Door: Mucike
Datum: 26-05-2025 | Cijfer: 9.7 | Gelezen: 4644
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 38 minuten | Lezers Online: 1
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 38 minuten | Lezers Online: 1
Na 46 jaar getrouwd te zijn geweest, ben ik deze week voor het eerst in mijn leven in mijn eentje op vakantie. Het Royal Crown Plaza hotel op Madagaskar, daar heb ik een kamer geboekt voor twee weken. Twee weken lang gepamperd worden, lekker eten en drinken en ‘s avonds genieten van wat het hotel aan entertainment te bieden heeft.
Dat vooruitzicht was zo aanlokkelijk dat het mijn aversie jegens vliegen had overvleugeld.
En ik moet zeggen dat ik deze keer geen enkel probleem had op Schiphol, alles ging soepeltjes.
Ik had uiteraard on-line ingecheckt, mijn bagage werd efficiënt verwerkt en de paspoortcontrole en veiligheidscontroles verliepen dit keer zonder enig oponthoud van betekenis.
De vlucht zelf duurde 18 uur met één overstap. En die ging heel soepeltjes. Maar dat kwam waarschijnlijk omdat ik de vlucht bij Emirates had geboekt en die staat bekend als betrouwbaar en zeer servicegericht . Ik moet er niet aan denken om die trip met de KLM te moeten doen, dat zou een horror story zijn geworden.
Maar bij Emirates verliep de vlucht als een fluitje van een cent, veel in-flight entertainment, goed eten èn hele aardige (en in tegenstelling tot de KLM hele knappe en jonge!) stewardessen. Iets waar ik als alleenstaande senior alleen maar van kan genieten.
Hoe dan ook, zonder enige vertraging kwam ik aan in Antananarivo, de hoofdstad van Madagascar, waar ik landde op Ivato International Airport. De transfer naar het hotel was perfect geregeld en ik stond dan ook op tijd voor de incheckbalie van het hotel, waar ik op een alleraardigste manier door een lieftallige dame werd verwelkomd.
Omdat het hotel helemaal volgeboekt was, kreeg ik een upgrade aangeboden. In plaats van een economy class kamer met een queensize bed, kreeg ik een suite aangeboden met twee slaapkamers zonder enige bijbetaling. Dat was nog eens boffen! Ook kreeg ik een welkomstdrankje behorende bij de suite welke ik in de lounge mocht opdrinken.
Terwijl ik van mijn drankje aan het genieten was, werd mijn aandacht getrokken door enig tumult dat zich bij de incheckbalie voltrok. Ik zag een vrouw nogal druk gesticulerend discussiëren met de dame die mij eerder had geholpen. Het was een nogal luidruchtige discussie en ik kon dan ook alles volgen wat zich daar afspeelde.
Uit haar tongval kon ik opmaken dat ze een landgenote was en ze zag er bepaald niet onknap uit. Wel een stuk jonger dan ik, zo’n 55 jaar oud schatte ik toen in. Ze was goed gesoigneerd, had een prima figuur voor haar leeftijd en had een klassieke uitstraling zonder veel poeha. Gewoon een goed geconserveerde dame en met, wat later bleek, behoorlijk wat innerlijke beschaving. Charmant en toch ingetogen.
Uit wat ik hoorde, begreep ik dat haar kamer dubbel geboekt was door haar reisbureau en dat er al iemand in zat. Verder was er in de hele hoofdstad geen kamer meer te vinden vanwege een grote conferentie die de komende week zou plaatsvinden. Kortom, de dame in kwestie zat in zak en as. Ik hoefde niet lang na te denken. Terwijl de vrouw haar frustratie probeerde te beteugelen tegenover het baliepersoneel, voelde ik een opwelling van iets dat ik lang niet gevoeld had – niet heldhaftigheid, eerder een ouderwetse vorm van hoffelijkheid. En misschien ook een tikje nieuwsgierigheid.
Ik stapte op haar af. ‘Als u geen bezwaar hebt tegen een kamergenoot met grijs haar en een snurkprobleem, dan is er in mijn suite nog een prima slaapkamer vrij. Gratis en voor niks, voor de goede zaak.’
Ze keek me eerst verbaasd aan, toen geamuseerd, en uiteindelijk met een mengeling van dankbaarheid en opluchting. ‘Dat zou ik zeer op prijs stellen,’ zei ze, terwijl ze haar koffer stevig vastpakte alsof die op het punt stond om van pure stress te exploderen. ‘Ik heet trouwens Josée.’
‘Ben,’ zei ik, en ik stak mijn hand uit. Haar handdruk was stevig, haar ogen helder. We liepen samen richting lift.
De suite was ruim, stijlvol en net iets te luxe voor een man alleen. Josée liet haar koffer op bed vallen, liep de kamer rond alsof ze haar plek wilde markeren, en draaide zich toen naar me om met een glimlach. ‘Je hebt me echt gered vandaag. En wees gerust, ik snurk harder dan jij ooit zou kunnen.’
Vanaf dat moment waren we reisgenoten. Geen verplichtingen, geen verwachtingen – althans, dat hielden we elkaar voor. We lunchten samen op het terras, maakten wandelingen door de tuin van het resort, en ’s avonds zaten we naast elkaar bij het dinerbuffet, waar Josée telkens weer wist te onderhandelen met de obers om iets ‘zonder saus’ of ‘met een beetje meer pit’. Ze kende de kunst van vriendelijk doorduwen. En ik liet haar begaan, met groeiend genoegen.
Op dag drie namen we samen deel aan een excursie naar het regenwoud. De gids sprak nauwelijks Engels, maar Josée redde zich verrassend goed met wat Frans en een berg improvisatie. Ze droeg een strooien hoedje dat haar gezicht gedeeltelijk overschaduwde, en een luchtige blouse die haar figuur net niet verhulde. Ik betrapte mezelf erop dat ik vaker naar haar keek dan naar de lemuren waarvoor we eigenlijk kwamen.
Tijdens de lunchpauze zaten we op een omgevallen boomstam, ieder met een plastic bakje rijst en kip. Ze keek me aan. ‘Je bent geen typische alleenreiziger, Ben.’
‘Wat is een typische alleenreiziger?’
‘Een beetje schichtig. Beetje verloren. Jij niet. Jij kijkt alsof je dit, met mij, gepland hebt.’
‘Misschien had ik het onbewust wél gepland.’
Ze lachte. Een lage, warme lach die ergens diep in haar borst leek te ontstaan. ‘Dat klinkt bijna als een compliment.’
‘Misschien is het dat ook.’
Op dag vijf boekten we samen een safari in het binnenland. De jeeps waren aftands, de ritten hobbelig, maar de landschappen adembenemend. We zagen kameleons, baobabs, en zelfs een groepje ringstaartmaki’s dat over het pad hupte alsof wij de indringers waren. Josée maakte foto’s met haar telefoon, ik genoot in stilte.
Die avond, terug in de suite, gingen we iets eerder dan anders naar binnen. De zon zakte traag achter de palmbomen, de lucht kleurde oranje en paars. Josée had een douche genomen, haar huid dampte nog na in de warme lucht van de kamer. Ze liep naar het balkon en riep: ‘Kom, kijk!’
Ik kwam naast haar staan. In de verte gloeide de zee als gesmolten koper.
‘Ik ben acht jaar weduwe,’ zei ze plotseling.
‘En ik drie jaar weduwnaar.’
Ze keek niet naar me, maar haar hand gleed de mijne in. Een eenvoudige aanraking, warm, vanzelfsprekend.
‘Zullen we straks samen slapen?’ vroeg ze zacht. ‘In één bed, bedoel ik.’
Ik knikte. Er viel niets meer te zeggen.
Later die nacht was haar huid zacht en geurend naar kokos. Ze zocht me zonder schroom, maar ook zonder haast. Alles aan haar bewegingen was tastend, verkennend, alsof ze iets terugvond wat ze lang had moeten missen. En ik beantwoordde haar met hetzelfde verlangen. Niet hongerig, niet opdringerig – maar met een intense nieuwsgierigheid naar haar lichaam, haar geluiden, haar adem.
We dreven op een golf van warmte, zweet en gefluisterde zinnen. Geen jeugdig geweld, maar een liefdevol duel waarin we allebei wonnen.
En toen we naast elkaar lagen, uitgeput, voelde ik haar hand weer in de mijne. Geen vraag meer of dit mocht. We wisten het allebei.
De dagen die volgden verliepen in een kalm ritme dat ik me van vroeger herinnerde, van vakanties waar je niet per se iets hoefde te beleven om toch het gevoel te hebben dat je leefde. Josée en ik vonden snel een routine die ons beiden paste. We ontbeten op het terras, meestal rond een uur of negen, en zaten dan lang aan tafel. Niet omdat we zoveel aten, maar omdat het gesprek telkens vanzelf bleef voortkabbelen, met af en toe een zijstroompje dat dieper ging dan je normaal bij een vakantievriendschap zou verwachten.
Ze vertelde over haar man – een huisarts in ruste, die onverwacht was overleden aan een hartstilstand. Hij was altijd zorgzaam geweest, zei ze, maar ook een man van gewoonten, van controle. ‘Het was een goed huwelijk,’ zei ze. ‘Maar de ruimte die ik nu voel… dat is nieuw voor me.’
Ik vertelde over mijn vrouw, Anneke. Haar langzame weg in de mist van Alzheimer, het afscheid dat al begon voordat ze stierf. Josée luisterde zonder medelijden, alleen met een zachte aandacht die ik als balsem voelde. Niet iedereen weet hoe te zwijgen zonder afstand te scheppen. Zij wel.
