Door: Marie-Simone
Datum: 20-08-2017 | Cijfer: 7.6 | Gelezen: 5233
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 50 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Buurman, Buurvrouw, Neuken,
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 50 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Buurman, Buurvrouw, Neuken,
Ik ben Marijntje Simonsdochter en een trut. Of truttekut, simpeltrut, trut op wielen. Kies maar uit. Aan het eind van mijn verhaal mag je het zeggen.
Mijn relaties zijn allemaal mislukt en ik woon naast mijn buurman op tweehoog. En mijn buurman woont ook alleen. Naast mij. Op tweehoog. Er zijn natuurlijk meer buren maar die spelen geen rol. Er is maar 1 buurman en dat is hij. Hij woont pal naast me. Nu zal je denken, mens dat verhaal schiet zo niet op. Mijn verhaal schiet ook niet op, want ik ben een trut. En daar gaat dit verhaal over.
Mijn buurman en ik, we zijn een raar stelletje bij elkaar. Nogal apart, want we hebben nooit helemaal niks met elkaar en wonen al jaren en jaren naast elkaar. We hebben niet veel contact door de jaren heen. Ik zeg hem gedag en hij zegt mij gedag. We moeten elkaar maar net tegenkomen. Soms een praatje, hoe gaat ie. Goed en met jou. Of ik sta op mijn balkon te zwaaien als ik hem zie of een beetje dronken ben. Hij zwaait terug. Ik roep wat en hij roept wat terug. Soms een kus, zeker als ik eens in de zoveel jaren jarig ben en hij een biertje komt drinken. Soms een vluchtige kus, zomaar op straat, als we elkaar een tijd lang niet gezien hebben. Soms trekt hij me dan even bijna vluchtig tegen zich aan. Zijn we heel even
heel dicht bij elkaar. Zoals een paar jaar geleden zomaar in de Kinkerstraat. En een paar maanden geleden voor de AH. Hij zag me niet, stond over zijn slot gebogen toen ik hem, een beetje blij dat ik hem zag, baldadig van achteren greep. Boe. Hij schrok zich rot. Maar toen hij zag dat ik het was, werd hij, denk ik, ook een beetje blij, want hij trok me voor een kus op mijn wang naar zich toe. Waren we weer even heel dicht bij elkaar. En toen schrok ik ook, al wist ik toen eigenlijk niet precies waarom. Achteraf gezien waarschijnlijk omdat ik onbewust baldadig was. Ik ben meestal niet zo dat ik iemand dadelijk bij zijn ballen grijp. Want dat betekent baldadig toch eigenlijk letterlijk. Dat dadig betekent dat je iets doet of wil doen. Bij zijn ballen grijpen in dit geval. En dat je daarna nog meer wil. Je wil het doen. De daad bedoel ik. Omdat je, ook al wil je het niet weten, geil in je kut en gruizig in je hoofd bent. En dan wil je het bijvoorbeeld met hem doen. En waarom zou je dat niet doen? Hoe erg kan dat zijn? Het zal vast geen pijn doen en misschien wel heel lekker zijn. Maar er is een verschil tussen willen en doen. En ik doe het bijna nooit. Want ik ben een trut. En dan doe ik het lekker zelf. Met de nadruk op lekker. Maar als ik op de toppen van mijn vingers lig te schokken, voel ik altijd iets dat er niet is. Word ik toch nog verdrietig. En dat doet pijn. Soms denk ik heel even wat moet ik met hem? Soms denk ik dat hij heel vaag altijd een beetje verliefd op me zou kunnen wezen. Maar er gebeurt nooit iets. Nou ja bijna nooit.
We drinken wel eens koffie bij elkaar. En ik heb wel eens een paar keer bij hem gegeten. We hebben bij mij op de bank naast elkaar gezeten. Praten. Je zou het een goed gesprek kunnen noemen. Over wat ons bezighoudt. Niet oppervlakkig, maar we hielden ons toch altijd op de vlakte. Hij zat met zijn vinger waar hij niet mocht zijn en ik vond het fijn. Heb er dus niks van gezegd. En we hebben een keertje samen bij hem slaapverwekkend tv gekeken. Ik ben vergeten hoe dat is afgelopen. Ben waarschijnlijk uiteindelijk in slaap gevallen. Ik kan me niet herinneren dat ik in mijn eigen bed wakker werd. Soms voel ik dat hij heel vaag een beetje verliefderig tot een boel verliefd op me is. Maar er gebeurt nooit iets. Nou ja, bijna niets. Want het leven gaat in al die jaren gewoon door. En soms hebben we jaren miniem contact, omdat ik hem nauwelijks zie of hij mij niet. Hij heeft dan weer een of andere vriendin. Meestal een andere van het jaloerse type, maar ja, hij moet ook wat. En ik trouwens ook, want ook een trut heeft een kut en behoeftes. In die perioden is er meer afstand tussen ons. Ik kan niet zo goed tegen de manier waarop zijn vriendinnen naar me kijken. Zo van, jij bent de buurvrouw, maar we houwen je in de gaten. Alsof ze denken dat ik wat van hem moet, maar ik weet nooit wat ik met hem moet, wat ik met hem zou moeten beginnen. Ik kan er niks mee. Waar maken die vrouwtjesdieren zich druk om, zij zijn jaloers, maar ik niet. Van mij mogen ze hem hebben. Laten zij zich maar om zijn lichamelijke gezondheidszorg en gruizige zwellingen bekommeren. Ik weet toch niet wat ik met hem aan moet. Want ik ben een trut, die na een fles rode wijn zelfs dat vergeet wat ze niet weet.
