Door: Keith
Datum: 23-07-2019 | Cijfer: 9.5 | Gelezen: 14367
Lengte: Lang | Leestijd: 22 minuten | Lezers Online: 1
Lengte: Lang | Leestijd: 22 minuten | Lezers Online: 1
Vervolg op: Mini - 77
We hadden het ons qua eten makkelijk gemaakt. Vegetarische pasta á la Joline en een ijsje toe.
En we hadden nog een voorraadje etenwaren voor morgen en een fles wijn. “We zijn in Frankrijk, dus geen Bailey’s, jonge jenever of Whiskey, Kees!”
En voor bij de wijn een paar mooie stukjes Brie. Na het eten, met een kop koffie, vertelde ik Joline wat zich hier iets meer dan honderd jaar geleden had afgespeeld. Een heuvelrug in de omgeving van Arras was bezet door Duitse troepen. De Geallieerden vielen aan, maakten terreinwinst, maar omdat die niet snel genoeg kon worden uitgebuit, moesten ze zich weer terugtrekken.
Kortom: stukken land wisselden meerdere keren van ‘eigenaar’ en het aantal doden rond Arras was vrijwel ontelbaar. Het was één grote slachtpartij. “Eén dode is vreselijk. Honderdduizenden doden zijn slechts een abstract getal”, schreef een dichter ooit. En degenen die leefden, leefden in loopgraven. In de modder, omgeven door ratten, luizen en lijken. Met weinig en slecht eten, onder constante dreiging van een beschieting of een onverwachte aanval… Een hel op aarde. Een complete generatie Franse, Engelse en Duitse jongemannen is tussen 1914 en 1918 uitgeroeid. Afgeslacht.”
We keken om ons heen. De camping stond op een kleine heuvel en we keken over de vlakte van Arras. “Goed mogelijk dat op deze plaats, in 1916, ook mensen over dit dal keken. De ene dag Duitsers, de andere dag Fransen, Engelsen of Canadezen, een dag later weer Duitsers… Steek hier een schop in de grond en de kans is uitermate groot dat je op munitie stuit, uitrustingsstukken of lijken.”
Joline huiverde. “Niet voor te stellen… Het is hier zo mooi…” Ze keek me aan. “Kees… Wat doet dit met jou? Ik bedoel: je gaat hier niet voor niets heen. We zijn op weg naar Normandië, de invasiestranden. Militaire geschiedenis. Daar maak jij óók deel van uit… Kun je mij nu jouw versie van het verhaal vertellen hoe jij sergeant werd?”
Ik keek haar aan. “Wil je dat écht horen?” Ze knikte. “Ik heb Fred z’n versie gehoord. Kort en bondig. Maar dat was genoeg om de rillingen over m’n rug te laten lopen… Ik wil het graag van jou horen.” “As jij dat wil… Het is geen leuk verhaal, schat.”
Ze legde haar hand op die van mij. “Dat weet ik. Maar het is een belangrijk deel van jouw leven. Ik denk dat ik recht heb om het te weten.” Ik zuchtte. “Eerst maar eens die fles wijn opentrekken. Misschien heb ik dan genoeg moed om het je te vertellen.” Ze knikte. “Is prima. Ik heb geduld…”
Twee glazen wijn later begon ik te vertellen. “We waren nét vier dagen in Afghanistan. We hadden de gewenningsoefeningen gedaan: ’s morgens een eind lopen met volle bepakking, elke dag dag een paar kilometer verder. We hadden onze wapens ingeschoten op de schietbaan van Tarin Kowt. Meer schoten er doorheen gejaagd dan in twee maanden Nederland. We waren er klaar voor. Dachten we.
’s Middags op dag vier hoorden we in de verte schoten. Véél schoten. Twee Apache gevechtsheli's stegen op en verdwenen naar het Noord-westen. Na een uur kwamen ze terug en ik zag ze landen. Hun rockedpods leeg.
Meteen daarna werd onze pelotonscommandant naar de commandopost geroepen. Hij gaf de groepscommandanten een waarschuwingsbevel: ‘klaarmaken voor actie’. We maakten onze uitrusting in orde, keken onze wapens na, checkten de verbindingen, kortom alles wat militairen doen voordat ze in actie komen. Als plaatsvervangend groepscommandant checkte ik alle uitrusting en wapens, zodat mijn sergeant dat niet hoefde te doen.
Op een gegeven moment, ’s avonds rond een uur of zeven kregen de groepscommandanten hun bevelen. Een uur later hoorden wij tijdens de bevelsuitgifte van Sergeant Dekker, onze groepscommandant, wat er zou gaan gebeuren. Twee pelotons van een andere compagine waren in een vuurgevecht met Taliban terechtgekomen. Véél Taliban. Onze jongens zaten op een heuvel met de naam 1786, zo’n 10 kilometer ten noordwesten van onze compound. Ze hadden de aanval van de Taliban afgeslagen, ten koste van twee gewonden.
Wij moesten ze versterken, samen met het 1e en 3e peloton van onze compagnie. De verwachting was dat de Talibs ’s nachts terug zouden komen om nogmaals te proberen ze onder de voet te lopen. Normaal zouden we worden ingevlogen met de zware transporthelikopter Chinook, maar de hoge heren zagen een mogelijkheid de Taliban een loer te draaien; we wisten bij benadering waar hun basis was, we wisten wat hun aanvalsdoel zou zijn, dus waarom niet proberen hen te onderscheppen?