We maakten uitstapjes naar de lokale markten, kochten fruit dat we niet kenden, lieten ons in met te praatgrage gidsen, dronken lauwe cola onder rieten afdakjes. Een keer huurden we fietsen en raakten hopeloos verdwaald in de buitenwijken van Antananarivo. We vroegen de weg aan een groep kinderen, die ons eerst uitlachten en ons toen begeleidden naar een minibusje dat ons naar het hotel terugbracht. Josée gaf ze een fooi. Eén jongetje rende nog achter het busje aan en riep iets wat we niet verstonden, maar dat ons allebei ontroerde.
’s Avonds deelden we de suite alsof het altijd zo was geweest. Ik merkte hoe ik haar ademhaling herkende, haar loopje door de kamer, haar manier van tandenpoetsen met een overdreven zwiepen van de pols. En steeds vaker keken we elkaar aan met dat half ondeugende, samenzweerderige lachje dat zich opbouwde tot iets tastbaars zodra de lichten uit waren.
Onze nachten werden intiemer. Niet alleen lichamelijk – al was dat er ook, en hoe. Josée had een soepelheid in haar lijf die ze zelf leek te herontdekken terwijl ze zich overgaf aan het ritme van ons samenzijn. Soms lag ze bovenop me, haar heupen in een golvende beweging die niets van schaamte in zich droeg. Soms trok ik haar naar me toe, voelde haar vingers zich vastklampen aan mijn schouders, haar benen rond mijn heupen.
We vonden elkaar in de warmte van lakens die op de grond belandden, in het ritme van elkaars ademhaling, in de geur van zout zweet en hotelzeep. En telkens weer, na de storm, volgde een rust die weldadiger was dan slaap.
Op dag tien lagen we samen aan het zwembad, elk met een boek dat we nauwelijks lazen. Josée droeg een zwart badpak dat haar elegantie benadrukte. Haar huid was licht gebruind, haar haar in een losse knot. Ze keek op van haar boek. ‘Ik heb hier helemaal geen moeite mee.’
‘Met wat?’
‘Met jou. Met dit. Met ons.’
‘Ik ook niet.’
Ze liet haar hand op mijn dij rusten, gewoon boven de knie, warm en stevig. Niet erotisch, niet zedig – gewoon echt.
Later die middag besloten we een massage te boeken in de spa van het hotel. We werden tegelijk gemasseerd, in een ruimte met kaarslicht en geurige oliën. Terwijl de handen van de masseuse over mijn rug gleden, hoorde ik Josée zacht kreunen – niet van pijn, maar van ontspanning. Het geluid raakte me dieper dan ik verwacht had. Het was een soort overgave waar ik geen woorden voor had.
Toen we weer terug in de suite kwamen, allebei loom van de massage, stond ik onder de douche toen ze plotseling achter me kwam staan. Ze drukte haar borsten tegen mijn rug, haar armen om mijn middel.
‘Ben,’ fluisterde ze. ‘Wil je me?’
‘Altijd,’ zei ik.
Wat volgde was langzaam, nat, warm – een vrijpartij onder het stromende water, waarin elke aanraking werd verzacht en versterkt door de stoom en het gedruppel. Ze hield zich vast aan mijn schouders, haar benen om mijn heupen, haar gezicht tegen mijn hals. We hielden het niet lang vol onder de douche, maar we eindigden samen op het grote bed, druipend van verlangen, haar lichaam in mijn handen als iets dat ik wilde koesteren, niet bezitten.
Die nacht sliepen we onrustig. Alsof onze lichamen nog natrilden van wat ze hadden losgemaakt. Rond een uur of vier werd ik wakker. Josée lag op haar zij, naar me toe, haar ogen open.
‘Wat als dit alles is?’ vroeg ze.
‘Wat bedoel je?’
‘Wat als dit het is? Geen toekomst, geen beloftes. Alleen dit moment. Deze twee weken.’
Ik dacht even na. ‘Dan is dat genoeg.’
Ze knikte. Een traan gleed uit haar ooghoek over haar slaap. Ik veegde hem weg zonder woorden.
We werden wakker met het licht dat tussen de gordijnen door de kamer in gleed, een bleke gloed die de nacht voorgoed verdrong. Josée lag met haar rug naar me toe, haar billen zacht tegen mijn buik gedrukt, haar benen licht opgetrokken. Ik schoof dichter naar haar toe, legde mijn hand op haar heup en liet die langzaam over haar dij glijden. Ze bewoog niet, maar ik voelde aan de spanning in haar lichaam dat ze wakker was. En wakker bleef.
Mijn hand gleed verder, verkende haar huid, de flauwe welving van haar buik, de warmte tussen haar benen. Ze opende haar dijen een fractie, net genoeg om me ertussen te laten. Haar ademhaling versnelde nauwelijks, maar ik voelde haar vocht, warm en traag, zoals ochtenddauw op een blad. Ik duwde mijn bekken tegen haar aan, mijn erectie nestelde zich tegen haar onderlichaam.
Toen draaide ze zich om, haar ogen zwaar van slaap, haar mond nog ongeopend. Ze kuste me zacht, haar tong traag als honing, haar hand gleed onder het laken en omsloot me stevig. Zonder woorden trok ze me bovenop zich. Haar benen wijd, haar blik recht in de mijne. Ze zei niets. Dat hoefde ook niet. Alles aan haar lichaam riep me.
Ik duwde me langzaam in haar, centimeter voor centimeter. Ze zuchtte diep, haar handen om mijn schouders, haar heupen duwend tegen de mijne. We bewogen in een traag ritme, een golfbeweging waarin alles versmolt: het knarsen van lakens, het kloppen van bloed, het zachte kreunen dat ze niet probeerde te onderdrukken. Haar nagels trokken lijnen over mijn rug. Mijn lippen vonden haar nek, haar borsten, haar mond.
Ze kwam stil klaar, haar lichaam gespannen als een boog, haar benen klemmend om mijn middel, haar adem stokkend. Ik hield het nog even vol, tot haar hand mijn gezicht streelde en ze fluisterde: ‘Laat gaan, Ben. Laat alles maar gaan.’ En dat deed ik. Met een rauwe, diepe grom groef ik me nog eenmaal diep in haar in en liet los.
Na het ontbijt liepen we over het strand. We hadden geen excursie gepland die dag. Josée droeg een licht jurkje over haar badpak, haar haren los, haar voeten bloot. We hielden elkaars hand vast zonder dat het hoefde – het was gewoon natuurlijk geworden. Twee lichamen die elkaar kenden, begrepen, aanraakten zonder te denken.
Later die middag, terug in de suite, zaten we op het bed met een glas witte wijn. Ze streek met haar vingers over mijn borst. ‘Je weet dat ik mezelf dit nooit had toegestaan, hè? Als ik jou niet was tegengekomen.’
‘Wat had je dan gedaan?’
‘Mijzelf netjes gedragen. Boekje lezen. Massage. Een kaartje sturen naar de kinderen. En vooral veel denken aan wat niet meer is.’
‘En nu?’
Ze lachte zacht. ‘Nu denk ik alleen maar aan wat nog kan.’
Ze zette haar glas weg, boog zich naar me toe en kuste me. Niet speels, niet terloops, maar met een vastberadenheid die ik niet van haar kende. Haar hand gleed onder mijn zwembroek, haar vingers teder en doelgericht. Ze keek me aan met een blik waarin niets meer van schroom zat.
Ik hielp haar uit haar badpak. Ze zat bovenop me, naakt, haar borsten zacht en zwaar in mijn handen, haar huid glanzend van hitte. Ze liet me voelen hoeveel ze wilde, hoe klaar ze was. Toen nam ze me in zich op, langzaam, terwijl haar ogen de mijne bleven zoeken. Ze bewoog op haar eigen tempo, haar handen op mijn knieën, haar rug hol, haar haren plakkend aan haar voorhoofd.
We hadden geen haast meer. Geen doel. Alleen het samenvallen van huid en adem, van glijden en grijpen, van geven en nemen. Ze kwam langzaam, diep, haar nagels in mijn dijen, haar mond open, haar ogen dicht. En ik volgde haar, mijn handen om haar heupen, haar naam als een fluistering op mijn lippen.
’s Avonds dineerden we weer op het terras. De ober kende ons inmiddels. Hij bracht ons zonder te vragen onze favoriete wijn. Josée lachte meer dan anders, haar huid straalde. En ik voelde me jonger dan ik me in jaren had gevoeld. Niet omdat mijn lichaam ineens twintig jaar had ingelopen, maar omdat ik me opnieuw bewoog in het ritme van verlangen, van aanraken, van het hier en nu.
Die nacht dreven we opnieuw naar elkaar toe. Geen ritueel, geen prestatie. Alleen hunkering. Ze vroeg me haar van achter te nemen, op handen en knieën, haar rug licht gekromd, haar haar vallend langs haar gezicht. Ik volgde haar lichaam, hield haar heupen vast, dreef mezelf in haar als een man die zijn weg al kende, maar hem opnieuw wilde verkennen. Haar kreunen vulden de kamer, mijn naam tussen haar tanden, haar orgasme kloppend tegen mijn onderbuik. En ik verloor me opnieuw, volledig, zonder rem.
De kamer was donker, op het zachte licht na dat uit de badkamer viel. Josée lag op haar buik op het bed, haar benen iets gespreid, haar billen half zichtbaar onder het opgestroopte laken. Ik stond aan het voeteneinde, naakt, mijn erectie zwaar en strak, mijn ademhaling al versneld enkel door haar aanblik. Ze keek om, haar gezicht half verscholen in het kussen, en zei met een hese stem: ‘Kom. Ik wil je voelen. Alles.’
Ik schoof het laken verder opzij en gleed tussen haar benen. Mijn handen vonden haar heupen, mijn duimen rustten op haar stuit. Ik boog me voorover, kuste haar onderrug, haar billen, haar dijen – traag en aandachtig. Ze kreunde zacht. Ik voelde de warmte van haar schaamlippen al voordat ik haar aanraakte. Ze was nat, open, haar geur intiem en vol belofte.
