Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Door: Leen
Datum: 15-08-2025 | Cijfer: 9.3 | Gelezen: 1668
Lengte: Lang | Leestijd: 24 minuten | Lezers Online: 7
Trefwoord(en): Borsten, Bos,
Bloot In Het Bos - 3
Die nacht is onze slaapkamer geen veilige haven, maar een martelkamer. Kristof slaapt de slaap der onschuldigen. Zijn diepe ademhaling is een kalm, gestaag ritme dat clasht met de razende storm in mijn hoofd. Ik lig met open ogen in het donker te staren, de lakens voelen als verstikkende, vochtige lianen om mijn rusteloze lichaam. De stilte van het huis is een canvas waarop mijn angsten de wildste taferelen schilderen.

Het is een eindeloze cyclus van tegenstrijdige gevoelens, een getij van emoties dat me heen en weer slingert. Het ene moment overvalt de angst me, ijskoud en verlammend. De man in het rode T-shirt is een fantoom aan de voet van ons bed, een belofte van een onbekende confrontatie. Elke krakende plank in het huis is het geluid van zijn voetstappen op de trap. De knoop in mijn maag is een fysieke, pijnlijke realiteit.

Dan slaat de angst om in een diepe, donkere wanhoop. Ik zie mezelf mijn telefoon grijpen, het scherm dat mijn gezicht verlicht in het donker, mijn trillende vingers die de woorden typen: ‘AFGELAST. HET GAAT NIET DOOR.’ De fantasie van die opluchting, van het verbreken van de ketenen die ik zelf gesmeed heb, is zoet. Maar het is een leugen. Ik weet dat ik het niet zal doen. De teleurstelling, niet alleen die van mijn lezers maar ook die van mezelf, zou erger zijn dan de angst.

En net als de wanhoop me dreigt te verscheuren, komt de verrader. De opwinding. Een gloeiende, verraderlijke stroom die de kou van de angst verdrijft. Het is pervers. De gedachte aan de man die bovenaan de trap op me wacht, de gedachte aan zijn ogen die me zullen volgen… het jaagt een schok van pure, onversneden geilheid door mijn lijf. Een zinderende hitte in mijn schoot die me dwingt mijn benen tegen elkaar te klemmen. Het is een fysieke reactie op een psychologisch spel, en het maakt me gek.

Uiteindelijk, na uren woelen, wint de uitputting het van de waanzin. Ik geef me over en val in een onrustige, koortsachtige slaap.

En ik droom.

Het is geen sprookje van een vrije bosnimf. Nee, ik ben in de hel beland. Ik sta op blote voeten op een grond van zwarte, scherpe slakken die in mijn zolen snijden. De lucht is dik en zwavelachtig, moeilijk om in te ademen. Boven mij is er geen hemel, maar een ziekelijk, gekneusd uitspansel van paars en oranje, zonder zon, zonder maan. Dode, skeletachtige bomen klauwen naar me met hun takken. Dit is het landschap van Mordor.

Voor me doemt de heuvel op, een zwarte, getande monoliet die de zieke hemel doorboort. De ‘stairway to heaven’ is een verraderlijk pad van afbrokkelende treden, glad van een onzichtbaar, smerig vocht. Ik voel een immens gewicht op mijn schouders, een onzichtbare last die me naar beneden drukt, en ik weet dat ik die trap op moet. Ik voel me Frodo, klein en nietig, op een onmogelijke missie.

Het is onmogelijk, want boven wachten ze. Geen anonieme jagers, maar de orken uit mijn diepste angsten. Ik zie hun silhouetten op de top: gedrongen, misvormde wezens met een wrede, hongerige energie. Hun gegrom en het geklik van hun tongen is als een ijzingwekkend koor dat door de giftige lucht snijdt. Ze wachten op hun prooi. En dan zie ik hem. Hun leider. Groter, breder. En om zijn nek hangt een rafelige, bloedrode sjaal. Hij wijst naar mij, een bezitterig gebaar, en een diepe, bulderende lach rolt de berg af, recht op mij af.