Ik mag dan een trut zijn, veel andere vrouwen zijn nog grotere trutten. En gek genoeg hebben die altijd een relatie en anders wel iemand die ze neukt. Onbegrijpelijk, zelfs de lompste koeien. Soms zien ze er niet uit en zijn ze ook helemaal niet aardig. Dan zie ik er beter (?), maar vooral leuker uit en ik ben aardig. Die supertrutten zullen wel een gouwen kut hebben, anders valt het gewoon niet te begrijpen dat die mannen blijven. Ik kom vaak nooit verder dan een eenmalige vergissing. Omdat ook een trut een kut met behoeftes heeft. Dat wil ik niet ontkennen.
Soms, bijna nooit, ga ik wel eens op stap als ik van dat soort behoeftes heb. Op stap is teveel gezegd. Eigenlijk stap ik meer van mijn fiets af als ik onderweg naar huis bij een vriendin vandaan voorbij een of andere tent of kroeg kom en het vaag ergens kriebelt. Misschien loop ik daar wel iemand tegen het lijf die ook een beetje kriebelen wil. Een tijdje geleden nog, in een tent die ik niet kende, leuke muziek en je kon er achterin op een klein dansvloertje dansen. Best wel leuk, maar er liep niemand rond die ik mee zou willen nemen. Zelfs niet als ik hoeretoeterzat zou wezen. En ik was nog net een beetje nuchter, maar ik zou het al vergeten zijn als ik hem daar bij het weggaan niet voor de deur was tegengekomen. Ik verwachtte dat hij me even tegen zich aan zou trekken, dat we even heel dicht bij elkaar zouden zijn en hij me hallo hoe gaat ie zou kussen. En dan was ik misschien nog wel even gebleven om nog wat met hem te drinken. Maar mooi niet. Hoe gaat ie. Verder kwam hij niet. Kwam door dat mens dat hij bij zich had. Eentje van het type ''ik ben hier het lekkere wijf''. Een absolute trut en als je het mij vraagt stonk ze naar pis. Een piskut dus en ze keek ook pissig naar mij. Een door en door jaloers tiepje. Dat hij dat nou niet zag! Mannen! Als ze geil zijn zijn ze stekeblind. Een vrouw als ik ruikt een piskut al van een kilometer afstand. Mannen niet, die komen er pas achter als ze hun pik al in zo'n piskut gestoken hebben. Ik hoopte voor hem dat zij niet zijn nieuwe vlam zou worden. Een paar uur later, ik sliep nog niet omdat het onweerde en mijn flesje rood nog niet helemaal leeg was, zag ik toevallig dat hij eindelijk thuis kwam. Zonder haar. Dat was dus niks geworden. Gelukkig maar, want zo'n piskut is niets voor hem, is hij veel te lief voor. Al vond ik het niet lief van hem dat we niet even heel dicht bij elkaar waren geweest om elkaar hoe gaat ie te kussen. Mannen! Het zijn sukkels. Zo gauw als ze geil op een piskut zijn, zien ze je niet meer staan.
Onlangs kwamen we elkaar weer eens voor de deur tegen. Mijn hoofd stond niet naar baldadigheid. Het was al weer een paar maanden na de AH. Hoe gaat ie? Vraagt ie. Niet geweldig, ik had allemaal gezeik aan mijn kop, waardoor ik dag en nacht beziggehouden werd. Het was mooi weer, links en rechts zaten buren buiten. Ik zei dat ik het er nu niet over kon hebben. Buren, vooral de verkeerde, luisteren mee. Hij stelde voor om hij hem een bakkie te doen. Maar ik had daar geen tijd voor, moest wegens dat gezeik allemaal dingen doen. Liever later, niet nu, een keer als ik tijd heb. Okay, dan als je tijd hebt, dan doen we een bakkie of een wijntje om bij te praten. Hij trok me naar zich toe om me een kus te geven. Waren we weer even heel dicht bij elkaar. Zo heel dichtbij en toch nog zo onbereikbaar ver. We wonen allebei op een eiland en de zee is zo diep daartussen.
Een paar weken later zitten we op een zaterdagavond eindelijk tegenover elkaar. In de avondzon op zijn balkon. Bij te praten. De tijd doet wat de tijd moet doen en vliegt voorbij. Hij luistert naar mij, vraagt en zegt ook dingen. Ik vertel mijn sores, problemen en nog eens problemen, gezeik aan mijn kop, hij voelt met me mee. En kijkt af en toe verlegen om zich heen, ziet meisjes met traag malende dijen voorbij fietsen. Ik vraag hem naar zijn vriendin. Hij kijkt moeilijk. Is al meer dan een half jaar en eigenlijk al langer over. Hij zag het met haar niet meer zitten. Verbaast het me? Of verbaast het me niks? Hij wil niets verkeerds van haar zeggen. Het werkte niet, langzaam steeds meer doodgebloed. Zal ook wel mijn schuld zijn, zegtie, relaties zijn moeilijk. De fles is leeg, er gaat een nieuwe open, waarmee ik ook verkering krijg. En zo vliegt de avond relaxt voorbij. Bij het afscheid omhelzen we elkaar, elkaar na jaren weer gevonden, zijn we vet dicht bij elkaar, vetter bij elkaar kan niet, we staan en staan, minutenlang, onze lippen tegen elkaar gesloten. Hij streelt door mijn haar. Een eindeloze liefdeskus. Er komt geen tong bij kijken. Het is een soort verstrengelde bezegeling van wat ons al jaren bindt. Hij streelt mijn rug en ik hang om zijn nek. En ook al zal er hier en daar wel wat kriebelen, een echt voorspel is het niet. Hoogstens een vage voorspelling van wat nooit gebeuren zal. Want er gebeurt nooit iets. Nou ja, bijna nooit niets. Hij vraagt of ik blijf slapen. Ik ben een trut, dus nee, toch maar niet. Die trut stuurt me naar huis, naar mijn jointje dat me van deze dag zal verlossen. Dan donder ik zo in slaap. Maar die trut in mij, want ook zij is dronken, vraagt hem eerst nog of hij toch nog altijd een beetje van me houdt. Hij noemt mijn naam, voor wie me liefheeft, heet ik – zo hoort het toch te zijn? – en zegt dat hij altijd altijd altijd door alle jaren heen altijd altijd altijd een beetje van me houdt. Althans ik denk dat hij zoiets zei, want ik ben slecht in precies onthouden.
