Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Door: Appolonia
Datum: 29-02-2024 | Cijfer: 8.5 | Gelezen: 574
Lengte: Gemiddeld | Leestijd: 11 minuten | Lezers Online: 1
Aan De Loods
We kwamen aan aan Francis’, nee, om precies te zijn, mijn, oldtimerloods. Zij reden daarheen via de officiële weg, een zijingang van het vliegveld. Ik was binnendoor gereden via ons domein, en liep via een poortje in onze omheining, zodat ik er enkele minuten voor de inspecteurs aankwam. De loods stond daar donker en duister in de miezerige nacht. Haast onzichtbaar tussen de overhangende bomen - die van ons domein - en struikgewas. Op de apron voor de loods stond de rode scheepscontainer. Tiens, de laaddeuren stonden wijd open. Dat was de eerste aanwijzing dat er stront aan de knikker was.

Twee Mercedessen kwamen enkele ogenblikken later toe en parkeerden zich met hun grootlichten gericht op de container. De drie inspecteurs stapten uit. Een ervan had mijn gehandboeide Francis bij zich. Ze liepen naar de geopende container.

Ik trad uit de schaduw van de loods. Ze negeerden me, voorlopig.

Henri confronteerde Francis.

“OK, Francis, leg eens uit wat dit is.”

“Kijk heren dit is weldegelijk een loods die ik zo een beetje huur, en ik zal met alle plezier de poort openen om te tonen dat ik er mijn oldtimers in verzamel en onderhoud. Ho? Je bedoelt deze container? … Daar weet ik niets van. Dit terrein behoort aan de luchthaven, en dat kunt u beter aan hen vragen. Kijk, ginder is de controletoren.”

“Geen gezever Francis, onze informatie was dat jij in werkelijkheid deze container besteld hebt en twee gestolen schilderijen in hebt verstopt voor verzending naar Noord-Korea.

Kom we gaan een kijkje nemen, en ik hoop voor jou dat er geen lijken uit de kast vallen. Marcel maak eens wat plaats.”

Marcel haalde een tiental grote, niet al te zware, kartonnen dozen met opdruk Storm Industries weg. Een doorgang kwam bloot. Marcel, bij het licht van zijn smartphone, wrong zich meteen langs de dozen tot achter in de container.

“Chef!! Kom zien! Een code 8! ”

Henri liet Francis in de handen van Louis. En baande zich ook een weg naar achter.

“Een lijk. Louis, bel de dispatching!

Wel, wel Francis, dat had ik niet verwacht. Een ècht lijk.”

Francis had de ernst nog niet volledig door, en grapte nog “Wel en waar zijn dan mijn zogezegde schilderijen?”

Hij was waarschijnlijk ontgoocheld de goeierd want we hadden al weken het plan klaar dat, indien de zending wordt onderschept, we gemakkelijk kunnen aantonen dat deze twee schilderijen goedkope kopieën zijn, met de handtekeningen van Rembrandt respectievelijk Francis zelf.

“Geen grapjes, Francis. Een lijk op jouw terrein, in jouw container, gevonden bij een Interpol-interventie. Dat is fataal. Op moord staat levenslang, wist je dat? En voor jou is dàt nog niet lang genoeg.”

Francis, arme jongen, hij had hier niet op gerekend. Ik kom bij hem staan en streel zijn schouder. Ik weet ook niet waar dat lijk vandaan komt, ik heb wel een vermoeden. Dat wil zeggen, tegen alle afspraken in.

Marcel en Henri duwen de meeste kartonnen dozen van Storm Industries de container uit, zodat het lijk zichtbaar is. Het is een oudere, omvangrijke man, liggend op zijn rug. Een kogel midden door het voorhoofd. Signatuur van de bende van Borgia.

