. Niet enkel kon ze het gehele dek overzien - ook had ze uitzicht over de hele haven en een groot deel van de kleine stad, met de vele kerktorens die spits boven de huizen uittorenden. Ze voelde zich speciaal, nu ze op zo veel mensen neer kon kijken, hen allemaal in de gaten kon houden, zonder dat zij er weet van hadden dat zij hen zag. Wat een hoogte, wat een voldoening - voornamelijk ook vanwege de gevaarlijke inspanning die nodig was geweest om dit te bereiken. Het was een enorme overwinning, een golf van euforie.
Ze keek weer beneden, naar het dek, waar de mannen zich weer hadden verspreid en aan de slag waren gegaan. Ergens had ze gehoopt dat ze waren blijven kijken, want nu ze weer tot de orde van de dag waren overgegaan, voelde haar prestatie toch net iets minder geweldig. En heel even werd ze bevangen door het gevoel dat zeevaarders vermoedelijk moesten hebben. Het idee het onbestemde tegemoet te gaan, de reis aanvangen naar een min of meer bekend doel, zonder dat duidelijk is wat men onderweg tegen zal komen of waardoor men uitgedaagd zou worden, niet eens wetende of de bestemming die men voor ogen had nog hetzelfde zou zijn wanneer ze er weken of maanden later aan zouden komen.
Het gevoel op jezelf aangewezen te zijn, zonder dat iemand je kon beschermen, het gevoel van gevaar. In dat opzicht was het niet heel anders geweest dan haar beklimming van het kraaiennest, hoewel er op het dek nog mannen hadden gestaan die haar in uiterst geval van nood te hulp hadden kunnen snellen.
Op zee, zo realiseerde ze zich, is iedereen op zichzelf aangewezen. Geen stadswacht, schout, schepenen of rechtvaardigheid, anders dan die van de sterkste of - in het gunstige geval - die van de consensus. Een vreselijk spannende wereld. Ze voelde de hang naar avontuur in haar onderbuik, terwijl ze trots staarde naar de wapperende vlag boven haar hoofd.
“Maar waarom?” had ze gevraagd, en tot haar ergernis had ze kinderlijker geklonken dan ze had bedoeld. Beteuterd bijna.
“De wind staat gunstig,” antwoordde haar vader. “Uit het oosten, precies goed. Het is niet te zeggen of dat morgenochtend nog het geval is. We varen vanavond nog uit.”
Ze keek hem streng aan.
“Wat als ik meega?”
Hij schudde grinnikend zijn hoofd en wuifde met zijn hand.”
“Waarom niet?” vroeg ze nog eens. “Waarom kan ik niet mee? Er is niks gevaarlijker dan het beklimmen van het kraaiennest en dat kan ik, dat heeft u vanmiddag gezien.”
“Als je denkt dat het kraaiennest het grootste gevaar is op zee, is het volstrekt duidelijk dat je niets te zoeken hebt op een zeeschip, schat.” en hij incasseerde een verwijtende blik. “Bovendien, iedereen weet dat vrouwelijke niet zijn toegestaan op volle zee.”
Ze haalde haar schouders op.
“Als ik werk, ben ik geen passagier.”
Hij schudde beslist zijn hoofd.
“Ongeacht hun rol zijn vrouwen niet toegestaan, Celia. Algemeen bekend, dat weet je zelf ook maar al te goed.”
Ze liet haar hoofd in haar nek vallen en rolde met haar ogen.
“Maar waarom dan?”
Hij legde zijn hand op haar fijne schouder.
“Vrouwen zijn zwak,” antwoordde hij vriendelijk maar ernstig. “Of althans, de kracht van vrouwen ligt op andere vlakken. Fysieke kracht en doorzettingsvermogen, dat is wat nodig is op open zee. Vrouwen zijn daar onvoldoende op toegerust, om over tienermeisjes nog maar te zwijgen.”
Ze zweeg eerst, terwijl de hand van haar vader haar een bemoedigend schouderklopje gaf.
“Kom,” zei hij toen. “We brengen je snel naar huis.”
Ze keek hem verwijtend een, waarop hij haar betuttelend toelachte. Met een draaiende beweging van haar schoudertje maakte ze zich los van zijn greep.
“Zo oneerlijk,” mokte ze.
Het enige dat de sensatie van spanning in haar onderbuik overstemd had, was haar gevoel voor onbedwingbaar enthousiasme en het gevoel dat haar lang gekoesterde droom eindelijk verwezenlijkt zou gaan worden. Ze was zelfs zo ongeduldig geweest dat het haar moeite had gekost om - nog volledig aangekleed - in bed te blijven liggen, terwijl ze met ingehouden adem en gespitste oren luisterde naar de stemmen van haar moeder en haar vader die afscheid van elkaar namen, zoals hij elke keer deed wanneer hij weer het ruime sop verkoos. En zoals ze in haar gedachten al zo vaak had gedaan, was ze naar het openstaande venster geslopen toen ze het snerpende piepen van de voordeur van haar bescheiden, slecht onderhouden ouderlijk huisje had gehoord. Daar had ze, met haar handen op de houten vensterbank, kort naar de zomerse sterrenhemel getuurd, waarbij ze bevangen werd door de schoonheid van de sluier van ontelbare sterren. Het maakte haar emotioneel en voor een ogenblik kreeg twijfel om te gaan bijna de overhand, tot ze zichzelf voorhield dat de sterrenhemel op open zee absoluut veel mooier moest zijn en ze was uit het raampje geklauterd, de klamme zomernacht in.
En waar het ongemerkt volgen van het donkere silhouet van haar vader eenvoudig was gebleken door de duistere onverharde stegen en straten van de havenplaats, werd het lastiger om verscholen te blijven toen ze de haven bereikte. Het was hier drukker en de bebouwing was lager of zelfs volledig afwezig, waardoor ze aangewezen was op houten kratten, trossen touw, handkarren en wat al niet meer.
Even was ze haar vader uit het oog verloren, waarna ze hem weer in het zicht kreeg juist op het moment dat hij via de aanlegsteiger het machtige fluitschip betrad.
“De Berkenrode,” fluisterde ze tegen zichzelf de naam van het honderddertig voet lange vrachtschip dat daar zo statig in het water lag, en ze wist niet of het gevaarte haar vertrouwen moest geven of angst in moest boezemen. Opgewonden kroop ze dichter tegen de krat waarachter ze zich verscholen had, vouwde haar handen in elkaar en liet haar kin er op rusten. De verwerkelijking van haar droom was zo dichtbij. Het maakte haar gelijktijdig onhoudbaar geestdriftig en melancholisch ongerust, waardoor ze de bijna onbedwingbare aandrang voelde om haar enthousiasme met de eerste de beste te delen die haar zou passeren. Maar telkens wanneer een havenwerker of scheepstimmerman haar voorbij liep, trok ze zich terug in de duisternis.
Nog een keer staarde ze zwijgend met een week gevoel en slappe benen naar het schip een eindje verderop en kon een trots glimlachje niet onderdrukken.
“Ik ga het doen,” fluisterde ze tegen zichzelf. “Ik ga het eindelijk, eindelijk doen!”
Ze verplaatste haar gewicht van haar linker naar haar rechterbeen en merkte daarbij niet op dat er een figuur achter haar was komen staan die het volgende moment een zware, eelthand op haar schouder legde.
“Wat ga je doen, kleine?”
Als door een slang gebeten wilde het meisje opveren, maar de grote hand hield haar op haar hurken, waarop ze zich met een ruk omdraaide, bij de man vandaan kroop en geschrokken haar rug tegen de handkar drukte waarachter ze zich verscholen had, haar ogen groot en smekend, haar lippen op zoek naar woorden die niet kwamen. De man grinnikte en hield zijn handpalmen langs zijn lichaam als teken dat ze van hem niets te vrezen had.
