Door: Brechtje.S
Datum: 08-02-2022 | Cijfer: 8.1 | Gelezen: 5996
Lengte: Gemiddeld | Leestijd: 10 minuten | Lezers Online: 1
Lengte: Gemiddeld | Leestijd: 10 minuten | Lezers Online: 1
Onlangs, tijdens een bezoek aan onze plaatselijke supermarkt, werd mijn grootste nachtmerrie waar. Terwijl ik gedachteloos door de gang met conserven liep en hier en daar wat spullen in mijn winkelwagentje laadde, hoorde ik plots achter mij een zware mannenstem.
“Kijk eens aan,” klonk het vlakbij, “Als jij Lies niet bent, dan mag ik ter plaatse doodvallen.”
Zijn woorden gaven precies de gedachte weer die op hetzelfde ogenblik door mijn hoofd flitste. Van pure consternatie liet ik het blik gekonfijt fruit uit mijn handen glijden. Ik prees me gelukkig dat het bovenop de andere waren in mijn karretje viel. Nog meer herrie om de aandacht te trekken kon ik missen als kiespijn. Toch draaide ik me aarzelend om.
Stef was net als ik vijftien jaar ouder geworden maar vergissen was onmogelijk. Voor mij stond de enige man die ik nooit meer tegen wilde komen. De man die er de directe oorzaak van was dat ik jaren geleden België achter mij had geladen en naar Nederland was gevlucht.
“Ken je me nog?” vroeg hij lachend.
“Jazeker Stef,” probeerde ik zo kalm mogelijk te antwoorden.
De grond onder mijn voeten leek weg te zakken. Hoe was het in hemelsnaam mogelijk dat wij elkaar hier in de supermarkt van dit plattelandsdorp tegen het lijf liepen? Schichtig keek ik om me heen. Voorlopig hadden we de gang van de conserven voor ons alleen, maar dat zou ongetwijfeld niet lang zo blijven. Het zou een regelrechte ramp zijn, mocht een bekende mij met hem samen zien. Mijn behoorlijk jaloerse echtgenoot zou me aan een heus kruisverhoor onderwerpen als iemand het hem zou vertellen en liegen ging mij altijd al slecht af.
Ergens wist ik wel dat ik veel te heftig reageerde op Stefs verschijning, maar hoe ik mezelf ook voorhield dat niemand hem hier kende, het gevoel van ’betrapt’ te zijn bleef.
“Mooi,” antwoordde hij opgewekt. “Ik denk nog vaak terug aan de tijd van toen. Jij ook?”
“Ach, zijn we niet allemaal ouder en wijzer geworden?” Met deze wedervraag probeerde ik een direct antwoord te ontwijken, maar blijkbaar had hij dat door.
“Oh ja?” Terwijl hij me onderzoekend aankeek, zag ik de glimlach van zijn gezicht verdwijnen. “Geile Lies is wijzer geworden? Daar geloof ik niets van! Maak dat maar een ander wijs.”
Een koude rilling liep over mijn rug. Nog steeds had niemand ons opgemerkt, maar hoelang kon dat nog duren? In dit kleine plaatsje kende iedereen echt wel iedereen en dus zeker de vrouw van de enige dierenarts in dit dorp.
“Toe Stef,” smeekte ik nerveus. “Laat me gaan, alsjeblieft.”
Hij haalde zijn schouders op. “Net nu ik je gevonden heb? Nee hoor, mooi niet!”
“We kunnen hier niet praten,” zei ik vinnig. “Niet hier en niet nu.”
Hij lachte er alleen maar om. Mijn blik had hij al een paar keer rond zien dwalen en dus begreep hij ergens wel wat ik bedoelde. “Wanneer dan wel?”
Op dat ogenblik kwam het gevaar om de hoek, in de persoon van Elly Domen. Op de keper beschouwd was Elly zeker geen slecht mens, maar de vrouw van de bakker stond bij iedereen bekend als een roddeltante van de ergste soort. Die reputatie ging zelfs veel verder dan de dorpsgrenzen. Als iemand mij zeker niet met Stef mocht samen zien, dan was zij het wel.
Te laat! Vanop grote afstand zwaaide ze al naar me.
