Door: Zazie
Datum: 08-04-2023 | Cijfer: 9.7 | Gelezen: 7514
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 48 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Italie, Klooster, Nonnen, Ontmaagd, Romantiek, Rome, Sprookje,
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 48 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Italie, Klooster, Nonnen, Ontmaagd, Romantiek, Rome, Sprookje,
Vervolg op: De Maagdenvanger Van Hameln: Sprookje 13
Sprookje 14
Een tijdje terug daagde medeschrijver Dannyboy mij uit een verhaal te schrijven over slechtziendheid en slechthorendheid, beperkingen waar hij mee leeft. Ik ben de challenge aangegaan, maar dat viel me eerlijk gezegd nog niet mee, een dubbele beperking in een verhaal is heftig, laat staan om daar mee te leven.
Uiteindelijk heb ik alleen geschreven over slechtziendheid en ik hoop echt dat het een beetje realistisch overkomt. Het speelt zich af in het oude Italië, met minder hulpmiddelen dan er nu zijn.
Enjoy! X. Zazie
Het lukt me amper mijn vader en mijn broer bij te houden, zoveel haast als ze hebben om weer uit het Vaticaan weg te komen. Het overleg met de Paus leverde duidelijk niet op wat ze ervan verwachtten. Gelukkig maken ze nogal veel lawaai waardoor ik ze als ik wat achterop raak toch kan blijven volgen. Vlak voordat hij het grote plein opstormt stopt mijn vader ineens en buldert in mijn richting: ‘Francesco, waar blijf je nou!’ Ik reageer niet, hij weet allang dat ik nog amper iets zie en hij moet maar wachten tot ik er ook ben.
Niet veel later zoeken de vier paarden voor onze koets zich een weg over het plein, zigzaggend door de drukte, wat extra lastig is om dat het plein ook nog eens vol staat met materialen voor de bouw van de Sint Pieter. Op de heenweg al mopperde mijn vader dat wel duidelijk was waar ‘die omhoog gevallen Farnese’ al dat roofgeld voor nodig heeft. En of hij zich niet beter bezig kan houden met die afvallige monnik Maarten Luther en z’n dwaallichten, die rond bazuinen dat Jezus het zo allemaal niet bedoeld heeft en dat het dus wel wat soberder mag worden in Roma…
‘Die omhoog gevallen Farnese’ is Alessandro Farnese ofwel Zijne Heiligheid Papa Paulus III. Al zo lang als iedereen zich kan herinneren verdelen de belangrijkste families van Italië de posten in de katholieke kerk onder elkaar, en dit keer zijn het dus die van Farnese die de heilige Stoel wisten te bemachtigen. Met als gevolg dat ‘hun’ Papa inmiddels al allerlei leden van zijn familie op mooie baantjes zette, meestal als kardinaal of bisschop.
Mijn familie Baglioni is de belangrijkste van Perugia, Umbrië, dat sinds dertienzeventig bij de ‘Pauselijke staten’ hoort en mijn vader is de voorzitter van de raad van Signori. Hoewel de Paus het dus formeel voor het zeggen heeft in onze stad, kreeg de adel van Perugia toch altijd veel vrijheid om het bestuur naar eigen inzicht in te richten en ook om eigen belastingen te heffen, vooral op het kostbare zout dat onze stad niet in Roma maar in Siena koopt. En daar zit nu het probleem, Papa Paulus III heeft voor al zijn projecten veel geld nodig en eist dat onze stad zíjn dure Romeinse zout gaat kopen. De stad weigert dat, we zijn zelfs gestopt met zout in levensmiddelen te gebruiken, om te voorkomen dat Roma er belasting over kan innen. Maar nu is er dus een ultimatum gesteld, op korte termijn moet Perugia al haar zout gaan kopen in Rome…
Om indruk te maken met zijn familie heeft mijn vader deze keer zelfs mij opgetrommeld om mee naar de paus te gaan, om hem om te praten, maar ik heb niet de indruk dat het veel heeft geholpen. Mijn oudere broer Giacomo en ik zitten na afloop in de moeizaam voortuit kruipende koets zwijgend naar het gefoeter van mijn vader te luisteren, maar als die een korte stilte laat vallen vraag ik snel: ‘Padre, wie was die man die naast de Paus stond?’ Even zwijgt mijn vader, dan, op een meer waakzame toon: ‘hoe weet jij dat nou, Francesco, jij kan toch niet goed zien en hij heeft toch niks gezegd?’ ‘Padre, hou ‘ns op, ik zie niet veel meer, maar ik heb nog wel steeds oren hoor.’
‘Oké oké, rustig maar,‘ bromt padre, ‘dat was Pierluigi, die bastaardzoon van Farnese, sinds kort is hij kardinaal.’ ‘Nou, die heeft dus wél wat gezegd, padre, ik hoorde hem fluisteren ‘Heilige Vader, houdt ze aan het lijntje, ik heb nog wat tijd nodig.’
Na een diepe stilte reageert Giacomo als eerste: ‘ik wÍst het wel padre, daarom kregen we geen hard ultimatum, ze zijn iets van plan.’
Padre: ‘dat kan ik niet geloven.’
Giacomo: ‘nou, dan gelooft u dat niet, maar het klopt met wat onze spionnen rapporteren, het Vaticaan bereidt in ’t geniep een veldslag voor. En reken er maar op dat Pierluigi die gaat aanvoeren, hij staat bekend als een van de beste legeraanvoerders….
Vijftienhonderdnegenendertig, éen jaar eerder
‘Francesco, let nou toch eens op waar je loopt, jongen.’ Voor de zoveelste keer de laatste tijd stoot ik tegen een of ander meubel en hoewel mijn moeder best wel weet dat ik niet altijd goed kan zien begint het haar te irriteren. ‘Scusi madre, alles staat hier ook steeds anders.’
Eerst kijkt madre me ongelovig aan, dan pas reageert ze: ‘Francesco, kom nou, al die meubels staan hier al zo ongeveer op dezelfde plaats sinds je verre overgrootouders dit paleis bouwden.’ Tja, wat natuurlijk ook wel klopt, ik grinnik om haar gevatheid en antwoord: ‘nou ja, madre, weet u, het is eigenlijk meer alsof mijn ogen steeds waziger worden. Gisteren in de stad ging het ook al vaak fout.’
Ik was zeventien geworden en na de saaie lunch waar de hele familie bij aanschoof ben ik later op de middag met mijn vrienden de stad in getrokken om lol te maken. Sinds een tijdje gaan we achter de meisjes aan, waarvan er altijd genoeg te vinden op de markt, van buiten de stad boerenmeisjes met hun boerenwaren of de talloze dienstmeisjes die inkopen doen voor hun meesteres. Inmiddels zijn we er al heel bedreven in om hen om onze vinger te winden, om ze niet al te lang daarna onverbloemd aan onze lans te steken. Het is een fijn zorgeloos leven zoals mijn vrienden en ik dat mogen leiden, we zijn allemaal tweede of derde of wat dan ook zonen, zonder de last van de erfelijke opvolging. Overdag hebben we op vaste tijden lessen in van alles en nog wat, maar daarbuiten kunnen we doen waar we zin in hebben.
Maar de laatste tijd is er dus ook dat andere, dat met mijn ogen, want ook in de stad loop ik net als thuis steeds vaker zomaar ergens tegenop. Tot nu toe kon het me niet veel schelen, m’n ogen doen soms wat pijn en worden dan wazig maar dat ging altijd wel over als ik er wat in wreef of ze een tijdje dicht deed. Maar nu lukt me dat niet meer, het wordt erger en de laatste tijd heb ik het er daardoor steeds moeilijker mee. Ik maak me echt zorgen en langzamerhand voel ik me heel anders dan toen ik jonger was. Ik was altijd opgewekt en vrolijk, daarom noemde madre mij toen ik kleiner was altijd haar nagekomen zonnestraaltje, maar door wat er met mijn ogen aan de hand is ben ik erg onzeker aan het worden.
Steeds vaker pieker ik over wat er toch aan de hand is, en nu madre er over begint komen mijn zorgen daarover ineens volledig naar boven en krijg ik spontaan een huilbui. Ze trekt me troostend tegen haar aan en dan, als ik weer wat tot rust ben gekomen, vertel ik dat het erger wordt en dat ik bang ben dat ik steeds minder zal kunnen zien.
Ik zie dat ze schrikt, we hebben het er wel eens over gehad maar tot nu toe kwam ze niet in actie. Maar nu wél, binnen de kortste keren regelt madre per koerier een afspraak met een ‘professore di medicina’ van de universiteit van Firenze. Enkele dagen later al ben ik daarnaartoe onderweg en omdat mijn ogen niet meer betrouwbaar zijn moet ik van madre in een koets reizen, in plaats van wat ik veel liever zou doen op mijn eigen paard.
We komen tegen de avond aan en vroeger kon ik er altijd erg van genieten om in Firenze te zijn. De bedoeling is dat ik over een tijdje net als Giacomo hier ga studeren, maar het lijkt nu alsof mijn hele leven op losse schroeven is komen te staan en in een sombere bui bekijk ik de drukte op de Pontevecchio, terwijl de koets zich een weg baant naar ons huis aan het Piazza della Signoria.
Na een onrustige nacht word ik al vroeg bij de professore verwacht en omdat ik totaal niet gerust ben op de uitslag van zijn onderzoek loop ik zenuwachtig richting de medische faculteit, samen met de begeleider die de professore me toestuurde.
Amper twee uur later kan ik alweer vertrekken, met behoorlijk slecht nieuws, de professor heeft het allemaal in een brief beschreven. Wat ik ervan begrepen heb zetten mijn ogen af en toe uit doordat er dan teveel vocht in zit, waardoor er van binnen van alles beschadigd raakt. Ik moet minstens een half jaar mijn ogen rust geven door ze niet te gebruiken.
De terugreis duurt eindeloos lang en hoewel ze het probeert te verbergen zie ik bij thuiskomst dat madre enorm van streek raakt door het bericht. Maar als ik dan vraag hoe erg het is stelt ze me gerust en zegt ze dat alles goed komt…
Eenzame opsluiting
Maar het komt helemáal niet allemaal zomaar goed, want madre regelt voor mij een plaatsje in het verpleeghuis van het Benedictinessen-klooster, beneden in het dal, buiten de zuidelijke stadspoort van Perugia. De afspraak is dat ik daar minstens een half jaar verpleegd word. Iedere dag voor de zon opkomt zullen mijn ogen afgesloten worden met doeken met een speciale medicinale lotion en alleen tijdens de nacht mogen ze af.
Meteen al vind ik het verschrikkelijk, doordat ik helemaal niks zie ben ik noodgedwongen aangewezen op mijn kamer, en omdat die volgens mij nog kleiner is dan de cel van een non kan ik eigenlijk niks anders doen dan maar een beetje op bed hangen. De keren dat ik er toch af ga om me te wassen of naar het gemak te gaan stoot ik overal tegenaan, waardoor ik bang word om me te bewegen en steeds meer geïsoleerd raak. Mijn enige dagelijkse contact is met suora Immaculata die mijn ogen iedere morgen en iedere avond behandelt. Zij is een oudere non die misschien al wel alle ellende van de wereld heeft gezien en die mij het gevoel geeft dat ik maar een zeurderig rijkeluiszoontje ben.
