Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Door: MindsEye
Datum: 24-08-2016 | Cijfer: 8.7 | Gelezen: 5416
Lengte: Lang | Leestijd: 16 minuten | Lezers Online: 1
Een fantasy vertelling, in iets gewijzigde vorm ook opgenomen in "De Tiende Huwelijksnacht", alhoewel niet geheel representatief voor het totaal.

De man liep met zekere tred. Afgemeten passen, als iemand die weet waar hij naartoe gaat. Hij kwam niemand tegen op zijn nachtelijke wandeling, maar zelfs als hij iemand tegen zou zijn gekomen, dan was er niemand geweest die hem iets in de weg had gelegd. Het was iets in zijn houding. Als iemand had beweerd dat een held van weleer of een koning uit een sprookje was teruggekeerd, dan was er niemand geweest die dit betwist had. Hij was lang, maar slank, zonder de minste aanwijzing naar broosheid. Hij droeg een zwarte jas. Tenminste, dat leek zo, maar als je beter keek leek hij eerder een gewaad te dragen, een koningsmantel. Alleen niet afgezet met hermelijn, maar met het zwarte bont van nertsen. In normale omstandigheden zou deze kledij vreemd zijn geweest, maar de man droeg het met gepaste waardigheid waardoor het nauwelijks opvallend was.

Het vreemdste aan de man was echter zijn gezicht. Zijn huid was zo bleek dat die bijna doorzichtig wit leek, maar geen ader scheen door de huid heen. In tegenstelling tot wat verwacht werd, waren zijn ogen niet rood, maar helderblauw. Zowel op zijn gezicht als in zijn ogen was een somberheid te lezen, een troosteloosheid, die nooit weggenomen kon worden, met onverschillig welke vreugde. Zijn lange haar hing in een paardenstraat op zijn rug, net zo zwart als zijn kleding. Hij droeg geen sieraden. Versierselen zoals dat waren niet nodig. Zijn majesteit kwam zonder opsmuk ook wel over.

De man liep naar een zigeunerkamp aan de rand van de stad. Het was al ver in de nacht en er brandden geen vuren of lampen meer. Het enige flonkerende lichtje wat er nog was kwam van een olielamp die aan een spijker bij één van de woonwagens hing. En de enige andere persoon buiten de man die zojuist voorbij was getrokken zat daaronder. Het was een oud, verschrompeld besje. Haar mond had nog maar drie bruine tanden, haar gezicht was een doolhof van rimpels en toen ze het hoofd ophief viel het licht van de olielamp op haar ogen. Ze waren melkwit en troebel. Ze snoof hoorbaar de nachtlucht op. De man die haar naderde had geruisloos gelopen, maar toch had ze hem opgemerkt.

“Heer… Eindelijk bent u daar. Ik ben klaar voor u.”

Hij sprak niet tegen haar. Tenminste niet met woorden. Maar toch hoorde ze zijn stem in haar hoofd. Hardop antwoordde zij: “Ik had verwacht dat u voor mij zou komen. Maar ik heb geduld. Na viermaal twintig jaar kunnen enkele weken ook nog wel. En ergens is het passend dat U voor haar komt.”

Hij liep verder. Het was niet koud, hij was niet angstaanjagend, maar terwijl hij langsliep huiverde ze toch even. En ook iedereen die in de woonwagens sliep voelde heel even een koude rilling, ondanks het feit dat ze onder dikke dekens lagen.

Het was de middelste woonwagen waar hij stopte. Er was niets speciaals te zien aan deze wagen. Geen merkteken, geen naam, maar toch wist hij dat hij hier moest zijn. Het was lang geleden dat hij dit had gedaan. In persoon degene gaan halen die hij halen moest… Vroeger deed hij dat vaker, toen hij zelf nog jong was geweest. Tegenwoordig, in een wereld van rede en rationaliteit was hij overbodig geworden, hoewel zijn essentie natuurlijk nog altijd door de wereld dwaalde en elke seconde zijn werk deed. Maar vanavond vond hij het nodig om persoonlijk te doen wat hij moest doen.