Ik schiet overeind in bed, een stille schreeuw gevangen in mijn keel, badend in het koude zweet. Kristof slaapt rustig verder. Ik kijk naar de wekker. Het is net vijf uur 's ochtends. De droom is voorbij. Maar Mordor wacht.

De ochtendzon werpt een helder, bijna spottend licht in de kamer, dat de laatste restjes van de nachtmerrie probeert te verdrijven. Maar het beeld van de zwarte berg en de lachende ork met de rode sjaal zit vastgeplakt op mijn netvlies. De angst is een koud, hard steentje in mijn maag.

Ik zit achter mijn laptop, mijn vingers zweven boven het toetsenbord. Vandaag is de dag. Het is tijd voor de vijfde en allerlaatste tip. En terwijl ik nadenk over wat ik zal schrijven, bekruipt me een vreemd gevoel van helderheid. Een grimmige vastberadenheid. Ik ga mijn angst niet verbergen. Ik ga hem gebruiken. Ik ga de hel van mijn droom met hen delen, als een laatste, eerlijke bekentenis van mijn gemoedstoestand.

Maar ik ga er ook een geheim in verstoppen. Een laatste, praktische sleutel voor wie dapper en slim genoeg is om voorbij de metafoor te kijken. Ik begin te typen, de woorden komen vanzelf. Ik beschrijf het duistere landschap van mijn droom, het gevoel van de kleine hobbit die een onmogelijke taak te wachten staat. En dan, als de kern van de hint, voeg ik de zin toe die alles zal beslissen. ‘Ik ga op zoek naar de leeuwen.’

Een glimlach speelt om mijn lippen. Het is een zin die nergens op slaat in de context van Mordor en orken. Het is een absurde, verwarrende wending. Iets wat je letterlijk mag nemen, alleen begrijpen mijn jagers er op dit moment nog niks van. Ze zullen zoeken naar symboliek, naar een diepere betekenis in de metafoor van de droom, maar de waarheid is veel simpeler en tegelijkertijd veel beter verstopt. In de buurt van waar ik ga wandelen zitten echte leeuwen…

Ik lees de mail nog één keer. Het is perfect. Een laatste misleidende manoeuvre, verpakt in een kwetsbare bekentenis. Met een vastberaden klik stuur ik de mail de wereld in. Ik klap de laptop dicht. Het online spel is voorbij. Er zijn geen hints meer te geven, geen raadsels meer op te lossen. Alle stukjes liggen nu op het bord. Nu is het alleen nog een kwestie van tijd. En moed.

De klok in de woonkamer tikt richting elf uur. Elke seconde is een druppel die een emmer vol spanning langzaam doet overlopen. Ik loop doelloos door de kamer, mijn handen weten niet wat te doen. Om de tijd te doden, besluit ik mijn rugzakje in te pakken, een absurd normaal ritueel voor een absurd abnormale dag. Een flesje water. Wat snoepjes en koekjes, alsof we een gezellige picknick gaan houden. Een busje muggenspray – de gedachte aan jeukende bulten op mijn blote huid is een komische, maar reële angst. Ik pak de zonnecrème, maar als ik naar buiten kijk, zie ik een grijs, wolkendek dat de hemel afsluit. Alsof ook de zon het vandaag niet meer ziet zitten. De crème kan blijven staan. In een bevlieging van moed, of misschien wel pure waanzin, laat ik er wel een speeltje in glijden, een dildo, diep weggestopt onder de koekjes. Een geheim voor later.

Dan mijn kleren. Ik sta voor de spiegel en de twijfel slaat me in het gezicht. Kan ik dit wel? Is dit niet te gek, te gevaarlijk? Mijn spiegelbeeld kijkt terug met grote, bange ogen. Ik negeer haar en trek vastberaden mijn favoriete zwarte beha aan, mezelf wijsmakend dat die geluk brengt. Een talisman. Een schild. Met een bijpassende zwarte slip. Daaroverheen een luchtig, onschuldig zomerkleedje. Mijn harnas is compleet.