Dat is misschien ook wel zo, maar ik kan er niks aan doen, mijn gevoelens overkomen me, de ene keer ben ik verdrietig en wanhopig, een volgende keer vooral heel boos en opstandig. Aan het einde van de eerste maand is er eigenlijk niet veel meer over van de vrolijke jongen die ik vroeger was, somber en terneergeslagen als ik nu ben. Ik voel me een menselijk wrak, vol zelfmedelijden, opgesloten tussen vier muren waar ik nooit voor gekozen heb, zonder ook maar een greintje aandacht van iemand die wat met mij van doen wil hebben. Van een rijk leven in een mooi huis en met vrienden waarmee ik de stad op stelten zette en achter de meisjes aanging ben ik een nietsziende nietsnut geworden. Hele dagen lig ik zo op mijn bed, liefst slapend en als ik wakker ben piekerend over hoe dit verder moet.
Dat is de situatie waarin ik me bevind als het nonnetje Imárenianigina in mijn leven komt. Zoals steeds word ik in de ochtend voordat de zon opkomt wakker gemaakt om mijn ogen te verbinden. Maar deze keer gebeurt dat niet door de harde stem en stevige knuisten van suora Immaculata maar door een zachte meisjesstem en door handen die behoedzaam mijn schouder beroeren: ‘Buongiorno signore, wordt u alstublieft wakker, ik wil u graag verzorgen.’ Als ik mijn ogen verbaasd open zie ik in het flauwe licht van een kaars de wazige contouren van een jonge non, die aan het hoofdeinde van mijn bed klaar staat met op een schaal de windselen om mijn ogen te verbinden.
Het is mijn gewoonte om naakt te slapen en in een schrikreactie trek ik het linnen omhoog dat tot ver onder mijn navel is afgegleden. Het leidt tot een lief giecheltje van het nonnetje, dat me natuurlijk allang uitvoerig heeft staan bekijken. Ik schaam me, iets waar ik bij suora Immaculata nooit last van had, omdat die me meer als een ding en op zijn best als een onmondige patiënt behandelde. Maar nu met dit jonge in een habijt weggestopte meisje, jeetje, ik wist niet dat je zo vroeg al non kan zijn, als je het mij vraagt is ze hooguit zestien, nog jonger dan ik. Als ik zedig met het linnen om mijn middel wat meer rechtop ben gaan zitten stelt ze zich voor: ‘buongiorno Signore Francesco, ik ben novizio Imárenianigina, maar alle zusters hier noemen me novizio Imáren, om niet over hun tong te struikelen,’ waarna ze weer dat leuke giecheltje laat horen.
Zonnewarmte
Ik weet niet hoe dit jonge nonnetje dat doet maar voor het eerst voelt het weer alsof de zon schijnt, alsof ze niet alleen een kaars meebracht om zich bij het verbinden van mijn ogen bij te lichten maar ook de warmte van de zon in deze koude cel bracht. Ik beleef het alsof deze kleine kale ruimte bijna direct iets meer een thuis wordt, en dat alleen maar omdat dit meisje me behandelt alsof ik een mens ben en niet een lastig ding. Ik beantwoord haar begroeting met: ‘buongiorno novizio Imáren, ik ben Signore Francesco Baglioni maar iedereen noemt mij Francesco.’ Weer dat giecheltje: ‘dan mag jij mij Imáren noemen, maar alleen als er geen andere suore bij zijn.’ En zo hebben we dus direct samen al een soort geheimpje.
Dan: ‘ik wist al dat jij Francesco bent, hoor, ik zag je wel eens in de verte. Ik ben een zusje van Pietro.’ Er begint iets te dagen en met verbazing kijk ik haar aan, Pietro is de beste vriend van mijn oudste broer Giacomo en hij vertelde het wel eens, achteloos bijna, dat hij thuis de enige jongen is en dat er verder boven en onder hem een eindeloze rits zusjes is geboren. Om het familiekapitaal niet op te laten gaan aan bruidsschatten worden ze op éen na op hun veertiende allemaal naar het klooster gestuurd. Heel veel families in Italië doen dat zo, dat mes snijdt aan twee kanten want zo blijven de kloosters goed vol en blijft ook het familiekapitaal gespaard.
Ik heb er nooit ook maar één seconde bij stil gestaan wat dat betekent voor al die meisjes en het is alsof dit als een bliksemschicht bij me inslaat, nu ik hier net als zij opgesloten zit kan ik bijna niet begrijpen dat je dit die meisjes aan doet, en dat nog wel voor hun hele leven terwijl het voor mij maar een half jaar is. Imarén ziet dat haar situatie tot me doordringt en vertelt dan met zachte stem dat ze hier inmiddels al bijna twee jaar is, nog maar een paar jaar voordat ze gewijd wordt tot non. Eigenlijk schaam ik me nu nog meer dan toen ze me net bijna bloot zag, dat wij jongens alleen maar denken aan onze lol en nooit stil staan bij het lot van onze zusjes, die dus als het er te veel zijn in kloosters worden weggestopt.
Maar gelukkig pakt Imarén nu de koe bij de horens en zegt ze: ‘Alora Francesco, aan de slag, ik moet je gaan verbinden. Moet je nog naar het gemak?’ Ik knik ja, verbaasd dat ze dit zo begripvol vraagt, dit is namelijk zo’n beetje de enige keer per dag dat ik een beetje kan zien waar ik loop. Dan zegt ze: ‘ga dan maar gauw, en let goed op wat je onderweg tegen komt, zodat je straks met die windselen om de weg ook nog weet.’ Opnieuw kijk ik haar met open mond aan, suora Immaculata wees me daar nog nooit op en zelf had ik ook niet het benul om me beter te gaan voorbereiden op niks kunnen zien.
En weer is daar dat giecheltje: ‘doe je wel eerst een broek aan? Ik kan er denk ik wel tegen maar sommige van de nonnen hier zijn al oud en zitten niet te wachten op een hartverlamming.’ Ik voel hoe het bloed opnieuw naar mijn hoofd schiet, dit keer niet van schaamte maar meer van een soort van opwinding. Tegelijk besef ik dat ik al een tijdje niet meer heb gedacht aan mijn toestand, dankzij dit leuke nonnetje.
Het kloosterleven
Tijdens het verbinden van mijn ogen vertelt Imáren dat suora Immaculata gisteravond plotseling erg ziek werd en nu met hoge koorts in bed ligt. Moeder overste had de oude non expres aan mij toegewezen omdat ze erg vakkundig is, maar nu zij is uitgevallen en iedere ervaren non druk bezet is, bleef er niks anders over dan Imáren aan mij toe te wijzen, want ogen verbinden is tensImáren niet het aller-moeilijkste wat er is. Buon Dio, alsjeblieft goede god, wees mij genadig en zorg alsjeblieft dat suora Immaculata nog een tijdje ziek blijft, niet heel erg maar wel nét genoeg om niet weer aan mijn bed te kunnen komen.
Imáren vertelt me terwijl ze me verbindt verder over het kloosterleven, hoe de nonnen hier hun leven leiden en wat hun taken zijn. En ook dat de nonnen tussen dat alles door zeven keer per etmaal bij elkaar komen om te zingen en te bidden, en dat de novicen daaraan deel moeten nemen behalve bij de metten om drie uur in de nacht, dan mogen ze doorslapen. Ook legt ze me de plattegrond van het klooster uit. Het zijn vier vleugels zijn die samen een carré vormen, met in het midden de ‘Binnenhof’, met grote bomen tegen de hitte en daaromheen de overdekte wandel-gaanderijen.
Alleen de nonnen mogen in de Binnenhof komen en om hen de afzondering te geven die vereist is heeft de verpleegafdeling, die een van de vier vleugels is, aan de zijde van de Binnenhof geen ramen. Voor de patiënten is er de ‘Buitenhof’, waarin ook de kloosterboerderij, de boomgaard en de moestuin te vinden zijn en die verder volledig is omgeven door hoge kloostermuren. Als er zich, wat zelden voorkomt, bezoek voor de patiënten aandient wordt dat door een speciaal daarvoor aangelegde en volledig afgeschermde oprijlaan geleid, om ook dan de nonnen te vrijwaren van de buitenwereld.
Terwijl Imáren inmiddels mijn ogen heeft behandeld met de lotion en met de windselen weer helemaal van het licht afschermt zit ik de mijmeren over wat dit allemaal voor haar moet betekenen. Inmiddels kan ik me een béetje voorstellen hoe het is om zo te leven, het is toch niet te geloven dat al die adellijke meisjes gewoon maar worden gedwongen om hierin mee te gaan en de rest van hun leven opgesloten worden. Imáren vertelt dat er zelfs nog tantes van haar hier wonen en voor het eerst voel ik geen medelijden meer met mezelf maar des te meer met al die meisjes die dit allemaal al zo jong overkomt.
Voor ik besef wat ik doe leg ik mijn handen op de hare, die net op dat moment behoedzaam en zoveel zachter dan suara Immaculata deed een laatste knoop in de windselen aanbrengen. Heel even laat ze haar handen onder de mijne liggen, dan trekt ze ze terug, terwijl ze ineens heel verlegen fluistert dat ze straks terugkomt om te kijken hoe het met me gaat En weg is ze, me in verwarring achterlatend terwijl ik luister naar het steeds zachter wordende geruis van haar habijt.
Zoals gewoonlijk weet ik niks anders te doen dan op bed te gaan liggen, in afwachting van weer een eindeloos lange saaie dag. Ik mijmer door over het leven dat Imáren hier moet leiden, en of het nou het besef is dat zij toch wel heel dapper moet zijn, of dat ik me ineens realiseer dat ik inmiddels maar een zielig ventje ben geworden, ik weet het niet wat het precies is maar als een bliksemschicht dringt het besef binnen dat ik in actie moet komen. Ik kom omhoog en zwaai mijn benen buiten het bed, om meteen mijn voeten hard tegen de hoge kruk te stoten waar zojuist Imáren nog op zat. Mijn eerste reactie is weer ontmoedigd terug op bed te vallen maar gelukkig houdt mijn besef dat ik door moet zetten stand en voorzichtig ga ik staan.
Het eerste begin
Met mijn handen voor me uit ga ik op weg naar de deur en even later loop ik tastend en zoekend over de gang die ik een uur eerder nog afliep richting het gemak. Zoals Imáren me zei te doen heb ik zo goed mogelijk onthouden waar er obstakels zoals kasten of banken staan en het werkt, ik stoot me slechts enkele keren voor ik bij het gemak ben aangekomen. Ik hoef nog niet echt, toch ga ik eerst maar eens rustig zittend een plasje doen en ondertussen kom ik tot het besluit om de eetzaal te gaan zoeken. Tot nu kreeg ik driemaal daags te eten in mijn cel, maar ik wil mensen zien, of ehm, nou ja, om me heen hebben en nadat ik mijn broek heb opgetrokken en zorgvuldig heb gecheckt dat mijn opperkleding weer goed zit ga ik tastend en zoekend op pad.