“Rustig kleine, kalm maar.” Hij grinnikte nog eens. “Ik bespeurde enkel uw bovengemiddelde interesse in het schip daar verderop, de Berkenrode, u weet vast waar ik op doel. U trok mijn aandacht omdat vrouwen in de haven hier een zeldzaamheid zijn, en een jonge juffrouw als u al helemaal. En toen ik naderbij kwam om poolshoogte te nemen, hoorde ik u fluisteren, hoorde ik u zachtjes zeggen “dat u het ging doen”. Ik was enkel nieuwsgierig mijn kind, ik doe u niets aan.”
Célia voelde hoe ze zich voorzichtig probeerde te ontspannen en keek de man in zijn ogen, of beter gezegd: oog, daar het tweede was bedekt met een witte doek bij wijze van ooglap. In zijn vrije oog meende ze te zien dat hij werkelijk de waarheid sprak. Ze had niet de indruk dat deze man kwaad in de zin had, dat hij haar iets aan wilde doen, en eens te meer kreeg ze de aandrang om haar plannen - die ze nooit aan iemand had verteld - met hem te delen, nu hij enkel een toevallige, vermoedelijk ongevaarlijke passant was gebleken. Met lichte twijfel zocht ze naar woorden. Was het niet toch te riskant om uit de school te klappen? Wellicht keurde hij vrouwelijk gezelschap aan boord net zo af als de rest van de maatschappij en zou hij de havenmeester inseinen, of haar terug brengen naar huis. Ze keek de man in zijn oog, dat vertrouwenwekkend terugkeek en hij zond er een brede grijns achteraan. Ze knikte voorzichtig.
“Ik ga mee,” fluisterde ze toen met een jeugdig bravoure dat onmiddellijk werd verzwolgen door haar diepgewortelde verlegenheid, waarna ze haar armen voor haar bovenlichaam hield, bij wijze van bescherming tegen de afkeurende woorden die ze van de man verwachtte.
“Mee waarheen?” vroeg hij, terwijl hij zijn wenkbrauwen fronste en verbaasd op haar neer keek. Ze twijfelde of ze het juiste had gedaan door te praten, of ze niet beter haar mond had kunnen houden. Wat had ze ten slotte te winnen met het delen van haar plannen? Ze slikte en leek aanstalten te maken om bij de man vandaan te kruipen.
“Mee waarheen?” vroeg hij nog eens. “Waar naartoe?”
Het meisje, nu overtuigd van de gedachte dat ze ongelukkigerwijs te veel had gezegd, schudde haar hoofd en begon de sleep van haar donkerrode jurk bijeen te graaien.
“Excuseert u mij meneer, ik wilde u niet… Vergeet wat ik u heb gezegd. Het was een vergissing, geraaskal begrijpt u. Ik ben niets van plan. Ik ga nergens heen, behalve naar huis. Excuseer meneer.”
Ze krabbelde overeind en probeerde zich op te richten, daarbij de priemende, onderzoekende blik van de man op zich gericht wetend. En precies op het moment dat ze aanstalten maakte om langs hem heen te lopen, werd haar de doorgang versperd door zijn massieve arm.
“U was vanmiddag op het dek, is het niet kleine?”
Célia bevroor.
“Ja, u was het, ik ben er zeker van. U was aan boord van de Berkenrode, waar u het wand hebt beklommen om in het kraaiennest te geraken. Ik heb u zelf zien klauteren. Geen enkele twijfel. U bent… ja, dan moet u Waleweins dochter zijn. Jawel juffrouw, u bent zijn dochter.”
Het meisje zag haar plannen voor haar ogen ineen storten en kon wel huilen nu ze haar avontuur nog vóór het werkelijk was begonnen de das om had gedaan.
Tot haar ergernis wist ze niet eens woorden uit te brengen en kon ze niet méér dan staren naar haar voeten, terwijl ze schuldbewust wachtte op de belerende preek die zou volgen. Maar ook de man leek de eerste ogenblikken niet te weten wat te zeggen, waardoor ze enkele momenten zwijgend tegenover elkaar stonden.
“U wilt mee?” fluisterde de man toen, terwijl die licht door zijn hurken ging, zijn handen op zijn knieën zette en zijn gezicht tot vlak voor het hare bracht. “U wilt mee op het schip van uw vader?”
Ondanks de overtuiging dat de man elk volgend ogenblik uit kon barsten in een spottende lachbui kon het meisje een voorzichtige, verlegen glimlach niet onderdrukken nu de grote, grove man de vinger op de zere plek legde.
“U wilt mee de zee op,” ging hij verder. “Het avontuur tegemoet. Maar u moet stilletjes te werk gaan, omdat niemand mag weten dat u aan boord bent als het schip uitvaart. U weet dat u daar nooit toegelaten zult worden.” Hij keek langs haar heen in de richting van het fluitschip. “U wilt mee, maar u moet nog aan boord zien te komen. Heb ik het bij het juiste eind juffrouw? Heb ik het juist?”
Het feit dat de man zo specifiek was over dit deel van haar voornemens gaf haar even een sprankje hoop dat hij haar wel eens behulpzaam zou kunnen zijn. Heel even durfde ze hem aan te kijken en zijn blik stond nog altijd vriendelijk.
“U moet echter wel haast maken, juffrouw,” zei hij, terwijl hij zich half omdraaide, een houten krat van naast de handkar optilde, voor haar neerzette en met kracht het deksel oplichtte. Hij knikte naar de lege krat, die precies groot genoeg leek voor haar, wanneer ze zich zo klein als mogelijk zou maken.
“Hup kleine,” zei hij, met een knik richting de houten doos. “Er in, geen tijd te verliezen.”
Ze keek hem ongelovig aan, alsof ze een valstrik vermoedde en voelde met haar vingers voorzichtig aan de houten rand van de onbewerkte krat. Nog eens keek ze hem vragend aan.
Achter hen, vanaf het dek van de Berkenrode, werd een krachtige bel geluid.
“Het is nu of nooit, kleine,” drong de grove man aan, wiebelend met het houten deksel. Ze keek hem aan, keek naar de krat, en nog eens naar de man, die naar haar knikte, maar nu iets ernstiger. Haar hart klopte in haar keel en haar vingers omklemden het rafelige hout. Even zuchtte ze diep, hield haar adem in, voelde haar slanke benen weer week worden, waarna ze de grote man met enige bluf aankeek en gooide haar slanke beentje over de rand van de kist. De man grinnikte en keek het rossig blonde meisje aan toen ze zijn grote, pezige bovenarm greep.
“Dank u wel, heer. Mag ik vragen hoe u heet?”
De man keek haar aan met zijn ene vrije oog. Hij bekeek haar van top tot teen en glimlachte toegankelijk.
“Ysoreit,” antwoordde hij met zijn diepe, kalme stem. “We zien elkaar aan boord.”
Daarop legde hij zijn hand op haar knappe hoofdje en begeleidde haar voorzichtig de kist in, die het volgende moment werd gesloten
Dag 1
“Walewein! Walewein! Heer, doet u open!”
Er werd op een niet te negeren wijze op de houten deur van zijn kajuit gebonsd, en toen hij van de tweede keer dat zijn naam werd geroepen wakker schrok, realiseerde hij met terugwerkende kracht dat hij de eerste zeven, acht aanroepingen had gemist.
“Heer Walewein!” weerklonk het nogmaals, waarna hij zich op de rand van zijn bed draaide, over zijn slapen wreef en constateerde dat het ochtendgloren langs de gordijnen van het kleine venster van zijn kajuit sijpelde. Hij zette zich af vanaf de bedstee en slenterde op zijn blote voeten in de richting van de deur, die hij van de grendel haalde en opende, eerst op een kier, maar vrijwel direct volledig.