De deur opende voor hem. Niet spookachtig krakend, maar de hand die de klink mogelijk bediend had was niet te zien. Hij schreed naar binnen.

De woonwagen was overdag een feest van felgekleurde stoffen en franjes, maar in het duister was er een zekere somberheid te bespeuren, die alleen maar versterkt werd door de aanwezigheid van de donkere vreemdeling. Er stonden wat kostbaarheden op een tafeltje. Goud, in mindere mat zilveren, van een lage kwaliteit. Het was niet interessant voor hem. “Dief” was een naam die hem wel eens ten deel gevallen was, maar dat was onterecht, zoals veel van zijn talloze namen. Niettemin zou hij niet met lege handen vertrekken. Maar hij zou een ‘iemand' meenemen, geen ‘iets'.

In de kop van de woonwagen lag ze. De nacht was redelijk zwoel en de mysterieuze kou die de vreemdeling met zich meebracht leek haar niet te deren. Ze lag blootgewoeld, de dekens tot heuphoogte afgeschopt. De maan scheen door de openstaande deur naar binnen en bescheen haar gezicht. Ze leek in niets op de man. Hij was mager, zij ronder maar niet dik. Zijn huid was bleek, de hare was juist gebruind, zowel door de zon als door afkomst. De kleur in zijn gezicht kwam van zijn ogen als blauw winterijs, haar lippen waren rood en sensueel. Het enige wat ze gemeen hadden was de kleur van hun haar, dat was zo zwart als ebbenhout. Hij had iets onwerelds over zich, maar zij was pure aardse schoonheid. Zoveel dat zelfs hij erdoor betoverd, nee zelfs aangelokt werd. Hij bleef even naar haar staan kijken, om de perfectie van haar wezen in te drinken. Hij fluisterde iets. Een dank gebed aan haar Schepper? Het zal waarschijnlijk nooit bekend worden welke woorden hij sprak, want de gedachten van iemand als hij zijn moeilijk in woorden te vatten.

Haar borsten daalden en stegen op het ritme van haar ademhaling. Ze waren niet bloot, maar bedekt met een kanten hemdje. Zijn verlangen naar haar werd echter aangewakkerd en na enkele hartslagen haar stil begeerd te hebben stak hij zijn handen uit. Onder zijn adem klonk een enkele klank en het hemdje van de vrouw werd perfect in tweeën gedeeld. De beide helften gleden met een volgende ademteug van haar af en toonden de wereld hun naakte glorie. Ze waren rond en perfect, twee bollen van zachte vrouwelijkheid. De tepels lagen op kleine tepelhoven, iets donkerder dan de karamelkleurige huid van haar borsten. Ze bewoog zich even in haar slaap, een vlugge handbeweging, alsof ze een vlieg wegjoeg die haar rust stoorde, maar daarna lag ze weer rustig. De man stak zijn handen naar haar uit. Hijzelf bewoog zich niet en stond nog steeds een stukje van haar af. Maar toen hij zijn handen naar haar toe bewoog leek haar lichaam te reageren op een onzichtbare aanraking. De tepels namen toe in lengte, verheven zich boven hun hofjes en werden compacter. Een diepe zucht kwam door haar geopende lippen en haar huid kleurde een teint donkerder.

Zonder haar aan te raken beminde hij haar, met gedachten alleen, alsof de lucht hem gehoorzaamde en deel van hem was. Het was zijn gave om de Lucht weg te nemen, het was ook zijn gave hem zich te laten gedragen alsof het deel van hem was. Terwijl de onzichtbare handen van lucht haar borsten bleven strelen, grepen andere handen het resterende beddengoed en wierpen het af. Zij sliep door. Maar was het wel slaap? Kon iets wel echt slapen als hij in de buurt was? Was het niet meer de voorbode van wat kwam?