“En, is mijn bosnimfje er klaar voor?” Kristofs stem trekt me uit mijn verlammende zelfreflectie. Hij staat in de deuropening en zijn glimlach is een mix van tederheid en pure opwinding. Zijn blik glijdt over de lichte stof van mijn jurk, van mijn benen naar mijn gezicht, maar blijft dan haperen. Hij blijft hangen op de welving van mijn borsten, die door de diepe halslijn van het kleedje en de push-up van mijn geluksbeha extra vol lijken. Zijn ogen worden donkerder, zijn glimlach verandert in iets hongerigs. De blik is zo intens dat het voelt alsof hij me met zijn ogen al aan het uitkleden is. Een siddering trekt door me heen, een vonk van opwinding die dwars door de dikke mist van angst heen prikt.

“Stilaan tijd om te vertrekken,” zegt hij, zijn stem een octaaf lager dan daarnet. Ik slik en knik, niet in staat een woord uit te brengen. Zijn ogen laten de mijne niet los als hij plaagt: “Ik kan niet wachten tot je dat allemaal uitgetrokken hebt straks.” Zijn woorden zijn een stoot in mijn maag. De angst, de twijfel, de opwinding, de geilheid… alles kolkt door elkaar. Ik voel de paniek weer opborrelen, maar de herinnering aan zijn hongerige blik duwt die weer naar beneden. Met een diepe, bevende ademhaling pak ik mijn rugzak. “Laten we gaan,” zeg ik, mijn stem verbazingwekkend stabiel. Met een laatste, weemoedige blik op ons veilige huis stappen we de deur uit, de onheilspellende, grijze hemel en de onzekerheid van het bos tegemoet.

Onderweg in de auto ben ik stiller dan normaal. Ik staar naar het grijze, monotone landschap dat voorbijglijdt, maar ik zie het niet. In mijn hoofd zie ik maar één beeld: een eindeloze, steile trap en een rode sjaal die wappert in de wind. Kristof voelt mijn spanning en legt een hand op mijn knie, maar zelfs zijn vertrouwde aanraking kan de knoop in mijn maag niet ontwarren.

Uiteindelijk breek ik de stilte, mijn stem is onvast. “Ik weet het niet, Kristof. Die trappen als beginpunt…” “Hoezo?” vraagt hij, zijn ogen op de weg gericht. “Er is maar één toegangsweg,” leg ik uit. “Eén pad naar boven. Ze moeten me maar aan de top opwachten en de hele dare is voorbij nog voor hij begonnen is. De hele verrassing is weg.” Ik kijk naar hem, zoekend naar begrip. “Misschien moeten we die trappen letterlijk links laten liggen en een omtrekkende beweging maken, rechtstreeks richting de bossen.”

Kristof is het er niet mee eens. Hij schudt zijn hoofd, een kleine, geamuseerde glimlach op zijn lippen. “Dan neem je het leukste van je dare al van in het begin weg. De opbouw. Het risico.” “Het moet wel doenbaar zijn,” werp ik tegen, een scherpe ondertoon in mijn stem. “Waarom zou het niet doenbaar zijn?” De frustratie borrelt in me op. “Luister je dan nooit,” klink ik geërgerd. “Er is maar één toegang! Daarboven zitten we als ratten in de val. Er is geen ontsnappen aan als ze daar staan.”

“Dat weet ik zo niet, hoor,” reageert hij kalm, totaal niet onder de indruk van mijn paniek. “Niemand die weet hoe je eruitziet. Niemand die weet welke kleding je draagt, of welke auto we hebben. We moeten ons gewoon gedragen als een normaal koppel dat op uitstap is. We wandelen naar boven, kijken wat rond en kiezen dan ons moment.” Zijn logica is waterdicht, maar het dooft de brandende knoop in mijn maag niet. Ik zwijg en draai mijn hoofd weer naar het raam.

Een normaal koppel. Hij begrijpt het niet. Wij zijn vandaag geen normaal koppel. Wij zijn de prooi, die recht op de valstrik van de jagers afrijdt. Ik staar naar buiten, naar de grijze lucht die boven de bomen hangt, en herkauw zijn woorden. Een normaal koppel. De frase voelt als een leugen, als een kostuum dat ons onmogelijk kan passen vandaag. De stilte in de auto is geladen met mijn onuitgesproken protest. Kristof doorbreekt die stilte, zijn toon is nu die van een leraar die geduldig instructies geeft aan een trage leerling. “Je moet je vooral niet zenuwachtig gedragen,” zegt hij, alsof het de simpelste zaak van de wereld is.