De zaterdag daarna zit ik in het zonnetje op mijn balkonnetje totdat de lucht betrekt. Het zou gaan regenen zoals voorspeld. Toen hij zijn balkon opkwam, stond ik net op. Moest nog boodschappen doen. We raakten aan de praat. Een praatje voor de vaak. Over wat er vroeger zo fijn aan vakantie was en meer van dat soort vertrouwelijke dingen. Dat ik de camping mis. We hengelden, gooiden een visje uit, wat moet ik met hem? We houden ons op de vlakte. Maar onderhuids is het aftasten. Van zijn kant natuurlijk, niet van de mijne. Er hangt niet alleen regen in de lucht. Geef ik signalen af of denk ik dat hij dat doet. Waar gaat dit nog over. Hoe moet dit nu verder. Ik ben geen trut, ik sta alleen te trutten en te treuzelen. Maak geen haast om weg te komen. Ik heb geen haast en geen tijd, want die boodschappen. Ik vind het fijn om hem te zien. Wat wil hij van mij en wat moet ik met hem? Het gaat over niks en toch over andere dingen. Net of alles en zinderende vingers op en over het huiveringwekkende randje van intimiteit trillen. Komt ook door het rare weer. Het weer is helemaal van slag af. Het is een kutzomer. Het is gewoon kutweer. Er staat geen zuchtje wind, de bewolkte atmosfeer valt als een deken over ons heen. De eerste druppels vallen, we voelen allebei nattigheid. In de verte rommelt de donder. Hij gaat zijn dekbed van de balustrade halen en ik moet boodschappen doen. Of ik ook wat voor hem wil meenemen, het heeft geen haast. Een komkommer en een pak chocomel. Die komkommer begrijp ik, maar die chocomel, die vat ik niet. Of zou hij met die komkommer gewoon komkommer bedoelen. En chocomel met chocomel. En wat moet ie trouwens met een komkommer. Ik ken geen mannen die komkommer eten. Mannen bijten niet graag in hun eigen pik. Ze laten zich liever pijpen. Vrouwen proppen ze achter elkaar naar binnen. Die denken dat ze er slank van worden. Ik kijk troosteloos naar mijn buikje. Toch net iets te dik. Ik eet waarschijnlijk niet genoeg komkommer.
Tegen achten breng ik hem die twee boodschapjes of is het al half negen geweest Ik ben de tijd even kwijt, alsof ik in een tijdloze eeuwigheid zweef. Ik wist niet wat ik aan moest trekken. Want je wil er toch een beetje leuk uitzien, ook al is het de buurman maar. En ik heb misschien iets te lang in de spiegel staan dromen. Mijn hoofd loopt nog altijd om van alle frustratie, van alle gezeik. Ik ben vaag ongelukkig, misschien ben ik dat wel altijd en zal ik dat altijd blijven. Maar toch is het fijn om nu naar hem te gaan. Als we gedag en welkom kussen, glibberen er sappige stukken gesneden meloen die ik heb meegenomen van het bord op de grond. Onhandig, onhandig. Ik hoor mezelf giechelend zuchten, hij hoort het ook. Heb gewoon mijn handen te vol met mijn tas, chocomel en dat glibberige bord. Wijntje? Ja graag.
We zitten tegenover elkaar aan tafel. We wonen naast elkaar, mijn buurman en ik, maar we hebben niets met elkaar. Het bord met meloen staat tussen ons in. Ik drink rode wijn, hij bier. Muziekje uit de ipod op de achtergrond.
Koetjes en kalfjes grazen vredig over zijn groene tafel heen. Zelfs nog als ik even later bijna ongemerkt mijn hart zit uit te storten. Overal allemaal gezeik aan mijn hoofd waar ik niet goed van word. Het zijn geen levensbedreigende problemen, maar toch ben ik er chagrijnig ongelukkig van. Een rekening die ik heb laten lopen, effe niet goed opgelet, kost weer extra geld waar ik iets leuks van had kunnen doen. Ik zag van de week een leuk jurkje hangen en heb het al niet breed. Bovenburen die onaardig tegen me doen omdat ze in het trappenhuis ruiken dat ik rook, een dwingerige vriendin die me op mijn nek zit. Allemaal van dat soort dingen, allemaal kut. Ik spoel de woorden weg met rode wijn. Hij luistert met een biertje. Het zit me dwars, ik moet het even kwijt. Ik vertel misschien wel tien keer hetzelfde verhaal. Het lijkt wel een Zweeds drama in meer dan vijftig bedrijven waar geen eind aan komt. Boring, boring. Maar het lucht toch op. Ik zeg hem dat ik een trut ben, hij neemt nog maar een biertje en ik schenk nog eens in. Want hij heeft geen oog voor mijn lege glas. Omdat hij alleen oog voor mijn ogen heeft en af en toe verlegen naar het plafond of langs me heen naar buiten kijkt. En vaak blijft ook zijn blik terloops wat langer in mijn decolleteetje haken. Eigenlijk is decolleteetje al een te groot woord, want mijn hemdje dat half openvalt, als ik met mijn elleboog op tafel leun, laat nauwelijks meer zien dan waar je de aanzet van mijn kleine tietjes zou kunnen vermoeden. Het stoort me niet dat hij mijn glas vergeet en dat hij zijn ogen aan het vermoeden van mijn tietjes verzwikt. Bovendien ben ik het gewend om mezelf in te schenken. En hij kleedt me al de hele avond met zijn ogen uit. Vanaf dat ik in mijn mooiste rok binnenkwam. Die rok is eigenlijk te chic voor een wijntje bij hem, ik zou er zo mee naar een receptie kunnen gaan. Of naar een begrafenis, zou ik daar de best geklede vrouw zijn. Meters zwart chiffon vallen vanaf mijn smalle heupen elegant wijd ruisend om mijn benen heen. Tot net onder de knie. Elegant en chic, maar hij ziet het niet, alleen maar oog voor wat er onder zit. Zou ik het erg vinden als hij me overdressed zou vinden en die rok daarom van mijn reet zou rukken? Oh la la. Oeps. Wat je nou. Hoe dan ook, hij zegt er in ieder geval niets van. Hij is typisch een van die mannen die een wat langere rok net zo makkelijk een jurk noemen. Volgende keer, als er ten minste een volgende keer komt, trek ik gewoon een slobberbroek aan. Ik strijk de haren die steeds voor mijn ogen springen voor de zoveelste keer weg om een peuk op steken en neem een slok.