Hij had er niet bij stilgestaan wat de reden kon zijn dat ze hem zo kort nadat hij te bed was gegaan, hadden gewekt, maar nu twee van zijn mensen ongemakkelijk voor zijn kajuitsdeur stonden, waarbij de tengere van de twee een hand op de kleine schouder van zijn dochter had liggen, voelde hij een verwarrende mengeling van verbazing en onversneden woede.
Zijn ogen spuwden vuur, terwijl hij zijn twee mannen aankeek, die hun blik afwendden alsof zij het konden helpen dat ze het meisje aan boord hadden aangetroffen. En daarna priemden zijn vurige ogen naar de anderhalve kop kleinere Célia, die van tussen de twee mannen eerst met enige trots, maar al gauw met evenzoveel schuldbewustheid haar blik naar beneden bijstelde. En zonder een woord te zeggen, greep hij haar in haar nek, trok haar als een lappenpop naar zich toe, waardoor het meisje bijna struikelde over haar lange benen en de kajuit in tuimelde.
“We vonden haar benedendeks, heer,” zei de tengere van de twee, terwijl Walewein naar hem knikte en bedankte zonder daar woorden voor te gebruiken, waarna hij de deur met een dreun dicht liet vallen en zich tot zijn dochter wendde.
Ze stond in het midden van de kleine kajuit en keek wat onhandig om zich heen. Het was een blik die hij al jaren van haar kende, en die hij altijd uitlegde als een onoprechte uiting van schuldbewust zijn.
Hij zette twee stappen naderbij, tot hij tot vlak voor het meisje stond, en precies op het moment dat ze haar guitige mondje wilde openen om iets te zeggen, haalde hij uit en gaf haar een oorvijg tegen haar rechter wang met de rechter hand.
Ze greep naar haar wang en legde haar hand er tegenaan, toen de rug van zijn hand net een natte klets landde tegen haar linkerwang.
“Excuseer vader! Vader.. excuseer, genade!” viel ze op haar knieën uit onderdanigheid of om een volgende oorvijg te ontduiken. “Het spijt me vader, ik heb spijt!”
Hij hurkte bij haar neer, pakte haar slanke bovenarm beet, hees haar weer overeind en schudde haar door elkaar.
“Waarom geloof ik daar helemaal niets van?” siste hij. “Waarom geloof ik dat niet, Célia? Goede genade, waarom heb je niet méér van de gehoorzaamheid van je moeder? Waar heb ik dit aan te danken? Het tijdsverlies, de kosten. Heb je enig idee, Célia? Enig idee? Wel?”
Ze draaide met haar fijne schouder om zich te ontworstelen aan zijn stevige greep rond haar bovenarm en keek schuldbewust naar de houten vloer, en deze keer leek het meer oprecht.
“Weet je wat het kost? Weet je wat we kwijt zijn aan tijd om weer terug te varen, Célia? We zijn reeds bijna drie uur onderweg. Besef je je wel hoe serieus dit is?”
Het meisje zuchtte en voelde nog eens aan haar rechterwang, die nu begon te gloeien en kloppen. Ze slikte en zuchtte nog eens.
“U hoeft niet terug, vader.”
Hij trok zijn wenkbrauwen op.
“Wat zeg jij?”
“Dat u niet terug hoeft, vader. Ik kan u verzekeren dat u geen last van mij zult hebben. Ik zal werken voor twee. U zult me nooit horen klagen, vader, nooit. Ik zal u niet teleurstellen. Zeker niet na deze last waarmee ik u heb opgezadeld. Ik zal er voor zorgen dat iedereen nog lang zal napraten over hoe geschikt uw dochter is gebleken voor het bestaan op zee.”
Hij sloeg zijn hand tegen zijn voorhoofd.
“Je bent niet helemaal in orde,” zei hij tegen het meisje en hij draaide zich om.
Ze keek hem aan met treurige wenkbrauwen, die haar betoog extra emotionele kracht bij moesten zetten.
“Geef me alstublieft die kans, vader. U weet dat ik al jaren droom om de zeeën op te gaan. Ik fantaseer er al over sinds mijn tiende verjaardag. Nu ik eindelijk hier sta, nu we eindelijk van wal zijn, gaat u me toch niet werkelijk terug sturen? Ik begrijp dat het leven op zee zwaar is vader, ik begrijp dat heel goed. Geef mij de kans te bewijzen dat ik er voor geschikt ben. Dat ik om kan gaan met de uitdagingen van het leven op zee.”
Hij bleef nog altijd met zijn rug naar haar toe staan, met zijn handen in de zij.
“Je bent naïef,” bromde hij.
“Als u dat een kwalijke eigenschap vindt, vader, laat deze reis dan een levensles voor me zijn. Laat me ondervinden hoe mijn naïviteit mij in de problemen kan brengen. Laat me er mee omgaan en laat me als een volwassener meisje terugkeren.”
Hij schudde zijn hoofd.
“Je bent onmogelijk.”
Ze zwegen.
“Maar ik zou toch zo graag nog heel even slapen,” zei het meisje toen bijna op fluistertoon. “Ik heb bijna de gehele nacht in een krat opgesloten gezeten, weet u. Ik had op een gegeven moment geen gevoel meer in mijn knieën en heb geen oog dichtgedaan. Ik ben vreselijk moe, vader. Al is het maar een uurtje. Een kort slaapje.”
Nog eens schudde hij zijn hoofd, keerde zich half naar haar toe en knikte in de richting van zijn beslapen bed.
“Ik ben nu toch klaarwakker,” bromde hij, terwijl zijn rossig blonde dochter naar het bed snelde en nog vóór ze er was haar bovenste knoopjes had losgemaakt en haar rode jurk over haar hoofd had uitgetrokken. Ze plofte neer op het bed en liet haar voeten bungelen over de rand, terwijl ze frunnikte aan haar witte onderjurk. Hij keerde zich in haar richting.
“We laten de mannen straks beslissen,” zei hij haar kalm, terwijl ze zichzelf uit de wijde, witte onderjurk probeerde te wurmen, haar slanke - haast dunne - benen ontblotend.
“Betekent dat dat u me mogelijk alsnog terugstuurt, vader?” vroeg ze vanuit een prop van textiel terwijl ze haar onderjurk over haar hoofd uittrok. En toen ze opstond om zowel de jurk als de onderjurk netjes over de houten stoel in de kajuit te draperen, kon hij het niet nalaten haar te volgen met zijn blik.
Ze had bijna onhandig lange, slanke benen, die hij kenmerkend achtte voor tieners van haar leeftijd. En het onderbroekje dat ze zonder twijfel droeg, werd aan het zicht onttrokken door het onderhemd dat redelijk ruim viel rond haar smalle heupjes, maar strak stond gespannen ter hoogte van haar borsten en heel even stootte het hem tegen de borst dat hij een kortstondige sensatie van sensualiteit voelde toen haar forse, weinig bescheiden tienerborsten zich van onder het textiel van het hemdje visueel aan hem opdrongen.
Vervloekt, dacht hij. Hoe lang was het wel niet geleden dat hij haar in haar onderhemd had gezien? Misschien wel twee of drie jaar? Wat was er in die tijd een hoop veranderd, bedacht hij, en hij schudde zijn hoofd.
Haar blote voeten klonken op de houten vloer, waarna ze zijn bed in gleed, hem dankbaar aankeek en vrijwel direct haar ogen sloot.