Dus kregen we opdracht om na zonsondergang in absolute stilte het kamp te verlaten en tussen de veronderstelde Talibanbasis en heuvel 1786 een hinderlaag te leggen. Twee pelotons naast elkaar, één peloton als reserve. ’s Avonds om tien uur gingen we de poort uit.
‘Nacht’ is in Afghanistan ook daadwerkelijk nacht. Je ziet hooguit 20 meter. Tenminste: als de maan niet schijnt. Dus een verplaatsing van een complete compagnie duurt best wel lang. En een mars van acht kilometer lijkt niet veel, maar met 35 kilo op je rug, een wapen in je armen, in het pikkedonker én met een hoogteverschil van zo’n 500 meter… Dat is behoorlijk afzien. Enfin, we konden via de zijkant het kamp verlaten zonder dat er een haan kraaide. Letterlijk. Voor een stelletje groentjes was dat op zich al niet verkeerd. In Tarin Kowt zaten behoorlijk wat lui die op z’n minst de Talibs goed gezind waren; door de stad vertrekken was dus geen optie: we moesten een redelijk eind omlopen.
Rond een uur of drie waren we op de plaats van bestemming: een richel op zo’n 10 meter boven een bekende route van Taliban: een route die langs heuvel 1786 voerde. Het eerste peloton liep voor ons; die hadden opdracht om de Talibs door te laten en aan ons te melden dat ze eraan kwamen. Wij, het tweede peloton, zou ze dan te grazen nemen. Het eerste zou de lui die wilden vluchten dan de pas afsnijden. Het derde peloton zou ingrijpen waar nodig. Op papier best wel een aardig plan.
Om half vier was iedereen in positie en iedereen met nachtzichtapparatuur speurde de vallei voor ons af, ik ook. Zoals te doen gebruikelijk had ik een van de geweerschutters, Tim, als rugdekking weggelegd. In feite zonder er diep over na te denken: dat dééd je gewoon. Zat erin geramd. Hij zat op een smalle richel, vijf meter boven en dertig meter achter ons. Toen ik die richel zag, hadden er bij mij alarmbellen moeten gaan rinkelen, maar ik zag alleen maar een richeltje. Nauwelijks genoeg ruimte voor een berggeit, laat staan voor mensen. Enfin, we hadden ons geïnstalleerd en wachtten op een melding van het eerste peloton. En die kwam niet. We zaten er een uur, en er gebeurde nóg steeds niets. En rond zes uur zou het licht worden; dan zou de Taliban sowieso niet meer komen. En plotseling, uit het niets, een duidelijk Amsterdamse vloek, met meteen erna een lang salvo uit een Colt, lichamen die omlaag vielen, salvo’s uit Kalashnikovs… en dat allemaal achter ons! De Talibs gebruikten dat richeltje, wat te smal leek voor een berggeit, dus als opmarsroute! Ze waren het hele eerste peloton al gepasseerd en alleen omdat ik een van mijn kerels op dat richeltje had gezet, waren ze ontdekt. Er ontstond een vuurgevecht en wij waren in het nadeel: we hadden nauwelijks dekking.
De Talibs gooiden met handgranaten en een van de eerste gewonden was mijn groepscommandant. Ik zag hem neergaan. Ik brulde zo hard ik kon: “Alfa groep, vuren op zes uur!” De club draaide zich om en begon te schieten. Het groepslid wat voor rugdekking had gezorgd was naar beneden gekomen: half vallend, half glijdend. Tijdens zijn val vuurde hij de rest van zijn magazijn op de richel leeg. Fred draaide zijn mitrailleur om en staand, met het ding op zijn arm begon hij lange salvo’s op de richel af te vuren. Om de 5 schoten zat er een lichtspoorpatroon in zijn munitie, dus iedereen kon zien waarop hij schoot. De richel boven ons was snel leeg: de Talibs die daar hadden gelopen, lagen nu aan onze voeten: dood of gewond. Maar verderop, richting het eerste peloton zaten er nog genoeg.
Ik veegde de groep bijeen en samen met de Bravogroep bezemden we de richel van benedenaf schoon: de Talibs konden geen kant uit. Wat eerst voordeel voor hen was, was nu dodelijk nadeel: ze konden elkaar niet voorbij, ze hadden nul dekking en ze konden alleen maar schieten in de hoop dat ze vuuroverwicht zouden krijgen. Dat had kunnen lukken, als iedereen van hen een automatisch wapen had gehad. En dat hadden ze niet. Hooguit 1/3. De rest was bewapend met een allegaartje, variërend van Lee Enfield geweren uit de eerste wereldoorlog tot en met schrootbuksen uit het jaar kruik. Hun enige mitrailleurschutter was bij ons eerste salvo al uitgeschakeld; hij liep als tweede over de richel.
Na vijf minuten was het voorbij; 21 dooie Talibs, 12 gewonden en 2 gevangenen. Bij ons: mijn groepscommandant met een aantal granaatsplinters in z’n benen, 2 man met schotwonden en Tim met een beurse reet van het glijden over de rotsen. Alle vier uit mijn groep. Twee uur na de actie, toen het licht geworden was, werden onze gewonden én de gewonde Talibs opgehaald door een heli en naar het veldhospitaal gevlogen. Sergeant Dekker moest de operatiekamer in en vlak voor hij onder narcose ging, zei hij tegen de bataljonscommandant: “Haal die strepen van mijn gevechtspak en doe ze bij Jonkman op z’n schouders. Hij verdient ze." De drie gewonden moesten geopereerd worden. Mijn sergeant werd een paar dagen later teruggevlogen naar Nederland voor verdere chirurgie: hij zou de metaaldetector niet onopgemerkt kunnen passeren met al dat schroot in z'n benen. De twee andere groepsleden deden een maand later weer dienst.