Tot mijn verrassing blijkt dit niet heel moeilijk te zijn want de geur van vers brood en het geluid van stemmen leiden me in de goede richting. Aan de geluiden te horen die nog ver weg klinken gaat het om een lange gang en het voelt wél eng om die zo maar op goed geluk in te lopen. Daarom besluit ik om met mijn hand permanent in contact met de muur de gang af te gaan lopen. Uiteindelijk, na toch wel behoorlijk wat hindernissen van kasten ed. kom ik bij de ingang van de eetzaal aan. Terwijl ik door de openstaande deur schuifel, realiseer ik me dat het nu wel echt moeilijk gaat worden want er zijn veel geluiden en ik heb geen idee hoe ik bij een tafel moet komen. Net op dat moment wordt mijn rechterhand vastgepakt en klinkt het zachtjes: ‘Ciao Francesco.’
Imáren! Ik kan me niet herinneren ooit zo blij te zijn geweest.
De dagen en weken daarna helpt Imáren me in het toch mijn weg te vinden. In het begin gaat het vooral om de obstakels te leren kennen en als dat allemaal tot iets meer zelfvertrouwen leidt leert Imáren me, behalve met mijn handen te tasten, mijn oren en het gevoel van mijn huid te gebruiken. Zo leer ik luchtstromen herkennen, zoals hoe de wind verandert als die om de hoek van het gebouw komt zetten. Ik leer dankzij het ruisen van bladeren te bepalen waar struiken of bomen staan, of hoe mensen in mijn nabijheid de weg wijzen als ik hoor hoe ze voor me lopen, van me af bewegen of juist dichterbij komen.
Het fijnste zijn de avonden, als het donker is geworden en Imáren de windselen weghaalt. Ik heb niet de indruk dat de lotion erg helpt en eerlijk gezegd had ik dat ook niet verwacht, langzaam maar wel heel zeker worden mijn ogen echt slechter. Daarom gebruiken we samen de tijd dat ik nog redelijk kan zien om in het donker dezelfde routes te lopen die ik overdag al liep met verbonden ogen en op de een of andere manier helpt dat me ontzettend, om te leren vertrouwen op mijn gevoel, mijn gehoor en mijn tastzin. Wat ik kan zien blijkt meestal heel goed te kloppen met wat ik op mijn nieuwe manier waarnam en na enkele maanden beweeg ik me met bijna evenveel zelfvertrouwen als vroeger door het leven.
Kloostergeheimen
Het meest bijzondere nog is dat doordat ik niets zie andere gewaarwordingen extra scherp worden. De aanrakingen van Imáren komen steeds als schokjes binnen, als kleding die bij droog weer statisch is en vonkjes geeft. Maar ook andere gewaarwordingen zijn heel bijzonder. Zo leerde Imáren mij om de koeien in de kloosterboerderij te melken, het is een van de andere taken die zij naast het verplegen van mij heeft. Ik heb intens genoten van hoe zij mij met haar handen om de mijne leerde om de uiers van de koe op de goeie manier te knijpen zodat de geurige melk in straaltjes in de emmer spuit. Ook deed ze me voor hoe ik ondertussen contact met het dier moet maken, met mijn hoofd tegen haar buik, waardoor ik haar warmte en het gerommel in haar buik leerde kennen. Of hoe Imáren me leerde koeienpoep te ruimen, daarbij afgaande op de geur, die ik vroeger zou hebben afgedaan als stank en die ik nu bijna kruidig vind ruiken.
Ook laat ze me wat geheimen van het klooster zien. Het meest bijzondere daarvan is wel de geheime gang die ze nog niet zo lang geleden ontdekte. De koeienstal staat tegen de rotswand van de berg waarop Perugia is gebouwd en bij toeval ontdekte ze die, toen op een dag de hooiberg zo laag werd dat er de bovenzijde van een deur tevoorschijn kwam. Samen scheppen we het hooi weg dat de deur verbergt waarna we een stukje de gang inlopen, die echter al snel overgaat in een steile trap. Imáren wil dat we daar stoppen maar ik ga verder, ik vermoed namelijk dat dit in de onderaardse gangen van onze stad gaat eindigen, ik wil dat zien.
En precies zo is het. Onderweg zijn er tot tweemaal toe aftakkingen maar door op het gevoel van de lichte luchtstroom op mijn huid af te gaan, kom ik uiteindelijk in de gewelven uit waarvan ik weet dat die ook onder ons paleis doorlopen. Ooit zijn mijn vrienden en ik er vanuit onze wijnkelders wel eens in gelopen maar omdat het allemaal pikdonker en vol schuifelende dieren met lichtgevende ogen was, hebben we ons maar snel weer uit de voeten gemaakt. Ik besef dat ik nu heel dicht bij thuis ben en genietend blijf ik even staan, alles in me opnemend. Ook denk ik terug aan de route die ik ging, om me die goed te blijven herinneren, je weet maar nooit. Weer terug in de koeienstal blijkt Imáren daar nog steeds op me te wachten en heel kort knuffel ik haar, als dank dat ik even in de stad kon zijn. Al was het dan in de pikdonkere gewelven, met mijn verbonden ogen maakt dat geen verschil, maar
het voelde echt alsof ze me met deze geheime gang een stuikje van mijn oude leven teruggaf.
Imáren en Francesco
De aantrekkingskracht tussen ons wordt steeds groter en zo vaak als mogelijk zoeken we elkaar op. Op een dag merk ik echter dat nadat Imáren van streeks is, als ze me smorgens wekt om mijn ogen te verzorgen. Gisteravond moest ze bij Moeder-overste komen en die gaf haar te verstaan dat de kloostergemeenschap over haar is gaan praten en dat ze buiten de pure verpleegmomenten om niet meer bij mij mag komen. Of het nou daardoor komt, geen idee, maar vanaf dat moment krijg ik dat lieve nonnetje geen moment meer uit mijn gedachten. Hoe minder ik haar zie, hoe meer ze in me kruipt en het gevolg is dat ik haar ontzettend begin te missen.
Al enkele weken heb ik alleen nog maar contact met Imáren als ze me verzorgt, tot op een nacht ik wakker word van een beweging in mijn cel. Ik weet direct dat het drie uur of net iets daarna is want in de verte hoor ik het gezang van de nonnen tijdens de Metten. Imáren vertelde me al eens dat novicen daar niet aan deel mogen nemen, omdat ze nog jong en in de groei zijn en hun nachtrust nodig hebben. Tegelijk met het moment dat ik als in een waas zie dat het Imáren is die me wakker maakte, hoor ik hoe haar nachtkleed van haar afglijdt, waarna zij mijn deken open slaat en naast mij in bed komt liggen, net als ik bloot. En dan, tegen me aan kruipend, rillend, trillend, zachtjes fluisterend: ‘Francesco, vergeef mij, al vanaf dat je hier bent wil ik me beheersen, maar het lukt me niet meer. Ik kan niet verder leven als ik niet éen keer met jou samen ben geweest…’
Hoe vaak heb ik hier niet aan gedacht, hoe het zou zijn om samen te komen met dit meisje, maar waar ik niet aan mocht denken omdat haar leven aan God is gewijd. Maar nu wil ze zich dus met mij verenigen en ik kan me niet voorstellen dat de goede God daar bezwaar tegen heeft. Ik neem haar in mijn armen, haar zachte lijf tegen me aantrekkend, haar lichaam waarvan ik me al zo vaak afvroeg hoe het zou voelen. Zachtjes streel ik haar rug terwijl Imáren trillend in mijn armen ligt en ik ga daar net zo lang mee door tot ze rustig wordt en zich over durft te geven aan ons contact.
Na een tijdje duw ik haar zachtjes op haar rug om haar te verkennen, om eindelijk met mijn handen alles van haar lichaam te mogen voelen. Hoe vaak heb ik hier niet van gedroomd en hier ligt ze nu, bereid om mij en mijn lans te ontvangen. Mijn lans, die meteen al hard werd, verlangend om dit meisje binnen te gaan.
Nu Imáren eindelijk bevrijd is van het habijt en de novicenkap voel ik voor het eerst haar haren. Ze zijn lang, dik, krullend en genietend laat ik ze als een waterval tussen mijn vingers door glijden. Haar gezichtje is fijn besneden, langzaam en teder laat ik de toppen van mijn vingers over haar voorhoofd, haar gesloten ogen, haar kleine neus, haar wangen en haar volle lippen glijden, die op het moment van contact een kusje tegen mijn huid geven. Ik kan niet anders dan haar kusje te beantwoorden en buig me over haar heen, een beetje op de tast haar lippen zoekend met de mijne. Al gauw hebben die elkaar gevonden en de zachtheid die ik nu beleef is niet te beschrijven.
Terwijl ik op mijn rechterzij naar haar toe lig beweeg ik mijn linkerhand over haar lichaam. Ze is een tikje te mager als je het mij vraagt, het nonnenleven is misschien wel wat hard voor haar. Haar buikje is ultraplat en ze beweegt het wat schokkerig als ik er overheen streel. Haar kleine borsten zijn mooie stevige bolletjes, de tepels fier omhoog. Ik streel ze en knijp er zacht in, ik voel hoe Imáren huivert en haar lijf wat strakker tegen me aan duwt. Dan ga ik met mijn hand verder omlaag, over haar buik richting de plek waar haar benen bijeen komen, naar haar gleufje dat daar tussenin op mij wacht. Zachtjes trek ik haar linkerbeen wat opzij en streel met mijn volle hand over haar plooitjes, ik voel hoe glad ze daar al is van haar vocht. Voorzichtig beweeg ik mijn middelvinger tussen de lipjes en haal hem door haar gleufje omhoog tot ik haar meisjesbultje voel. Ik wrijf daar zachtjes tegenaan, ik voel hoe het reageert en hoe Imáren zich daardoor tegen mijn hand aanduwt.
Ik ga languit op Imáren liggen en beweeg me over haar lijf omlaag, tot ik met mijn gezicht tussen haar benen ben aangeland. Ik spreid haar benen, steek mijn tong tussen haar gleufplooien en lik ze uit elkaar. Een tijd lang bewerk ik haar zo, iedere keer ook haar bultje likkend, met als gevolg dat ze steeds meer onder mijn aanrakingen kronkelt, haar gleufje stevig tegen me aandrukkend. Als ik voel dat ze er helemaal voor klaar is schuif ik me weer naar boven, onderweg nog een keer haar heerlijke stevige borsten bewerkend. Ze zijn echt niet groot maar toch heel aanwezig, met twee trotse tepels die hard in mijn huid priemen. Als ik me dan uiteindelijk tussen Imáren’s benen nestel en mijn lans voor haar gleufje breng hoor ik hoe ze een beetje angstig inademt.