Ze zakte weg in een diepe slaap, waarbij fantasie en dromen zich met elkaar vermengden. Waarin ze zichzelf zag als het verlegen meisje dat ze was toen ze aan boord ging, maar vooral ook als de stoere jonge vrouw die ze zou zijn als ze terug zou keren. Al vóór haar terugkeer zou het woord de ronde doen van een tiener die tegen alle verwachtingen in van grote waarde was gebleken op de Berkenrode. En een meisje bovendien! Het zou nog nooit vertoond zijn en iedereen aan boord zou haar met bewondering benaderen en haar vragen hoe ze toch zo sterk kon zijn. Niet op fysiek vlak, daarvan begreep ze dat ze het af moest leggen tegen de mannen. Maar haar kracht lag in haar fysieke zwakte. Doordat ze de brute kracht ontbeerde, en vanwege haar pure wilskracht en haar jeugdige enthousiasme zou ze bereid zijn om méér te lijden, méér te doorstaan dan al die mannen tezamen. Ze zou taaier zijn dan de hele rest, en ze zouden haar om die reden bewonderen. En als ze terugkeerde en de Berkenrode weer zou aanmeren, droomde ze ondertussen, zouden scheepstimmermannen, kolenboeren, loodkloppers en havenwerkers rijendik op de kade staan en haar juichend onthalen. Misschien zou een dichter iets over haar schrijven, een bard een lied aan haar wijden. Wie weet werd er door iemand een gravure van haar gemaakt, gewoon, omdat ze tegen ieders verwachting in als meisje van waarde was gebleken.
Wat een avontuur ging ze tegemoet. Nog nooit was haar enthousiasme groter geweest.
“En niet enkel neem ik de verantwoordelijkheid op me voor de aanwezigheid van mijn dochter die hier voor u staat, ook acht ik mijzelf aansprakelijk voor haar gedrag, zowel in het verleden als in de toekomst.”
Het meisje stond op het dek van de zacht schommelende fluit, met haar vader naast me en de zeventienkoppige bemanning als een gezamenlijk front tegenover hen. Een gemengd zootje dat werd gevormd door slungelige knullen van net twintig tot ervaren en verweerde knoesten van misschien al wel in de vijftig en alles daar tussenin. Sommigen keken haar afkeurend aan, terwijl anderen haar gadesloegen alsof ze water zagen branden. Maar de meesten van hen, met name de ouderen, keken haar aan met een onpeilbare, haast neutrale blik die ze maar moeilijk kon uitleggen.
“Maar nu wij ons geconfronteerd zien met het feit van een jongedame in ons midden, terwijl wij reeds uren geleden het ruime sop hebben gekozen, laat ik de keus aan u mannen. Keren we terug om haar naar huis te brengen, of nemen wij de last van een vrouwelijke passagier op de koop toe? Het zal niet makkelijk zijn, heren, maar de keus is aan u.”
Even tevoren had het meisje nog met enige trots daar op het dek gestaan, alsof deze afgedwongen aandacht op een bepaalde manier een prestatie was waar ze trots op kon zijn, maar nu het in eerste instantie stil bleef na de vraag van haar vader, bekroop een ongemakkelijk gevoel haar. Tevoren had ze de hoop gehad dat de mannen haar zouden omhelzen en haar vader zouden verzekeren dat ze uiteraard welkom was, alsof ze haar direct in hun midden zouden opnemen. Maar de initiële reactie was afstandelijk, en ze kruiste haar armen voor haar lichaam en keek verlegen naar opzij.
Een heerschap, breed, maar kort van stuk, maakte zich los van de groep met zijn handen in de zij.
“Het is eenvoudig genoeg Walewein,” begon de bebaarde man. “Vrouwen zijn zwak, en zwakte kunnen we niet gebruiken op open zee. De reis is zwaar genoeg als die is. We kunnen haar missen als kiespijn. Bovendien moet dat ongehoorzame gedrag van haar niet worden beloond.”
Hij knikte, veegde langs zijn lippen, schraapte zijn keel en zette een stap terug, terwijl enkele mannen instemmend mompelden. En wederom was het stil, afgezien van het ruisen van de zee en het krijsen van de meeuwen boven hun hoofden. Walewein keek de groep langs.
“Is dat de consensus, mannen? Is dat wat we doen? We maken rechtsomkeert?”
Er volgde wat gekuch en kelen werden geschraapt, waarna het nu Ysoreit was die een stap naar voren deed. Hij fatsoeneerde zijn ooglap, draaide zijn oude verweerde kop richting Walewein en het frêle meisje en snoof.
“Ik vraag mij ernstig af, heer Walewein, of de dag die we op zijn minst verliezen door nu terug te keren niet méér moeite kost dan het vervoeren van één enkele passagier. Is het soms niet ook zo dat er passagiersschépen zijn? Nu zijn die natuurlijk anders toegerust, maar als de jonge meid in bedwang kan worden gehouden en ons niet voor de voeten loopt, hoe erg kan het dan nu werkelijk zijn?”
Instemmend gemompel klonk vanuit de groep en enkele mannen knikten.
“Ik heb werkelijk geen zin om nu weer terug te gaan,” riep een ander.
Gezucht en heen en weer geschuifel, Walewein ging de zilte koppen voor zich af.
“Maar ze moet wel de basisvaardigheden hebben om zeewaardig te zijn,” continueerde Ysoreit. "Anders zal ze alsnog een blok aan ons been zijn, of bijna net zo erg - er zal haar iets overkomen. Laat haar het kraaiennest beklimmen om aan te tonen dat ze niet enkel dróómt van een reis op zee, maar er ook op is voorbereid.”
Er werd wat gegrinnikte en hoofden werden geschud en geknikt.
“Levensgevaarlijk,” riep er een. “Je speelt met haar leven,” riep een ander.
Célia kneep in haar handen. Als dit de beproeving was die haar verblijf aan boord kon verzekeren, dan zou ze die accepteren, en volbrengen.
“Je hebt haar gisterenmiddag nog in het kraaiennest zien klimmen!” werd er gemopperd, waarop Ysoreit zich omdraaide richting de groep.
“Weten jullie dan soms niet dat de klim te boord van een schip op zee een volledig andere discipline is dan het beklimmen van het wand van een aangemeerd schip? De deiningen heren.” Hij glimlachte breed. “Ik wil weten of ze het er op zee ook zo… fraai van af brengt.”
Er werd wat meer gegrinnikt en zachtjes gelachen, instemmende klanken werden uitgestoten en hier en daar werd een zachte elleboog uitgedeeld.
“Ik ben het eens met Ysoreit,” zei er een. “Laat het meisje klimmen!” riep een grijsaard achteraan. “Ik wil dat ook nog wel eens zien,” zei een lange, magere, rossige man.
En nog vóór het duidelijk was of er overeenstemming was over het besluit, of voordat Walewein iets had kunnen zeggen, was het meisje richting het wand gestoven, onderweg haar schoentjes uit schoppend en op het dek achterlatend. Ze had het vochtige touw gegrepen en had zichzelf omhoog gehesen, waarbij ze zich méér dan noodzakelijk buiten boord liet zwieren, bij wijze van demonstratie dat de zee haar niet beangstigde, ook al was dat grotendeels bluf.
“Célia!” hoorde ze haar vader roepen, maar ze was niet van plan om zich te laten tegenhouden. Wie zou haar haar droom nog ontzeggen als ze zo bereidwillig haar uitdaging zou weten te volbrengen?
Haar vingers grepen naar de sporten van het wand en met gebruikmaking van handen en voeten snelde ze zo vlot ze kon naar boven. Het was waar geweest dat het een grotere uitdaging was dan toen het schip aangemeerd had gelegen, nu de mast zowel voorwaarts als achterwaarts bewoog, maar zo nu en dan ook naar links en naar rechts, om nog maar te zwijgen van de algemene deiningen. Maar niets van dit alles zou haar tegenhouden, zeker niet nu ze zo dicht bij het bereiken van haar droom was. Zelfs niet nu ze tot twee keer toe bijna weggleed met haar rechtervoet, waarop onder haar eerst bezorgd werd gezucht en daarna hard werd gelachen.
“Voorzichtig toch Célia!” hoorde ze de stem van haar vader. “Niet zo vlot!”
Maar ze snelde enkel nog haastiger omhoog, tot ze het kraaiennest weer kon aanraken en de acrobatische manoeuvre van gisteren herhaald moest worden.
“Toe maar kleine, ondersteboven!” werd er vanaf het dek geroepen door de een.
“De lucht in met die beentjes!” brulde een ander.