Hoe het ook zij, ze opende haar ogen niet, maar zuchtte nogmaals diep. Nu kwam hij dichter bij haar staan. Hij boog zich voorover en zijn bleke lippen vouwden zich om een tepel, terwijl de andere omvat werd door zijn hand. Een groter contrast was nauwelijks mogelijk; zijn mond ademde verkillende kou over haar borst, maar zijn kus was als vuur. Zijn hand had een koortsachtige uitstraling, maar zijn vingers waren ijspegels op een heldere winternacht. Geen mens kon door zijn aanraking heen slapen en de sensaties in haar borsten riepen haar opeens vanuit haar slaap naar het Land der Wakenden…

Hoewel hij gevreesd werd was ze niet bang voor hem. Het was onmogelijk om hem te vrezen als hij zulke reacties bij haar kon oproepen. Noch vond ze het vreemd dat hij hier bij haar was en haar aanraakte. Het enige wat ze wilde was meer. Ze hief zich op. Terwijl ze overeind kwam woelde de luchtstromen door haar haren en ze kroonde zichzelf als Koningin van Schoonheid.

Hij liet haar borsten los en de onnatuurlijk heerlijke gevoelens hielden op. Maar niet de strelingen van duizend vingers van lucht die haar aanraakten op haar gezicht, haar borsten, haar schouders en haar benen. Die bleven en leken geen plekje van haar lijf over te slaan. Tenminste geen plek waar de huid naakt was. Er was een heel klein deel van haar lijf nog bedekt met een stukje kanten stof. Rood, zoals haar lippen, maar het centrum van haar genot bevond zich daar onder. En op onhoorbaar bevel van hun meester bleven de vingers daar weg. Maar de vrouw verlangde ernaar om ze ook te voelen op haar laatste plekje. Zij was degene die ervoor zorgde dat haar slipje uitging, niet haar bovennatuurlijke minnaar.

Nu was ze naakt. Naakt voor hem. En de vingers die het tedere vlees van haar dijen raakten, gleden langzaam naar boven toe. De vingers op haar heupen gleden naar opzij en naar onder. Ook die haar borsten streelden gleden naar beneden. Vanuit elk deel van haar lijf gleden de vingers naar de plek tussen haar benen en vormden daar samen, uit pure lucht een hand. Zijn hand. Niet de rechterhand, van koorts en ijs. Maar de linkerhand die leek te bestaan uit een ongekende soepelheid die haar van binnen en buiten verkende. Hij leek in haar te zijn, maar ook over de mond van haar genot.

Hij kuste haar niet. Zij wilde het wel, maar de kus bewaarde hij voor een later moment, als het genot op zijn hoogtepunt zou zijn. Nu moest ze zich tevreden stellen met haar lichaam tegen het zijne te drukken. Hij was inmiddels ook naakt, de mantel die hij gedragen had was één geworden met de nacht. Zijn lichaam was volkomen haarloos, zijn tepels koolzwart. Hij had een geslacht, maar dat hing nog ongebruikt en slap naar beneden. Haar vingers knepen in zijn tepels, en elke keer als ze dat deed voelde ze zelf een genot weerspiegeld in de hare.

Hoelang ze daar stonden? Minder dan een nacht. Langer dan een paar ademtochten. Voor haar was het echter een nooit aflatende cirkel van genot. Telkens als de storm in haar buik tot bedaren leek gebracht te zijn, vonden zijn vaardige vingers nieuwe plekken om hem weer op te doen waaien en iedere storm duurde langer dan de vorige. En elke storm deed een nieuwe vlaag van schoonheid over haar heen waaien en met elke vlaag werd zijn peilloze blik iets verlicht en de somberheid die hij uitstraalde minder. Voor hem geen storm, die zou er nooit zijn, maar het zou wel de verlichting en berusting herstellen.