‘Wat is er, Imáren?’ Ze aarzelt even en dan: ‘Doe je voorzichtig?’ Och, mijn lieve nonnetje. Als antwoord pak ik haar stevig beet en draai me met haar op mijn rug, zodat zij op me komt te liggen. ‘Weet je Imáren’, fluister ik, misschien moet jij dan maar het initiatief krijgen. Schuif je maar rustig op mijn lans en dan voel je zelf het beste hoe het gaat.’ Imáren kijkt me verbaasd aan, geeft me dan een zoen. Ze spreidt haar benen wijd en schuift zich zachtjes eerst tegen mijn lans, zoekt het kopje op met haar ingangetje. Daarna schuift ze zich er een stukje overheen, ‘ohw’ kreunend. Ze is zó lief…
Dan schuift ze haar schachtje steeds verder over mijn lans, tot ik merk dat ze hapert en zelfs helemaal stopt. ‘Doet het pijn?’ vraag ik. Ze knikt en ik merk hoe ze moeite doet door haar vliesje heen te komen, maar het lukt haar nog niet. ‘Kom weer een stukje omhoog, Imáren en duw je dan ineens hard naar beneden, je zal echt even moeten doorzetten. Of zal ik het doen?’ Ze schudt nee en doet vervolgens wat ik heb gezegd, ze schuift zich bijna van mijn lans en drukt zich dan ineens heftig er weer overeen. Een beetje helpend beweeg ik tegelijk mijn bekken omhoog zodat mijn lans haar wat tegemoet komt en dan lukt het, ik voel hoe ze ineens helemaal over me heen schuift en ik diep in haar ben aangekomen. Ik hoor haar snikken, til haar gezichtje op en kus haar tranen weg, terwijl ik haar over haar rug en billen wrijf om haar op haar gemak te stellen.
Als Imáren een beetje is bekomen van de emotie en de pijn begint ze zachtjes over mijn lans op en neer te schuiven, ik merk dat ze er langzaamaan wat plezier in krijgt. Af en toe ontsnappen haar wat kreuntjes en dan duurt het niet meer lang voordat ze een eerste orgasme op mij beleeft. Ik stimuleer haar om door te gaan, streel haar waar ik maar kan, bewerk tussen onze lijven in haar tepels, knijp ze wat en het werkt, Imáren blijft lang klaarkomen.
Dat is het moment om aan mezelf te gaan denken. Ik klem haar weer goed tegen me aan en draai me met haar om, spreid haar benen en schuif me diep in haar. Dit kleine mooie slanke nonnetje dat nu weerloos onder me ligt roept behoorlijk wat instincten in me op, ik wil haar nu echt graag lang en diep doorboren, haar helemaal tot de mijne maken. Imáren weet geloof niet goed wat haar overkomt nu ik zo het initiatief heb overgenomen, maar dat went wel voor haar.
Ze voelt heerlijk nauw en met het grootste plezier drijf ik mijn lans steeds weer in haar. Het fijne is dat Imáren ondertussen goed blijft klaarkomen, ze heeft er talent voor en niet lang daarna stort ik voor het eerst mijn zaad in haar. Vooraf vertelde ze me dat haar maandstonden nog maar net voorbij zijn, dus is het veilig. We genieten van elkaar zo lang als het kan, maar als we horen dat de Metten bijna zijn afgelopen vertrekt Imáren snel, met de vurige belofte dat ze vaker mijn bed zal bezoeken.
Leven zonder Imáren
De zes maanden zijn uiteindelijk voorbij gevlogen en totaal onverwacht is er ineens een koets de oprijlaan opgereden die mij naar Firenze gaat brengen, naar de professore, om mijn ogen te checken. In vliegende haast helpt Imáren me het meest noodzakelijke in te pakken en omdat zowel de Moeder-overste als de man die mij moet begeleiden er met hun neus bovenop staan houd ik het eenmaal buiten bij een korte beleefdheidsgroet, waarna we in vliegende vaart vertrekken.
In Firenze blijkt dat het zo is als ik al dacht, mijn ogen zijn alleen maar slechter geworden en de professore concludeert dat ik er mee zal moeten leren leven. Op zijn best zie ik soms goede contouren als iets of iemand het zonlicht achter zich heeft, verder is alles meestal wazig, alsof het heel mistig is en je door de nevel alleen dichtbij wat schimmen ziet bewegen. Omdat hiermee de behandeling is afgelopen word ik tot mijn schrik niet teruggebracht naar het klooster, ik zal weer thuis gaan wonen. Ik vind het verschrikkelijk dat ik hierdoor geen fatsoenlijk afscheid heb kunnen nemen van Imáren en van de paar andere mensen die ik in het klooster heb leren kennen.
In het begin gaat thuis iedereen heel voorzichtig met me om, maar als ze merken dat ik me redelijk goed red en meestal zonder al teveel problemen mijn weg wel vind herneemt mijn gewone leven zijn gangetje. Mijn enige heel erg grote probleem is dat ik eigenlijk Imáren ontzettend blijf missen. Natuurlijk, zeker ook het samenvoegen van onze lichamen tijdens die heerlijk nachten samen mis ik, maar daar heb ik hier wel alternatieven voor want de kamermeisjes zijn heel willig en nu ik eenmaal de smaak van mijn lans in meisjes steken te pakken heb weet ik al snel enkelen van hen regelmatig in mijn bed te krijgen.
Maar daar blijkt het niet om te gaan, wat ik vooral mis is de aanwezigheid van Imáren in mijn leven, haar lieve giecheltjes, hoe ze ondanks de beperkingen van het kloosterleven toch heel positief in het leven staat, maar vooral mis ik haar aan mijn zijde, hoe ze me hielp weer een gelukkig mens te worden. Daarom besluit ik na enkele maanden van verlangen naar haar om de lange geheime trap af te dalen naar de koeienschuur, rond de tijd dat ze meestal de koeien melkt. Gelukkig vind ik vanuit onze wijnkelder in de gewelven zonder al te veel moeite de ingang naar de trap en na een kwartier van eindeloos veel tredes kom ik voor de gesloten deur naar de stal te staan.
Met veel moeite weet ik het hooi dat er tegen opgestapeld ligt zo ver te verschuiven dat ik me door een kier kan wringen. Eenmaal binnen merk ik aan alles dat ze er nog niet is, de koeien loeien als ze mij horen onrustig, het teken dat hun uiers nog vol zitten. Bijna uit de macht van de gewoonte toen ik hier verpleegd werd loop ik naar de plek waar de emmers altijd staan. Als ik onder de eerste koe ben gezeten melk ik haar in snel tempo, genietend van het geluid en de geur van de harde straaltjes melk en van de rustgevende geluiden van de buik waar mijn hoofd tegenaan rust.
Ik heb net nummer twee van de drie koeien leeg gemolken als Imáren arriveert en een verrast gilletje laat horen. Ik laat de derde onrustig loeiende koe voor wat ze is, sta op en meteen daarna voel ik hoe mijn lieve nonnetje zich tegen me aan perst. Dit heb ik zó gemist en op hetzelfde moment besluit ik dat ik Imáren in mijn leven wil hebben, voorgoed. Nadat we zijn uit geknuffeld gaan we in het hooi liggen en zoenen we elkaar tot we allebei buiten adem zijn. Verder durven we niet te gaan en als we daarna wat aan het praten raken vertel ik Imáren hoe graag ik met haar zou willen trouwen. Opnieuw perst ze zich tegen me aan, wat mij een duidelijk antwoord lijkt. Hoe we het gaan doen weet ik nog niet maar dit meisje wordt mijn echtgenote!
De Pauselijke zoutoorlog
Enkele maanden gaat het zo door, meerdere keren per week daal ik de lange trap af naar de koeienschuur, waar ik dan de koeien melk tot Imáren er is, waarna we een tijdje knuffelen en eindeloos veel met elkaar praten. Wat blijkt is dat we liefst allebei een boerderijtje zouden willen hebben, met daarin onze kindertjes om ons heen.
Maar juist in de periode dat ik dit met madre wil gaan bespreken loopt de ruzie met de Paus in Roma hoog op en trommelt padre me op om mee te gaan naar het Vaticaan, in een poging het tij nog te keren. Bij terugkomst blijkt de hele stadsraad van Signores het eens te zijn met mijn broer Giacomo en beginnen de voorbereidingen om een belegering vanuit Roma te doorstaan.
Het lukt me in die drukke tijd nog één keer om naar Imáren te gaan en ik beloof haar plechtig dat ik zal terugkomen. Gelukkig hoef ik me bij een belegering geen zorgen om haar te maken, de Paus zal het klooster absoluut met rust willen laten.
En inderdaad, enkele maanden nadat we in Roma waren staat Zijne Eminentie Cardinale Pierluigi Farnese met een grote Pauselijke legermacht voor de poort van Perugia en eist hij binnengelaten te worden. Het wordt een felle strijd maar uiteindelijk wint hij die en neemt hij de stad in zijn bezit. Als straf voor de adel van Perugia laat hij henzelf de daken van hun palazzi slopen en bouwt hij daarna op de fundamenten en restanten van de woningen een groot fort, het Rocca Paolina, als teken van de Goddelijke én de Wereldse macht van de Paus.
Als dus duidelijk wordt dat Pierluigi Farnese gaat winnen is het totale paniek in de stad en dan blijkt het een heel groot geluk te zijn dat Imáren mij ooit die geheime gang wees. Vooral de adel en notabelen weten dat ze voor hun leven moeten vrezen en willen graag hun vrouwen en kinderen in veiligheid brengen. Vanaf dat moment breng ik dagenlang in kleine groepjes hun vrouwen en kinderen via de lange pikdonkere trap naar beneden, naar het klooster. Daar worden ze liefdevol opgevangen, terwijl boven in de stad hun mannen en zonen en broers achterblijven.
Als er uiteindelijk niemand meer naar beneden hoeft te worden gebracht kan ik verder niks meer doen en met pijn in mijn hart laat ik padre, mijn broer en alle andere mannen die ik ken achter, als dwangarbeiders ploeterend om hun eigen stad te verruïneren.
Een eigen bed
In het klooster krijgen madre en mijn zus samen precies zo’n cel als waar ik die zes maanden alleen in lag. Al gauw leren ze Imáren kennen en als ik madre na een tijdje vertel dat zij mijn grote liefde is geeft ze me na enig aandringen haar zegen, in de wetenschap dat echt alles anders is geworden en de oude verhoudingen op hun kop staan. Madre doet vervolgens een goed woordje voor ons bij Moeder-overste en ook zij geeft zonder al teveel problemen toestemming dat Imáren uitreedt, waarna we nog diezelfde dag door de rector van het klooster worden getrouwd.
En zo delen ook wij uiteindelijk een cel, niet ver van die van Madre en mijn zus, een piepkleine ruimte maar die groot genoeg is voor ons tweeën, omdat er een bed in staat, wat nu alles is dat we nodig hebben.