Ik voel me veilig, intiem en een beetje dronken. Ik strijk de haren nog maar een keertje voor mijn ogen weg, schud ze in mijn nek, terwijl ik hem in de ogen kijk. En dan, als vanzelf, trek ik zijn handen over tafel heen naar me toe. We pakken elkaar bij de polsen beet. Komm, gib mir deine Hand. Puur toeval dat we nu de Beatles in het Duits optimistisch zelfverzekerd uit de ipod horen swingen. Hij trekt een hand los om het nummer door te zappen. Kutbeatles, zegtie, altijd op het moment dat ik ze niet wil horen. We houden elkaar weer bij de polsen. Verstrengelde handen en polsen. Totdat onze vingers vanzelf nog veel inniger verstrengelen. Zo heet dat toch? Net als bij tongzoenen. Muurvast in elkaar geschoven. Mijn knijpende vingers laten je voelen dat ik er ben en ik weet dat je niets liever dan dat wil. Ik zeg je dat ik een trut ben, veel erger dan je denkt. Maar je fluistert dat je me lief vindt en je luistert dat jij ook lief bent. En ik meen het. Daar hoef ik niet aan te twijfelen. Ik vind je echt lief. Het is opeens heel intiem, maar ik voel me veilig, blij dat ik bij je ben. Ik weet alleen niet wat ik met je aan moet. Maar je loslaten wil ik niet. Niet nu, zeker niet nu.
Geen idee hoe lang we zo zitten. Tijd en ruimte vallen weg, een tijdloze eeuwigheid. Tot we loslaten. Omdat ik moet plassen. Daarna gaat hij ook pissen. Als hij terug komt, loopt hij om de tafel heen, zegt hij dat hij me lief vindt en andere lieve dingen. Ik zie in zijn ogen dat ik mooiste vrouw van de wereld ben. Hij kust me met kussen, lief, misschien wel liefdevol, en teder. Ik vind hem ook heel lief. Maar ik weet niet meer wat ik moet denken. Ik ben mijn greep op mezelf en de situatie kwijt. Mijn vingers slaan weer, maar nu in paniek, panisch om zijn vingers heen, maar ik kan niet zeggen wat ik voel, wat ik wil en waarom niet. Ik doe gewoon moeilijk. Het is toch geen big deal als ik me door hem zou laten neuken? Hij wil niets liever en hoe erg kan dat zijn? Misschien is het wel heel lekker. We wonen toch naast elkaar? En we hebben toch niets met elkaar? Waarom doe ik daar nu zo moeilijk over? Omdat ik een trut ben.
En ook een beetje behoorlijk dronken, gooi mijn glas een paar keer om. Gelukkig al leeg op een paar druppels na. Ik schenk het laatste uit de fles, nog net een glaasje vol. Hij pakt nog een biertje. We wonen naast elkaar. We hebben niets met elkaar. En er gebeurt nooit iets. Nou ja, bijna niets op die paar onschuldige kusjes na. We roken en we drinken. Het is al laat en het wordt nog later. Hij vraagt of ik blijf slapen. Ik wist dat hij het zou vragen. Het stoort me niet. Ook een truttekut is ijdel genoeg om zich te laten vleien. Hij bedoelt of we samen naar bed gaan, samen in zijn bed, hij hoopt dat die trut van hiernaast zich willig tegen hem aan wil vlijen, dat we eindelijk gaan neuken. Oh my god, als mijn geile kutje zijn mond zal kussen, als mijn kutje zich om zijn spuitende pik zal klemmen. Dan kom ik eindelijk eindeloos klaar. Van voor naar achter in mijn geil gekrompen kutje. Ik heb er al zolang niets in gehad. Maar nu eindelijk, na al die tijd, na al die dagen opgeteld, eindelijk. God wat ben ik geil en wat heb ik hier toch lang op gewacht, te lang, en het kwam zo snel, te snel. O mijn lieve god, mijn tepels zijn nog zo hard. Ik word er alleen maar geiler en geiler van. Mijn benen slaan nog vaster om je heen, ik dwing je om in me te blijven. Ik heb je in mijn kut gevangen, je kunt geen kant meer heen. Alleen steeds weer meer naar binnen. En nog weer meer naar binnen, nog dieper in mij. Je moet uit mij geboren worden. Je moet me zwanger van jezelf neuken, want ik blijf maar komen, ik zal je baren in de weeën van mijn schokkende kut, je moet me neuken, want ik blijf maar komen tot ik je leeg en nog leger getrokken heb. Tot mijn kut je gesloopt heeft. Dan zal je leeggeneukt verdwaasd kreupelend door bossen en velden dwalen. Dan zal je blind zijn omdat mijn smeltende kut steeds een nieuw waas over je ogen trekt. Je zal niet meer om hulp kunnen roepen omdat mijn kut je de mond zal snoeren. Je zal niet meer weten wat je wist, niet meer kunnen denken, mijn geile kut zal je enige gedachte zijn.