Toen het licht geworden was gingen we door naar het peloton op heuvel 1786. Die hadden ons vuurgevecht gehoord en maakten zich natuurlijk ook zorgen. We versterkten hun positie en dat werd een permanente observatiepost. Daar zaten we een week, toen werden we afgelost. Geen Talib gezien in die week, die hadden zware klappen gehad. En na een week liepen we TK binnen. De Bravo-compagnie had laten zien wie de dienst uitmaakte, de Alfagroep van het tweede peloton in het bijzonder. De overste liet nagaan wat er exact was gebeurd en twee dagen na terugkomst van heuvel 1786 werd ik bevorderd tot sergeant. Met inderdaad de strepen van sergeant Dekker…En Fred werd tot korporaal bevorderd, en kreeg mijn strepen. ”
Ik schudde mijn hoofd, schonk onze glazen nog een keer vol en nam een grote slok. “Sorry Joline… Ik heb de hele film voor de zoveelste keer in m’n kop afgespeeld. Ik hoorde de kreten weer, de lange salvo’s van Fred z’n mitrailleur, ik rook de kruitdamp, hoorde de gewonden gillen en zie wéér lichamen als kegels op de bowlingbaan omlaag tuimelen van die richel… We zijn vier uren bezig geweest om alle gewonde Talibs te fouilleren en vervolgens te verzorgen. De doden moesten we ook fouilleren; geen prettig werk. En toen ze weg waren gehaald, met de Chinook, moesten we verder. We hadden een opdracht uit te voeren. Gelukkig had iemand op de basis goed nagedacht: de Chinook die de doden en gewonden kwam halen, had extra munitie bij zich en een 81mm mortier. Een klerewerk om dat kreng te dragen (en iedereen kreeg een granaat van dat ding bovenop z’n eigen bepakking) maar het gaf ons de eerste paar dagen wel een stukje zekerheid dat we in geval van paniek onze eigen ‘artillerie’ bij ons hadden.”
Joline zat stil tegen me aan, haar arm om me heen. “Is er daarna nog met jullie gepraat over deze actie?” Ik schudde mijn hoofd. “We hebben er onderling over gepraat. Daar is geen zieleknijper aan te pas gekomen. Iedereen uit mijn groep wéét wat er gebeurd is. Heeft daar z’n eigen gevoel bij. Maar allemaal zijn we er trots op. Geen seconde paniek, toepassen van skills and drills, zorgen voor je buddy… Dáár heeft mijn groep het gevechtsinsigne verdiend.” Ik keek voor het eerst weer bewust in de verte. “Niet te vergelijken met datgene wat zich hiér heeft voltrokken. Duizenden doden op één dag. Aan beide zijden. Opgeofferd voor… Ja, waarvoor? Tien meter, honderd meter terreinwinst? Wat je de volgende dag weer moet opgeven? Zeg het maar. Politici voor wie gesneuvelden slechts een statistisch gegeven zijn. Incompetente generaals, ver achter het front in een veilig en luxe hoofdkwartier. Is er in honderd jaar veel veranderd? In dat opzicht helaas weinig. Voor politici zijn verliescijfers nog steeds slechts een statistisch gegeven. Iets waarmee ze kunnen pronken. De generaals van tegenwoordig zitten weliswaar dichter bij het front, maar dat is omdat het begrip ‘front’ best wel vervaagd is. Zijn ze incompetent? In Afghanistan in ieder geval niet, wisten ze donders goed waar ze mee bezig waren.
De enige lui waar ik een schurfthekel aan had waren de politici die zo nodig een bezoek moesten brengen aan 'onze jongens' in Afghanistan. Steevast moesten een paar lui komen ‘opzitten en pootjes geven’, oftewel de dames en heren volksvertegenwoordigers vertellen hoe geweldig ze het vonden. Ik ben één keer, samen met Fred, voor zo’n sessie gevraagd, daarna nooit meer. Waarschijnlijk omdat wij samen toch wel een beetje bijzondere status hadden binnen de compagnie. Eén zo’n dame, volgens mij van de SP of Groen links, vroeg aan me: “En hoe vinden jullie dat nou, zo’n opbouwmissie? Je bent toch militair, je bent geen welzijnswerker…” Fred keek de betrokken dame recht in de ogen en zei: “Mevrouw, als u vindt dat het doden van meer dan 20 Taliban binnen een minuut een ‘opbouwmissie’ heet, zou ik graag uit uw mond willen vernemen wat u onder een echte oorlog verstaat…”
Ze raakte helemaal van de leg. En gemeen als ik was, deed ik er nog een schepje bovenop: “Ben u ervan op de hoogte dat door uw bezoek hier minimaal een complete compagnie van z’n werk gehouden wordt? Dat ‘opbouwwerk’, wat zo belangrijk gevonden wordt? U moet beveiligd worden vanaf het moment dat u landt. Elke locatie waar u heen wil gaan, moet van te voren gecheckt worden op IED’s en Taliban. De routes ook. Mijn mitrailleurschutter hier naast me had nu in feite zijn wapen moeten onderhouden, net als ik. Drie uur geleden kwamen we terug van een patrouille door de Green. En nu liggen onze wapens weg te roesten en wij zitten hier pootjes te geven… Nou ja, we konden ons in ieder geval weer eens douchen, scheren en een schoon pak aan, da’s wel eens lekker na drie weken in die zandbak. En de koffie is hier ten minste te zuipen. En er is echte suiker in de koffie, in plaats van De Ruyters vruchtenhagel.” Fred kreeg spontaan een lachstuip, de dame in kwestie maakte dat ze wegkwam en wij kregen later vreselijk onder uit de zak van de bataljonscommandant. Met de toenmalige bevelhebber der strijdkrachten erbij.