De aanmoedigingen drongen nauwelijks tot haar door, maar het feit dat ze er waren, deden haar hart een sprongetje maken van blijdschap, terwijl ze haar rechterbeen, net als gisteren, omhoog gooide, zich met haar handen stevig vasthield en haar tenen rond de reling van het kraaiennest krulde. En net als de dag ervoor zakte haar jurk als een gordijn naar beneden langs haar lichaam en voelde ze de koele zeewind langs haar slanke dunne benen en haar onderbroekje.
“Een geniale manier om in het kraaiennest te komen!” hikte er een van onderen.
“Als ze iedere dag omhoog klimt, blijft ze voor mijn part!” grinnikte Ysoreit, terwijl hij keek hoe het meisje de reling had weten vast te grijpen, zich omhoog hees en haar jurk weer naar beneden zakte.
Beneden werd er nog gelachen en stootten mannen elkaar aan en toen het rossig blonde meisje zich in de uitkijkpost had en vanaf haar duizelingwekkende hoogte naar beneden keek in de verwachting een applaus in ontvangst te nemen, had de meerderheid van de bemanning het dek alweer verlaten
In stilte gaf ze de lichte teleurstelling een plekje, sloot haar ogen voor een ogenblik, snoof de zeelucht op en spreidde zwijgend haar armen. En toen ze haar ogen weer opende, over de reling leunde en met haar blik haar vader zocht, maakte ze haar handen tot een koker en zette die tegen haar lippen.
“Mag ik blijven, vader?”
Ze zag hoe hij met zijn handen in zijn zij omhoog keek en zijn blik afwendde.
“Vader, mag ik blijven?”
De man draaide zich om en trok zich terug in zijn kajuit.
Dag 5
Hoe hoort een vader, die zich geconfronteerd ziet met een situatie als de zijne, te handelen? Had hij rechtsomkeert moeten maken en zijn dochter terug moeten brengen? Iets in hem zei namelijk van wel. Het hoorde toch niet, wat er nu gebeurde? Of was het zijn eigen schuldgevoel, zijn eigen geweten, dat hem het idee gaf dat haar aanwezigheid niet behoorlijk was? Projecteerde hij zijn eigen gewetensnood op de situatie? Nee toch? Het was niet zonder reden dat vrouwen niet welkom waren op dit soort schepen. Zo’n schip was een maatschappij op zich. Een harde maatschappij zelfs, en een waar geen beroep kon worden gedaan op de stadswacht, een waar geen rechtspraak was. Hier gold de macht van de meerderheid, en misschien zelfs soms het recht van de sterkste en als geen ander wist hij wat lange maanden op zee met mannen kon doen. Hij had het met eigen ogen gezien en tot op zekere hoogte aan den lijve ondervonden. Was het verstandiger geweest om het met zijn dochter te bespreken? Om haar te vertellen dat de gevaren van de zee, waar hij haar voor had willen waarschuwen, niet enkel woelige baren, hoge golven, lange dagen, zware nachten en de geseling van de getijden betrof? Dat de gevaren van de zee veel meer omvatte dan dat, vooral voor haar?
Maar hij had toch helemaal niet van haar mogen verwachten dat ze hem zou begrijpen, of wel soms? Ze was nog zo frivool, zo speels en onschuldig. Alleen al het gesprek met haar aangaan, zou hebben gevoeld alsof hij haar onschuld geweld aan deed. Maar dan nog, zo bedacht hij zich, was dat niet nog altijd eindeloos veel beter geweest dan nu? Nu ze noodgedwongen genoodzaakt was in zijn kajuit te slapen, want waar anders? Je legt je dochter niet in het pakruim en evenmin op de vloer van je vertrek. En zelf kon hij daar evenmin gaan liggen, de dagen waren al zwaar genoeg en de nachtrust had hij zonder meer nodig.
Nee, er was geen fatsoenlijk alternatief geweest voor het aanbieden van dan ten minste de helft van zijn bedstee, hoe klein die ook al mocht zijn. En hoewel zij er geen bezwaar tegen had gemaakt - ten slotte sliep ze vroeger ook wel eens bij hem in bed - had het hem ontzettend verward en het het gevoel gegeven dat hij iets buitengewoon onbehoorlijks deed. Want hij kon wel zijn best doen om zijn gedachten te verstikken wanneer ze samen in bed lagen, hij kon zich tot het uiterste inspannen om zijn ogen te sluiten en aan iets onzinnigs te denken, maar hij wist dat de gedachten terug zouden keren als hij zijn concentratie verloor.
En was dat vreemd, vroeg hij zichzelf dan af? Het leek hem ongewoon, hij kon zich niet voorstellen dan de mannen aan boord, of mannen in het algemeen, het zouden goedkeuren. Maar hadden zij niet ook ontzettend makkelijk praten, nu zij niet in een te klein bedje lagen met een prachtige, slanke tienermeid tegen hen aan die weliswaar hun dochter was, maar in haar onderbroekje en onderhemd toch wel bijzondere gevoelens bij hen losmaakte? Zouden zij niet hetzelfde gaan voelen als hij, als zij zich in zijn plaats hadden bevonden?
En waar hij het de eerste nachten uit alle macht had proberen te onderdrukken, begon hij het die nacht - zoals hij dat in gedachten noemde - te cultiveren. Want nu hij drie nachten geen enkele uiterlijke blijk van verkeerde intenties had gegeven, zou iemand van buitenaf toch niet meer menen dat er iets onbehoorlijks in zijn gedachten woekerde?
Kon het soms ook niet dat hij na enkele nachten per ongeluk eens wat te dicht tegen haar aan had geleden? Of kon het soms niet dat haar hemdje gedurende de nacht naar beneden was geschoven? Sterker nog: een man kon toch wel eens een erectie krijgen in zijn slaap? Daar was op zich niets vreemds aan. En toch deed hij de vierde dag net zo min iets als de drie nachten ervoor.
Maar toen de vijfde nacht was aangebroken en het schip diep in de nacht in alle stilte zacht deinend op en neer ging en zijn fragiele dochter reeds uren onder zeil was, kon hij het toch niet nalaten de lichte deken even op te lichten. In het schijnsel van het maanlicht kon hij haar slanke schoudertjes zien, haar pastelkleurige onderhemdje dat een eindje omhoog was geschoven en haar onderrug bloot liet en de aanzet van haar ronde billen in haar witte onderbroek. Hij wachtte een kort ogenblik en toen hij constateerde dat het meisje onverstoorbaar doorsliep, snoof hij even aan haar licht rossige lange haar en duwde bijna onzichtbaar en onmerkbaar zijn heupen enkele fracties naar voren, tot hij zijn heel licht gezwollen penis zachtjes tegen haar bilspleet voelde. Niet te hard nu, hield hij zichzelf voor. Want ondanks dat ze beiden hun onderbroeken nog aan hadden, begreep hij ook dat er dingen waren die je wel deed en die je niet hoorde te doen. Maar wat hij nog wel acceptabel achtte, was het zachtjes en haast niet te bemerken heen en weer wrijven met zijn lid langs haar billen. Het was telkens hooguit een centimeter omhoog en dan weer omlaag en het was nauwelijks te voelen. Bovendien pauzeerde hij telkens even wanneer het bed gekraakt had, om daarna voorzichtig weer door te gaan, en langzaam begon zijn erectie beetje bij beetje wat harder te worden. Hij kon haar billen nu wat beter voelen en begon de aandrang te krijgen om haar vast te grijpen en tegen zijn lid aan te trekken, terwijl hij heel goed wist dat dat onbehoorlijk was.
Zou hij dan toch haar hemdje naar beneden kunnen trekken? Zou hij aan een borst kunnen voelen? Goede genade wat leken die hem geweldig, zo vol, rond en eigenwijs als ze avond na avond tevoorschijn waren gekomen vanonder de jurk van zijn dochter, maar altijd maar weer verscholen onder haar fijne onderhemd. Ze waren groot voor haar leeftijd en haar figuurtje, maar door haar jeugdigheid eveneens ongeëvenaard stevig, alsof de zwaartekracht voor haar niet bestond.