Op dat moment komen Tibo en Evelyne, nog steeds hangend aan zijn schouder, toegestrompeld op de crime scene. Tibo deinst terug. Evelyne die wat meer gewoon is, ziet het lijk en roept:

“Dat is meneer Marc! Hoe kan dat?”

“Hoe, kent u meneer Marc? Kan u zich legitimeren? Hoewel dit niet nodig want ik weet wie u bent. Evelyne nietwaar?” zegt die flinke Henri.

Evelyne, die zich min of meer aan het herstellen is, antwoordt “Ja, en hoe weet u dat?”

“Mevrouw, dat gaat u niet aan. Ik zal u preventief in hechtenis moeten nemen”, en voor zij erop bedacht was, haakte Henri een handboei om haar pols en bevestigde die aan Francis.

“Ik heb mijn diensten verwittigd, en zij komen hier over een half uur aan. Ondertussen wil ik geen tijd verliezen. Wie is meneer Marc? Hoe kent u hem?”

Evelyne was zeker bereid om mee te werken met de internationale politiedienst, en vertelde de belangrijkste zaken. “Meneer Marc is – was – het hoofd van de regionale Douane en Accijnzen. Stond in voor internationale transporten via de haven.”

“Interessant. Ik ruik hier een afrekening in het drugsmilieu. Francis, ben jij beginnen diversifiëren omdat je kunsthandeltje niet genoeg meer opbrengt?”

Mijn Francis, anders zo lucide, staat er sip en met grote ogen op te kijken.

Op dat moment zie ik uit een ooghoek dat er vier met mitrailleurs gewapende mannen uit de schaduw treden. Het kan niet anders of ze kwamen vanop ons domein. Ze omsingelen in stilte de container. Ze dragen camouflagekledij en zwarte bivakmutsen.

Dan roept hun leider: “Iedereen op de grond, wapens laten vallen, handen in de nek.”

De inspecteurs Marcel en Louis zien dat er geen uitweg is, zijn verstandig en gaan zitten, handen in de nek. Ik blijf rechtop staan, natuurlijk.

Dan roept Henri: “Deborah, ik bescherm je”

Hij gaat voor mij staan, tussen mij en de aanvoerder van de bende. Een reus van een vent.

Henri zegt heroïsch: “Ik zal je met mijn leven beschermen” en grijpt me vast.

Dat had die goeie Henri niet mogen doen, want Fredo knalt hem af met één schot in het achterhoofd. Morsdood.

“Impulsieve knoeier!” roep ik hem toe. “Denk eerst na voor je iemand afknalt!”

“Sorry baas. Ik heb ook de leider van de bende die deze container besteld heeft. Wat doe ik ermee?”

“Waar is hij?”

“Hier bij ons.” Een van de bandieten duwt een strompelende, tot onherkenbaar bloedens mishandelde geboeide man naar voor en smijt hem voor mij op de grond. Ik herken hem. Het is Storm. Hij ligt daar in een gescheurde kamerjas, bont en blauw geslagen.

“Fredo, dat is meneer Storm! Wat heeft hij hiermee te maken?”

“Hij heeft deze container besteld. Ik denk dat hij van de bende van Mohammed is. En onze Marc heb ik ook maar geliquideerd want die gaat met pensioen en dan is hij niet meer nuttig. En hij weet te veel.”

“Fredo, uilskuiken, meneer Storm heeft hier niet mee te maken. En Marc! Was dat echt nodig! Bel mij toch eerst voor je van die impulsieve ingevingen krijgt. Nu zitten we hier met twee lijken en een aantal getuigen, en ik wil geen getuigen.”

“OK baas, u zegt het.” En Fredo draait zijn mitrailleur in de richting van de inspecteur die met Marcel werd aangesproken.