Maar diezelfde bevehebber zei, toen hij een dag later op onze Forward Observer Base kwam: “Ah, sergeant Jonkman… Lopen we elkaar wéér tegen het lijf… Waar is die grote mitrailleurschutter van je? Ga hem halen, ik heb nog een appeltje met jullie te schillen…” Toen Fred naast me stond zei de generaal: “Luister, klootzakken… Ik weet wat jullie een paar weken geleden gedaan hebben bij heuvel 1786. Ik heb het gevechtsverslag gelezen. En daar heb ik heel veel bewondering voor. Als jullie dat niet hadden gedaan, had ik jullie gisteren hoogstpersoonlijk een trap voor je reet gegeven. Nu kan ik alleen maar zeggen: ik ben blij dat we kerels als jullie hier hebben. Is er iets waarmee ik jullie kan matsen?”
En Fred knikte. ‘Generaal, zorg alsjeblieft dat wij verschoond blijven van party’s zoals gisteren. Ik zit hier om m’n werk te doen, niet om achtergrondvulling te zijn op de stoere foto’s van onze dames en heren politici.’ Daarna zijn we nooit meer gevraagd.”
Ondanks alles moest ik breed grijnzen en Joline giechelde zachtjes mee. “Ik zie het voor me… Fred en jij tegenover zo’n vrouwelijk Tweede Kamerlid… Het arme mens zal niet geweten hebben wat haar overkwam.” Ik grinnikte. “En het verhaal is nog niet afgelopen… Een half jaar na terugkomst moesten wij opdraven voor de ‘medal-parade’. Dan wordt aan de uitgezonden militairen de herinneringsmedaille uitgereikt. Ik was al uit dienst, dus stond in burger. Fred naast me in z’n nette uniform. Die medailles worden altijd uitgereikt door een aantal politici en hoge militairen. Wij hoopten erop dat de Bevelhebber ze aan ons uit zou reiken, maar helaas… Dezelfde mevrouw reikte ze aan onze compagnie uit. Fred en ik zien haar beginnen bij de rechtervoorman, kijken elkaar aan en schieten in de lach. Toen ze Fred aankwam zei ze: “Van harte gefeliciteerd met deze onderscheiding, korporaal.” Toen keek ze hem pas écht aan en schrok ze. En Fred zei heel droog: “Verdorie mevrouw… Elke keer als ik u tegenkom moet ik me douchen, scheren en een schoon pak aan. En ook hier is de koffie wel te drinken…” Ze werd knalrood en schoof op naar mij en ik zei: “Gelukkig hoefden we dit keer het wapenonderhoud niet uit te stellen om u te ontmoeten…” Ze wist niet hoe snel ze die medaille op moest spelden en door te gaan naar de volgende in de rij… Die had ’s avonds thuis wat te vertellen, denk ik.”
Joline gaf me een por tegen mijn schouder. “Jullie blijven een apart stel met z’n tweeën. De dames van Backoffice, inclusief Marion, liggen regelmatig te gieren van het lachen als Fred binnen is… En ik ook. Wát een kerel…” Ze pakte de wijnfles op. “Jij nog een glas? Er zitten denk ik nog nét twee glazen in. En morgen zal hij niet te drinken zijn.” Met een bijna vol glas in haar hand keek ze me aan. “Kees Jonkman, dank je wel voor je openheid. Ik begrijp dat het soms moeilijk is om over Afghanistan te praten, maar je moet het doen. Ik wil weten wat je hebt meegemaakt, en dat wil ik van jou horen. Inclusief al je gevoelens en emoties.”
Ik knikte. “Verwacht niet dat ik telkens als je ernaar vraagt meteen op m’n praatstoel zit Joline. Er zijn momenten waar ik liever helemaal niet over wil praten. En ja, ik weet dat het moet en zo, maar soms lukt dat gewoon niet. Bij voorbaat: sorry.” Ze knikte begrijpend. “Snap ik. En nu gaan we naar bed. Zou je wel kunnen slapen, denk je?” Ik knikte en keek naar mijn glas, wat bijna leeg was. “Met dit soort slaapmiddeltjes gaat dat prima. Ik hoop alleen dat we morgenochtend geen gillende koppijn hebben.” “Mijn Pa heeft daar een prima remedie tegen. Die koppijn, die kater, komt van vochtgebrek. Als we nu elk twee glazen water drinken, is de kans op hoofdpijn morgen een stuk kleiner.” Ik keek haar wantrouwend aan. “Weet je zeker dat dat een middel is tegen een kater? En niet een middeltje om leuke dingen te doen, in bed?” Joline knipoogde. “Misschien wel twee-in-één, wie zal het zeggen… Nee meneertje, vanavond gaan we geen spannende spelletjes spelen in bed. Daar zijn we allebei niet voor in de stemming en bovendien, na wat je mij verteld hebt over de geschiedenis van deze plek, zou ik dat als ‘zeer ongepast’ betitelen. We gaan douchen en dan lekker slapen.”