Zo geil wil ik dus zijn, it's all in the mind... en hij vraagt of ik blijf slapen.
Oh my god, ik hoor de stilte scheuren.
Ik hoor mezelf nee zeggen. Want zo'n trut ben ik wel. Nee, echt niet. Nee, niet nu, ik moet naar huis. Niet nu. Misschien een andere keer. Oh my god, was ik alleen maar geil en niet zo moeilijk, dat zou zoveel makkelijker wezen. Ik wil even niet weten waar ik bang voor ben. We hebben toch niets met elkaar? En wie weet hoe lekker het zou zijn.
Ik weet het en jij ook, we weten het allebei.
Maar ik moet nu gaan, nu gaan, nu gaan. Ik heb geen tijd en geen haast, ik trut en treuzel tussen kusjes door en ga dan toch. Die komkommer zit nog vergeten in mijn tas als ik weer bij mij boven ben.
De dagen van de week gaan een voor een voorbij. Er staan al dagenlang witte rozen in mijn kamer. Ze komen niet van een stille aanbidder. Ik heb ze van de week 's morgens vroeg op straat gevonden. Ik weet voor honderd procent zeker dat hij ze daar voor mij bij mijn fiets heeft neergelegd. Omdat hij verliefd is, omdat hij me wil. Verliefd op een treuzeltrut. Hij zal wel helemaal gek van mij worden. Maar ik heb hem toch niet gevraagd om verliefd te worden. Maar die rozen zijn mooi, blond, blank, blozend wit, net als ik.
De hoeveelste zaterdag is dit al? Hij heeft me gevraagd of ik vanavond zin in een wijntje heb. Ik sta te dubben. Zelfs zo erg dat ik sta te dubbelen op mijn benen, van het ene op het andere. Ik dubbel wel vaker omdat ik rusteloze benen heb. Wel of niet gaan. Wel of niet. Linkerbeen, rechterbeen. Ik dub en dubbel. Ik ben een dubbele wiebeltrut. De trut in mij vindt het geen goed idee, maar ik ga toch. Neem een bakje bloemkoolsoep van eigen makelij voor hem mee. Vloeibaar blond blank fluweel en ondoorzichtig, net als ik. We omhelzen elkaar gedag. Het voelt okay en bijna vertrouwd. Bijna vertrouwd, omdat ik me nog niet kan overgeven aan al het verlangen dat met ons speelt. Verder is het helemaal vertrouwd. Een wijntje en een biertje tegenover elkaar. En dan moet ik toch ook weer eens plassen. Als ik van de wc kom, lopen we elkaar daar tegen het lijf. Hij is op weg naar de koelkast voor nog een biertje. We omhelzen elkaar wederom en wederom. Zijn van het ene op het andere moment heel dicht bij elkaar. Ik kus hem, trek hem nog dichter tegen me aan, vraag hem hoe het jou vergaat. Omdat ik me om je geestelijke gezondheidszorg bekommer. Kom, vertel het maar aan mij.
Kut, helemaal kut en godverdomme. Tis verschrikkelijk als je verliefd op je buurvrouw bent, godverdomme, godverdomme. Tja, zie je wel, kwistut, al voor je het zei. Je vindt me zoveel meer dan alleen maar leuk en lief, sukkel dat je bent. Het lijkt me een ramp om verliefd op je geile buurvrouw te zijn.
En toch ben ik blij dat je het zegt. Haalt ten minste iets van de spanning weg. Draait in ieder geval een van ons niet meer om de hete brijpot heen. Die hete brijpot waar ik zo bang voor ben om er mijn handen aan te branden. Verliefd zijn betekent relatie willen. Een relatie komt met verwachtingen. Ik kan dat niet, wil dat niet. Niets voor mij, ik ben bang voor die dingen, voor een relatie met verwachtingen. Als het misloopt, zit je met de gebakken peren. Als je niet verliefd zou zijn, zou ik bij je kunnen blijven slapen, met je naar bed kunnen gaan. Neuken en morgen weer neuken, omdat we dat toevallig willen, omdat we dicht bij elkaar willen zijn. Je armen om me heen, mijn benen om jou heen, laat ik jou in mij boren en geworden en geboren worden. Of draaf ik nu door. Maar hoe erg kan het nu zijn om toch een beetje met je te vrijen en misschien een onsje meer. Misschien twijfel ik nu toch een beetje.
Natuurlijk ook omdat je me meer dan lief vindt, ik weet het maar al te goed, het streelt mijn ijdelheid. Genoeg om nog steeds niet te willen weten wat ik met je aan moet. Het kan gewoon niet, want je bent verliefd op mij. We roken en we drinken. Het blijft vertrouwd, behaaglijk en intiem. Als ik weer eens van de wc terugkom, ga ik op je schoot zitten. Om je een beetje te kussen, omdat ik een beetje met je vrijen wil. Je hand streelt over mijn bollende buikje, je veegt de haren uit mijn ogen, we kussen terug. Het is ongemakkelijk vrijen, dat ligt niet aan ons, maar aan die stoel, de leuning schuurt ongemakkelijk in mijn zij. Je neemt me mee naar het kleine knusse bankje voor het raam. We nemen wijn, bier, asbak en peuken mee. En ook een aansteker waarmee we er een opsteken om bij te komen. Er gebeurt even helemaal niets, nou ja, bijna niets. Een kusje toch, dat kussen wil. Wat gebeurt er hier allemaal? Steeds weer nieuwe eerste kussen.