Een truitje kon toch naar beneden schuiven tijdens het slapen? En als ze wakker werd, kon hij toch doen alsof zijn hand toevallig daar had gelegen? Hij zou haar gewoon even kunnen voelen, gewoon voelen hoe de borsten van zijn dochter waren, gewoon maar heel even.
Hij deed of hij zich uitrekte en drukte zijn erectie net even wat harder tegen de billen van het rossige meisje, toen hij haar precies op dat moment zachtjes hoorde kreunen. Het leek hem niet dat het een kreuntje was dat hem deed twijfelen of ze nog sliep, eerder alsof ze droomde. Maar helemaal zeker weten kon hij dat niet. Dus hield hij even stil en wachtte tot er wederom niets méér te horen was dan het ruisen van de zee, om vervolgens zijn arm rond haar slanke middeltje te leggen, net boven haar ranke heupen, met zijn vingers rond haar navel. Hij had haar kalm en zachtjes tegen zich aangetroffen en eenmaal zijn erectie stevig tegen haar billen gedrukt. En nog eens had ze gekreund, heel zachtjes.
Had ze dit nu in de gaten? Nee dat was toch onmogelijk? Haar ademhaling was bovendien als die van een slapende, hij wist het zeker. Maar het was voldoende geweest om haar los te laten en zijn erectie tot rust te laten komen. Het duurde en het duurde, verschrikkelijk lang en haast ondraaglijk, maar hij stond zichzelf niet toe om haar verder aan te raken.
Nee, het was niet altijd makkelijk, lang op zee. En als hij de realiteit gedeeltelijk uitschakelde, kon hij zelfs nog aan zichzelf het verhaal vertellen dat van een meisje als zijn dochter toch verwacht mocht worden dat ze begrijpt wat onthouding op zee met een man doet. Maar dat betekende toch nog niet dat hij zonder haar instemming van alles met haar kon doen?
Nee, dat betekende het niet. En hij stond zichzelf zulke uitspattingen niet langer toe.
Dag 6
Ze had op de rand van zijn bed gezeten en ging met haar vingers door haar lange haar, terwijl ze zo nu en dan een pluk tussen haar wijs-, middel- en ringvinger liet gaan en er naar keek. Ze had niet bijzonder goed geslapen, maar toen hij had gevraagd waarom, kon ze hem daar geen antwoord op geven. Wel beklaagde ze zich over de gebrekkige hygiëne op het schip, nu ze zich zélf nog met regelmaat probeerde te wassen gebruikmakend van een emmertje aan een touw waarmee ze zeewater ophaalde, en een stuk zeep, maar een meerderheid van de bemanning leek de noodzaak hiertoe niet te zien.
Haar vader had gegrinnikt en geantwoord dat ze zich op hun eigen hygiëne moest richten en zich minder bezig moest houden met de rest van de opvarenden.
“Maar mijn kleren,” had ze toen gezegd, terwijl ze - nog altijd in haar onderbroekje en onderhemd - met een beteuterd gezicht naar haar rode jurk keek. Hij volgde haar blik, haalde zijn schouders op en knikte.
“Het beste dat je hier aan boord kunt doen, is de jurk wassen met zeewater en handzeep. Op het dek zal die zo droog zijn. Morgen meren we wellicht voor het eerst aan en als de prijzen het toelaten, kunnen we kijken of er daar iets extra’s wordt aangeboden om te dragen.
“Zeewater en handzeep,” herhaalde het slanke rossige poppetje, terwijl ze haar bovenlip enkelzijdig optrok en met een vies gezicht naar haar overkleding keek.
“Jij wilde op zee leven.” Hij grijnsde, kroop langs haar heen en hees zichzelf overeind, waarna hij zijn arm naar zijn dochter uitstak. Ze glimlachte, legde haar hand in de zijne en liet zich overeind helpen, waarbij hij het niet na kon laten om naar de stuiterende borsten, verborgen onder haar onderhemdje, te kijken.
Ze stiefelde richting de jurk, die slap over de rugleuning van de enige houten stoel hing en ging er met haar handpalm overheen.
“Ik denk dat ik dat dan even ga doen,” zei ze dromerig, waarna ze de jurk over haar arm drapeerde, hem een lieve glimlach over haar schouder toewierp en op blote voeten de kajuit verliet.
Wellicht slecht voorstelbaar en naïef, maar aanvankelijk had het rossig blonde meisje niet in de gaten waarom er werd gemompeld en gegrinnikt als ze met haar jurk over haar arm over het dek liep naar de hoek waar haar emmer met het touw stond. Sterker nog, de reacties drongen in het geheel niet eens tot haar door. Ook niet toen mannen stopten met hun werkzaamheden als ze langs liep, en ook niet toen de blikken van sommigen haar volgden, terwijl ze met haar slanke lichaam, enkel in een hemdje en onderbroekje, over het dek wandelde, haar emmertje ophaalde en zelfs niet toen ze over de reling boog om het touw in haar handen te laten vieren.
De mannen, vrijwel zonder uitzondering ervaren zeelieden, waren vrouwelijke aanwezigheid niet gewoon en konden het van nature dan ook niet nalaten om zwijgend naar het jonge ding te kijken, terwijl ze daar voorovergebogen over de reling stond, haar lange, dunne benen aangespannen en haar ronde billen glanzend in het licht van de ochtendzon.
De tengere, roodharige man was naar Ysoreit komen staan, die met een dik stuk touw in zijn handen vanaf een afstandje keek naar de tiener die met wiebelende billen het emmertje binnenboord hees. Samen keken ze naar het dunne grietje, de zon in hun rug.
“Dat gaat nooit goed,” zei de rosse.
“Dat emmertje? Dat doet ze haast elke dag, heb je dat niet gezien soms?”
De rosse schudde zijn hoofd.
“Niet die emmer, maar dat schaap hier aan boord. We zijn maanden onderweg. Maanden. Je kunt niet het onmogelijk vragen van een man, begrijp je. Het is slechts een kwestie van tijd tot dat fout gaat.”
De mannen zwegen en keken naar het frêle meisje dat onverstoorbaar haar jurk op het dek had uitgevouwen en met een stuk handzeep en water haar kleding was begonnen te schrobben.
“En als het fout gaat,” ging de rosse verder, “wiens schuld is dat dan, vraag ik je.”
Ysoreit antwoordde zonder zijn blik van de jonge Célia af te wenden.
“Ik neem toch aan van het grietje zelf. Ik neem aan dat je dat wilt zeggen.”
De rosse knikte.
“Lijkt mij wel. Die van haar halvegare vader, omdat hij haar meeneemt, of van het meidje zelf. Kijk dan toch hoe ze er bij zit. Als je niet beter wist, zou je denken dat ze het er om doet, is het niet?”
De mannen keken van een afstandje hoe de tiener op handen en knieën over haar jurk kroop om overal bij te kunnen.
“Kijk dat figuurtje dan toch. Dat grietje denkt zeker dat we van steen zijn,” vulde de rosse aan.
Ysoreit grijnsde, precies op het moment dat Célia onwillekeurig over haar schouder had gekeken en had vastgesteld dat er enkele mannen naar haar hadden staan staren en met half ongemak anders was gaan zitten, alsof ze niet zeker was of ze hun aandacht nu had ingebeeld of werkelijk had waargenomen.
De man met de ooglap gaf de rosse enkele bemoedigende kloppen op zijn schouder.
“Sterkte,” zei die. “De reis is nog lang.”
En slechts enkele ogenblikken later was de rosse naar voren gestapt naar de hoek van het dek waar het meisje haar jurk zat te wassen en had hij haar op haar rug getapt.