En zo geschiedde. Een half uur later lagen we in bed. Joline kroop dicht tegen me aan. “Ik hoop dat je goed kunt slapen, Kees.” “Dat gaat wel lukken, zo met jou tegen me aan, schoonheid. Morgen een lekker stuk wandelen. Heb ik zin in.” Het duurde niet lang of ik sliep…
En we hadden nog een voorraadje etenwaren voor morgen en een fles wijn. “We zijn in Frankrijk, dus geen Bailey’s, jonge jenever of Whiskey, Kees!”
En voor bij de wijn een paar mooie stukjes Brie. Na het eten, met een kop koffie, vertelde ik Joline wat zich hier iets meer dan honderd jaar geleden had afgespeeld. Een heuvelrug in de omgeving van Arras was bezet door Duitse troepen. De Geallieerden vielen aan, maakten terreinwinst, maar omdat die niet snel genoeg kon worden uitgebuit, moesten ze zich weer terugtrekken.
Kortom: stukken land wisselden meerdere keren van ‘eigenaar’ en het aantal doden rond Arras was vrijwel ontelbaar. Het was één grote slachtpartij. “Eén dode is vreselijk. Honderdduizenden doden zijn slechts een abstract getal”, schreef een dichter ooit. En degenen die leefden, leefden in loopgraven. In de modder, omgeven door ratten, luizen en lijken. Met weinig en slecht eten, onder constante dreiging van een beschieting of een onverwachte aanval… Een hel op aarde. Een complete generatie Franse, Engelse en Duitse jongemannen is tussen 1914 en 1918 uitgeroeid. Afgeslacht.”
We keken om ons heen. De camping stond op een kleine heuvel en we keken over de vlakte van Arras. “Goed mogelijk dat op deze plaats, in 1916, ook mensen over dit dal keken. De ene dag Duitsers, de andere dag Fransen, Engelsen of Canadezen, een dag later weer Duitsers… Steek hier een schop in de grond en de kans is uitermate groot dat je op munitie stuit, uitrustingsstukken of lijken.”
Joline huiverde. “Niet voor te stellen… Het is hier zo mooi…” Ze keek me aan. “Kees… Wat doet dit met jou? Ik bedoel: je gaat hier niet voor niets heen. We zijn op weg naar Normandië, de invasiestranden. Militaire geschiedenis. Daar maak jij óók deel van uit… Kun je mij nu jouw versie van het verhaal vertellen hoe jij sergeant werd?”
Ik keek haar aan. “Wil je dat écht horen?” Ze knikte. “Ik heb Fred z’n versie gehoord. Kort en bondig. Maar dat was genoeg om de rillingen over m’n rug te laten lopen… Ik wil het graag van jou horen.” “As jij dat wil… Het is geen leuk verhaal, schat.”
Ze legde haar hand op die van mij. “Dat weet ik. Maar het is een belangrijk deel van jouw leven. Ik denk dat ik recht heb om het te weten.” Ik zuchtte. “Eerst maar eens die fles wijn opentrekken. Misschien heb ik dan genoeg moed om het je te vertellen.” Ze knikte. “Is prima. Ik heb geduld…”
Twee glazen wijn later begon ik te vertellen. “We waren nét vier dagen in Afghanistan. We hadden de gewenningsoefeningen gedaan: ’s morgens een eind lopen met volle bepakking, elke dag dag een paar kilometer verder. We hadden onze wapens ingeschoten op de schietbaan van Tarin Kowt. Meer schoten er doorheen gejaagd dan in twee maanden Nederland. We waren er klaar voor. Dachten we.
’s Middags op dag vier hoorden we in de verte schoten. Véél schoten. Twee Apache gevechtsheli's stegen op en verdwenen naar het Noord-westen. Na een uur kwamen ze terug en ik zag ze landen. Hun rockedpods leeg.
Meteen daarna werd onze pelotonscommandant naar de commandopost geroepen. Hij gaf de groepscommandanten een waarschuwingsbevel: ‘klaarmaken voor actie’. We maakten onze uitrusting in orde, keken onze wapens na, checkten de verbindingen, kortom alles wat militairen doen voordat ze in actie komen. Als plaatsvervangend groepscommandant checkte ik alle uitrusting en wapens, zodat mijn sergeant dat niet hoefde te doen.
Op een gegeven moment, ’s avonds rond een uur of zeven kregen de groepscommandanten hun bevelen. Een uur later hoorden wij tijdens de bevelsuitgifte van Sergeant Dekker, onze groepscommandant, wat er zou gaan gebeuren. Twee pelotons van een andere compagine waren in een vuurgevecht met Taliban terechtgekomen. Véél Taliban. Onze jongens zaten op een heuvel met de naam 1786, zo’n 10 kilometer ten noordwesten van onze compound. Ze hadden de aanval van de Taliban afgeslagen, ten koste van twee gewonden.
Wij moesten ze versterken, samen met het 1e en 3e peloton van onze compagnie. De verwachting was dat de Talibs ’s nachts terug zouden komen om nogmaals te proberen ze onder de voet te lopen. Normaal zouden we worden ingevlogen met de zware transporthelikopter Chinook, maar de hoge heren zagen een mogelijkheid de Taliban een loer te draaien; we wisten bij benadering waar hun basis was, we wisten wat hun aanvalsdoel zou zijn, dus waarom niet proberen hen te onderscheppen?
Dus kregen we opdracht om na zonsondergang in absolute stilte het kamp te verlaten en tussen de veronderstelde Talibanbasis en heuvel 1786 een hinderlaag te leggen. Twee pelotons naast elkaar, één peloton als reserve. ’s Avonds om tien uur gingen we de poort uit.