Ik streek met mijn tong langs haar opening, langzaam omhoog naar haar clitoris. Ze kromde haar rug, duwde haar kont iets naar achteren, haar benen wijd. Ik liet mijn tong ritmisch over haar clit glijden, traag en diep, dan weer snel en puntig. Ze steunde met haar voorhoofd in het kussen en gromde zacht van genot. ‘Harder,’ fluisterde ze. ‘Niet stoppen, Ben.’
Ik stak twee vingers in haar, kromde ze zacht naar boven, terwijl ik haar bleef likken. Haar lichaam begon te schokken, kleine stuipjes in haar dijen, haar ademhaling jankend kort. Ze duwde zichzelf tegen me aan en kwam heftig klaar, haar sappen warm over mijn hand, haar kreun gedempt in het laken.
Ik kroop bovenop haar in doggy positie, greep haar heupen stevig vast en duwde mezelf in haar in één diepe, trage stoot. Ze was zó nat dat ik zonder moeite tot het uiterste gleed. Ze zuchtte diep, haar lichaam opgevuld, gevuld, vol. Ik trok me langzaam terug en duwde opnieuw, een ritme vindend dat haar liet kreunen bij elke stoot. Mijn ballen tikten tegen haar. Mijn hand op haar onderrug, haar billen trillend onder mijn greep.
‘Ja… zo… dieper, Ben… nog dieper…’ Haar stem was rauw, op het randje van breken.
Ik versnelde, mijn heupen tegen haar kletsnat kruis, de slap van huid op huid vulde de kamer. Ze duwde zich achteruit, haar billen botsend tegen mijn onderbuik, haar binnenste zuigend, trekkend aan mij. Ik voelde hoe ze opnieuw klaarkwam, dit keer kreunend als een dier, haar spieren pulserend rond mijn pik. Dat bracht me over het randje. Ik gromde diep, trok me een fractie terug en spoot hard in haar, schokkend, leeglopend met lange, trage stoten die natrilden tot in mijn benen.
We bleven lang liggen, verstrengeld, mijn zaad sijpelend uit haar. Ze streelde mijn borst, haar adem langzaam kalmerend. ‘Ik wist niet dat het nog zo kon,’ fluisterde ze.
‘Wat precies?’
‘Zó intens. Zó lichamelijk. Alsof ik elk zenuwuiteinde opnieuw heb aangezet.’
Ik glimlachte. ‘Misschien hadden we het allebei gewoon lang opgekropt.’
Ze lachte. ‘Als dit is wat “opgekropt” betekent, dan hoop ik dat je nog wat over hebt.’
Ik rolde op mijn zij, kuste haar nek en fluisterde: ‘Meer dan genoeg.’
De dagen daarna vreeën we zoals jonge mensen die geen grenzen kennen. In de douche, op het balkon, tegen de muur van de slaapkamer. Ze nam me op haar knieën, haar mond diep om me heen, haar ogen omhoog, uitdagend, hongerig. Ik ving haar borsten in mijn handen terwijl ik haar neukte op de rand van het bed, haar benen hoog op mijn schouders, haar kreunen open en schaamteloos.
Ze gleed op me terwijl ze bovenop zat, haar rug hol, haar handen op mijn borst, haar haren plakkend aan haar voorhoofd. Ik sloeg mijn hand om haar heup en dwong haar harder te bewegen. Ze hield van controle, maar ook van overgave. Soms liet ze zich vastbinden met de sjaal die ze ’s avonds droeg. Dan lag ze daar, armen aan het hoofdeinde, haar benen wijd, wachtend tot ik haar tongde, vingerde, en haar tot drie keer toe deed beven voor ik haar in me opnam.
De seks was geen uitspatting. Het was verkenning. Herontdekking. Twee lichamen die elkaar niets meer hoefden uit te leggen, behalve verlangen.
We hadden geen kalender meer nodig. Onze dagen bestonden uit aanrakingen, wandelingen, zweet en wijn, maar ergens halverwege de tweede week begon er iets te schuiven. Het zat niet in wat we deden, maar in wat we niet zeiden. In stiltes die nét iets te lang duurden. In blikken die net iets te snel afwendden.
Het begon toen Josée aan het zwembad zat te bellen met haar dochter. Ik lag een paar meter verder, in de schaduw, met een boek dat ik al een week meesleepte zonder een bladzijde om te slaan. Haar stem was vrolijk, maar er zat iets ingehoudens in. Na het gesprek bleef ze een tijdje voor zich uit staren. Haar telefoon rustte op haar knie.
‘Alles goed?’ vroeg ik uiteindelijk.
Ze knikte. ‘Ja. Ze vroeg gewoon hoe het hier is.’
‘En wat zei je?’
‘Dat het mooi is. Warm. Rustig.’
‘Meer niet?’
Ze haalde haar schouders op. ‘Wat had ik moeten zeggen? Dat ik hier in een suite lig te neuken met een man die ik vorige week nog niet kende?’
Haar woorden sneden onverwacht hard. Niet om hun inhoud, maar om de toon. Als een deur die op een kier stond en plots dicht viel. Ze merkte het meteen. ‘Sorry. Dat klonk botter dan ik bedoelde.’
‘Geeft niet,’ zei ik, al gaf het wel.
Die avond gingen we niet naar het restaurant, maar bleven op het balkon zitten met restjes fruit en een fles wijn die we op de markt hadden gekocht. De lucht was paars, traag, vol muggen en vogelgeluiden.
‘Je maakt iets los in me,’ zei ze plotseling. ‘Iets waarvan ik niet wist dat het er nog zat. Maar ik weet ook niet wat ik ermee moet.’
‘Je hoeft er niks mee,’ zei ik zacht. ‘We zijn hier. Nu.’
‘Maar wat als jij straks teruggaat naar jouw leven en ik naar het mijne? Wat blijft er dan over?’
Ik zweeg even. ‘Herinnering, misschien. Warmte. Een week waarin we alles even vergaten.’
Ze schudde haar hoofd. ‘Dat is niet genoeg. Niet voor mij.’
Ik keek haar aan. ‘Wat wil je dan, Josée?’
Ze opende haar mond, sloot hem weer. Haar ogen glinsterden. ‘Ik weet het niet. Ik weet het écht niet. Dat is het probleem.’
De volgende ochtend was ze vroeg opgestaan en had alleen ontbeten. Ik vond haar op een bankje aan de rand van de tuin, onder een boom. Ze had een notitieboekje op schoot. Haar gezicht stond gespannen, maar niet boos. Eerder moe. Ze keek op toen ik naderde.
‘Ik droomde vannacht over mijn man,’ zei ze zonder omweg. ‘Voor het eerst in jaren.’
Ik ging naast haar zitten.
‘Hij stond in de keuken. En hij glimlachte. Niet verwijtend. Niet verdrietig. Gewoon vriendelijk. Alsof hij het goedkeurde, dit alles. En toch werd ik wakker met een steen op mijn borst.’
‘Schuld?’
‘Misschien. Of twijfel. Of het besef dat dit, hoe mooi ook, tijdelijk is. En dat ik straks weer terugga naar een huis vol echo’s.’
Ik legde mijn hand op haar knie. ‘Je hoeft dit niet te verklaren. Niet aan mij.’
Ze keek me aan. ‘Maar ik wil het wel. Want je betekent meer voor me dan ik dacht. En dat maakt het moeilijker.’
Later die dag besloten we toch nog één excursie te maken. Een boottocht langs de kust, met een lunch op een afgelegen strand. Het was bedoeld als een afsluiting, een bezegeling van wat geweest was. De zee was kalm, de lucht grijs en zinderend.
Tijdens de lunch, terwijl we onder een palmblad dakje zaten en de geur van gegrilde vis om ons heen kringelde, legde ze haar hand op de mijne.
‘Ben… ik heb misschien iets verkeerd gedaan.’
Ik keek op.
‘Een week geleden… had ik een mailtje gekregen. Van een man. Iemand die ik in Nederland vaag ken. Weduwnaar ook. Hij had gehoord dat ik alleen op reis was, en vroeg of we na mijn vakantie iets konden afspreken. Gewoon koffie, zei hij.’
‘En?’
‘Ik heb ja gezegd.’
Het was niet de woorden. Het was de blik in haar ogen. Alsof ze zich verontschuldigde voor iets wat ze zelf nog niet begreep.
‘En nu?’
Ze slikte. ‘Nu weet ik het niet meer. Of ik hem nog wil zien. Of dat dit, jij en ik, alles in een ander licht zet.’
Ik draaide mijn hand om, klemde de hare. ‘We zijn elkaar niets verplicht. Maar ik voel wel iets. En dat maakt dit lastig. Mooi, maar lastig.’
Ze knikte. ‘Ik weet het. Ik voel het ook.’
Die avond hadden we geen seks. We lagen tegen elkaar aan, stil, warm, vol gedachten. Er was geen verwijt, geen spijt. Alleen het besef dat ook schoonheid soms pijn doet. Omdat het eindig is. Omdat verlangen zich niet laat plannen.
De nacht gleed voorbij als een langzaam afscheid dat nog niet werd uitgesproken.
De ochtend daarna zwegen we bij het ontbijt. Geen kilte, geen afstand – eerder een bedachtzame rust, alsof we allebei wisten dat de balans kantelde, maar nog niet wisten naar welke kant. Josée zat in haar witte blouse, haar zonnebril in het haar, haar vingers roerend in een beker thee die allang koud was. Ik had mijn hand op tafel gelegd, open. Ze legde de hare er voorzichtig op. Geen woorden. Alleen contact.
Na het eten wandelden we langs het strand, zonder plan. Onze voeten zakten weg in het natte zand, de branding tikte ons ritmisch aan. We liepen zwijgend, tot Josée plots stilstond en zei: ‘Ik ben bang voor wat er straks gebeurt. Niet voor jou. Voor mezelf.’