“Doe alsof je me niet kent!” siste ik, de wanhoop nabij. Tegelijkertijd probeerde ik om even enthousiast terug te zwaaien.
Stef wendde zich prompt van mij af en duwde zijn karretje in de tegengestelde richting. Gelukkig, dat was op het nippertje. Voorlopig was ik aan het grootste gevaar ontsnapt.
“Hallo Lisa,” begroette Elly me even vrolijk als altijd. “Alles goed met jullie?” ging ze verder op haar eeuwige, overdreven joviale manier. Tot mijn opluchting zag ik Stef aan het einde van de gang uit het zicht verdwijnen. Zou hij dan toch eieren voor zijn geld gekozen hebben?
De rest van het winkelen deed ik al babbelend, samen met Elly. Het deed haar duidelijk plezier. Normaal was Elly iemand waar ik me zo snel mogelijk vanaf maakte, maar nu ze mijn aandacht had, deed haar dat zichtbaar deugd. Mij trouwens ook, want met haar vrolijk gebrachte roddelpraatjes wist ze mijn aandacht te vangen, waardoor de gedachte aan de ontmoeting met Stef niet langer mijn denken overheerste. Beetje bij beetje keerde mijn zelfvertrouwen terug. Toch was ik op mijn hoede zodra ik voorbij de kassa mijn winkelkarretje in de richting van de parking duwde. Met recht en reden, dat bleek al gauw.
Bijna was ik klaar met het overladen van de boodschappen in de kofferbak van mijn Clio, toen Stef plots weer naast mij stond.
“Kom mee, Lies. Daar kunnen we praten.” Hij wees in de richting van de enige auto op de parking met een Belgische nummerplaat, een donkergrijze BMW. Zijn uitgesproken voorliefde voor dat Duitse automerk was door de jaren in ieder geval intact gebleven.
“Alsof dat niet zou opvallen,” antwoordde ik hoofdschuddend. ”Het kan echt niet, Stef. Mijn man verwacht me thuis. Hij weet precies…”
“Precies hoeveel tijd jij nodig hebt om boodschappen te doen,” nam hij het spottend van me over. “Is jouw veearts zo jaloers? Houdt hij je gevangen in die mooie glazen kooi van jullie?”
Als een bliksemschicht sloegen zijn woorden op mij in en als versteend keek ik hem aan. Zijn grijnslach bevestigde mijn bange vermoeden. Dit was helemaal geen toevallige ontmoeting. Hij had mij opgespoord en wist van het bestaan van mijn man af. Zijn definitie van ons op een moderne leest geschoeide huis klopte perfect. Een glazen kooi, zo noemde ik voor mezelf ons optrekje ook telkens ik me eenzaam voelde. Stef wist dus waar wij woonden, dat kon niet anders. Wie weet wat hij nog allemaal ontdekt had?
Het besef dat hij me opgespoord had was verschrikkelijk. Het had zo’n impact op me, dat ik stond te rillen als een zomers geklede toerist op Antarctica.
“Ik moet met je praten, Lies,” haalde hij me naar de realiteit terug, “of jij daar nu zin in hebt of niet.”
“Het… Het kan niet,” stamelde ik, wel beseffend dat hij dit antwoord niet zou pikken.
Ik kende hem goed genoeg om te weten dat hij altijd wel iets wist te bedenken om zijn zin te krijgen. Dat bleek ook nu, want het volgende moment haalde hij zijn mobieltje te voorschijn. Na wat op de toetsen getikt te hebben, las hij mij ongevraagd de naam en het telefoonnummer van Remco’s praktijk voor.
“Waag het niet om mijn man te bellen,” siste ik woedend.
“Rustig maar Liesje,” antwoordde hij kalm en zelfverzekerd. “ Ik hoop net als jij dat het niet nodig zal zijn. Die keuze is echter aan jou.”
Alsof ik een keuze had! Het overkwam mij zelden, maar ditmaal wist ik geen zinnig wederwoord te bedenken.
“Oké,” zei hij fijntjes toen ik bleef zwijgen. “Dan zie ik jou over precies twee uur op de parking van ‘De Gouden Lepel.’ Tot straks!”