‘Nacht’ is in Afghanistan ook daadwerkelijk nacht. Je ziet hooguit 20 meter. Tenminste: als de maan niet schijnt. Dus een verplaatsing van een complete compagnie duurt best wel lang. En een mars van acht kilometer lijkt niet veel, maar met 35 kilo op je rug, een wapen in je armen, in het pikkedonker én met een hoogteverschil van zo’n 500 meter… Dat is behoorlijk afzien. Enfin, we konden via de zijkant het kamp verlaten zonder dat er een haan kraaide. Letterlijk. Voor een stelletje groentjes was dat op zich al niet verkeerd. In Tarin Kowt zaten behoorlijk wat lui die op z’n minst de Talibs goed gezind waren; door de stad vertrekken was dus geen optie: we moesten een redelijk eind omlopen.
Rond een uur of drie waren we op de plaats van bestemming: een richel op zo’n 10 meter boven een bekende route van Taliban: een route die langs heuvel 1786 voerde. Het eerste peloton liep voor ons; die hadden opdracht om de Talibs door te laten en aan ons te melden dat ze eraan kwamen. Wij, het tweede peloton, zou ze dan te grazen nemen. Het eerste zou de lui die wilden vluchten dan de pas afsnijden. Het derde peloton zou ingrijpen waar nodig. Op papier best wel een aardig plan.
Om half vier was iedereen in positie en iedereen met nachtzichtapparatuur speurde de vallei voor ons af, ik ook. Zoals te doen gebruikelijk had ik een van de geweerschutters, Tim, als rugdekking weggelegd. In feite zonder er diep over na te denken: dat dééd je gewoon. Zat erin geramd. Hij zat op een smalle richel, vijf meter boven en dertig meter achter ons. Toen ik die richel zag, hadden er bij mij alarmbellen moeten gaan rinkelen, maar ik zag alleen maar een richeltje. Nauwelijks genoeg ruimte voor een berggeit, laat staan voor mensen. Enfin, we hadden ons geïnstalleerd en wachtten op een melding van het eerste peloton. En die kwam niet. We zaten er een uur, en er gebeurde nóg steeds niets. En rond zes uur zou het licht worden; dan zou de Taliban sowieso niet meer komen. En plotseling, uit het niets, een duidelijk Amsterdamse vloek, met meteen erna een lang salvo uit een Colt, lichamen die omlaag vielen, salvo’s uit Kalashnikovs… en dat allemaal achter ons! De Talibs gebruikten dat richeltje, wat te smal leek voor een berggeit, dus als opmarsroute! Ze waren het hele eerste peloton al gepasseerd en alleen omdat ik een van mijn kerels op dat richeltje had gezet, waren ze ontdekt. Er ontstond een vuurgevecht en wij waren in het nadeel: we hadden nauwelijks dekking.
De Talibs gooiden met handgranaten en een van de eerste gewonden was mijn groepscommandant. Ik zag hem neergaan. Ik brulde zo hard ik kon: “Alfa groep, vuren op zes uur!” De club draaide zich om en begon te schieten. Het groepslid wat voor rugdekking had gezorgd was naar beneden gekomen: half vallend, half glijdend. Tijdens zijn val vuurde hij de rest van zijn magazijn op de richel leeg. Fred draaide zijn mitrailleur om en staand, met het ding op zijn arm begon hij lange salvo’s op de richel af te vuren. Om de 5 schoten zat er een lichtspoorpatroon in zijn munitie, dus iedereen kon zien waarop hij schoot. De richel boven ons was snel leeg: de Talibs die daar hadden gelopen, lagen nu aan onze voeten: dood of gewond. Maar verderop, richting het eerste peloton zaten er nog genoeg.
Ik veegde de groep bijeen en samen met de Bravogroep bezemden we de richel van benedenaf schoon: de Talibs konden geen kant uit. Wat eerst voordeel voor hen was, was nu dodelijk nadeel: ze konden elkaar niet voorbij, ze hadden nul dekking en ze konden alleen maar schieten in de hoop dat ze vuuroverwicht zouden krijgen. Dat had kunnen lukken, als iedereen van hen een automatisch wapen had gehad. En dat hadden ze niet. Hooguit 1/3. De rest was bewapend met een allegaartje, variërend van Lee Enfield geweren uit de eerste wereldoorlog tot en met schrootbuksen uit het jaar kruik. Hun enige mitrailleurschutter was bij ons eerste salvo al uitgeschakeld; hij liep als tweede over de richel.
Na vijf minuten was het voorbij; 21 dooie Talibs, 12 gewonden en 2 gevangenen. Bij ons: mijn groepscommandant met een aantal granaatsplinters in z’n benen, 2 man met schotwonden en Tim met een beurse reet van het glijden over de rotsen. Alle vier uit mijn groep. Twee uur na de actie, toen het licht geworden was, werden onze gewonden én de gewonde Talibs opgehaald door een heli en naar het veldhospitaal gevlogen. Sergeant Dekker moest de operatiekamer in en vlak voor hij onder narcose ging, zei hij tegen de bataljonscommandant: “Haal die strepen van mijn gevechtspak en doe ze bij Jonkman op z’n schouders. Hij verdient ze." De drie gewonden moesten geopereerd worden. Mijn sergeant werd een paar dagen later teruggevlogen naar Nederland voor verdere chirurgie: hij zou de metaaldetector niet onopgemerkt kunnen passeren met al dat schroot in z'n benen. De twee andere groepsleden deden een maand later weer dienst.