Hoe ging het ook alweer? Als het om herinneren gaat, ben ik toch echt zo helemaal een trut. Een hoofd als een zeef. Of misschien ben ik wel goed in verdringen. Was ik geil? Geil als boter? Ik weet het niet meer. Dat zal wel niet. Hij zat overdwars op dat tweezitsbankje, dat weet ik nog wel, met een been opgetrokken tegen de rugleuning aan. Het andere op de grond. Ik kruip in de splitsing tussen zijn benen met mijn rug tegen hem aan. Hij is mijn leuning en mijn benen vlij ik over de hoge zijleuning van dat knusse bankje heen. Knus, knus, kus, kus. Oh my god, wat lig ik lekker. Veilig, geborgen, behaaglijk, waanzinnig intiem, warmte die over mijn buikje streelt. Het voelt helemaal fijn. Van bovenaf glijdt zijn hand onder al mijn hemdjes, aarzelend over de aanzet van mijn tietjes verder naar beneden. Hij zal er geen tieten vinden. Ik ben geen vrouw met tieten en al helemaal geen vrouw met ballen. Ik ben een trut die niet durft. Het zijn theezakjes en ik zeg het hem als mijn tepel tussen zijn vingers hard en harder wordt. Theezakjes, theezakjes, je mag ze niet mooi of lekker vinden. Maar jij vindt mijn borstjes helemaal okay. Ze hoeven van jou niet groter. Je ontdekt dat ik nog een tepel heb die ook tussen je vingers wil tintelen. Je bent meer van tepels die het doen. Je laat me voelen dat ik een vrouw, een meisje met borsten ben. De tijd doet wat de tijd moet doen. Hij vliegt voorbij. Je streelt mijn buikje warm terwijl ik je kus. Onze tongen lepelen met open mond verbaasd naar elkaar.
Laag en lager nog over mijn buikje, een hand die voorzichtig in mijn trainingsbroek durft te glijden, het kriebelt tussen de kriebelende haartjes op mijn kutje. Ja, nog lager, ja, lager, lager. Ja daar. Je vinger glijdt door mijn glibberige warmte, helemaal paradise by the dashboard light, ik laat je mijn knobbeltje in het glibbergeil vinden, je raakt me waar ik geraakt wil worden. Oh nee, dit kan niet waar zijn, ik ben niet geil en toch is mijn kutje al helemaal nat en glijdend glad van mijn eigen glibbergeil. Oh, raak me waar ik geraakt wil worden. Ik ben niet geil, je vinger maakt me geil, ik ben niet geil, maar machteloos aan je vinger overgeleverd. O god nee, dit kan niet. Raak me. Oh, raak me waar ik geraakt wil worden. Wat zit er in godsnaam in je vinger dat ik nog maar aan een ding denken kan. Raak me, raak me, raak me waar ik geraakt wil worden. Je vinger neukt dieper mijn gleufje in. Steeds dieper om de bocht heen. Tot ver voorbij de opening diep mijn kut in. O mijn lieve lieve god. Oh daar, daar, ook daar. O god nee, ook daar ben ik al helemaal nat en glibberend glad. Ik geef me over aan mijn geile kut, maar niet aan jou, niet aan jou. Als je niet verliefd zou wezen, ja dan zou ik. Want ik ben nu al zo ver heen, ik doe mijn ogen dicht, mijn oren staan nog open. Ik hoor een sarabande uit de boxen komen. Statig trage dansmuziek uit tijden her. Oh mon dieu, que je bande, ik kus je bandeloos, oh dans in mijn open mond, mijn heupen dansen met je mee. De sarabande sterft weg, mais je bande encore en nog erger als ik Marco Polo van Loreena McKennitt hoor. Muziek voor wulps geile buikdanseressen en ik ben er eentje van. Zij zingt het lied dat tussen mijn benen zingt. Vanuit de heupen steiger ik tegen je vinger op, zet me met mijn voeten tegen de leuning af om me helemaal tegen je aan te persen. Ik zou je stijve in mijn rug moeten voelen, maar ik voel hem niet, ik lig misschien net verkeerd of is mijn smeltende kut alles wat ik nu voelen kan? Alles, alles, alles wat ik voelen kan, want ik voel jouw been sidderen als ik kom. Ik ben nog steeds niet geil, maar jij hebt me zo geil gemaakt dat ik kom.
Zijn hand streelt over mijn uitgeschokte buikje. Wat kan ik anders doen dan hem kussen in de stilte na de storm. Als ik geil was, zou ik me aan hem geven. Ik ben gewoon niet geil genoeg om me aan hem te geven. Te bang om de eenzaamheid die we delen met hem te delen. Oh my god, mijn buurman, zo makkelijk kan het leven toch niet zijn? Er is zoveel verdriet, zoveel pijn en zoveel wijn. Genoeg om te vergeten en toch vergeet ik het niet. Vergeet niet de angst tussen mijn oren die te vaak ook tussen mijn benen zit. Maar mijn buikje leeft haar eigen welvende leven onder zijn strelende hand en ik word weer die buikdanseres die nu uitgedanst wulps en willig in de harem op Marco Polo ligt te wachten. Ik lig hier helemaal okay en lekker. Zo intens zweverig lekker, zo intens intiem. Je hand laag op mijn buikje gaat weer op op ontdekkingsreis naar het land waar alle Chinezen kezen. Maar China is nog ver en jij bent al zo dicht bij mij. Marco Polo is op reis, wil ontdekken waar en wie ik daar ben. Je vinger waadt al door de Eufraat en de Tigris heen, ik stroom als nooit tevoren. Je vinger duikt de diepte in en laat me op de hoogste golven drijven. Ik sta helemaal strak. Pers mijn schokkende klampende kut om je vinger naar het einde toe. Maar ook dan kan mijn mond je lippen en je tong niet laten gaan. Ik adem je adem hijgend in. Wat kan een tweede keer toch goddelijk heftig zijn. Ik weet niet meer of ik als een kanon zo dronken ben of zo kom.