“Dus, juffrouw,” had hij ongemakkelijk en onwennig gezegd. “Misschien moet ik u vragen me mijn vrijpostigheid te vergeten, maar u zit daar zo aanlokkelijk op uw handen en knieën dat ik moet weten of u daarmee iets duidelijk wilt maken.”
Het rossige meisje had zich omgedraaid op het dek en keek omhoog naar de roodharige man van halverwege de veertig. Ze had haar hand boven haar ogen geplaatst tegen de zon.
“Wat bedoelt u, heer?”
“Vergeef me als ik onbehoorlijk overkom, juffrouw, maar weet dat ik u enkel vraag wat alle mannen hier dénken. Zit u daar zo uitdagend, omdat u aandacht van ons verlangd? Ik heb u het nodige te bieden als dat is waar u op uit bent.” De man voelde onfatsoenlijk aan zijn kruis.
Het slanke ding glimlachte geschrokken en begon haar jurk bijeen te vouwen, schudde haar hoofd terwijl ze dat deed.
“Ik geloof niet dat ik u goed begrijp, heer,” antwoordde ze, zijn blik ontwijkend en ze voelde dat hij haar van top tot teen aanschouwde.
“U heeft een verrukkelijk lichaam, juffrouw, zo klein, fijn en toch zulke geweldige borsten. Nee, drukt u uw jurk alstublieft niet tegen uw borst, juffrouw, zo kan ik ze niet zien. Ik kijk er maar al te graag naar. Maken mijn vragen u ongemakkelijk juffrouw? Schatte ik u dan zo verkeerd in?”
Célia krabbelde op op haar hurken en keek vanuit de positie naar de magere man.
“Ik denk het wel, heer,” zei ze onderdanig alsof ze iets verkeerd had gedaan. Wat uw intenties dan precies mogen zijn, ik denk niet dat ze aansluiten op mijn wensen.” En ze propte haar jurk onder haar arm, terwijl ze opstond, beleefd naar hem knikte en nog een keertje door haar knieën ging.
De man keek begerig naar het onderhemd van het meisje, waarop de gewassen jurk een natte afdruk op had achtergelaten, waardoor het tegen haar borsten plakte en haar tepels door het textiel drukten. Hij grijnsde en vergat haar helemaal aan te kijken of te groeten, waarop zij zich ongemakkelijk omdraaide en haastig uit de voeten maakte naar de kajuit van haar vader, die juist op het moment van haar binnenkomst zijn hemd dicht knoopte.
“Vanwaar die…” hij hield even in toen hij het meisje zag hijgen en haar niet te negeren borsten op en neer gingen, haar priemende tepels haast zichtbaar door het stof van haar hemdje, “… haast?”
Ze keek hem aan met grote, verbaasde ogen, wierp haar natte jurk over de rugleuning van de stoel en keek hem toen nog eens aan, maar dan nadenkend. Ze haalde haar hand door haar lange haar, waarbij hij andermaal niet na kon laten richting haar grote borsten te kijken.
“Ik kreeg zojuist allerlei verwarrende vragen, vader,” zei ze, terwijl ze naar opzij keek, alsof ze haar gedachten op een rijtje moest zetten. “Vragen van een van de heren aan boord.”
Ze liet haar slanke arm weer hangen en keek hem aan.
“Er zijn geen heren hier aan boord,” antwoordde haar vader. “Enkel zwijnen die zich gedragen als fatsoenlijke heren. En hoe langer op zee, hoe minder fatsoen er overblijft en hoe méér zwijn zichtbaar wordt. Ik was in de veronderstelling dat je dit soort zaken wist voordat je aan boord ging, Célia, maar wellicht was ik daarin naïef.”
Ze schudde haar hoofd en leek enigszins gepikeerd.
“Ik ben heus niet gek,” sputterde ze tegen, “en ik ben evenmin van gisteren vader, maar ik had het niet verwacht. Ik zocht naar mijn idee geen toenadering tot deze heer en evenmin… nu ja, het is niet alsof hij ook maar ongeveer van mijn leeftijd is, ziet u?”
Hij knikte en keek naar zijn dochter, die nu ietwat leek te kalmeren.
“Voor zwijnen is leeftijd werkelijk slechts een getal,” bezwoer hij. “Ik kan hooguit opmerken dat je het als een compliment op zou kunnen vatten dat hij je aandacht schonk.”
Ze keek hem met een scheef gezicht aan.
“Een compliment?”
Hij schudde zijn hoofd. “Laat dat maar zitten.”
Ze haalde geagiteerd haar slanke schouders op en enkele ogenblikken stonden ze onwennig tegenover elkaar, alsof dit hun eerste ontmoeting was en ze geen van beiden wisten wat te zeggen.
“Wel,” zei hij toen, terwijl hij in haar lichtblauwe ogen keek, “twee dingen dan. Twee zaken die ik je kennelijk nog duidelijk moet maken wil je hier je mannetje staan.”
“Vrouwtje,” verbeterde ze met een schalkse grijns.
Hij knikte.
“Allereerst, ben je bewust wat je lichaam met mannen kan doen. Je bent geen kind meer, Célia.”
Ze keek hem vies aan alsof hij impliceerde dat hij dacht dat ze dat nog niet wist.
“Nee, natuurlijk niet, vader.”
Hij knikte. “Je zegt natuurlijk niet,” herhaalde hij, maar ik geloof toch niet dat je volledig beseft wat je lijf met mannen kan doen. Misschien gedeeltelijk, maar niet ten volle.”
Ze haalde onbegrijpend haar schouders op en schudde haar knappe hoofdje, en hij knikte naar haar tepellijn.
“Je hemdje,” zei hij. “Neem dat nu bijvoorbeeld.”
En ze keek naar beneden, waar ze vaststelde dat haar kleding deels doorweekt was en haar tepels afgetekend in de stof priemden. Schuldbewust en opgelaten wilde ze haar arm voor haar borsten houden, liet haar arm toen weer zakken nu enkel haar vader bij haar was, maar deed het toen toch. Ze kreeg een rode kleur op haar wangen en lachte naar hem, alsof ze begreep dat ze werkelijk iets over het hoofd had gezien.
“Het heeft niet heel veel zin om ze nu nog af te dekken, Célia, ik kon ze ten slotte gedurende het hele gesprek zien.”
Ze lachte opgelaten, maar haalde haar arm niet weg. Hij lachte terug en schraapte toen hij uitgelachen was zijn keel.
“De tweede zaak, Célia, is… je moet weerbaarder zijn. Je bent te makkelijk te raken nu, je bent te kwetsbaar.”
Ze keek hem vragend aan.
“Ik weet niet of ik u begrijp, vader, ik durf ontzettend veel. U heeft me het wand zien beklimmen, ik ben zelfstandig hier aan boord gekomen en ik schrik niet terug voor een zeereis. Hoe kunt u me kwetsbaar noemen?”
Hij liet zijn blik langs haar slanke armen gaan, langs haar lange haar.
“Ik bedoel het dan ook op een geheel andere manier, Célia. Je hebt ontzettend veel durf, zo veel is duidelijk, maar je bent te makkelijk aangedaan. Neem nu enkel al het feit dat je jezelf schaamtevol afdekte toen je vaststelde dat je hemd nat is. Dat maakt je kwetsbaar. Het maakt duidelijk dat je je schaamt, dat je er over in zit of mensen je kunnen zien op de manier. Daardoor ben je voor hen aangeschoten wild. Kwetsbaar, zoals ik al zei. Ze zullen denken dat je naïef bent, dat ze zaken bij je gedaan kunnen krijgen en ze zullen niet opgeven tot ze het hebben gekregen. Enkel wanneer je je achteloos toont ten aanzien van hun begerige blikken, enkel wanneer je uitstraalt dat wat zij denken, vinden en voelen je niet kan schelen, kun je je werkelijk tegen hen wapenen. Je moet zorgen dat het je niet uitmaakt. Dat moet je uitstralen ten minste.”