Toen het licht geworden was gingen we door naar het peloton op heuvel 1786. Die hadden ons vuurgevecht gehoord en maakten zich natuurlijk ook zorgen. We versterkten hun positie en dat werd een permanente observatiepost. Daar zaten we een week, toen werden we afgelost. Geen Talib gezien in die week, die hadden zware klappen gehad. En na een week liepen we TK binnen. De Bravo-compagnie had laten zien wie de dienst uitmaakte, de Alfagroep van het tweede peloton in het bijzonder. De overste liet nagaan wat er exact was gebeurd en twee dagen na terugkomst van heuvel 1786 werd ik bevorderd tot sergeant. Met inderdaad de strepen van sergeant Dekker…En Fred werd tot korporaal bevorderd, en kreeg mijn strepen. ”
Ik schudde mijn hoofd, schonk onze glazen nog een keer vol en nam een grote slok. “Sorry Joline… Ik heb de hele film voor de zoveelste keer in m’n kop afgespeeld. Ik hoorde de kreten weer, de lange salvo’s van Fred z’n mitrailleur, ik rook de kruitdamp, hoorde de gewonden gillen en zie wéér lichamen als kegels op de bowlingbaan omlaag tuimelen van die richel… We zijn vier uren bezig geweest om alle gewonde Talibs te fouilleren en vervolgens te verzorgen. De doden moesten we ook fouilleren; geen prettig werk. En toen ze weg waren gehaald, met de Chinook, moesten we verder. We hadden een opdracht uit te voeren. Gelukkig had iemand op de basis goed nagedacht: de Chinook die de doden en gewonden kwam halen, had extra munitie bij zich en een 81mm mortier. Een klerewerk om dat kreng te dragen (en iedereen kreeg een granaat van dat ding bovenop z’n eigen bepakking) maar het gaf ons de eerste paar dagen wel een stukje zekerheid dat we in geval van paniek onze eigen ‘artillerie’ bij ons hadden.”
Joline zat stil tegen me aan, haar arm om me heen. “Is er daarna nog met jullie gepraat over deze actie?” Ik schudde mijn hoofd. “We hebben er onderling over gepraat. Daar is geen zieleknijper aan te pas gekomen. Iedereen uit mijn groep wéét wat er gebeurd is. Heeft daar z’n eigen gevoel bij. Maar allemaal zijn we er trots op. Geen seconde paniek, toepassen van skills and drills, zorgen voor je buddy… Dáár heeft mijn groep het gevechtsinsigne verdiend.” Ik keek voor het eerst weer bewust in de verte. “Niet te vergelijken met datgene wat zich hiér heeft voltrokken. Duizenden doden op één dag. Aan beide zijden. Opgeofferd voor… Ja, waarvoor? Tien meter, honderd meter terreinwinst? Wat je de volgende dag weer moet opgeven? Zeg het maar. Politici voor wie gesneuvelden slechts een statistisch gegeven zijn. Incompetente generaals, ver achter het front in een veilig en luxe hoofdkwartier. Is er in honderd jaar veel veranderd? In dat opzicht helaas weinig. Voor politici zijn verliescijfers nog steeds slechts een statistisch gegeven. Iets waarmee ze kunnen pronken. De generaals van tegenwoordig zitten weliswaar dichter bij het front, maar dat is omdat het begrip ‘front’ best wel vervaagd is. Zijn ze incompetent? In Afghanistan in ieder geval niet, wisten ze donders goed waar ze mee bezig waren.
De enige lui waar ik een schurfthekel aan had waren de politici die zo nodig een bezoek moesten brengen aan 'onze jongens' in Afghanistan. Steevast moesten een paar lui komen ‘opzitten en pootjes geven’, oftewel de dames en heren volksvertegenwoordigers vertellen hoe geweldig ze het vonden. Ik ben één keer, samen met Fred, voor zo’n sessie gevraagd, daarna nooit meer. Waarschijnlijk omdat wij samen toch wel een beetje bijzondere status hadden binnen de compagnie. Eén zo’n dame, volgens mij van de SP of Groen links, vroeg aan me: “En hoe vinden jullie dat nou, zo’n opbouwmissie? Je bent toch militair, je bent geen welzijnswerker…” Fred keek de betrokken dame recht in de ogen en zei: “Mevrouw, als u vindt dat het doden van meer dan 20 Taliban binnen een minuut een ‘opbouwmissie’ heet, zou ik graag uit uw mond willen vernemen wat u onder een echte oorlog verstaat…”
Ze raakte helemaal van de leg. En gemeen als ik was, deed ik er nog een schepje bovenop: “Ben u ervan op de hoogte dat door uw bezoek hier minimaal een complete compagnie van z’n werk gehouden wordt? Dat ‘opbouwwerk’, wat zo belangrijk gevonden wordt? U moet beveiligd worden vanaf het moment dat u landt. Elke locatie waar u heen wil gaan, moet van te voren gecheckt worden op IED’s en Taliban. De routes ook. Mijn mitrailleurschutter hier naast me had nu in feite zijn wapen moeten onderhouden, net als ik. Drie uur geleden kwamen we terug van een patrouille door de Green. En nu liggen onze wapens weg te roesten en wij zitten hier pootjes te geven… Nou ja, we konden ons in ieder geval weer eens douchen, scheren en een schoon pak aan, da’s wel eens lekker na drie weken in die zandbak. En de koffie is hier ten minste te zuipen. En er is echte suiker in de koffie, in plaats van De Ruyters vruchtenhagel.” Fred kreeg spontaan een lachstuip, de dame in kwestie maakte dat ze wegkwam en wij kregen later vreselijk onder uit de zak van de bataljonscommandant. Met de toenmalige bevelhebber der strijdkrachten erbij.