‘Waar ben je bang voor?’
Ze keek naar de zee. ‘Dat ik straks thuiskom, mijn koffer uitpak, de foto’s bewaar op een harde schijf… en dan niets meer voel. Alsof dit alles een droom was, iets dat losstaat van mijn leven.’
‘Maar dat is het niet,’ zei ik zacht. ‘Het ís je leven. Een hoofdstuk dat je niet hoeft te vergeten omdat het niet in de lijn der verwachtingen past.’
Ze keek me aan. Haar ogen glansden in het felle licht. ‘Ik wil je vasthouden. Maar ik weet niet of ik dat moet. Of dat het juist mooier is om los te laten terwijl het nog licht is.’
Ik trok haar naar me toe, hield haar stevig vast, haar hoofd tegen mijn borst. Mijn hart bonsde hoorbaar. ‘We hoeven nu nog niks te beslissen.’
Terug in de suite deden we allebei alsof het een gewone middag was. Ze ging douchen, ik zette koffie. Maar er hing iets in de kamer. Een soort geladen stilte. Toen ze uit de badkamer kwam, slechts gehuld in een handdoek, haar huid nog dampend van het water, keek ze me aan zoals ze dat die eerste avond ook had gedaan – open, zoekend, kwetsbaar.
‘Wil je me aanraken, Ben? Maar langzaam. Niet om klaar te komen. Gewoon… voelen dat ik besta.’
Ik knikte.
Ze ging op bed liggen, op haar rug, haar armen naast zich, haar blik op het plafond. Ik knielde naast haar, liet mijn vingers over haar huid glijden – haar hals, haar sleutelbeen, haar borstbeen. Ik streek over haar borsten, haar buik, de binnenkant van haar dijen. Ze sloot haar ogen, zuchtte diep, haar lichaam stil maar ontvankelijk.
Ik boog me voorover en kuste haar langzaam. Niet opdringerig. Niet bezitterig. Haar tepels werden stijf onder mijn lippen, haar adem versnelde. Mijn hand gleed tussen haar benen, vond haar vocht, haar warmte. Ze opende zich zonder schaamte, haar benen ontspannen, haar heupen zacht bewegend tegen mijn hand.
Ik ging op mijn zij liggen, trok haar tegen me aan, haar rug tegen mijn borst. Mijn hand bleef haar strelen, haar klit tussen mijn vingers, haar schaamlippen vochtig en pulserend. Ze fluisterde mijn naam. Meermaals. Alsof het haar houvast was.
Ze kwam zacht klaar, nauwelijks hoorbaar, haar dijen trillend, haar buik samentrekkend onder mijn arm. Daarna draaide ze zich om, legde haar gezicht tegen mijn hals en zei: ‘Je hebt me teruggebracht. Naar mezelf.’
Die avond zaten we aan het diner. De lucht was zwaar, de luchtvochtigheid hoog. Josée keek op een gegeven moment naar de horizon, haar gezicht strak.
‘Er komt regen,’ zei ze.
Ik knikte. ‘Of iets dat daarop lijkt.’
Even later vielen de eerste druppels. Niet veel. Maar het was genoeg om ons naar binnen te jagen, met een haastigheid die bijna komisch was. We lachten. De spanning brak. En toen we binnen zaten, nat van de regen, onze glazen dampend van temperatuurverschil, keek ze me aan alsof iets in haar besloten was.
‘Ik wil je vasthouden vannacht. Niet om te vrijen. Gewoon vasthouden. Als je dat goed vindt.’
‘Altijd,’ zei ik.
In bed lagen we naakt tegen elkaar aan. Haar benen om mijn dijen, haar armen rond mijn rug. We praatten over vroeger. Over onze kinderen, onze huizen, kleine gewoontes. Ze vertelde hoe ze ’s ochtends altijd eerst naar buiten keek, zelfs als het regende. Hoe ze de geur van boeken lekkerder vond dan die van parfum.
Ik vertelde hoe ik, sinds Anneke overleden was, in bed vaak naar de muur keek in plaats van naar het plafond. Omdat die muur me herinnerde aan de nachten dat ze haar gezicht naar me toedraaide.
We kusten. Zacht. Lang. Geen drang, geen doel. Alleen tederheid.
En toen zei Josée, bijna onhoorbaar: ‘Misschien moeten we elkaar straks echt loslaten. Maar ik wil dat je weet – jij hebt me wakker gemaakt. En daar dank ik je voor.’
Ik klemde mijn hand om haar schouder. ‘En jij mij. Meer dan je denkt.’
De ochtend van vertrek kwam te vroeg. Niet omdat we niet wisten dat hij eraan kwam – maar omdat we allebei hadden gehoopt dat tijd zich misschien, uit mededogen, even stil zou houden.
We stonden samen voor het raam van de suite, de koffers gepakt, de lakens op een hoop, de minibar leeg. Buiten klonk het geluid van de eerste bussen op de parkeerplaats. Josée hield haar armen om haar middel gevouwen.
‘En nu?’ vroeg ze zacht.
Ik pakte haar hand. ‘Nu gaan we allebei terug. Maar niet naar hetzelfde als waar we vandaan kwamen.’
Ze keek op. ‘Ik wil jou niet verliezen, Ben.’
‘Dat hoeft ook niet.’
Ze slikte. ‘Maar wat dan? Een paar telefoontjes, een kaart met kerst?’
Ik glimlachte. ‘Of jij komt volgend weekend naar mij. En ik zet twee stoelen in de tuin klaar. Met koffie. En als het regent, schuiven we onder het afdak.’
Ze lachte, ontdooide. ‘En als ik wil blijven?’
‘Dan blijf je.’
De luchthaven was druk, de incheckbalie chaotisch. We liepen naast elkaar, soms hand in hand, soms zwijgend. Josée’s vlucht vertrok eerder dan de mijne. We dronken nog samen een kop koffie aan een te hoog tafeltje, onze benen verstrengeld onder het blad.
‘Je weet dat ik bang ben voor dit moment,’ zei ze. ‘Niet omdat het eindigt, maar omdat ik niet wil dat het vervaagt.’
‘Ik schrijf je. Nog vóór jij thuis bent,’ zei ik.
Ze glimlachte. ‘En ik schrijf je terug. Met mijn adres. En mijn agenda.’
Ze stond op, pakte haar tas, haar boardingpass in de hand. Toen, zonder omhaal, boog ze zich naar me toe en kuste me. Lang, teder, zonder haast. Mensen keken, maar het kon ons niets schelen.
‘Tot straks,’ fluisterde ze.
‘Tot straks, Josée.’
Een week later stond ze voor mijn deur.
Ze droeg geen reistas, geen jas, alleen een linnen blouse en een glimlach die niet meer in toom gehouden hoefde te worden. Ik liet haar binnen zonder woorden. In de gang trok ze haar schoenen uit, liep naar de keuken alsof ze er al jaren kwam.
Die avond kookte ik pasta. Zij waste de sla. We dronken wijn uit gewone glazen en luisterden naar oude jazz op de radio. Na het eten zaten we samen op de bank. Haar hoofd op mijn schouder, mijn hand op haar knie.
Ze keek me aan. ‘Ik hoef niet meer te reizen, Ben. Ik ben thuis.’
Ik kuste haar hand. ‘En ik hoef niet meer te wachten.’
We sliepen in mijn bed. Geen hotel, geen palmen, geen afstand. Alleen haar lichaam, vertrouwd en echt. Onze vrijpartij was zacht, stroef soms, maar juist daardoor werkelijk. We vreeën zoals mensen die weten wat ze aan elkaar hebben. Geen spel, geen show. Alleen verlangen, warmte, houvast.
Ze viel in slaap met haar hoofd tegen mijn borst. En ik bleef wakker, luisterend naar haar ademhaling. In de stilte dacht ik aan die eerste ontmoeting bij de balie. Aan de chaos, de twijfel, het spontane gebaar.
En ik besefte: alleen is ook maar alleen – totdat je iemand vindt die je stiltes begrijpt.
Epiloog
Het is nu bijna een jaar geleden dat Josée bij me aanbelde, zonder jas, met die zachte vastberadenheid die sindsdien zo kenmerkend is geworden voor haar aanwezigheid in mijn leven. Wat begon als een onverwachte wending in een hotel op Madagaskar, is langzaam maar zeker uitgegroeid tot iets eenvoudigs en stevigs. Geen filmachtig liefdesverhaal, geen dramatische omwentelingen. Gewoon: wij twee. In alle rust.
Ze is niet bij me ingetrokken, al staat haar tandenborstel hier. Haar pantoffels ook. En meestal blijft ze van vrijdag tot maandag. Soms langer. We eten samen, we slapen samen. We maken ruzie over boodschappenlijstjes, we lachen om elkaars rare gewoontes. En we vrijen nog steeds. Minder heftig misschien, maar niet minder gulzig. Het is een vrijen dat zich thuisvoelt in de rimpels, dat niet meer hoeft te bewijzen. Warmte, adem, huid. Genoeg.
Onze kinderen hebben elkaar inmiddels ontmoet, voorzichtig, beleefd, zonder grote woorden. We houden het eenvoudig. Geen ‘nieuwe partner’, geen ‘stiefopa of -oma’. Alleen ‘Ben en Josée’. Dat is al ingewikkeld genoeg voor sommigen.
We reizen ook nog. Niet meer ver. Geen verre vluchten, geen tropische eilanden. Wel kleine tripjes: een paar dagen aan zee, een stadje in België, een oud klooster waar ze kamers verhuren met stenen vloeren en een ontbijt met vers brood en zachte kaas. Josée maakt foto’s. Ik houd haar tas vast. En zo wandelen we de seizoenen door.