Hoe het verder gaat weten we niet, maar als de rust in de stad weerkeert zullen we vast ergens door iemand een pachtboerderijtje gegund krijgen. Tot die tijd werken we op het bed ijverig aan ons andere grote doel, aan het krijgen van de kindjes die we graag in dat boerderijtje zullen laten opgroeien.
Dankjewel dat je dit sprookje las!
Liefs, Zazie
Uiteindelijk heb ik alleen geschreven over slechtziendheid en ik hoop echt dat het een beetje realistisch overkomt. Het speelt zich af in het oude Italië, met minder hulpmiddelen dan er nu zijn.
Enjoy! X. Zazie
Het lukt me amper mijn vader en mijn broer bij te houden, zoveel haast als ze hebben om weer uit het Vaticaan weg te komen. Het overleg met de Paus leverde duidelijk niet op wat ze ervan verwachtten. Gelukkig maken ze nogal veel lawaai waardoor ik ze als ik wat achterop raak toch kan blijven volgen. Vlak voordat hij het grote plein opstormt stopt mijn vader ineens en buldert in mijn richting: ‘Francesco, waar blijf je nou!’ Ik reageer niet, hij weet allang dat ik nog amper iets zie en hij moet maar wachten tot ik er ook ben.
Niet veel later zoeken de vier paarden voor onze koets zich een weg over het plein, zigzaggend door de drukte, wat extra lastig is om dat het plein ook nog eens vol staat met materialen voor de bouw van de Sint Pieter. Op de heenweg al mopperde mijn vader dat wel duidelijk was waar ‘die omhoog gevallen Farnese’ al dat roofgeld voor nodig heeft. En of hij zich niet beter bezig kan houden met die afvallige monnik Maarten Luther en z’n dwaallichten, die rond bazuinen dat Jezus het zo allemaal niet bedoeld heeft en dat het dus wel wat soberder mag worden in Roma…
‘Die omhoog gevallen Farnese’ is Alessandro Farnese ofwel Zijne Heiligheid Papa Paulus III. Al zo lang als iedereen zich kan herinneren verdelen de belangrijkste families van Italië de posten in de katholieke kerk onder elkaar, en dit keer zijn het dus die van Farnese die de heilige Stoel wisten te bemachtigen. Met als gevolg dat ‘hun’ Papa inmiddels al allerlei leden van zijn familie op mooie baantjes zette, meestal als kardinaal of bisschop.
Mijn familie Baglioni is de belangrijkste van Perugia, Umbrië, dat sinds dertienzeventig bij de ‘Pauselijke staten’ hoort en mijn vader is de voorzitter van de raad van Signori. Hoewel de Paus het dus formeel voor het zeggen heeft in onze stad, kreeg de adel van Perugia toch altijd veel vrijheid om het bestuur naar eigen inzicht in te richten en ook om eigen belastingen te heffen, vooral op het kostbare zout dat onze stad niet in Roma maar in Siena koopt. En daar zit nu het probleem, Papa Paulus III heeft voor al zijn projecten veel geld nodig en eist dat onze stad zíjn dure Romeinse zout gaat kopen. De stad weigert dat, we zijn zelfs gestopt met zout in levensmiddelen te gebruiken, om te voorkomen dat Roma er belasting over kan innen. Maar nu is er dus een ultimatum gesteld, op korte termijn moet Perugia al haar zout gaan kopen in Rome…
Om indruk te maken met zijn familie heeft mijn vader deze keer zelfs mij opgetrommeld om mee naar de paus te gaan, om hem om te praten, maar ik heb niet de indruk dat het veel heeft geholpen. Mijn oudere broer Giacomo en ik zitten na afloop in de moeizaam voortuit kruipende koets zwijgend naar het gefoeter van mijn vader te luisteren, maar als die een korte stilte laat vallen vraag ik snel: ‘Padre, wie was die man die naast de Paus stond?’ Even zwijgt mijn vader, dan, op een meer waakzame toon: ‘hoe weet jij dat nou, Francesco, jij kan toch niet goed zien en hij heeft toch niks gezegd?’ ‘Padre, hou ‘ns op, ik zie niet veel meer, maar ik heb nog wel steeds oren hoor.’
‘Oké oké, rustig maar,‘ bromt padre, ‘dat was Pierluigi, die bastaardzoon van Farnese, sinds kort is hij kardinaal.’ ‘Nou, die heeft dus wél wat gezegd, padre, ik hoorde hem fluisteren ‘Heilige Vader, houdt ze aan het lijntje, ik heb nog wat tijd nodig.’
Na een diepe stilte reageert Giacomo als eerste: ‘ik wÍst het wel padre, daarom kregen we geen hard ultimatum, ze zijn iets van plan.’
Padre: ‘dat kan ik niet geloven.’
Giacomo: ‘nou, dan gelooft u dat niet, maar het klopt met wat onze spionnen rapporteren, het Vaticaan bereidt in ’t geniep een veldslag voor. En reken er maar op dat Pierluigi die gaat aanvoeren, hij staat bekend als een van de beste legeraanvoerders….
Vijftienhonderdnegenendertig, éen jaar eerder
‘Francesco, let nou toch eens op waar je loopt, jongen.’ Voor de zoveelste keer de laatste tijd stoot ik tegen een of ander meubel en hoewel mijn moeder best wel weet dat ik niet altijd goed kan zien begint het haar te irriteren. ‘Scusi madre, alles staat hier ook steeds anders.’
Eerst kijkt madre me ongelovig aan, dan pas reageert ze: ‘Francesco, kom nou, al die meubels staan hier al zo ongeveer op dezelfde plaats sinds je verre overgrootouders dit paleis bouwden.’ Tja, wat natuurlijk ook wel klopt, ik grinnik om haar gevatheid en antwoord: ‘nou ja, madre, weet u, het is eigenlijk meer alsof mijn ogen steeds waziger worden. Gisteren in de stad ging het ook al vaak fout.’
Ik was zeventien geworden en na de saaie lunch waar de hele familie bij aanschoof ben ik later op de middag met mijn vrienden de stad in getrokken om lol te maken. Sinds een tijdje gaan we achter de meisjes aan, waarvan er altijd genoeg te vinden op de markt, van buiten de stad boerenmeisjes met hun boerenwaren of de talloze dienstmeisjes die inkopen doen voor hun meesteres. Inmiddels zijn we er al heel bedreven in om hen om onze vinger te winden, om ze niet al te lang daarna onverbloemd aan onze lans te steken. Het is een fijn zorgeloos leven zoals mijn vrienden en ik dat mogen leiden, we zijn allemaal tweede of derde of wat dan ook zonen, zonder de last van de erfelijke opvolging. Overdag hebben we op vaste tijden lessen in van alles en nog wat, maar daarbuiten kunnen we doen waar we zin in hebben.
Maar de laatste tijd is er dus ook dat andere, dat met mijn ogen, want ook in de stad loop ik net als thuis steeds vaker zomaar ergens tegenop. Tot nu toe kon het me niet veel schelen, m’n ogen doen soms wat pijn en worden dan wazig maar dat ging altijd wel over als ik er wat in wreef of ze een tijdje dicht deed. Maar nu lukt me dat niet meer, het wordt erger en de laatste tijd heb ik het er daardoor steeds moeilijker mee. Ik maak me echt zorgen en langzamerhand voel ik me heel anders dan toen ik jonger was. Ik was altijd opgewekt en vrolijk, daarom noemde madre mij toen ik kleiner was altijd haar nagekomen zonnestraaltje, maar door wat er met mijn ogen aan de hand is ben ik erg onzeker aan het worden.
Steeds vaker pieker ik over wat er toch aan de hand is, en nu madre er over begint komen mijn zorgen daarover ineens volledig naar boven en krijg ik spontaan een huilbui. Ze trekt me troostend tegen haar aan en dan, als ik weer wat tot rust ben gekomen, vertel ik dat het erger wordt en dat ik bang ben dat ik steeds minder zal kunnen zien.
Ik zie dat ze schrikt, we hebben het er wel eens over gehad maar tot nu toe kwam ze niet in actie. Maar nu wél, binnen de kortste keren regelt madre per koerier een afspraak met een ‘professore di medicina’ van de universiteit van Firenze. Enkele dagen later al ben ik daarnaartoe onderweg en omdat mijn ogen niet meer betrouwbaar zijn moet ik van madre in een koets reizen, in plaats van wat ik veel liever zou doen op mijn eigen paard.
We komen tegen de avond aan en vroeger kon ik er altijd erg van genieten om in Firenze te zijn. De bedoeling is dat ik over een tijdje net als Giacomo hier ga studeren, maar het lijkt nu alsof mijn hele leven op losse schroeven is komen te staan en in een sombere bui bekijk ik de drukte op de Pontevecchio, terwijl de koets zich een weg baant naar ons huis aan het Piazza della Signoria.
Na een onrustige nacht word ik al vroeg bij de professore verwacht en omdat ik totaal niet gerust ben op de uitslag van zijn onderzoek loop ik zenuwachtig richting de medische faculteit, samen met de begeleider die de professore me toestuurde.
Amper twee uur later kan ik alweer vertrekken, met behoorlijk slecht nieuws, de professor heeft het allemaal in een brief beschreven. Wat ik ervan begrepen heb zetten mijn ogen af en toe uit doordat er dan teveel vocht in zit, waardoor er van binnen van alles beschadigd raakt. Ik moet minstens een half jaar mijn ogen rust geven door ze niet te gebruiken.
De terugreis duurt eindeloos lang en hoewel ze het probeert te verbergen zie ik bij thuiskomst dat madre enorm van streek raakt door het bericht. Maar als ik dan vraag hoe erg het is stelt ze me gerust en zegt ze dat alles goed komt…
Eenzame opsluiting
Maar het komt helemáal niet allemaal zomaar goed, want madre regelt voor mij een plaatsje in het verpleeghuis van het Benedictinessen-klooster, beneden in het dal, buiten de zuidelijke stadspoort van Perugia. De afspraak is dat ik daar minstens een half jaar verpleegd word. Iedere dag voor de zon opkomt zullen mijn ogen afgesloten worden met doeken met een speciale medicinale lotion en alleen tijdens de nacht mogen ze af.
Meteen al vind ik het verschrikkelijk, doordat ik helemaal niks zie ben ik noodgedwongen aangewezen op mijn kamer, en omdat die volgens mij nog kleiner is dan de cel van een non kan ik eigenlijk niks anders doen dan maar een beetje op bed hangen. De keren dat ik er toch af ga om me te wassen of naar het gemak te gaan stoot ik overal tegenaan, waardoor ik bang word om me te bewegen en steeds meer geïsoleerd raak. Mijn enige dagelijkse contact is met suora Immaculata die mijn ogen iedere morgen en iedere avond behandelt. Zij is een oudere non die misschien al wel alle ellende van de wereld heeft gezien en die mij het gevoel geeft dat ik maar een zeurderig rijkeluiszoontje ben.