Het meisje leek de woorden op zich in te laten werken en er goed over na te denken, terwijl haar vrije hand weer eens door haar lange haar gleed.
“Je moet hen er van overtuigen dat je niet angstig bent voor hun avances, voor hun begerigheid. Maak jezelf groot, niet letterlijk, maar figuurlijk. Een leeuwin kan een leeuw de baas als ze hem intimiderend aankijkt en brult wanneer het nodig is, maar wanneer ze angstig kijkt en in een hoekje kruipt, kan hij met haar doen wat hem goeddunkt. Maak je zelf onaantastbaar. Dát is wat je moet doen als je stand wilt houden op zee.”
Nog eens dacht de rossige tiener diep na. Haar ogen keken langs hem heen, alsof ze zich iets probeerde in te beelden, waarna ze voorzichtig knikte, hem aankeek en nog eens knikte.
“Ik begrijp het, vader,” zei ze zachtjes. “Ik denk dat ik het precies begrijp. U heeft dat haarfijn uitgelegd.”
“Weet je dat heel zeker, Célia?”
Hij liet zijn blik afdwalen naar beneden en nog eens knikte ze.
“Absoluut?”
Ze lachte een kort spotlachje zonder geluid en keek hem aan op een manier die leek te vragen of hij dit nu werkelijk meende.
“Weet je werkelijk héél zeker dat je het begrijpt?”
Ze liet haar knappe hoofdje een eindje achterover rollen en zuchtte alsof hij een flauwe grap had gemaakt.
“Heel zeker,” benadrukte ze.
Hij schudde zijn hoofd.
“Ik denk namelijk van niet.”
Ze keek hem competitief aan en hij keek terug. Zo stonden ze misschien wel twintig tellen, tot zij uiteindelijk haar oogleden neersloeg, zachtjes lachte en zuchtte.
“Oké dan.” Waarop ze met haar vingers onder de zoom van haar onderhemd ging, het in een vloeiende beweging omhoog hees, waardoor eerst de onderkant van haar machtige borsten zichtbaar werd, toen hun volledige ronde vorm, haar kleine lichtroze tepelhoven - bijna in de zelfde kleur als haar melkwitte borsten. En daarna rolden haar volledige tienerborsten onder haar hemdje vandaan, terwijl ze het stukje ondergoed over haar hoofd uittrok en onwennig naast zich in haar hand geklemd hield.
Hij zag hoe ze hem heel even aankeek en toen met een opgelaten lachje haar blik afwendde, alsof ze zelf ook niet goed kon begrijpen wat ze nu deed en waarom. Terwijl hij onderwijl geconcentreerd naar de grote, maar onwaarschijnlijk stevige borsten van zijn dochter keek, heel erg zijn best doend om te doen voorkomen alsof hij haar wilde helpen te wennen aan het idee dat dit haar niet zou moeten verontrusten.
Ze waren maar net een slag kleiner dan haar mooie gezicht en gingen kalm op en neer onder haar ademhaling en van tussen haar borsten tot aan haar navel liep de licht afgetekende lijn die de grens markeerde tussen haar linker en rechter buikspieren.
“Het kan je niet meer schelen?” vroeg hij, terwijl hij heel even naar haar mooie gezicht keek en daarna weer naar haar borsten. Ze lachte opgelaten, wilde haar hand naar haar gezicht brengen, maar deed het toch niet. Hij grijnsde terug en zij giechelde weer om hem, waarop ze kort de slappe lach kreeg en haar uitbundige borsten letterlijk stuiterden onder haar gehik.
“Luister,” sprak hij haar toe, terwijl hij een stap naderbij deed en haar bij haar bovenarm greep. “Het maakt niet uit wat je werkelijke gevoel is. Dat doet er helemaal niet toe. Het gaat er om welk signaal je afgeeft. Wat je hen duidelijk maakt. Luister, kijk nu eens naar jezelf. Je staat hier nu toch maar gewoon.” Hij pakte ook haar andere bovenarm stevig vast en drukte ze beide stevig tegen haar lichaam, waardoor haar borsten tegen elkaar gedrukt werden. “Vind je het ongemakkelijk? Dat maakt niet uit Célia. Wat je voelt, doet er niet toe, maar straal uit dat het je niets kan schelen. Straal dat uit en ze kunnen je niets maken. En geef antwoord in die lijn als ze er naar vragen.”
Ze keek hem even aan en probeerde zelfverzekerd te knikken.
“Maakt het je ongemakkelijk als ik naar ze kijk?” vroeg hij, terwijl hij zijn blik op haar heerlijke borsten vestigde. Het meisje haalde haar schouders op en lachte door haar wipneusje.
Hij schudde haar door elkaar en haar tienerborsten schudden mee.
“Maakt het je ongemakkelijk als ik naar ze kijk?” herhaalde hij. En nu keek ze hem aan met iets meer bravoure in haar blik, het leek haast uitdagend. Ze hield zijn blik zelfs enkele ogenblikken vast, waarna haar uitdrukking betrok en ze haast koel haar hoofd schudde.
“Wat kan mij dat nou schelen?” zei ze zacht, maar bijna bits.
Hij knikte en keek haar aan. Hij merkte dat zijn ademhaling inmiddels meer weg leek te hebben van hijgen en hij streelde met zijn duimen langs haar dunne bovenarmen.
“Goed,” zei hij zacht, waarop hij haar rechter bovenarm losliet. “Zorg ervoor dat je dit vasthoudt, Célia. Hou dit vast, straal kracht uit, onverzettelijkheid, en je zult ongenaakbaar zijn op dit schip. Ben die leeuwin die ik voor je beschreef.”
Ze knikte.
“Het kan je niets schelen?” vroeg hij nog eens en hij merkte dat hij zijn keel moest schrapen. Ze haalde haar schouders op en schudde haar hoofd, terwijl ze hem aan bleef kijken met die zelfde vreemde, koele en uitgekookte blik.
“Ben je zeker?” vroeg hij, terwijl zijn rechterhand langzaam omhoog ging en haar blik strak op hem gevestigd bleef. Zijn hand ging nog wat hoger, tot de top van zijn duim langs de onderkant van haar rechterborst streelde.
Ze knikte langzaam en probeerde onverschrokken te kijken, terwijl zijn duim, wijs- en middelvinger nu zachtjes aan de onderkant van haar borst voelden alsof hij een grote sinaasappel op de markt keurde.
Ze keken elkaar strak aan en er veranderde iets in haar blik. De bravoure leek iets af te nemen, maar de koelheid leek nu dubbel aanwezig.
“Vader,” zei ze zacht, zonder haar blik af te wenden en geschrokken trok hij zijn hand terug, alsof het feit dat ze hem “vader” vader had genoemd hem er weer bewust van had gemaakt dat hij iets buitengewoon onbehoorlijks deed. “Doe dat nooit meer.”
Haar stem had onvast gesidderd, maar gedecideerd geklonken. Zijn hart bonsde in zijn keel.
Ze keek hem nog even strak aan, keerde zich toen om, liep bij hem vandaan en liet zich languit op bed vallen. Daar bleef ze gerust een half uur liggen, terwijl ze bijna voortdurend haar blik gedurfd en een tikkeltje vijandig op hem gericht hield, alsof ze hem met haar ogen op afstand wilde houden. En als hij zo nu en dan een voorzichtige blik op haar onwaarschijnlijke borsten en prachtige gezichtje wierp, voelde hij haar de ogen van zijn dochter zich vernietigend in hem boren, waarna hij nu juist degene was die zijn blik schuldbewust afwendde.
Ze bleef daar maar liggen, en hij bleef als aan de grond genageld in zijn kajuit staan, tot hij het niet langer hield en hijgend en met vlekken in zijn nek de kajuit uit stormde.
Lees verder: Celia - 2: Een Meisje Op Zee
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10