Ik zucht hoorbaar, maar hij gaat onverstoord verder. Zijn blik glijdt even van de weg naar mij, en blijft hangen. “En je moet je tieten in je kleed wat verbergen.” Ik draai mijn hoofd met een ruk naar hem toe. “Die vallen te veel op,” voegt hij er droogjes aan toe, zijn ogen weer strak op de weg gericht, maar ik zie de grijns die aan zijn mondhoek trekt. Mijn mond valt open. Van alle dingen die hij had kunnen zeggen… De botheid van het woord ‘tieten’, de schaamteloze manier waarop hij mijn eigen lichaam als een verrader bestempelt. Ik ben even sprakeloos.

“Jij bent gemeen,” breng ik er uiteindelijk uit. Mijn stem is een mix van ongeloof en gespeelde verontwaardiging. Zonder erbij na te denken, gaat mijn hand naar de halslijn van mijn jurk, in een instinctieve poging om de stof hoger op te trekken, om te verbergen wat blijkbaar zo opzichtig is. Maar het is te laat. De blik die Kristof me nu toewerpt, is er een van pure triomf. Hij heeft me precies waar hij me hebben wil: fladderend, onzeker, en hyperbewust van mijn eigen lichaam.

Ik laat mijn hand weer vallen, een hete blos verspreidt zich vanuit mijn hals over mijn wangen. Hij heeft gelijk. Gemeen, maar hij heeft gelijk. Hoe kan ik me ooit als een ‘normaal koppel’ gedragen als mijn eigen lichaam, nog voor er ook maar één kledingstuk uit is, al schreeuwt om aandacht? De missie voelt nu nog onmogelijker. En opwindender.

Het is exact twaalf uur. De auto staat geparkeerd aan de ingang van het nationaal park. De deur van de auto dichttrekken voelt als het sluiten van een hoofdstuk. Er is geen weg meer terug. Voor ons doemt de trap op, een lang, betonnen lint dat zich tegen de groene flank omhoog slingert, recht de grijze, onheilspellende hemel in.

Wanneer we aan de beklimming van de trappen beginnen, kijk ik schichtig om me heen. Elke wandelaar is een verdachte. Elke blik in onze richting voelt als een beschuldiging. De man die zijn hond uitlaat, de twee vriendinnen die lachend selfies maken… zijn het jagers? Of gewoon mensen die genieten van hun vrijdag?

Doe normaal, flitst het door mijn hoofd. Een bevel aan mezelf, een mantra die ik wanhopig probeer te geloven. Gedraag je gewoon normaal. Alleen, wat is normaal? Voor ons zie ik een ander koppel, hand in hand, gezellig keuvelend. Ze lachen. Ze lijken zorgeloos. Dat is normaal. Ik besluit hun gedrag te kopiëren. Ik pak Kristofs hand vast, mijn vingers klam en koud, en begin een geforceerde, onzinnige conversatie over de twee meest neutrale onderwerpen die ik kan bedenken: het weer en de trappen.

“Nou,” begin ik, mijn stem een tikkeltje te luid, te opgewekt. “Toch maar goed dat het niet zonnig is, hè? Anders was deze klim een stuk zwaarder geweest.” Kristof speelt het spelletje perfect mee. “Absoluut. Dit is ideaal wandelweer. Niet te warm, niet te koud. Droog. Wat wil een mens nog meer?” “Precies,” zeg ik, en ik wijs naar de treden onder onze voeten. “En het zijn best veel treden, vind je niet? Ik vraag me af hoeveel het er precies zijn. Op die website stond iets van 500, maar dat lijkt me wat overdreven.” “Vast en zeker,” antwoordt hij, zijn stem serieus en volkomen overtuigend. “Ze ronden dat altijd af naar boven voor het dramatische effect. Ik schat eerder een goede 450, misschien 460.”