Zonder mij de kans te geven om te reageren draaide hij zich om en liep met grote passen van mij weg. Ik staarde hem na tot zijn wagen uit het zicht verdween.
Ik voelde mij gevangen. Geen moment kwam het in me op om Stefs dreigement niet ernstig te nemen. Nee, als ik niet deed wat hij van me wilde, dan dreigde mijn hele comfortabele leventje overhoop gehaald te worden. Mijn man mocht in geen geval te weten komen wat voor liederlijk leven ik vroeger had geleid, toen ik zogenaamd verkering had met Stef. Ook al waren het feiten die plaatsvonden, lang voor wij elkaar kenden, Remco zou het nooit accepteren. Ik kende mijn mannetje en wist dat het bij hem zou aankomen als een aardschok, eentje met een kracht van zeven op de schaal van Richter. Dat kon en mocht ik niet laten gebeuren, zelfs al dreef ons huwelijk meer op degelijke routine dan op liefde en romantiek. Hoezeer zijn jaloersheid hem soms ook in woede deed uitbarsten, toch was hij meestal de zachtheid zelve. Remco bood mij ten minste zekerheid en houvast. Ik kon niet toestaan dat Stef mij dat zou afpakken.
Zodra ik mijn Clio startte, begon het te malen in mijn hoofd. Zo erg zelfs dat ik er niet toe kwam om de wagen in beweging te brengen.
Hoe kon ik in hemelsnaam op deze zaterdagmiddag alléén het huis uit komen zonder argwaan te wekken? Over twee uur, tegen half vier dus, moest ik bij taverne ‘De gouden lepel’ zien te geraken, maar hoe? Zonder een supersmoes was dat absoluut onmogelijk, alleen wist ik er zo gauw geen te bedenken.
‘Mariska!’ schoot het plots door mijn hoofd. ‘Ik moet Mariska bellen!’
Mijn beste vriendin woonde met haar gezin aan de andere kant van het dorp. Eigenlijk was Mariska mijn enige échte vriendin hier in deze plattelandsgemeenschap en als iemand mij kon en zou willen helpen, dan was zij het wel. ten minste, dat hoopte ik. Prompt schakelde ik de motor weer uit, graaide naar mijn handtas en seconden later toetste ik Mariska’s telefoonnummer in.
Wordt vervolgd.
“Kijk eens aan,” klonk het vlakbij, “Als jij Lies niet bent, dan mag ik ter plaatse doodvallen.”
Zijn woorden gaven precies de gedachte weer die op hetzelfde ogenblik door mijn hoofd flitste. Van pure consternatie liet ik het blik gekonfijt fruit uit mijn handen glijden. Ik prees me gelukkig dat het bovenop de andere waren in mijn karretje viel. Nog meer herrie om de aandacht te trekken kon ik missen als kiespijn. Toch draaide ik me aarzelend om.
Stef was net als ik vijftien jaar ouder geworden maar vergissen was onmogelijk. Voor mij stond de enige man die ik nooit meer tegen wilde komen. De man die er de directe oorzaak van was dat ik jaren geleden België achter mij had geladen en naar Nederland was gevlucht.
“Ken je me nog?” vroeg hij lachend.
“Jazeker Stef,” probeerde ik zo kalm mogelijk te antwoorden.
De grond onder mijn voeten leek weg te zakken. Hoe was het in hemelsnaam mogelijk dat wij elkaar hier in de supermarkt van dit plattelandsdorp tegen het lijf liepen? Schichtig keek ik om me heen. Voorlopig hadden we de gang van de conserven voor ons alleen, maar dat zou ongetwijfeld niet lang zo blijven. Het zou een regelrechte ramp zijn, mocht een bekende mij met hem samen zien. Mijn behoorlijk jaloerse echtgenoot zou me aan een heus kruisverhoor onderwerpen als iemand het hem zou vertellen en liegen ging mij altijd al slecht af.
Ergens wist ik wel dat ik veel te heftig reageerde op Stefs verschijning, maar hoe ik mezelf ook voorhield dat niemand hem hier kende, het gevoel van ’betrapt’ te zijn bleef.