Dat is misschien ook wel zo, maar ik kan er niks aan doen, mijn gevoelens overkomen me, de ene keer ben ik verdrietig en wanhopig, een volgende keer vooral heel boos en opstandig. Aan het einde van de eerste maand is er eigenlijk niet veel meer over van de vrolijke jongen die ik vroeger was, somber en terneergeslagen als ik nu ben. Ik voel me een menselijk wrak, vol zelfmedelijden, opgesloten tussen vier muren waar ik nooit voor gekozen heb, zonder ook maar een greintje aandacht van iemand die wat met mij van doen wil hebben. Van een rijk leven in een mooi huis en met vrienden waarmee ik de stad op stelten zette en achter de meisjes aanging ben ik een nietsziende nietsnut geworden. Hele dagen lig ik zo op mijn bed, liefst slapend en als ik wakker ben piekerend over hoe dit verder moet.
Dat is de situatie waarin ik me bevind als het nonnetje Imárenianigina in mijn leven komt. Zoals steeds word ik in de ochtend voordat de zon opkomt wakker gemaakt om mijn ogen te verbinden. Maar deze keer gebeurt dat niet door de harde stem en stevige knuisten van suora Immaculata maar door een zachte meisjesstem en door handen die behoedzaam mijn schouder beroeren: ‘Buongiorno signore, wordt u alstublieft wakker, ik wil u graag verzorgen.’ Als ik mijn ogen verbaasd open zie ik in het flauwe licht van een kaars de wazige contouren van een jonge non, die aan het hoofdeinde van mijn bed klaar staat met op een schaal de windselen om mijn ogen te verbinden.
Het is mijn gewoonte om naakt te slapen en in een schrikreactie trek ik het linnen omhoog dat tot ver onder mijn navel is afgegleden. Het leidt tot een lief giecheltje van het nonnetje, dat me natuurlijk allang uitvoerig heeft staan bekijken. Ik schaam me, iets waar ik bij suora Immaculata nooit last van had, omdat die me meer als een ding en op zijn best als een onmondige patiënt behandelde. Maar nu met dit jonge in een habijt weggestopte meisje, jeetje, ik wist niet dat je zo vroeg al non kan zijn, als je het mij vraagt is ze hooguit zestien, nog jonger dan ik. Als ik zedig met het linnen om mijn middel wat meer rechtop ben gaan zitten stelt ze zich voor: ‘buongiorno Signore Francesco, ik ben novizio Imárenianigina, maar alle zusters hier noemen me novizio Imáren, om niet over hun tong te struikelen,’ waarna ze weer dat leuke giecheltje laat horen.
Zonnewarmte
Ik weet niet hoe dit jonge nonnetje dat doet maar voor het eerst voelt het weer alsof de zon schijnt, alsof ze niet alleen een kaars meebracht om zich bij het verbinden van mijn ogen bij te lichten maar ook de warmte van de zon in deze koude cel bracht. Ik beleef het alsof deze kleine kale ruimte bijna direct iets meer een thuis wordt, en dat alleen maar omdat dit meisje me behandelt alsof ik een mens ben en niet een lastig ding. Ik beantwoord haar begroeting met: ‘buongiorno novizio Imáren, ik ben Signore Francesco Baglioni maar iedereen noemt mij Francesco.’ Weer dat giecheltje: ‘dan mag jij mij Imáren noemen, maar alleen als er geen andere suore bij zijn.’ En zo hebben we dus direct samen al een soort geheimpje.
Dan: ‘ik wist al dat jij Francesco bent, hoor, ik zag je wel eens in de verte. Ik ben een zusje van Pietro.’ Er begint iets te dagen en met verbazing kijk ik haar aan, Pietro is de beste vriend van mijn oudste broer Giacomo en hij vertelde het wel eens, achteloos bijna, dat hij thuis de enige jongen is en dat er verder boven en onder hem een eindeloze rits zusjes is geboren. Om het familiekapitaal niet op te laten gaan aan bruidsschatten worden ze op éen na op hun veertiende allemaal naar het klooster gestuurd. Heel veel families in Italië doen dat zo, dat mes snijdt aan twee kanten want zo blijven de kloosters goed vol en blijft ook het familiekapitaal gespaard.
Ik heb er nooit ook maar één seconde bij stil gestaan wat dat betekent voor al die meisjes en het is alsof dit als een bliksemschicht bij me inslaat, nu ik hier net als zij opgesloten zit kan ik bijna niet begrijpen dat je dit die meisjes aan doet, en dat nog wel voor hun hele leven terwijl het voor mij maar een half jaar is. Imarén ziet dat haar situatie tot me doordringt en vertelt dan met zachte stem dat ze hier inmiddels al bijna twee jaar is, nog maar een paar jaar voordat ze gewijd wordt tot non. Eigenlijk schaam ik me nu nog meer dan toen ze me net bijna bloot zag, dat wij jongens alleen maar denken aan onze lol en nooit stil staan bij het lot van onze zusjes, die dus als het er te veel zijn in kloosters worden weggestopt.
Maar gelukkig pakt Imarén nu de koe bij de horens en zegt ze: ‘Alora Francesco, aan de slag, ik moet je gaan verbinden. Moet je nog naar het gemak?’ Ik knik ja, verbaasd dat ze dit zo begripvol vraagt, dit is namelijk zo’n beetje de enige keer per dag dat ik een beetje kan zien waar ik loop. Dan zegt ze: ‘ga dan maar gauw, en let goed op wat je onderweg tegen komt, zodat je straks met die windselen om de weg ook nog weet.’ Opnieuw kijk ik haar met open mond aan, suora Immaculata wees me daar nog nooit op en zelf had ik ook niet het benul om me beter te gaan voorbereiden op niks kunnen zien.
En weer is daar dat giecheltje: ‘doe je wel eerst een broek aan? Ik kan er denk ik wel tegen maar sommige van de nonnen hier zijn al oud en zitten niet te wachten op een hartverlamming.’ Ik voel hoe het bloed opnieuw naar mijn hoofd schiet, dit keer niet van schaamte maar meer van een soort van opwinding. Tegelijk besef ik dat ik al een tijdje niet meer heb gedacht aan mijn toestand, dankzij dit leuke nonnetje.
Het kloosterleven
Tijdens het verbinden van mijn ogen vertelt Imáren dat suora Immaculata gisteravond plotseling erg ziek werd en nu met hoge koorts in bed ligt. Moeder overste had de oude non expres aan mij toegewezen omdat ze erg vakkundig is, maar nu zij is uitgevallen en iedere ervaren non druk bezet is, bleef er niks anders over dan Imáren aan mij toe te wijzen, want ogen verbinden is tensImáren niet het aller-moeilijkste wat er is. Buon Dio, alsjeblieft goede god, wees mij genadig en zorg alsjeblieft dat suora Immaculata nog een tijdje ziek blijft, niet heel erg maar wel nét genoeg om niet weer aan mijn bed te kunnen komen.
Imáren vertelt me terwijl ze me verbindt verder over het kloosterleven, hoe de nonnen hier hun leven leiden en wat hun taken zijn. En ook dat de nonnen tussen dat alles door zeven keer per etmaal bij elkaar komen om te zingen en te bidden, en dat de novicen daaraan deel moeten nemen behalve bij de metten om drie uur in de nacht, dan mogen ze doorslapen. Ook legt ze me de plattegrond van het klooster uit. Het zijn vier vleugels zijn die samen een carré vormen, met in het midden de ‘Binnenhof’, met grote bomen tegen de hitte en daaromheen de overdekte wandel-gaanderijen.
Alleen de nonnen mogen in de Binnenhof komen en om hen de afzondering te geven die vereist is heeft de verpleegafdeling, die een van de vier vleugels is, aan de zijde van de Binnenhof geen ramen. Voor de patiënten is er de ‘Buitenhof’, waarin ook de kloosterboerderij, de boomgaard en de moestuin te vinden zijn en die verder volledig is omgeven door hoge kloostermuren. Als er zich, wat zelden voorkomt, bezoek voor de patiënten aandient wordt dat door een speciaal daarvoor aangelegde en volledig afgeschermde oprijlaan geleid, om ook dan de nonnen te vrijwaren van de buitenwereld.
Terwijl Imáren inmiddels mijn ogen heeft behandeld met de lotion en met de windselen weer helemaal van het licht afschermt zit ik de mijmeren over wat dit allemaal voor haar moet betekenen. Inmiddels kan ik me een béetje voorstellen hoe het is om zo te leven, het is toch niet te geloven dat al die adellijke meisjes gewoon maar worden gedwongen om hierin mee te gaan en de rest van hun leven opgesloten worden. Imáren vertelt dat er zelfs nog tantes van haar hier wonen en voor het eerst voel ik geen medelijden meer met mezelf maar des te meer met al die meisjes die dit allemaal al zo jong overkomt.
Voor ik besef wat ik doe leg ik mijn handen op de hare, die net op dat moment behoedzaam en zoveel zachter dan suara Immaculata deed een laatste knoop in de windselen aanbrengen. Heel even laat ze haar handen onder de mijne liggen, dan trekt ze ze terug, terwijl ze ineens heel verlegen fluistert dat ze straks terugkomt om te kijken hoe het met me gaat En weg is ze, me in verwarring achterlatend terwijl ik luister naar het steeds zachter wordende geruis van haar habijt.
Zoals gewoonlijk weet ik niks anders te doen dan op bed te gaan liggen, in afwachting van weer een eindeloos lange saaie dag. Ik mijmer door over het leven dat Imáren hier moet leiden, en of het nou het besef is dat zij toch wel heel dapper moet zijn, of dat ik me ineens realiseer dat ik inmiddels maar een zielig ventje ben geworden, ik weet het niet wat het precies is maar als een bliksemschicht dringt het besef binnen dat ik in actie moet komen. Ik kom omhoog en zwaai mijn benen buiten het bed, om meteen mijn voeten hard tegen de hoge kruk te stoten waar zojuist Imáren nog op zat. Mijn eerste reactie is weer ontmoedigd terug op bed te vallen maar gelukkig houdt mijn besef dat ik door moet zetten stand en voorzichtig ga ik staan.
Het eerste begin
Met mijn handen voor me uit ga ik op weg naar de deur en even later loop ik tastend en zoekend over de gang die ik een uur eerder nog afliep richting het gemak. Zoals Imáren me zei te doen heb ik zo goed mogelijk onthouden waar er obstakels zoals kasten of banken staan en het werkt, ik stoot me slechts enkele keren voor ik bij het gemak ben aangekomen. Ik hoef nog niet echt, toch ga ik eerst maar eens rustig zittend een plasje doen en ondertussen kom ik tot het besluit om de eetzaal te gaan zoeken. Tot nu kreeg ik driemaal daags te eten in mijn cel, maar ik wil mensen zien, of ehm, nou ja, om me heen hebben en nadat ik mijn broek heb opgetrokken en zorgvuldig heb gecheckt dat mijn opperkleding weer goed zit ga ik tastend en zoekend op pad.