Marcel duikt zijdelings achter de kartonnen dozen. Fredo vuurt een salvo af dat los door de dozen Marcel zwaar raakt. Ik geef Fredo een klap voor zijn kop zodat hij stopt. Wij, niet zozeer ikzelf, maar vooral mijn Tibo en ook Francis zijn doodsbenauwd. Ik zie Evelyne koortsachtig denken. Ik vrees dat ze met haar verleidingstechnieken hier niet veel kan uithalen. De andere inspecteur houdt zich muisstil en doet of hij er niet is.

“Zijn er nòg getuigen Deborah?“ vraagt Fredo.

“In de eerste plaats zij daar, met haar bontjas.”

Tibo pakte al zijn moed bij elkaar. Wat is hij toch koelbloedig als het erop aankomt! Daarin lijkt hij op zijn moeder. Hij omarmt Evelyne volledig en snauwt mij en Fredo toe: “als je Evelyne wil doden, dan mij ook!!”

Fredo maakt aanstalten om te schieten.

“Raak met geen haar aan mijn zoon! Fredo!” gaf ik te kennen, en ik stapte zelf op Tibo toe om hem ervan te overtuigen dat er nu eenmaal offers gebracht moeten worden.

Toen hoorden we die loeiende sirene. Een brandweerwagen met zwaailichten reed over de startbaan en maakte een wijde bocht in onze richting.

“De brandweer! Brandt het ergens?” vroeg de altijd onsnuggere Fredo.

“Hou je even stil. Steek jullie mitrailleurs weg. Maar hou ze in de aanslag.”

De brandweerwagen remde af op ongeveer vijftig meter van ons, met de grootlichten op ons gericht. De sirene stopte. Iemand draaide het raampje open en stak haar rosse kop erdoor.

Ik kende die nog van ergens. Van waar?

Ze sprak door de megafoon:

“Heho!” riep ze, “mag ik iets zeggen?”

Fredo en zijn mannen waren zo verbijsterd dat ze niet reageerden.

“Ik wil mijzelf ruilen voor het meisje in de bontjas,” zei ze.

“Hier - wordt - niet – geruild!” riep ik zo hard ik kon. “Wie ben jij eigenlijk? Ken ik jou?”

“Ik ben Emma, maar iedereen noemt mij Pebbles. En ik ben een collega van haar.”

Dju, nòg een C.E.C.-griet. Heeft Evelyne haar mond voorbijgepraat of hebben ze haar gevolgd? Dan zullen er nog in de buurt zitten.

Fredo nam traag zijn mitrailleur en deed aan zijn mannen teken om hetzelfde te doen.

Een tweede hoofd verscheen aan het andere raampje. “Ik wil ook geruild worden! Voor Meneer Storm!! Alsjeblief?”

“Baas, zal ik ze uitschakelen? …”

“Nee nog niet Fredo. Ze zijn met twee en zeker gewapend. Tijd winnen. Maar deze hier mag je sowieso uitschakelen.”

“Nee! Mama je bent gek!!!” gilde Tibo en hij omarmde Evelyne met heel zijn lichaam.

”… en daarna meneer Storm daar. Sorry Storm, het is niet persoonlijk.”

Fredo draaide zich naar Evelyne.

Net toen Fredo de trekker had willen overhalen klonk uit de verte, ergens van de overzijde van het vliegveld

“POP … POP … POP … POP”

Fredo en de drie andere bandieten lagen al zwaargewond of dood op de grond.

Zij die zich Emma of Pebbles noemde sprong tevoorschijn vanuit de brandweerwagen liep op me toe en smeet me op de grond, en ging met haar brede kont pardoes op mij zitten. Mijn mooie Dior-ensemble om zeep. Dat zet ik haar betaald. Ooit.

“Deborah Borgia, we arresteren je in naam van het C.E.C.,” zei ze nog.

Ik zag nog net hoe de andere ook tevoorschijn kwam en naar Storm toe rende, en hem “meester” noemde. Nu weet ik het weer. Dat zijn de twee slavinnen die Storm gekocht heeft van Mi Tang.
Lees verder: Honing - 34: Papa
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...