Maar diezelfde bevehebber zei, toen hij een dag later op onze Forward Observer Base kwam: “Ah, sergeant Jonkman… Lopen we elkaar wéér tegen het lijf… Waar is die grote mitrailleurschutter van je? Ga hem halen, ik heb nog een appeltje met jullie te schillen…” Toen Fred naast me stond zei de generaal: “Luister, klootzakken… Ik weet wat jullie een paar weken geleden gedaan hebben bij heuvel 1786. Ik heb het gevechtsverslag gelezen. En daar heb ik heel veel bewondering voor. Als jullie dat niet hadden gedaan, had ik jullie gisteren hoogstpersoonlijk een trap voor je reet gegeven. Nu kan ik alleen maar zeggen: ik ben blij dat we kerels als jullie hier hebben. Is er iets waarmee ik jullie kan matsen?”
En Fred knikte. ‘Generaal, zorg alsjeblieft dat wij verschoond blijven van party’s zoals gisteren. Ik zit hier om m’n werk te doen, niet om achtergrondvulling te zijn op de stoere foto’s van onze dames en heren politici.’ Daarna zijn we nooit meer gevraagd.”
Ondanks alles moest ik breed grijnzen en Joline giechelde zachtjes mee. “Ik zie het voor me… Fred en jij tegenover zo’n vrouwelijk Tweede Kamerlid… Het arme mens zal niet geweten hebben wat haar overkwam.” Ik grinnikte. “En het verhaal is nog niet afgelopen… Een half jaar na terugkomst moesten wij opdraven voor de ‘medal-parade’. Dan wordt aan de uitgezonden militairen de herinneringsmedaille uitgereikt. Ik was al uit dienst, dus stond in burger. Fred naast me in z’n nette uniform. Die medailles worden altijd uitgereikt door een aantal politici en hoge militairen. Wij hoopten erop dat de Bevelhebber ze aan ons uit zou reiken, maar helaas… Dezelfde mevrouw reikte ze aan onze compagnie uit. Fred en ik zien haar beginnen bij de rechtervoorman, kijken elkaar aan en schieten in de lach. Toen ze Fred aankwam zei ze: “Van harte gefeliciteerd met deze onderscheiding, korporaal.” Toen keek ze hem pas écht aan en schrok ze. En Fred zei heel droog: “Verdorie mevrouw… Elke keer als ik u tegenkom moet ik me douchen, scheren en een schoon pak aan. En ook hier is de koffie wel te drinken…” Ze werd knalrood en schoof op naar mij en ik zei: “Gelukkig hoefden we dit keer het wapenonderhoud niet uit te stellen om u te ontmoeten…” Ze wist niet hoe snel ze die medaille op moest spelden en door te gaan naar de volgende in de rij… Die had ’s avonds thuis wat te vertellen, denk ik.”
Joline gaf me een por tegen mijn schouder. “Jullie blijven een apart stel met z’n tweeën. De dames van Backoffice, inclusief Marion, liggen regelmatig te gieren van het lachen als Fred binnen is… En ik ook. Wát een kerel…” Ze pakte de wijnfles op. “Jij nog een glas? Er zitten denk ik nog nét twee glazen in. En morgen zal hij niet te drinken zijn.” Met een bijna vol glas in haar hand keek ze me aan. “Kees Jonkman, dank je wel voor je openheid. Ik begrijp dat het soms moeilijk is om over Afghanistan te praten, maar je moet het doen. Ik wil weten wat je hebt meegemaakt, en dat wil ik van jou horen. Inclusief al je gevoelens en emoties.”
Ik knikte. “Verwacht niet dat ik telkens als je ernaar vraagt meteen op m’n praatstoel zit Joline. Er zijn momenten waar ik liever helemaal niet over wil praten. En ja, ik weet dat het moet en zo, maar soms lukt dat gewoon niet. Bij voorbaat: sorry.” Ze knikte begrijpend. “Snap ik. En nu gaan we naar bed. Zou je wel kunnen slapen, denk je?” Ik knikte en keek naar mijn glas, wat bijna leeg was. “Met dit soort slaapmiddeltjes gaat dat prima. Ik hoop alleen dat we morgenochtend geen gillende koppijn hebben.” “Mijn Pa heeft daar een prima remedie tegen. Die koppijn, die kater, komt van vochtgebrek. Als we nu elk twee glazen water drinken, is de kans op hoofdpijn morgen een stuk kleiner.” Ik keek haar wantrouwend aan. “Weet je zeker dat dat een middel is tegen een kater? En niet een middeltje om leuke dingen te doen, in bed?” Joline knipoogde. “Misschien wel twee-in-één, wie zal het zeggen… Nee meneertje, vanavond gaan we geen spannende spelletjes spelen in bed. Daar zijn we allebei niet voor in de stemming en bovendien, na wat je mij verteld hebt over de geschiedenis van deze plek, zou ik dat als ‘zeer ongepast’ betitelen. We gaan douchen en dan lekker slapen.”
En zo geschiedde. Een half uur later lagen we in bed. Joline kroop dicht tegen me aan. “Ik hoop dat je goed kunt slapen, Kees.” “Dat gaat wel lukken, zo met jou tegen me aan, schoonheid. Morgen een lekker stuk wandelen. Heb ik zin in.” Het duurde niet lang of ik sliep…
Lees verder: Mini - 79
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10