“Ja, dat denk ik ook,” zeg ik, en ik adem diep in, alsof ik de inspanning nauwelijks aankan. “Maar het uitzicht zal het vast waard zijn. Dat is altijd zo met dit soort klimmetjes. De beloning wacht op de top.” Ik kijk hem aan en onze ogen ontmoeten elkaar. In die ene blik ligt alles. De absurditeit van ons gesprek, de onderliggende, zinderende spanning. De beloning op de top. Hij weet precies welke beloning ik bedoel. En het heeft niets met het uitzicht te maken. We lopen verder omhoog, trede voor trede, verstrikt in ons toneelstukje, terwijl mijn ogen de top van de trap afspeuren, op zoek naar een jager.

Boven. De laatste, zware trede is genomen. Ik hap naar adem, mijn dijen branden van de inspanning, maar de fysieke pijn wordt volledig overschaduwd door de oorverdovende drumsolo die mijn hart in mijn keel slaat. Het panorama is eindeloos, een duizelingwekkende leegte onder een loden hemel die me het gevoel geeft dat ik het kleinste, meest kwetsbare en blootgestelde wezen op aarde ben.

Het koppeltje voor ons giechelt en maakt selfies, volledig verzonken in hun eigen, onschuldige wereld. Ik haal mijn telefoon tevoorschijn, mijn vingers zijn klam en onhandig. Ik doe alsof, speel het spelletje mee, frame een shot van het uitzicht dat ik niet zie. Mijn gedachten worden opgeslokt door een veel gewaagder, veel sensationeler beeld. Mijn hand trilt als ze naar de bovenste rand van mijn jurk gaat. Ik beeld me de snelle, geheime beweging in: de stof die van mijn schouders glijdt, mijn borsten bloot, de kille wind die mijn hete, gespannen huid kust, het geluid van de camera-klik die deze daad van pure, overmoedige vrijheid voor eeuwig vastlegt. Een geheim dat alleen ik ken. Zou ik het durven?

"Leen..." Kristofs stem is een hete ademstoot, een samenzweerderig gefluister vlak bij mijn oor dat een siddering door mijn hele lichaam jaagt en mijn fantasie aan diggelen slaat. "Kijk niet op. Schuin achter je. De man met het rode t-shirt." Ik bevries. Zijn woorden zijn als een injectie met ijs. "Hij staat er al sinds we boven kwamen. En hij heeft nog geen seconde naar het uitzicht gekeken. Alleen maar naar jou." Ik voel zijn lippen bijna tegen mijn oorlel als hij er met een lage, bezitterige grom aan toevoegt: "Ik kan hem geen ongelijk geven."

Mijn bloed verandert in een trage, koude stroop. Ik verzet me tegen de drang om me om te draaien, maar ik kan het niet laten. Langzaam, bijna onmerkbaar, draai ik mijn hoofd. En ik zie hem. Een gestalte tegen de reling, onbeweeglijk. Zijn blik is geen casual observatie. Het is een laserstraal. Een blik die niet alleen kijkt, maar voelt. Een blik die dwars door mijn zomerkleedje heen boort en de zwarte, kanten beha eronder lijkt te zien.

Rood. De mail van gisteravond explodeert in mijn hoofd. Ik draag een rood shirt. Zodat je me herkent. Is dit hem? Of een ander? Hoeveel zijn er? Mijn knieën worden week, de wereld draait. De opwindende fantasie van de foto is veranderd in een misselijkmakende, rauwe paniek. Ik wil hier weg. Ik wil gillen. Ik wil verdwijnen. Mijn lichaam reageert voor mijn geest dat kan. Ik draai me om, klaar om de trappen af te stormen, terug naar de illusie van veiligheid.