En ik moet nodig plassen, kruip daarna weer op mijn plekje tussen je benen terug. Je strelende warmte laat mijn buikje weer huiverend bollen. Je vinger komt weer waar jij zelf wil zijn en jij jezelf niet mag wezen. Ik fluister verbaasd dat we al twee keer sex hebben gehad. En o god nee, dit wordt een derde keer voor mijn kutje dat zo willig wil. Meer en meer van hetzelfde en toch nog lekkerder. Ik ben al bijna een beetje geil, bijna geil in mijn kut. Als ik op mijn benen stond, zou ik vallen. Want zo slap worden al mijn andere spieren. Tot in mijn vingers aan toe, laat mijn peuk er machteloos krachteloos tussenuit in de asbak vallen. De rook kringelt met mij mee omhoog. Al twee keer sex gehad en nu een derde keer, Marco steekt de Chinese grens al over en jij schudt je hoofd, jij vindt van niet. Vindt niet dat we sex gehad hebben. Zou je gelijk in kunnen hebben. Want ik heb me niet aan je gegeven. Komt omdat ik niet geil ben, niet geil genoeg toch? Je trekt je hand terug tot op mijn steigerende bollende buikje.
Je kreunt wanhopig van niet, dat we het niet hebben gedaan, nog geen sex hebben gehad, dat je tussen mijn benen wil komen. Doe het dan, neem me dan. Kom dan. Van mij mag je. Je mag er in. Ik wil het nu ook. O mijn lieve god, ik wil het nu ook. Ik hoor het me zeggen, het klinkt in mijn oren of er een stem uit de hemel komt en ik kus je, maar je zeurt dat het bankje te klein en te krap is. Voor mij is het bankje knuskus en groot genoeg. Groot genoeg voor mijn geile kutje. Het is misschien een beetje krap, maar ook zo lekker intiem krap, net zoals ik dat voor jou wil zijn. Maar jij wil me in je bed en nergens anders. Je vraagt het me al wekenlang. Met en zonder woorden. En ik zeg altijd nee, dat ik niet wil, dat ik het niet weet, misschien, een ander keertje, schuif het voor ons uit. De tafel, het balkon, spannend en vertrouwd, geil en veilig. Net als op je schoot en op je bankje. Maar je bed is nog altijd een no-go. Een geil moeras vol gevaren waarin ik misschien eeuwig zou blijven dwalen. Nee, nee, niet in je bed.
Liever hier op dat krappe bankje. Neem me hier, doe het dan. Kom op dan. Van mij mag je erin. Doe het hier in mij. Je mag in mij jezelf en van mij zijn en ik wil het ook, mezelf van jou zijn. En nu meteen. Maar wat ik ook zeg, je wil het toch niet hier op ons bankje doen en dan trek ik je toch mee naar je bed, want ik blijf niet wachten. Al mijn hemdjes over mijn hoofd heen, mijn broek laat ik op mijn enkels vallen. Ik sta al met mijn kont omhoog als jij nog onhandig met je broek staat te klooien. Met mijn handen op de rand van het moeras druk ik mijn neus in het matras. De bedwelmend geile geuren van rottend gras. Neem me dan, doe het dan, je mag in mij jezelf en van mij zijn. Ik fluister dat ik geil ben, dat je alles met me mag doen, maar niet in mijn kont. Ik kreun dat ik zo geil als boter ben. En dat voor een trut. Ik wil je paal van achteren in mijn kut. Meer dan alleen je vinger in mijn glibbergleuf tegen mijn glibberende klit. Ram hem er achterlangs in, mijn kut zal voor je openspringen. Ram je ivoren toren in mijn gruizige verlangen. Ik ben die jonkvrouw uit je dromen. Je moet me met je gevelde lans berijden. Alleen zo kan je me uit je droom bevrijden. Neuk me in het hier en nu. Neuk me in mijn kut. Je mag alles met me doen, maar raak me, o mijn lieve god, raak me, raak me tot in het diepst van mijn zuchtende ziel. Maar jij tilt eerst mijn voeten voorzichtig uit mijn broek vandaan en duwt me nog voorzichtiger omver je hooiberg in, languit op je bed van geurend gestorven gras. En ik ben niet bang meer en geil als boter, je mag alles met me doen, maar niet in mijn kont. We liggen in onze armen bij elkaar. Zoveel dichter bij elkaar dan even dicht bij elkaar. Jij en ik, we hebben iets met elkaar.
O mijn lieve God, in zijn bed bid ik mijn gebed dat hij me neuke, dat hij me rake tot in het diepst van mijn ziel. Liefje oh liefje, splijt jezelf in mijn gespleten ziel, opdat wij één worden, opdat wij het beest met twee ruggen worden.
Bestaat er toeval of is alles voorbestemd? In deinen Armen bin ich glücklich. Dezelfde Beatles in hetzelfde Duits uit dezelfde ipod als verleden week. De ironie van het lot. Van het noodlot dat met hem en mij speelt. Je kan de Beatles nu niet zappen, want je hebt je handen vol aan mij en ik doe mijn benen open, wil dat je in me komt, maar ik kom al weer machteloos op je vinger klaar. Oh my god, wat eeuwig lekker. Maar nu wil ik je in me, maar jij ligt eerst nog je buuf te beffen. Oh my god, waarom gaat dat mens altijd voor. Ik wil je, kom bij mij, sla je armen om mij heen, niet om haar, ik ben toch bij je? Ik sla mijn benen om je heen, opdat geschiede dat jij bij mij ligt. Opdat je zegen in mij zijge. Ik wil mijn kut over je paal heen rammen, je met mijn kut omarmen. Ik wil jou. Tot de laatste druppel. In mijn gouwen kut. Ik ben geil en dronken. Jij kan je niet aan me geven en ik mezelf dus ook niet aan jou. Ik kan er niets aan doen, wat ik ook probeer, wat ik ook probeer. Je moet me zeggen wat ik moet doen, want ik weet niet hoe. Oh please, kom toch in me. En toch vind ik je ook zó lief. Ja, ook zó.