“Mooi,” antwoordde hij opgewekt. “Ik denk nog vaak terug aan de tijd van toen. Jij ook?”
“Ach, zijn we niet allemaal ouder en wijzer geworden?” Met deze wedervraag probeerde ik een direct antwoord te ontwijken, maar blijkbaar had hij dat door.
“Oh ja?” Terwijl hij me onderzoekend aankeek, zag ik de glimlach van zijn gezicht verdwijnen. “Geile Lies is wijzer geworden? Daar geloof ik niets van! Maak dat maar een ander wijs.”
Een koude rilling liep over mijn rug. Nog steeds had niemand ons opgemerkt, maar hoelang kon dat nog duren? In dit kleine plaatsje kende iedereen echt wel iedereen en dus zeker de vrouw van de enige dierenarts in dit dorp.
“Toe Stef,” smeekte ik nerveus. “Laat me gaan, alsjeblieft.”
Hij haalde zijn schouders op. “Net nu ik je gevonden heb? Nee hoor, mooi niet!”
“We kunnen hier niet praten,” zei ik vinnig. “Niet hier en niet nu.”
Hij lachte er alleen maar om. Mijn blik had hij al een paar keer rond zien dwalen en dus begreep hij ergens wel wat ik bedoelde. “Wanneer dan wel?”
Op dat ogenblik kwam het gevaar om de hoek, in de persoon van Elly Domen. Op de keper beschouwd was Elly zeker geen slecht mens, maar de vrouw van de bakker stond bij iedereen bekend als een roddeltante van de ergste soort. Die reputatie ging zelfs veel verder dan de dorpsgrenzen. Als iemand mij zeker niet met Stef mocht samen zien, dan was zij het wel.
Te laat! Vanop grote afstand zwaaide ze al naar me.
“Doe alsof je me niet kent!” siste ik, de wanhoop nabij. Tegelijkertijd probeerde ik om even enthousiast terug te zwaaien.
Stef wendde zich prompt van mij af en duwde zijn karretje in de tegengestelde richting. Gelukkig, dat was op het nippertje. Voorlopig was ik aan het grootste gevaar ontsnapt.
“Hallo Lisa,” begroette Elly me even vrolijk als altijd. “Alles goed met jullie?” ging ze verder op haar eeuwige, overdreven joviale manier. Tot mijn opluchting zag ik Stef aan het einde van de gang uit het zicht verdwijnen. Zou hij dan toch eieren voor zijn geld gekozen hebben?
De rest van het winkelen deed ik al babbelend, samen met Elly. Het deed haar duidelijk plezier. Normaal was Elly iemand waar ik me zo snel mogelijk vanaf maakte, maar nu ze mijn aandacht had, deed haar dat zichtbaar deugd. Mij trouwens ook, want met haar vrolijk gebrachte roddelpraatjes wist ze mijn aandacht te vangen, waardoor de gedachte aan de ontmoeting met Stef niet langer mijn denken overheerste. Beetje bij beetje keerde mijn zelfvertrouwen terug. Toch was ik op mijn hoede zodra ik voorbij de kassa mijn winkelkarretje in de richting van de parking duwde. Met recht en reden, dat bleek al gauw.
Bijna was ik klaar met het overladen van de boodschappen in de kofferbak van mijn Clio, toen Stef plots weer naast mij stond.
“Kom mee, Lies. Daar kunnen we praten.” Hij wees in de richting van de enige auto op de parking met een Belgische nummerplaat, een donkergrijze BMW. Zijn uitgesproken voorliefde voor dat Duitse automerk was door de jaren in ieder geval intact gebleven.
“Alsof dat niet zou opvallen,” antwoordde ik hoofdschuddend. ”Het kan echt niet, Stef. Mijn man verwacht me thuis. Hij weet precies…”
“Precies hoeveel tijd jij nodig hebt om boodschappen te doen,” nam hij het spottend van me over. “Is jouw veearts zo jaloers? Houdt hij je gevangen in die mooie glazen kooi van jullie?”