Maar een ijzeren greep om mijn pols stopt me. Kristof. Hij trekt me met een onverwachte kracht mee, weg van het open platform, zijn lichaam als een schild tussen mij en de starende man. Hij duwt me een donker hoekje in, achter de struiken die over de reling woekeren. Daar, half verborgen, gaapt een gat in de omheining. Een ontsnappingsroute. Zonder aarzelen duwt hij me erdoor. Hij volgt me onmiddellijk en zijn lichaam drukt me vooruit, een smal, overwoekerd pad op. We struikelen en glijden, de berg af. Zonder om te kijken om te checken of de man ons volgt, bereiken we de eerste bomen van het bos. Kristof duwt hij me ruw tegen de stam van een brede eik. Ik sta met mijn rug tegen de schors, hij voor me, zijn handen aan weerszijden van mijn hoofd. We hijgen, niet van de afdaling, maar van de adrenaline, van de ontsnapping. Zijn ogen branden, een mix van bezorgdheid, lust en triomf.

De onmiddellijke dreiging is weg, maar ik voel aan alles dat het echte gevaar nu pas begint. Hij buigt zich voorover tot zijn lippen de mijne bijna raken. "Nu," fluistert hij, zijn stem een donkere belofte. "Nu begint het pas echt, bosnimfje." De grijns op Kristofs gezicht is aanstekelijk. Mijn eigen paniek is volledig weggesmolten en heeft plaatsgemaakt voor een pure, onversneden adrenalinekick. We hebben de eerste confrontatie overleefd. We zijn ontsnapt.

“Wacht,” zeg ik, en ik haal mijn telefoon uit het kleine rugzakje. “Het is tijd. Tijd voor het officiële startschot.” Ik zoek een omgevallen boomstam en ga zitten, de geur van mos en natte aarde dringt mijn neusgaten binnen. Kristof komt naast me staan, als een stille bodyguard die over mijn schouder meekijkt. Mijn vingers vliegen over het scherm. Ik vertel het verhaal van de afgelopen minuten, maar dan op mijn manier. Ik ben niet langer de opgejaagde prooi; ik ben de regisseur van dit avontuur.

Lieve jagertjes,

Het is zover. De klok tikt genadeloos richting 13:00 uur. Nog enkele minuten en er is geen weg meer terug. We zijn op de locatie en hebben al een eerste, stevige opwarming achter de rug. De befaamde "Stairway to Heaven"? (zie foto) Ik moet toegeven, ik heb misschien een tikje overdreven in mijn opwinding: het zijn geen 500 treden, maar “slechts” 450. Geloof me, voor mijn hart was het meer dan genoeg.

Of is het de spanning van de dare zelf? Mijn hartslag piekt momenteel op 180, veel te hoog voor een simpele wandeling. Ik voel het bonken tot in mijn keel.

Het was de bedoeling om hier, op die top, een eerste gewaagde foto te nemen als startschot. Maar… ik durfde niet. Er stond iemand. Een man die me de hele tijd onbeschaamd aanstaarde. Draagt er toevallig iemand van jullie een rood T-shirt? Want als jij dat was: missie geslaagd. Je hebt de angst en de paranoia in mij nog verder aangewakkerd. Ik voelde je ogen branden en wist niet waar ik moest kijken.

Officieel is er maar één toegangsweg naar de top, maar die durfde ik door jou dus écht niet meer af te gaan. In plaats daarvan zijn we als dieven in de nacht langs een smal, illegaal en overgroeid weggetje naar beneden geslopen. Weg van de open vlakte. Op zoek naar de bescherming van de dichte bossen en op weg naar de leeuwen... (remember mijn laatste tip?)

De jacht is geopend. Het officiële startsein is gegeven. Vanaf nu kan alles gebeuren.

Wordt vervolgd... Leen


Ik voeg de foto van de trap toe die Kristof snel gemaakt had en kijk met een tevreden glimlach naar het scherm. Ik heb onze paniekerige vlucht omgetoverd tot een slimme, strategische zet. Met een laatste, diepe ademteug druk ik op ‘verzenden’. De boodschap is de wereld in. Nu zijn we niet langer de prooi die vlucht, maar de avonturiers op een missie.

“Op naar de leeuwen,” fluister ik, meer tegen mezelf dan tegen Kristof. De opwinding van de ontsnapping maakt plaats voor de spanning van de zoektocht.

- - -

Meer te weten komen over deze dare? Abonneer je op mijn nieuwsbrief door mij een email te sturen. Mijn emailadres vind je op mijn profiel
Trefwoord(en): Borsten, Bos, Suggestie?
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...