Tot mijn verrassing blijkt dit niet heel moeilijk te zijn want de geur van vers brood en het geluid van stemmen leiden me in de goede richting. Aan de geluiden te horen die nog ver weg klinken gaat het om een lange gang en het voelt wél eng om die zo maar op goed geluk in te lopen. Daarom besluit ik om met mijn hand permanent in contact met de muur de gang af te gaan lopen. Uiteindelijk, na toch wel behoorlijk wat hindernissen van kasten ed. kom ik bij de ingang van de eetzaal aan. Terwijl ik door de openstaande deur schuifel, realiseer ik me dat het nu wel echt moeilijk gaat worden want er zijn veel geluiden en ik heb geen idee hoe ik bij een tafel moet komen. Net op dat moment wordt mijn rechterhand vastgepakt en klinkt het zachtjes: ‘Ciao Francesco.’
Imáren! Ik kan me niet herinneren ooit zo blij te zijn geweest.
De dagen en weken daarna helpt Imáren me in het toch mijn weg te vinden. In het begin gaat het vooral om de obstakels te leren kennen en als dat allemaal tot iets meer zelfvertrouwen leidt leert Imáren me, behalve met mijn handen te tasten, mijn oren en het gevoel van mijn huid te gebruiken. Zo leer ik luchtstromen herkennen, zoals hoe de wind verandert als die om de hoek van het gebouw komt zetten. Ik leer dankzij het ruisen van bladeren te bepalen waar struiken of bomen staan, of hoe mensen in mijn nabijheid de weg wijzen als ik hoor hoe ze voor me lopen, van me af bewegen of juist dichterbij komen.
Het fijnste zijn de avonden, als het donker is geworden en Imáren de windselen weghaalt. Ik heb niet de indruk dat de lotion erg helpt en eerlijk gezegd had ik dat ook niet verwacht, langzaam maar wel heel zeker worden mijn ogen echt slechter. Daarom gebruiken we samen de tijd dat ik nog redelijk kan zien om in het donker dezelfde routes te lopen die ik overdag al liep met verbonden ogen en op de een of andere manier helpt dat me ontzettend, om te leren vertrouwen op mijn gevoel, mijn gehoor en mijn tastzin. Wat ik kan zien blijkt meestal heel goed te kloppen met wat ik op mijn nieuwe manier waarnam en na enkele maanden beweeg ik me met bijna evenveel zelfvertrouwen als vroeger door het leven.
Kloostergeheimen
Het meest bijzondere nog is dat doordat ik niets zie andere gewaarwordingen extra scherp worden. De aanrakingen van Imáren komen steeds als schokjes binnen, als kleding die bij droog weer statisch is en vonkjes geeft. Maar ook andere gewaarwordingen zijn heel bijzonder. Zo leerde Imáren mij om de koeien in de kloosterboerderij te melken, het is een van de andere taken die zij naast het verplegen van mij heeft. Ik heb intens genoten van hoe zij mij met haar handen om de mijne leerde om de uiers van de koe op de goeie manier te knijpen zodat de geurige melk in straaltjes in de emmer spuit. Ook deed ze me voor hoe ik ondertussen contact met het dier moet maken, met mijn hoofd tegen haar buik, waardoor ik haar warmte en het gerommel in haar buik leerde kennen. Of hoe Imáren me leerde koeienpoep te ruimen, daarbij afgaande op de geur, die ik vroeger zou hebben afgedaan als stank en die ik nu bijna kruidig vind ruiken.
Ook laat ze me wat geheimen van het klooster zien. Het meest bijzondere daarvan is wel de geheime gang die ze nog niet zo lang geleden ontdekte. De koeienstal staat tegen de rotswand van de berg waarop Perugia is gebouwd en bij toeval ontdekte ze die, toen op een dag de hooiberg zo laag werd dat er de bovenzijde van een deur tevoorschijn kwam. Samen scheppen we het hooi weg dat de deur verbergt waarna we een stukje de gang inlopen, die echter al snel overgaat in een steile trap. Imáren wil dat we daar stoppen maar ik ga verder, ik vermoed namelijk dat dit in de onderaardse gangen van onze stad gaat eindigen, ik wil dat zien.
En precies zo is het. Onderweg zijn er tot tweemaal toe aftakkingen maar door op het gevoel van de lichte luchtstroom op mijn huid af te gaan, kom ik uiteindelijk in de gewelven uit waarvan ik weet dat die ook onder ons paleis doorlopen. Ooit zijn mijn vrienden en ik er vanuit onze wijnkelders wel eens in gelopen maar omdat het allemaal pikdonker en vol schuifelende dieren met lichtgevende ogen was, hebben we ons maar snel weer uit de voeten gemaakt. Ik besef dat ik nu heel dicht bij thuis ben en genietend blijf ik even staan, alles in me opnemend. Ook denk ik terug aan de route die ik ging, om me die goed te blijven herinneren, je weet maar nooit. Weer terug in de koeienstal blijkt Imáren daar nog steeds op me te wachten en heel kort knuffel ik haar, als dank dat ik even in de stad kon zijn. Al was het dan in de pikdonkere gewelven, met mijn verbonden ogen maakt dat geen verschil, maar
het voelde echt alsof ze me met deze geheime gang een stuikje van mijn oude leven teruggaf.
Imáren en Francesco
De aantrekkingskracht tussen ons wordt steeds groter en zo vaak als mogelijk zoeken we elkaar op. Op een dag merk ik echter dat nadat Imáren van streeks is, als ze me smorgens wekt om mijn ogen te verzorgen. Gisteravond moest ze bij Moeder-overste komen en die gaf haar te verstaan dat de kloostergemeenschap over haar is gaan praten en dat ze buiten de pure verpleegmomenten om niet meer bij mij mag komen. Of het nou daardoor komt, geen idee, maar vanaf dat moment krijg ik dat lieve nonnetje geen moment meer uit mijn gedachten. Hoe minder ik haar zie, hoe meer ze in me kruipt en het gevolg is dat ik haar ontzettend begin te missen.
Al enkele weken heb ik alleen nog maar contact met Imáren als ze me verzorgt, tot op een nacht ik wakker word van een beweging in mijn cel. Ik weet direct dat het drie uur of net iets daarna is want in de verte hoor ik het gezang van de nonnen tijdens de Metten. Imáren vertelde me al eens dat novicen daar niet aan deel mogen nemen, omdat ze nog jong en in de groei zijn en hun nachtrust nodig hebben. Tegelijk met het moment dat ik als in een waas zie dat het Imáren is die me wakker maakte, hoor ik hoe haar nachtkleed van haar afglijdt, waarna zij mijn deken open slaat en naast mij in bed komt liggen, net als ik bloot. En dan, tegen me aan kruipend, rillend, trillend, zachtjes fluisterend: ‘Francesco, vergeef mij, al vanaf dat je hier bent wil ik me beheersen, maar het lukt me niet meer. Ik kan niet verder leven als ik niet éen keer met jou samen ben geweest…’
Hoe vaak heb ik hier niet aan gedacht, hoe het zou zijn om samen te komen met dit meisje, maar waar ik niet aan mocht denken omdat haar leven aan God is gewijd. Maar nu wil ze zich dus met mij verenigen en ik kan me niet voorstellen dat de goede God daar bezwaar tegen heeft. Ik neem haar in mijn armen, haar zachte lijf tegen me aantrekkend, haar lichaam waarvan ik me al zo vaak afvroeg hoe het zou voelen. Zachtjes streel ik haar rug terwijl Imáren trillend in mijn armen ligt en ik ga daar net zo lang mee door tot ze rustig wordt en zich over durft te geven aan ons contact.
Na een tijdje duw ik haar zachtjes op haar rug om haar te verkennen, om eindelijk met mijn handen alles van haar lichaam te mogen voelen. Hoe vaak heb ik hier niet van gedroomd en hier ligt ze nu, bereid om mij en mijn lans te ontvangen. Mijn lans, die meteen al hard werd, verlangend om dit meisje binnen te gaan.
Nu Imáren eindelijk bevrijd is van het habijt en de novicenkap voel ik voor het eerst haar haren. Ze zijn lang, dik, krullend en genietend laat ik ze als een waterval tussen mijn vingers door glijden. Haar gezichtje is fijn besneden, langzaam en teder laat ik de toppen van mijn vingers over haar voorhoofd, haar gesloten ogen, haar kleine neus, haar wangen en haar volle lippen glijden, die op het moment van contact een kusje tegen mijn huid geven. Ik kan niet anders dan haar kusje te beantwoorden en buig me over haar heen, een beetje op de tast haar lippen zoekend met de mijne. Al gauw hebben die elkaar gevonden en de zachtheid die ik nu beleef is niet te beschrijven.
Terwijl ik op mijn rechterzij naar haar toe lig beweeg ik mijn linkerhand over haar lichaam. Ze is een tikje te mager als je het mij vraagt, het nonnenleven is misschien wel wat hard voor haar. Haar buikje is ultraplat en ze beweegt het wat schokkerig als ik er overheen streel. Haar kleine borsten zijn mooie stevige bolletjes, de tepels fier omhoog. Ik streel ze en knijp er zacht in, ik voel hoe Imáren huivert en haar lijf wat strakker tegen me aan duwt. Dan ga ik met mijn hand verder omlaag, over haar buik richting de plek waar haar benen bijeen komen, naar haar gleufje dat daar tussenin op mij wacht. Zachtjes trek ik haar linkerbeen wat opzij en streel met mijn volle hand over haar plooitjes, ik voel hoe glad ze daar al is van haar vocht. Voorzichtig beweeg ik mijn middelvinger tussen de lipjes en haal hem door haar gleufje omhoog tot ik haar meisjesbultje voel. Ik wrijf daar zachtjes tegenaan, ik voel hoe het reageert en hoe Imáren zich daardoor tegen mijn hand aanduwt.
Ik ga languit op Imáren liggen en beweeg me over haar lijf omlaag, tot ik met mijn gezicht tussen haar benen ben aangeland. Ik spreid haar benen, steek mijn tong tussen haar gleufplooien en lik ze uit elkaar. Een tijd lang bewerk ik haar zo, iedere keer ook haar bultje likkend, met als gevolg dat ze steeds meer onder mijn aanrakingen kronkelt, haar gleufje stevig tegen me aandrukkend. Als ik voel dat ze er helemaal voor klaar is schuif ik me weer naar boven, onderweg nog een keer haar heerlijke stevige borsten bewerkend. Ze zijn echt niet groot maar toch heel aanwezig, met twee trotse tepels die hard in mijn huid priemen. Als ik me dan uiteindelijk tussen Imáren’s benen nestel en mijn lans voor haar gleufje breng hoor ik hoe ze een beetje angstig inademt.