De lucht om hen heen werd levend door hun passie. Hun haren werden opgetild en vlochten zich in elkaar samen, zoals ook zijn hand in haar lichaam was. Maar aan alles, zelfs dit genot, kwam een einde. Hij haalde zijn hand van haar weg. Zijn adem was niet langer ijzig, zijn handen niet meer koortsachtig of immaterieel. Hij was nu geheel vleselijk… en dat kon ze ook merken. Wat van te voren slap was geweest was dat nu niet meer.

Ze gingen op het bed liggen. Zij opende haar benen lichtjes. Hij was zo licht gebouwd dat hij er makkelijk tussen paste. Hij keek weer naar haar. Haar serene rustige schoonheid was voorbij. De katachtige schoonheid van passie was er voor in de plaats gekomen. Het vuur van zijn mond was in haar ontbrandt tot een laaiend vuur, dat hij wilde blussen. Maar nu was hij nog in de ban van de vlam en wilde zich warmen. Hij zou het doven, voordat het uit de hand liep.

Hij drong in haar door. Hij was groot, groot genoeg om haar volledig te vullen, maar veroorzaakte geen enkel ongemak. Hun bewegingen smolten samen en als de golven van de zee lagen ze op het bed. Elke golf brak op de branding en elke breuk was extase. Zijn mond volgde de lijnen van haar gezicht en kuste het zachtjes. Zijn handen gleden over haar lijf, om alle sensaties die ze ondergingen te vergoten.

“Kus me…” fluisterde ze zacht.

Hij keek haar aan, wreed in zijn liefde, en drukte een kus op haar voorhoofd. Haar mond hapte naar hem, maar hij was er al niet meer. Slechts een spoor koude adem voelde ze. Ze zocht ergens anders, op een plek waar ze hem eerder nog gevoeld dacht te hebben maar ook daar was hij niet meer, hoewel zijn lichaam voortdurend dicht tegen het hare bleef. Ze voelde zich gewichtloos in zijn armen en toen ze zich met haar armen wilde afzetten om zijn mond met kracht te zoeken duwde ze in het niets. Ze zweefde ze boven haar eigen bed, opgetild in zijn armen. Langzaam draaiden ze, terwijl hij onverminderd en zonder kracht te verliezen in haar bleef stoten. Hij lag nu onderop, zij bereed hem als een amazone. Zij keek in zijn ijsblauwe ogen, terwijl haar handen op zijn borst klauwden, een borst zo hard als steen, maar ze verwondde ze zich niet. Haar onderbenen gleden over zijn benen en ze duwde zichzelf over hem heen. De oceaan was nu om hen heen en ze waren niet langer golven, maar druppels die heen en weer deinden op de stormen die daar heersten.

Dat was het moment dat hij de controle verloor. Zijn genot eiste hem op en hij stortte zich leeg in haar. Het was, in alle jaren van zijn bestaan de eerste keer dat hij dit voelde, want iemand als hij had geen behoefte aan voortplanting. Maar zij had hem verleid, gelokt met haar schoonheid uit zijn onaardse rijk, opgeroepen om haar te beminnen en ze zou er duur voor betalen. Want met zijn controle over zijn genot verloor hij de controle over hun spel en zij drukte, haar lippen op de zijne. Zij kuste hem.

De laatste cirkel van extase was heftiger dan alle anderen eerder, omdat hij erin mee draaide. De oceaan werd een draaikolk die alles opslokte. Ze wervelden mee in de bewegingen van geluk, allebei, en er bestond niets anders dan zij alleen. De wereld kon vergaan en voor een van hen was die ook vergaan toen het orgastisch geweld geluwd was…

De volgende morgen vonden ze haar. Spiernaakt en dood. Haar lichaam was ongeschonden, geen spoor van geweld, hoewel haar gezicht vertrokken was alsof ze een pijnlijke dood was gestorven.

Haar naam was Helena geweest. Bij haar geboorte was ze al zo mooi geweest dat ze naar de mooiste vrouw ter wereld vernoemd was. Haar schoonheid had de volwassenheid bereikt, maar was nooit afgetakeld.

Wie hij was geweest? Daar komt eenieder vanzelf achter.
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...