Soms, als we op de bank zitten met thee en zij haar voeten op mijn schoot legt, denk ik aan dat moment op het balkon in Madagaskar. Toen ze zei: “Wat als dit alles is?” En ik dacht: Dan is dat genoeg.
Ik weet nu dat het niet alles was. Het was het begin.
Dat vooruitzicht was zo aanlokkelijk dat het mijn aversie jegens vliegen had overvleugeld.
En ik moet zeggen dat ik deze keer geen enkel probleem had op Schiphol, alles ging soepeltjes.
Ik had uiteraard on-line ingecheckt, mijn bagage werd efficiënt verwerkt en de paspoortcontrole en veiligheidscontroles verliepen dit keer zonder enig oponthoud van betekenis.
De vlucht zelf duurde 18 uur met één overstap. En die ging heel soepeltjes. Maar dat kwam waarschijnlijk omdat ik de vlucht bij Emirates had geboekt en die staat bekend als betrouwbaar en zeer servicegericht . Ik moet er niet aan denken om die trip met de KLM te moeten doen, dat zou een horror story zijn geworden.
Maar bij Emirates verliep de vlucht als een fluitje van een cent, veel in-flight entertainment, goed eten èn hele aardige (en in tegenstelling tot de KLM hele knappe en jonge!) stewardessen. Iets waar ik als alleenstaande senior alleen maar van kan genieten.
Hoe dan ook, zonder enige vertraging kwam ik aan in Antananarivo, de hoofdstad van Madagascar, waar ik landde op Ivato International Airport. De transfer naar het hotel was perfect geregeld en ik stond dan ook op tijd voor de incheckbalie van het hotel, waar ik op een alleraardigste manier door een lieftallige dame werd verwelkomd.
Omdat het hotel helemaal volgeboekt was, kreeg ik een upgrade aangeboden. In plaats van een economy class kamer met een queensize bed, kreeg ik een suite aangeboden met twee slaapkamers zonder enige bijbetaling. Dat was nog eens boffen! Ook kreeg ik een welkomstdrankje behorende bij de suite welke ik in de lounge mocht opdrinken.
Terwijl ik van mijn drankje aan het genieten was, werd mijn aandacht getrokken door enig tumult dat zich bij de incheckbalie voltrok. Ik zag een vrouw nogal druk gesticulerend discussiëren met de dame die mij eerder had geholpen. Het was een nogal luidruchtige discussie en ik kon dan ook alles volgen wat zich daar afspeelde.
Uit haar tongval kon ik opmaken dat ze een landgenote was en ze zag er bepaald niet onknap uit. Wel een stuk jonger dan ik, zo’n 55 jaar oud schatte ik toen in. Ze was goed gesoigneerd, had een prima figuur voor haar leeftijd en had een klassieke uitstraling zonder veel poeha. Gewoon een goed geconserveerde dame en met, wat later bleek, behoorlijk wat innerlijke beschaving. Charmant en toch ingetogen.
Uit wat ik hoorde, begreep ik dat haar kamer dubbel geboekt was door haar reisbureau en dat er al iemand in zat. Verder was er in de hele hoofdstad geen kamer meer te vinden vanwege een grote conferentie die de komende week zou plaatsvinden. Kortom, de dame in kwestie zat in zak en as. Ik hoefde niet lang na te denken. Terwijl de vrouw haar frustratie probeerde te beteugelen tegenover het baliepersoneel, voelde ik een opwelling van iets dat ik lang niet gevoeld had – niet heldhaftigheid, eerder een ouderwetse vorm van hoffelijkheid. En misschien ook een tikje nieuwsgierigheid.
Ik stapte op haar af. ‘Als u geen bezwaar hebt tegen een kamergenoot met grijs haar en een snurkprobleem, dan is er in mijn suite nog een prima slaapkamer vrij. Gratis en voor niks, voor de goede zaak.’
Ze keek me eerst verbaasd aan, toen geamuseerd, en uiteindelijk met een mengeling van dankbaarheid en opluchting. ‘Dat zou ik zeer op prijs stellen,’ zei ze, terwijl ze haar koffer stevig vastpakte alsof die op het punt stond om van pure stress te exploderen. ‘Ik heet trouwens Josée.’
‘Ben,’ zei ik, en ik stak mijn hand uit. Haar handdruk was stevig, haar ogen helder. We liepen samen richting lift.
De suite was ruim, stijlvol en net iets te luxe voor een man alleen. Josée liet haar koffer op bed vallen, liep de kamer rond alsof ze haar plek wilde markeren, en draaide zich toen naar me om met een glimlach. ‘Je hebt me echt gered vandaag. En wees gerust, ik snurk harder dan jij ooit zou kunnen.’
Vanaf dat moment waren we reisgenoten. Geen verplichtingen, geen verwachtingen – althans, dat hielden we elkaar voor. We lunchten samen op het terras, maakten wandelingen door de tuin van het resort, en ’s avonds zaten we naast elkaar bij het dinerbuffet, waar Josée telkens weer wist te onderhandelen met de obers om iets ‘zonder saus’ of ‘met een beetje meer pit’. Ze kende de kunst van vriendelijk doorduwen. En ik liet haar begaan, met groeiend genoegen.
Op dag drie namen we samen deel aan een excursie naar het regenwoud. De gids sprak nauwelijks Engels, maar Josée redde zich verrassend goed met wat Frans en een berg improvisatie. Ze droeg een strooien hoedje dat haar gezicht gedeeltelijk overschaduwde, en een luchtige blouse die haar figuur net niet verhulde. Ik betrapte mezelf erop dat ik vaker naar haar keek dan naar de lemuren waarvoor we eigenlijk kwamen.
Tijdens de lunchpauze zaten we op een omgevallen boomstam, ieder met een plastic bakje rijst en kip. Ze keek me aan. ‘Je bent geen typische alleenreiziger, Ben.’
‘Wat is een typische alleenreiziger?’
‘Een beetje schichtig. Beetje verloren. Jij niet. Jij kijkt alsof je dit, met mij, gepland hebt.’
‘Misschien had ik het onbewust wél gepland.’
Ze lachte. Een lage, warme lach die ergens diep in haar borst leek te ontstaan. ‘Dat klinkt bijna als een compliment.’
‘Misschien is het dat ook.’
Op dag vijf boekten we samen een safari in het binnenland. De jeeps waren aftands, de ritten hobbelig, maar de landschappen adembenemend. We zagen kameleons, baobabs, en zelfs een groepje ringstaartmaki’s dat over het pad hupte alsof wij de indringers waren. Josée maakte foto’s met haar telefoon, ik genoot in stilte.
Die avond, terug in de suite, gingen we iets eerder dan anders naar binnen. De zon zakte traag achter de palmbomen, de lucht kleurde oranje en paars. Josée had een douche genomen, haar huid dampte nog na in de warme lucht van de kamer. Ze liep naar het balkon en riep: ‘Kom, kijk!’
Ik kwam naast haar staan. In de verte gloeide de zee als gesmolten koper.
‘Ik ben acht jaar weduwe,’ zei ze plotseling.
‘En ik drie jaar weduwnaar.’
Ze keek niet naar me, maar haar hand gleed de mijne in. Een eenvoudige aanraking, warm, vanzelfsprekend.
‘Zullen we straks samen slapen?’ vroeg ze zacht. ‘In één bed, bedoel ik.’
Ik knikte. Er viel niets meer te zeggen.
Later die nacht was haar huid zacht en geurend naar kokos. Ze zocht me zonder schroom, maar ook zonder haast. Alles aan haar bewegingen was tastend, verkennend, alsof ze iets terugvond wat ze lang had moeten missen. En ik beantwoordde haar met hetzelfde verlangen. Niet hongerig, niet opdringerig – maar met een intense nieuwsgierigheid naar haar lichaam, haar geluiden, haar adem.
We dreven op een golf van warmte, zweet en gefluisterde zinnen. Geen jeugdig geweld, maar een liefdevol duel waarin we allebei wonnen.
En toen we naast elkaar lagen, uitgeput, voelde ik haar hand weer in de mijne. Geen vraag meer of dit mocht. We wisten het allebei.
De dagen die volgden verliepen in een kalm ritme dat ik me van vroeger herinnerde, van vakanties waar je niet per se iets hoefde te beleven om toch het gevoel te hebben dat je leefde. Josée en ik vonden snel een routine die ons beiden paste. We ontbeten op het terras, meestal rond een uur of negen, en zaten dan lang aan tafel. Niet omdat we zoveel aten, maar omdat het gesprek telkens vanzelf bleef voortkabbelen, met af en toe een zijstroompje dat dieper ging dan je normaal bij een vakantievriendschap zou verwachten.
Ze vertelde over haar man – een huisarts in ruste, die onverwacht was overleden aan een hartstilstand. Hij was altijd zorgzaam geweest, zei ze, maar ook een man van gewoonten, van controle. ‘Het was een goed huwelijk,’ zei ze. ‘Maar de ruimte die ik nu voel… dat is nieuw voor me.’
Ik vertelde over mijn vrouw, Anneke. Haar langzame weg in de mist van Alzheimer, het afscheid dat al begon voordat ze stierf. Josée luisterde zonder medelijden, alleen met een zachte aandacht die ik als balsem voelde. Niet iedereen weet hoe te zwijgen zonder afstand te scheppen. Zij wel.
We maakten uitstapjes naar de lokale markten, kochten fruit dat we niet kenden, lieten ons in met te praatgrage gidsen, dronken lauwe cola onder rieten afdakjes. Een keer huurden we fietsen en raakten hopeloos verdwaald in de buitenwijken van Antananarivo. We vroegen de weg aan een groep kinderen, die ons eerst uitlachten en ons toen begeleidden naar een minibusje dat ons naar het hotel terugbracht. Josée gaf ze een fooi. Eén jongetje rende nog achter het busje aan en riep iets wat we niet verstonden, maar dat ons allebei ontroerde.