‘Wat is er, Imáren?’ Ze aarzelt even en dan: ‘Doe je voorzichtig?’ Och, mijn lieve nonnetje. Als antwoord pak ik haar stevig beet en draai me met haar op mijn rug, zodat zij op me komt te liggen. ‘Weet je Imáren’, fluister ik, misschien moet jij dan maar het initiatief krijgen. Schuif je maar rustig op mijn lans en dan voel je zelf het beste hoe het gaat.’ Imáren kijkt me verbaasd aan, geeft me dan een zoen. Ze spreidt haar benen wijd en schuift zich zachtjes eerst tegen mijn lans, zoekt het kopje op met haar ingangetje. Daarna schuift ze zich er een stukje overheen, ‘ohw’ kreunend. Ze is zó lief…
Dan schuift ze haar schachtje steeds verder over mijn lans, tot ik merk dat ze hapert en zelfs helemaal stopt. ‘Doet het pijn?’ vraag ik. Ze knikt en ik merk hoe ze moeite doet door haar vliesje heen te komen, maar het lukt haar nog niet. ‘Kom weer een stukje omhoog, Imáren en duw je dan ineens hard naar beneden, je zal echt even moeten doorzetten. Of zal ik het doen?’ Ze schudt nee en doet vervolgens wat ik heb gezegd, ze schuift zich bijna van mijn lans en drukt zich dan ineens heftig er weer overeen. Een beetje helpend beweeg ik tegelijk mijn bekken omhoog zodat mijn lans haar wat tegemoet komt en dan lukt het, ik voel hoe ze ineens helemaal over me heen schuift en ik diep in haar ben aangekomen. Ik hoor haar snikken, til haar gezichtje op en kus haar tranen weg, terwijl ik haar over haar rug en billen wrijf om haar op haar gemak te stellen.
Als Imáren een beetje is bekomen van de emotie en de pijn begint ze zachtjes over mijn lans op en neer te schuiven, ik merk dat ze er langzaamaan wat plezier in krijgt. Af en toe ontsnappen haar wat kreuntjes en dan duurt het niet meer lang voordat ze een eerste orgasme op mij beleeft. Ik stimuleer haar om door te gaan, streel haar waar ik maar kan, bewerk tussen onze lijven in haar tepels, knijp ze wat en het werkt, Imáren blijft lang klaarkomen.
Dat is het moment om aan mezelf te gaan denken. Ik klem haar weer goed tegen me aan en draai me met haar om, spreid haar benen en schuif me diep in haar. Dit kleine mooie slanke nonnetje dat nu weerloos onder me ligt roept behoorlijk wat instincten in me op, ik wil haar nu echt graag lang en diep doorboren, haar helemaal tot de mijne maken. Imáren weet geloof niet goed wat haar overkomt nu ik zo het initiatief heb overgenomen, maar dat went wel voor haar.
Ze voelt heerlijk nauw en met het grootste plezier drijf ik mijn lans steeds weer in haar. Het fijne is dat Imáren ondertussen goed blijft klaarkomen, ze heeft er talent voor en niet lang daarna stort ik voor het eerst mijn zaad in haar. Vooraf vertelde ze me dat haar maandstonden nog maar net voorbij zijn, dus is het veilig. We genieten van elkaar zo lang als het kan, maar als we horen dat de Metten bijna zijn afgelopen vertrekt Imáren snel, met de vurige belofte dat ze vaker mijn bed zal bezoeken.
Leven zonder Imáren
De zes maanden zijn uiteindelijk voorbij gevlogen en totaal onverwacht is er ineens een koets de oprijlaan opgereden die mij naar Firenze gaat brengen, naar de professore, om mijn ogen te checken. In vliegende haast helpt Imáren me het meest noodzakelijke in te pakken en omdat zowel de Moeder-overste als de man die mij moet begeleiden er met hun neus bovenop staan houd ik het eenmaal buiten bij een korte beleefdheidsgroet, waarna we in vliegende vaart vertrekken.
In Firenze blijkt dat het zo is als ik al dacht, mijn ogen zijn alleen maar slechter geworden en de professore concludeert dat ik er mee zal moeten leren leven. Op zijn best zie ik soms goede contouren als iets of iemand het zonlicht achter zich heeft, verder is alles meestal wazig, alsof het heel mistig is en je door de nevel alleen dichtbij wat schimmen ziet bewegen. Omdat hiermee de behandeling is afgelopen word ik tot mijn schrik niet teruggebracht naar het klooster, ik zal weer thuis gaan wonen. Ik vind het verschrikkelijk dat ik hierdoor geen fatsoenlijk afscheid heb kunnen nemen van Imáren en van de paar andere mensen die ik in het klooster heb leren kennen.
In het begin gaat thuis iedereen heel voorzichtig met me om, maar als ze merken dat ik me redelijk goed red en meestal zonder al teveel problemen mijn weg wel vind herneemt mijn gewone leven zijn gangetje. Mijn enige heel erg grote probleem is dat ik eigenlijk Imáren ontzettend blijf missen. Natuurlijk, zeker ook het samenvoegen van onze lichamen tijdens die heerlijk nachten samen mis ik, maar daar heb ik hier wel alternatieven voor want de kamermeisjes zijn heel willig en nu ik eenmaal de smaak van mijn lans in meisjes steken te pakken heb weet ik al snel enkelen van hen regelmatig in mijn bed te krijgen.
Maar daar blijkt het niet om te gaan, wat ik vooral mis is de aanwezigheid van Imáren in mijn leven, haar lieve giecheltjes, hoe ze ondanks de beperkingen van het kloosterleven toch heel positief in het leven staat, maar vooral mis ik haar aan mijn zijde, hoe ze me hielp weer een gelukkig mens te worden. Daarom besluit ik na enkele maanden van verlangen naar haar om de lange geheime trap af te dalen naar de koeienschuur, rond de tijd dat ze meestal de koeien melkt. Gelukkig vind ik vanuit onze wijnkelder in de gewelven zonder al te veel moeite de ingang naar de trap en na een kwartier van eindeloos veel tredes kom ik voor de gesloten deur naar de stal te staan.
Met veel moeite weet ik het hooi dat er tegen opgestapeld ligt zo ver te verschuiven dat ik me door een kier kan wringen. Eenmaal binnen merk ik aan alles dat ze er nog niet is, de koeien loeien als ze mij horen onrustig, het teken dat hun uiers nog vol zitten. Bijna uit de macht van de gewoonte toen ik hier verpleegd werd loop ik naar de plek waar de emmers altijd staan. Als ik onder de eerste koe ben gezeten melk ik haar in snel tempo, genietend van het geluid en de geur van de harde straaltjes melk en van de rustgevende geluiden van de buik waar mijn hoofd tegenaan rust.
Ik heb net nummer twee van de drie koeien leeg gemolken als Imáren arriveert en een verrast gilletje laat horen. Ik laat de derde onrustig loeiende koe voor wat ze is, sta op en meteen daarna voel ik hoe mijn lieve nonnetje zich tegen me aan perst. Dit heb ik zó gemist en op hetzelfde moment besluit ik dat ik Imáren in mijn leven wil hebben, voorgoed. Nadat we zijn uit geknuffeld gaan we in het hooi liggen en zoenen we elkaar tot we allebei buiten adem zijn. Verder durven we niet te gaan en als we daarna wat aan het praten raken vertel ik Imáren hoe graag ik met haar zou willen trouwen. Opnieuw perst ze zich tegen me aan, wat mij een duidelijk antwoord lijkt. Hoe we het gaan doen weet ik nog niet maar dit meisje wordt mijn echtgenote!
De Pauselijke zoutoorlog
Enkele maanden gaat het zo door, meerdere keren per week daal ik de lange trap af naar de koeienschuur, waar ik dan de koeien melk tot Imáren er is, waarna we een tijdje knuffelen en eindeloos veel met elkaar praten. Wat blijkt is dat we liefst allebei een boerderijtje zouden willen hebben, met daarin onze kindertjes om ons heen.
Maar juist in de periode dat ik dit met madre wil gaan bespreken loopt de ruzie met de Paus in Roma hoog op en trommelt padre me op om mee te gaan naar het Vaticaan, in een poging het tij nog te keren. Bij terugkomst blijkt de hele stadsraad van Signores het eens te zijn met mijn broer Giacomo en beginnen de voorbereidingen om een belegering vanuit Roma te doorstaan.
Het lukt me in die drukke tijd nog één keer om naar Imáren te gaan en ik beloof haar plechtig dat ik zal terugkomen. Gelukkig hoef ik me bij een belegering geen zorgen om haar te maken, de Paus zal het klooster absoluut met rust willen laten.
En inderdaad, enkele maanden nadat we in Roma waren staat Zijne Eminentie Cardinale Pierluigi Farnese met een grote Pauselijke legermacht voor de poort van Perugia en eist hij binnengelaten te worden. Het wordt een felle strijd maar uiteindelijk wint hij die en neemt hij de stad in zijn bezit. Als straf voor de adel van Perugia laat hij henzelf de daken van hun palazzi slopen en bouwt hij daarna op de fundamenten en restanten van de woningen een groot fort, het Rocca Paolina, als teken van de Goddelijke én de Wereldse macht van de Paus.
Als dus duidelijk wordt dat Pierluigi Farnese gaat winnen is het totale paniek in de stad en dan blijkt het een heel groot geluk te zijn dat Imáren mij ooit die geheime gang wees. Vooral de adel en notabelen weten dat ze voor hun leven moeten vrezen en willen graag hun vrouwen en kinderen in veiligheid brengen. Vanaf dat moment breng ik dagenlang in kleine groepjes hun vrouwen en kinderen via de lange pikdonkere trap naar beneden, naar het klooster. Daar worden ze liefdevol opgevangen, terwijl boven in de stad hun mannen en zonen en broers achterblijven.
Als er uiteindelijk niemand meer naar beneden hoeft te worden gebracht kan ik verder niks meer doen en met pijn in mijn hart laat ik padre, mijn broer en alle andere mannen die ik ken achter, als dwangarbeiders ploeterend om hun eigen stad te verruïneren.
Een eigen bed
In het klooster krijgen madre en mijn zus samen precies zo’n cel als waar ik die zes maanden alleen in lag. Al gauw leren ze Imáren kennen en als ik madre na een tijdje vertel dat zij mijn grote liefde is geeft ze me na enig aandringen haar zegen, in de wetenschap dat echt alles anders is geworden en de oude verhoudingen op hun kop staan. Madre doet vervolgens een goed woordje voor ons bij Moeder-overste en ook zij geeft zonder al teveel problemen toestemming dat Imáren uitreedt, waarna we nog diezelfde dag door de rector van het klooster worden getrouwd.
En zo delen ook wij uiteindelijk een cel, niet ver van die van Madre en mijn zus, een piepkleine ruimte maar die groot genoeg is voor ons tweeën, omdat er een bed in staat, wat nu alles is dat we nodig hebben.
Hoe het verder gaat weten we niet, maar als de rust in de stad weerkeert zullen we vast ergens door iemand een pachtboerderijtje gegund krijgen. Tot die tijd werken we op het bed ijverig aan ons andere grote doel, aan het krijgen van de kindjes die we graag in dat boerderijtje zullen laten opgroeien.
Dankjewel dat je dit sprookje las!
Liefs, Zazie
Lees verder: Nymfje Van De Loreley: Sprookje 15
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10