Als een bliksemschicht sloegen zijn woorden op mij in en als versteend keek ik hem aan. Zijn grijnslach bevestigde mijn bange vermoeden. Dit was helemaal geen toevallige ontmoeting. Hij had mij opgespoord en wist van het bestaan van mijn man af. Zijn definitie van ons op een moderne leest geschoeide huis klopte perfect. Een glazen kooi, zo noemde ik voor mezelf ons optrekje ook telkens ik me eenzaam voelde. Stef wist dus waar wij woonden, dat kon niet anders. Wie weet wat hij nog allemaal ontdekt had?
Het besef dat hij me opgespoord had was verschrikkelijk. Het had zo’n impact op me, dat ik stond te rillen als een zomers geklede toerist op Antarctica.
“Ik moet met je praten, Lies,” haalde hij me naar de realiteit terug, “of jij daar nu zin in hebt of niet.”
“Het… Het kan niet,” stamelde ik, wel beseffend dat hij dit antwoord niet zou pikken.
Ik kende hem goed genoeg om te weten dat hij altijd wel iets wist te bedenken om zijn zin te krijgen. Dat bleek ook nu, want het volgende moment haalde hij zijn mobieltje te voorschijn. Na wat op de toetsen getikt te hebben, las hij mij ongevraagd de naam en het telefoonnummer van Remco’s praktijk voor.
“Waag het niet om mijn man te bellen,” siste ik woedend.
“Rustig maar Liesje,” antwoordde hij kalm en zelfverzekerd. “ Ik hoop net als jij dat het niet nodig zal zijn. Die keuze is echter aan jou.”
Alsof ik een keuze had! Het overkwam mij zelden, maar ditmaal wist ik geen zinnig wederwoord te bedenken.
“Oké,” zei hij fijntjes toen ik bleef zwijgen. “Dan zie ik jou over precies twee uur op de parking van ‘De Gouden Lepel.’ Tot straks!”
Zonder mij de kans te geven om te reageren draaide hij zich om en liep met grote passen van mij weg. Ik staarde hem na tot zijn wagen uit het zicht verdween.
Ik voelde mij gevangen. Geen moment kwam het in me op om Stefs dreigement niet ernstig te nemen. Nee, als ik niet deed wat hij van me wilde, dan dreigde mijn hele comfortabele leventje overhoop gehaald te worden. Mijn man mocht in geen geval te weten komen wat voor liederlijk leven ik vroeger had geleid, toen ik zogenaamd verkering had met Stef. Ook al waren het feiten die plaatsvonden, lang voor wij elkaar kenden, Remco zou het nooit accepteren. Ik kende mijn mannetje en wist dat het bij hem zou aankomen als een aardschok, eentje met een kracht van zeven op de schaal van Richter. Dat kon en mocht ik niet laten gebeuren, zelfs al dreef ons huwelijk meer op degelijke routine dan op liefde en romantiek. Hoezeer zijn jaloersheid hem soms ook in woede deed uitbarsten, toch was hij meestal de zachtheid zelve. Remco bood mij ten minste zekerheid en houvast. Ik kon niet toestaan dat Stef mij dat zou afpakken.
Zodra ik mijn Clio startte, begon het te malen in mijn hoofd. Zo erg zelfs dat ik er niet toe kwam om de wagen in beweging te brengen.
Hoe kon ik in hemelsnaam op deze zaterdagmiddag alléén het huis uit komen zonder argwaan te wekken? Over twee uur, tegen half vier dus, moest ik bij taverne ‘De gouden lepel’ zien te geraken, maar hoe? Zonder een supersmoes was dat absoluut onmogelijk, alleen wist ik er zo gauw geen te bedenken.
‘Mariska!’ schoot het plots door mijn hoofd. ‘Ik moet Mariska bellen!’
Mijn beste vriendin woonde met haar gezin aan de andere kant van het dorp. Eigenlijk was Mariska mijn enige échte vriendin hier in deze plattelandsgemeenschap en als iemand mij kon en zou willen helpen, dan was zij het wel. ten minste, dat hoopte ik. Prompt schakelde ik de motor weer uit, graaide naar mijn handtas en seconden later toetste ik Mariska’s telefoonnummer in.
Wordt vervolgd.
Lees verder: Liederlijk Verleden - 2
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10