’s Avonds deelden we de suite alsof het altijd zo was geweest. Ik merkte hoe ik haar ademhaling herkende, haar loopje door de kamer, haar manier van tandenpoetsen met een overdreven zwiepen van de pols. En steeds vaker keken we elkaar aan met dat half ondeugende, samenzweerderige lachje dat zich opbouwde tot iets tastbaars zodra de lichten uit waren.
Onze nachten werden intiemer. Niet alleen lichamelijk – al was dat er ook, en hoe. Josée had een soepelheid in haar lijf die ze zelf leek te herontdekken terwijl ze zich overgaf aan het ritme van ons samenzijn. Soms lag ze bovenop me, haar heupen in een golvende beweging die niets van schaamte in zich droeg. Soms trok ik haar naar me toe, voelde haar vingers zich vastklampen aan mijn schouders, haar benen rond mijn heupen.
We vonden elkaar in de warmte van lakens die op de grond belandden, in het ritme van elkaars ademhaling, in de geur van zout zweet en hotelzeep. En telkens weer, na de storm, volgde een rust die weldadiger was dan slaap.
Op dag tien lagen we samen aan het zwembad, elk met een boek dat we nauwelijks lazen. Josée droeg een zwart badpak dat haar elegantie benadrukte. Haar huid was licht gebruind, haar haar in een losse knot. Ze keek op van haar boek. ‘Ik heb hier helemaal geen moeite mee.’
‘Met wat?’
‘Met jou. Met dit. Met ons.’
‘Ik ook niet.’
Ze liet haar hand op mijn dij rusten, gewoon boven de knie, warm en stevig. Niet erotisch, niet zedig – gewoon echt.
Later die middag besloten we een massage te boeken in de spa van het hotel. We werden tegelijk gemasseerd, in een ruimte met kaarslicht en geurige oliën. Terwijl de handen van de masseuse over mijn rug gleden, hoorde ik Josée zacht kreunen – niet van pijn, maar van ontspanning. Het geluid raakte me dieper dan ik verwacht had. Het was een soort overgave waar ik geen woorden voor had.
Toen we weer terug in de suite kwamen, allebei loom van de massage, stond ik onder de douche toen ze plotseling achter me kwam staan. Ze drukte haar borsten tegen mijn rug, haar armen om mijn middel.
‘Ben,’ fluisterde ze. ‘Wil je me?’
‘Altijd,’ zei ik.
Wat volgde was langzaam, nat, warm – een vrijpartij onder het stromende water, waarin elke aanraking werd verzacht en versterkt door de stoom en het gedruppel. Ze hield zich vast aan mijn schouders, haar benen om mijn heupen, haar gezicht tegen mijn hals. We hielden het niet lang vol onder de douche, maar we eindigden samen op het grote bed, druipend van verlangen, haar lichaam in mijn handen als iets dat ik wilde koesteren, niet bezitten.
Die nacht sliepen we onrustig. Alsof onze lichamen nog natrilden van wat ze hadden losgemaakt. Rond een uur of vier werd ik wakker. Josée lag op haar zij, naar me toe, haar ogen open.
‘Wat als dit alles is?’ vroeg ze.
‘Wat bedoel je?’
‘Wat als dit het is? Geen toekomst, geen beloftes. Alleen dit moment. Deze twee weken.’
Ik dacht even na. ‘Dan is dat genoeg.’
Ze knikte. Een traan gleed uit haar ooghoek over haar slaap. Ik veegde hem weg zonder woorden.
We werden wakker met het licht dat tussen de gordijnen door de kamer in gleed, een bleke gloed die de nacht voorgoed verdrong. Josée lag met haar rug naar me toe, haar billen zacht tegen mijn buik gedrukt, haar benen licht opgetrokken. Ik schoof dichter naar haar toe, legde mijn hand op haar heup en liet die langzaam over haar dij glijden. Ze bewoog niet, maar ik voelde aan de spanning in haar lichaam dat ze wakker was. En wakker bleef.
Mijn hand gleed verder, verkende haar huid, de flauwe welving van haar buik, de warmte tussen haar benen. Ze opende haar dijen een fractie, net genoeg om me ertussen te laten. Haar ademhaling versnelde nauwelijks, maar ik voelde haar vocht, warm en traag, zoals ochtenddauw op een blad. Ik duwde mijn bekken tegen haar aan, mijn erectie nestelde zich tegen haar onderlichaam.
Toen draaide ze zich om, haar ogen zwaar van slaap, haar mond nog ongeopend. Ze kuste me zacht, haar tong traag als honing, haar hand gleed onder het laken en omsloot me stevig. Zonder woorden trok ze me bovenop zich. Haar benen wijd, haar blik recht in de mijne. Ze zei niets. Dat hoefde ook niet. Alles aan haar lichaam riep me.
Ik duwde me langzaam in haar, centimeter voor centimeter. Ze zuchtte diep, haar handen om mijn schouders, haar heupen duwend tegen de mijne. We bewogen in een traag ritme, een golfbeweging waarin alles versmolt: het knarsen van lakens, het kloppen van bloed, het zachte kreunen dat ze niet probeerde te onderdrukken. Haar nagels trokken lijnen over mijn rug. Mijn lippen vonden haar nek, haar borsten, haar mond.
Ze kwam stil klaar, haar lichaam gespannen als een boog, haar benen klemmend om mijn middel, haar adem stokkend. Ik hield het nog even vol, tot haar hand mijn gezicht streelde en ze fluisterde: ‘Laat gaan, Ben. Laat alles maar gaan.’ En dat deed ik. Met een rauwe, diepe grom groef ik me nog eenmaal diep in haar in en liet los.
Na het ontbijt liepen we over het strand. We hadden geen excursie gepland die dag. Josée droeg een licht jurkje over haar badpak, haar haren los, haar voeten bloot. We hielden elkaars hand vast zonder dat het hoefde – het was gewoon natuurlijk geworden. Twee lichamen die elkaar kenden, begrepen, aanraakten zonder te denken.
Later die middag, terug in de suite, zaten we op het bed met een glas witte wijn. Ze streek met haar vingers over mijn borst. ‘Je weet dat ik mezelf dit nooit had toegestaan, hè? Als ik jou niet was tegengekomen.’
‘Wat had je dan gedaan?’
‘Mijzelf netjes gedragen. Boekje lezen. Massage. Een kaartje sturen naar de kinderen. En vooral veel denken aan wat niet meer is.’
‘En nu?’
Ze lachte zacht. ‘Nu denk ik alleen maar aan wat nog kan.’
Ze zette haar glas weg, boog zich naar me toe en kuste me. Niet speels, niet terloops, maar met een vastberadenheid die ik niet van haar kende. Haar hand gleed onder mijn zwembroek, haar vingers teder en doelgericht. Ze keek me aan met een blik waarin niets meer van schroom zat.
Ik hielp haar uit haar badpak. Ze zat bovenop me, naakt, haar borsten zacht en zwaar in mijn handen, haar huid glanzend van hitte. Ze liet me voelen hoeveel ze wilde, hoe klaar ze was. Toen nam ze me in zich op, langzaam, terwijl haar ogen de mijne bleven zoeken. Ze bewoog op haar eigen tempo, haar handen op mijn knieën, haar rug hol, haar haren plakkend aan haar voorhoofd.
We hadden geen haast meer. Geen doel. Alleen het samenvallen van huid en adem, van glijden en grijpen, van geven en nemen. Ze kwam langzaam, diep, haar nagels in mijn dijen, haar mond open, haar ogen dicht. En ik volgde haar, mijn handen om haar heupen, haar naam als een fluistering op mijn lippen.
’s Avonds dineerden we weer op het terras. De ober kende ons inmiddels. Hij bracht ons zonder te vragen onze favoriete wijn. Josée lachte meer dan anders, haar huid straalde. En ik voelde me jonger dan ik me in jaren had gevoeld. Niet omdat mijn lichaam ineens twintig jaar had ingelopen, maar omdat ik me opnieuw bewoog in het ritme van verlangen, van aanraken, van het hier en nu.
Die nacht dreven we opnieuw naar elkaar toe. Geen ritueel, geen prestatie. Alleen hunkering. Ze vroeg me haar van achter te nemen, op handen en knieën, haar rug licht gekromd, haar haar vallend langs haar gezicht. Ik volgde haar lichaam, hield haar heupen vast, dreef mezelf in haar als een man die zijn weg al kende, maar hem opnieuw wilde verkennen. Haar kreunen vulden de kamer, mijn naam tussen haar tanden, haar orgasme kloppend tegen mijn onderbuik. En ik verloor me opnieuw, volledig, zonder rem.
De kamer was donker, op het zachte licht na dat uit de badkamer viel. Josée lag op haar buik op het bed, haar benen iets gespreid, haar billen half zichtbaar onder het opgestroopte laken. Ik stond aan het voeteneinde, naakt, mijn erectie zwaar en strak, mijn ademhaling al versneld enkel door haar aanblik. Ze keek om, haar gezicht half verscholen in het kussen, en zei met een hese stem: ‘Kom. Ik wil je voelen. Alles.’
Ik schoof het laken verder opzij en gleed tussen haar benen. Mijn handen vonden haar heupen, mijn duimen rustten op haar stuit. Ik boog me voorover, kuste haar onderrug, haar billen, haar dijen – traag en aandachtig. Ze kreunde zacht. Ik voelde de warmte van haar schaamlippen al voordat ik haar aanraakte. Ze was nat, open, haar geur intiem en vol belofte.
Ik streek met mijn tong langs haar opening, langzaam omhoog naar haar clitoris. Ze kromde haar rug, duwde haar kont iets naar achteren, haar benen wijd. Ik liet mijn tong ritmisch over haar clit glijden, traag en diep, dan weer snel en puntig. Ze steunde met haar voorhoofd in het kussen en gromde zacht van genot. ‘Harder,’ fluisterde ze. ‘Niet stoppen, Ben.’
Ik stak twee vingers in haar, kromde ze zacht naar boven, terwijl ik haar bleef likken. Haar lichaam begon te schokken, kleine stuipjes in haar dijen, haar ademhaling jankend kort. Ze duwde zichzelf tegen me aan en kwam heftig klaar, haar sappen warm over mijn hand, haar kreun gedempt in het laken.
Ik kroop bovenop haar in doggy positie, greep haar heupen stevig vast en duwde mezelf in haar in één diepe, trage stoot. Ze was zó nat dat ik zonder moeite tot het uiterste gleed. Ze zuchtte diep, haar lichaam opgevuld, gevuld, vol. Ik trok me langzaam terug en duwde opnieuw, een ritme vindend dat haar liet kreunen bij elke stoot. Mijn ballen tikten tegen haar. Mijn hand op haar onderrug, haar billen trillend onder mijn greep.
‘Ja… zo… dieper, Ben… nog dieper…’ Haar stem was rauw, op het randje van breken.
Ik versnelde, mijn heupen tegen haar kletsnat kruis, de slap van huid op huid vulde de kamer. Ze duwde zich achteruit, haar billen botsend tegen mijn onderbuik, haar binnenste zuigend, trekkend aan mij. Ik voelde hoe ze opnieuw klaarkwam, dit keer kreunend als een dier, haar spieren pulserend rond mijn pik. Dat bracht me over het randje. Ik gromde diep, trok me een fractie terug en spoot hard in haar, schokkend, leeglopend met lange, trage stoten die natrilden tot in mijn benen.
We bleven lang liggen, verstrengeld, mijn zaad sijpelend uit haar. Ze streelde mijn borst, haar adem langzaam kalmerend. ‘Ik wist niet dat het nog zo kon,’ fluisterde ze.
‘Wat precies?’
‘Zó intens. Zó lichamelijk. Alsof ik elk zenuwuiteinde opnieuw heb aangezet.’
Ik glimlachte. ‘Misschien hadden we het allebei gewoon lang opgekropt.’
Ze lachte. ‘Als dit is wat “opgekropt” betekent, dan hoop ik dat je nog wat over hebt.’
Ik rolde op mijn zij, kuste haar nek en fluisterde: ‘Meer dan genoeg.’
De dagen daarna vreeën we zoals jonge mensen die geen grenzen kennen. In de douche, op het balkon, tegen de muur van de slaapkamer. Ze nam me op haar knieën, haar mond diep om me heen, haar ogen omhoog, uitdagend, hongerig. Ik ving haar borsten in mijn handen terwijl ik haar neukte op de rand van het bed, haar benen hoog op mijn schouders, haar kreunen open en schaamteloos.
Ze gleed op me terwijl ze bovenop zat, haar rug hol, haar handen op mijn borst, haar haren plakkend aan haar voorhoofd. Ik sloeg mijn hand om haar heup en dwong haar harder te bewegen. Ze hield van controle, maar ook van overgave. Soms liet ze zich vastbinden met de sjaal die ze ’s avonds droeg. Dan lag ze daar, armen aan het hoofdeinde, haar benen wijd, wachtend tot ik haar tongde, vingerde, en haar tot drie keer toe deed beven voor ik haar in me opnam.
De seks was geen uitspatting. Het was verkenning. Herontdekking. Twee lichamen die elkaar niets meer hoefden uit te leggen, behalve verlangen.
We hadden geen kalender meer nodig. Onze dagen bestonden uit aanrakingen, wandelingen, zweet en wijn, maar ergens halverwege de tweede week begon er iets te schuiven. Het zat niet in wat we deden, maar in wat we niet zeiden. In stiltes die nét iets te lang duurden. In blikken die net iets te snel afwendden.
Het begon toen Josée aan het zwembad zat te bellen met haar dochter. Ik lag een paar meter verder, in de schaduw, met een boek dat ik al een week meesleepte zonder een bladzijde om te slaan. Haar stem was vrolijk, maar er zat iets ingehoudens in. Na het gesprek bleef ze een tijdje voor zich uit staren. Haar telefoon rustte op haar knie.
‘Alles goed?’ vroeg ik uiteindelijk.
Ze knikte. ‘Ja. Ze vroeg gewoon hoe het hier is.’
‘En wat zei je?’
‘Dat het mooi is. Warm. Rustig.’
‘Meer niet?’
Ze haalde haar schouders op. ‘Wat had ik moeten zeggen? Dat ik hier in een suite lig te neuken met een man die ik vorige week nog niet kende?’
Haar woorden sneden onverwacht hard. Niet om hun inhoud, maar om de toon. Als een deur die op een kier stond en plots dicht viel. Ze merkte het meteen. ‘Sorry. Dat klonk botter dan ik bedoelde.’
‘Geeft niet,’ zei ik, al gaf het wel.
Die avond gingen we niet naar het restaurant, maar bleven op het balkon zitten met restjes fruit en een fles wijn die we op de markt hadden gekocht. De lucht was paars, traag, vol muggen en vogelgeluiden.
‘Je maakt iets los in me,’ zei ze plotseling. ‘Iets waarvan ik niet wist dat het er nog zat. Maar ik weet ook niet wat ik ermee moet.’
‘Je hoeft er niks mee,’ zei ik zacht. ‘We zijn hier. Nu.’
‘Maar wat als jij straks teruggaat naar jouw leven en ik naar het mijne? Wat blijft er dan over?’
Ik zweeg even. ‘Herinnering, misschien. Warmte. Een week waarin we alles even vergaten.’
Ze schudde haar hoofd. ‘Dat is niet genoeg. Niet voor mij.’
Ik keek haar aan. ‘Wat wil je dan, Josée?’
Ze opende haar mond, sloot hem weer. Haar ogen glinsterden. ‘Ik weet het niet. Ik weet het écht niet. Dat is het probleem.’
De volgende ochtend was ze vroeg opgestaan en had alleen ontbeten. Ik vond haar op een bankje aan de rand van de tuin, onder een boom. Ze had een notitieboekje op schoot. Haar gezicht stond gespannen, maar niet boos. Eerder moe. Ze keek op toen ik naderde.
‘Ik droomde vannacht over mijn man,’ zei ze zonder omweg. ‘Voor het eerst in jaren.’
Ik ging naast haar zitten.
‘Hij stond in de keuken. En hij glimlachte. Niet verwijtend. Niet verdrietig. Gewoon vriendelijk. Alsof hij het goedkeurde, dit alles. En toch werd ik wakker met een steen op mijn borst.’
‘Schuld?’
‘Misschien. Of twijfel. Of het besef dat dit, hoe mooi ook, tijdelijk is. En dat ik straks weer terugga naar een huis vol echo’s.’
Ik legde mijn hand op haar knie. ‘Je hoeft dit niet te verklaren. Niet aan mij.’
Ze keek me aan. ‘Maar ik wil het wel. Want je betekent meer voor me dan ik dacht. En dat maakt het moeilijker.’
Later die dag besloten we toch nog één excursie te maken. Een boottocht langs de kust, met een lunch op een afgelegen strand. Het was bedoeld als een afsluiting, een bezegeling van wat geweest was. De zee was kalm, de lucht grijs en zinderend.
Tijdens de lunch, terwijl we onder een palmblad dakje zaten en de geur van gegrilde vis om ons heen kringelde, legde ze haar hand op de mijne.
‘Ben… ik heb misschien iets verkeerd gedaan.’
Ik keek op.
‘Een week geleden… had ik een mailtje gekregen. Van een man. Iemand die ik in Nederland vaag ken. Weduwnaar ook. Hij had gehoord dat ik alleen op reis was, en vroeg of we na mijn vakantie iets konden afspreken. Gewoon koffie, zei hij.’
‘En?’
‘Ik heb ja gezegd.’
Het was niet de woorden. Het was de blik in haar ogen. Alsof ze zich verontschuldigde voor iets wat ze zelf nog niet begreep.
‘En nu?’
Ze slikte. ‘Nu weet ik het niet meer. Of ik hem nog wil zien. Of dat dit, jij en ik, alles in een ander licht zet.’
Ik draaide mijn hand om, klemde de hare. ‘We zijn elkaar niets verplicht. Maar ik voel wel iets. En dat maakt dit lastig. Mooi, maar lastig.’
Ze knikte. ‘Ik weet het. Ik voel het ook.’
Die avond hadden we geen seks. We lagen tegen elkaar aan, stil, warm, vol gedachten. Er was geen verwijt, geen spijt. Alleen het besef dat ook schoonheid soms pijn doet. Omdat het eindig is. Omdat verlangen zich niet laat plannen.
De nacht gleed voorbij als een langzaam afscheid dat nog niet werd uitgesproken.
De ochtend daarna zwegen we bij het ontbijt. Geen kilte, geen afstand – eerder een bedachtzame rust, alsof we allebei wisten dat de balans kantelde, maar nog niet wisten naar welke kant. Josée zat in haar witte blouse, haar zonnebril in het haar, haar vingers roerend in een beker thee die allang koud was. Ik had mijn hand op tafel gelegd, open. Ze legde de hare er voorzichtig op. Geen woorden. Alleen contact.
Na het eten wandelden we langs het strand, zonder plan. Onze voeten zakten weg in het natte zand, de branding tikte ons ritmisch aan. We liepen zwijgend, tot Josée plots stilstond en zei: ‘Ik ben bang voor wat er straks gebeurt. Niet voor jou. Voor mezelf.’
‘Waar ben je bang voor?’
Ze keek naar de zee. ‘Dat ik straks thuiskom, mijn koffer uitpak, de foto’s bewaar op een harde schijf… en dan niets meer voel. Alsof dit alles een droom was, iets dat losstaat van mijn leven.’
‘Maar dat is het niet,’ zei ik zacht. ‘Het ís je leven. Een hoofdstuk dat je niet hoeft te vergeten omdat het niet in de lijn der verwachtingen past.’
Ze keek me aan. Haar ogen glansden in het felle licht. ‘Ik wil je vasthouden. Maar ik weet niet of ik dat moet. Of dat het juist mooier is om los te laten terwijl het nog licht is.’
Ik trok haar naar me toe, hield haar stevig vast, haar hoofd tegen mijn borst. Mijn hart bonsde hoorbaar. ‘We hoeven nu nog niks te beslissen.’
Terug in de suite deden we allebei alsof het een gewone middag was. Ze ging douchen, ik zette koffie. Maar er hing iets in de kamer. Een soort geladen stilte. Toen ze uit de badkamer kwam, slechts gehuld in een handdoek, haar huid nog dampend van het water, keek ze me aan zoals ze dat die eerste avond ook had gedaan – open, zoekend, kwetsbaar.
‘Wil je me aanraken, Ben? Maar langzaam. Niet om klaar te komen. Gewoon… voelen dat ik besta.’
Ik knikte.
Ze ging op bed liggen, op haar rug, haar armen naast zich, haar blik op het plafond. Ik knielde naast haar, liet mijn vingers over haar huid glijden – haar hals, haar sleutelbeen, haar borstbeen. Ik streek over haar borsten, haar buik, de binnenkant van haar dijen. Ze sloot haar ogen, zuchtte diep, haar lichaam stil maar ontvankelijk.
Ik boog me voorover en kuste haar langzaam. Niet opdringerig. Niet bezitterig. Haar tepels werden stijf onder mijn lippen, haar adem versnelde. Mijn hand gleed tussen haar benen, vond haar vocht, haar warmte. Ze opende zich zonder schaamte, haar benen ontspannen, haar heupen zacht bewegend tegen mijn hand.
Ik ging op mijn zij liggen, trok haar tegen me aan, haar rug tegen mijn borst. Mijn hand bleef haar strelen, haar klit tussen mijn vingers, haar schaamlippen vochtig en pulserend. Ze fluisterde mijn naam. Meermaals. Alsof het haar houvast was.
Ze kwam zacht klaar, nauwelijks hoorbaar, haar dijen trillend, haar buik samentrekkend onder mijn arm. Daarna draaide ze zich om, legde haar gezicht tegen mijn hals en zei: ‘Je hebt me teruggebracht. Naar mezelf.’
Die avond zaten we aan het diner. De lucht was zwaar, de luchtvochtigheid hoog. Josée keek op een gegeven moment naar de horizon, haar gezicht strak.
‘Er komt regen,’ zei ze.
Ik knikte. ‘Of iets dat daarop lijkt.’
Even later vielen de eerste druppels. Niet veel. Maar het was genoeg om ons naar binnen te jagen, met een haastigheid die bijna komisch was. We lachten. De spanning brak. En toen we binnen zaten, nat van de regen, onze glazen dampend van temperatuurverschil, keek ze me aan alsof iets in haar besloten was.
‘Ik wil je vasthouden vannacht. Niet om te vrijen. Gewoon vasthouden. Als je dat goed vindt.’
‘Altijd,’ zei ik.
In bed lagen we naakt tegen elkaar aan. Haar benen om mijn dijen, haar armen rond mijn rug. We praatten over vroeger. Over onze kinderen, onze huizen, kleine gewoontes. Ze vertelde hoe ze ’s ochtends altijd eerst naar buiten keek, zelfs als het regende. Hoe ze de geur van boeken lekkerder vond dan die van parfum.
Ik vertelde hoe ik, sinds Anneke overleden was, in bed vaak naar de muur keek in plaats van naar het plafond. Omdat die muur me herinnerde aan de nachten dat ze haar gezicht naar me toedraaide.
We kusten. Zacht. Lang. Geen drang, geen doel. Alleen tederheid.
En toen zei Josée, bijna onhoorbaar: ‘Misschien moeten we elkaar straks echt loslaten. Maar ik wil dat je weet – jij hebt me wakker gemaakt. En daar dank ik je voor.’
Ik klemde mijn hand om haar schouder. ‘En jij mij. Meer dan je denkt.’
De ochtend van vertrek kwam te vroeg. Niet omdat we niet wisten dat hij eraan kwam – maar omdat we allebei hadden gehoopt dat tijd zich misschien, uit mededogen, even stil zou houden.
We stonden samen voor het raam van de suite, de koffers gepakt, de lakens op een hoop, de minibar leeg. Buiten klonk het geluid van de eerste bussen op de parkeerplaats. Josée hield haar armen om haar middel gevouwen.
‘En nu?’ vroeg ze zacht.
Ik pakte haar hand. ‘Nu gaan we allebei terug. Maar niet naar hetzelfde als waar we vandaan kwamen.’
Ze keek op. ‘Ik wil jou niet verliezen, Ben.’
‘Dat hoeft ook niet.’
Ze slikte. ‘Maar wat dan? Een paar telefoontjes, een kaart met kerst?’
Ik glimlachte. ‘Of jij komt volgend weekend naar mij. En ik zet twee stoelen in de tuin klaar. Met koffie. En als het regent, schuiven we onder het afdak.’
Ze lachte, ontdooide. ‘En als ik wil blijven?’
‘Dan blijf je.’
De luchthaven was druk, de incheckbalie chaotisch. We liepen naast elkaar, soms hand in hand, soms zwijgend. Josée’s vlucht vertrok eerder dan de mijne. We dronken nog samen een kop koffie aan een te hoog tafeltje, onze benen verstrengeld onder het blad.
‘Je weet dat ik bang ben voor dit moment,’ zei ze. ‘Niet omdat het eindigt, maar omdat ik niet wil dat het vervaagt.’
‘Ik schrijf je. Nog vóór jij thuis bent,’ zei ik.
Ze glimlachte. ‘En ik schrijf je terug. Met mijn adres. En mijn agenda.’
Ze stond op, pakte haar tas, haar boardingpass in de hand. Toen, zonder omhaal, boog ze zich naar me toe en kuste me. Lang, teder, zonder haast. Mensen keken, maar het kon ons niets schelen.
‘Tot straks,’ fluisterde ze.
‘Tot straks, Josée.’
Een week later stond ze voor mijn deur.
Ze droeg geen reistas, geen jas, alleen een linnen blouse en een glimlach die niet meer in toom gehouden hoefde te worden. Ik liet haar binnen zonder woorden. In de gang trok ze haar schoenen uit, liep naar de keuken alsof ze er al jaren kwam.
Die avond kookte ik pasta. Zij waste de sla. We dronken wijn uit gewone glazen en luisterden naar oude jazz op de radio. Na het eten zaten we samen op de bank. Haar hoofd op mijn schouder, mijn hand op haar knie.
Ze keek me aan. ‘Ik hoef niet meer te reizen, Ben. Ik ben thuis.’
Ik kuste haar hand. ‘En ik hoef niet meer te wachten.’
We sliepen in mijn bed. Geen hotel, geen palmen, geen afstand. Alleen haar lichaam, vertrouwd en echt. Onze vrijpartij was zacht, stroef soms, maar juist daardoor werkelijk. We vreeën zoals mensen die weten wat ze aan elkaar hebben. Geen spel, geen show. Alleen verlangen, warmte, houvast.
Ze viel in slaap met haar hoofd tegen mijn borst. En ik bleef wakker, luisterend naar haar ademhaling. In de stilte dacht ik aan die eerste ontmoeting bij de balie. Aan de chaos, de twijfel, het spontane gebaar.
En ik besefte: alleen is ook maar alleen – totdat je iemand vindt die je stiltes begrijpt.
Epiloog
Het is nu bijna een jaar geleden dat Josée bij me aanbelde, zonder jas, met die zachte vastberadenheid die sindsdien zo kenmerkend is geworden voor haar aanwezigheid in mijn leven. Wat begon als een onverwachte wending in een hotel op Madagaskar, is langzaam maar zeker uitgegroeid tot iets eenvoudigs en stevigs. Geen filmachtig liefdesverhaal, geen dramatische omwentelingen. Gewoon: wij twee. In alle rust.
Ze is niet bij me ingetrokken, al staat haar tandenborstel hier. Haar pantoffels ook. En meestal blijft ze van vrijdag tot maandag. Soms langer. We eten samen, we slapen samen. We maken ruzie over boodschappenlijstjes, we lachen om elkaars rare gewoontes. En we vrijen nog steeds. Minder heftig misschien, maar niet minder gulzig. Het is een vrijen dat zich thuisvoelt in de rimpels, dat niet meer hoeft te bewijzen. Warmte, adem, huid. Genoeg.
Onze kinderen hebben elkaar inmiddels ontmoet, voorzichtig, beleefd, zonder grote woorden. We houden het eenvoudig. Geen ‘nieuwe partner’, geen ‘stiefopa of -oma’. Alleen ‘Ben en Josée’. Dat is al ingewikkeld genoeg voor sommigen.
We reizen ook nog. Niet meer ver. Geen verre vluchten, geen tropische eilanden. Wel kleine tripjes: een paar dagen aan zee, een stadje in België, een oud klooster waar ze kamers verhuren met stenen vloeren en een ontbijt met vers brood en zachte kaas. Josée maakt foto’s. Ik houd haar tas vast. En zo wandelen we de seizoenen door.
Soms, als we op de bank zitten met thee en zij haar voeten op mijn schoot legt, denk ik aan dat moment op het balkon in Madagaskar. Toen ze zei: “Wat als dit alles is?” En ik dacht: Dan is dat genoeg.
Ik weet nu dat het niet alles was. Het was het begin.
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10