Om vier uur ben ik uit zijn huis gevlucht. Met een laatste diepe stoot vulde je mijn zachte kut van binnen. Wat had ik die zin graag als laatste willen schrijven.
Want wat is er mooier dan een happy end? Maar een trut kan noch zichzelf noch anderen een happy end bezorgen. Bovendien ben ik bang, zeg maar gerust doodsbenauwd en ontzettend in de war. Als ik morgen wakker wordt, wie ben ik dan. En hoe moet het dan verder. Wat wil hij van me. Had ik hem mijn knobbeltje niet mogen laten vinden. Had ik niet met mijn kont omhoog voor hem mogen staan? Waarom wint die trut in mij het van mijn kut? Omdat die trut bang is voor relaties met verwachtingen en dat soort dingen. Ik kan niet tegen verwachtingen, ik krijg het er doodsbenauwd van. Zelfs de weersverwachting verdraag ik maar net. Word er meestal chagrijnig en opgejaagd zenuwachtig van. Ik heb alleen gelukkig geen last van bindingsangst, in wat voor vorm dan ook. Maar ik weet gewoon niet wat ik wil. Ik weet dat hij me stiekem meer dan leuk vindt, dat hij stiekem altijd een beetje of erg verliefd op me is. Ik heb het altijd geweten, dus zo stiekem is dat niet. En ik vind het ook helemaal niet erg. Hij laat me voelen dat ik een vrouw in een meisje ben. En een meisje in een vrouw. Hoe erg kan dat zijn? Dat voelt gewoon weldadig. Zou weldadig betekenen dat ik het wel wil doen?
Eigenlijk ben ik net als mijn kat. Niet te vangen. Net als mijn kut. Ik krab mijn nagels aan de rieten stoel op zijn balkon, loop door open deuren naar binnen toe, spring even op het bankje bij bij het raam, kijk naar buiten of ik vogeltjes zie vliegen. Maar daar vliegen ze niet. Hij ligt op zijn bed en mauwt naar mij. Soms mauw ik klaaglijk terug, soms snuffel ik even aan zijn hand. En dan loop ik loom en sloom in mijn fluwelen vel statig soepel verend op mijn poten, zoals alleen een kat kan doen, weer door de open deuren naar het balkon. Ik spring naar beneden tussen de takken boven het platte dak. Achter de vogeltjes aan, achter de vogeltjes in mijn koppie aan. Mijn koppie zit vol vogeltjes.
Waarom ben ik in godsnaam uit zijn huis gevlucht? Buiten valt de regen al de hele nacht. Nu word ook mijn rug nog nat als ik van de zenuwen met mijn sleutel steeds net naast het slot sta te klooien. Ook omdat ik dronken ben en op mijn kut sta te zwaaien. Pas na tien keer proberen krijg ik hem erin.
Ik zou het ook met hem tien keer kunnen proberen. Grote kans dat het toch een keer lukt. Zo eenvoudig kan het leven zijn. Vandaag nog en anders morgen of van de week. Of gewoon als het er eens goed weer voor is. Een regenachtige dag bijvoorbeeld. Met gure wind. Lekker behaaglijk. Gezellig knus. En af en toe een klein beetje. Heel erg geil. De hele dag bij hem. En wij in bed. Of op de bank. Moet toch ook kunnen? Waarom zou dat niet kunnen? Ik hoef niet bang te zijn dat ik bij hem niet dronken word of dat hij me een beetje geil maakt als ik dat al niet ben. Hij vindt me lief en ik hem. Hij wil dat we samen neuken en ik weet hoe lekker dat kan zijn. Hoe erg kan het zijn om de barmhartige hoer te spelen die hem van zijn beknellende kwellende stuwing verlost? Burenhulp is nog lang geen relatie waar die trut het zo doodsbenauwd van denkt te krijgen. Hoe simpel wil je het hebben, het leven kan zo eenvoudig zijn.
De deur zwaait eindelijk open. Gelukkig maar, er klinkt al een ratelende donderslag. Boven de daken, die als kantelen verspringen, blikkert de bliksem door de inktzwarte nacht. Boven voel ik mijn hart tot in mijn tepels bonzen, omdat ik geen tieten maar tepels heb. Mijn schaduw danst door de kamer heen. Ik doof de lichten een voor een. Blaas het stompje van de kaars uit die ik uren eerder had aangestoken. Trek mijn balkondeuren dicht. Aan de andere kant van de muur voel ik zijn hart huilen, huilen van verlangen. Zijn schreien is wenen om mij. Wat moet ik hier nu mee, waarom kan ik er niks mee, waarom ben ik toch zo'n dubbele trut. O mijn lieve god, zullen wij altijd zo ellendig gruizig blijven, zo gruizig dat je hart je ziel verscheurt. Zo dichtbij en toch zo eindeloos ver. Marco Polo is allang achter de horizon verdwenen, hij houdt van mij en ik weet niet of hij ooit nog thuis zal komen. Wat ben ik, wat ben ik, wat ben ik toch een trut.
Die dubbele trut in mij, de buuf, mijdt hem al meer dan een week en toch ben ik blij als ik hem zie. Dat schiet dus niet op, maar het is toch het eind van mijn verhaal. Ik heb jullie gewaarschuwd, nu mogen jullie zeggen wat ik ben en wat ik zou moeten doen. Maar verwacht niet dat ik luister, verwachtingen zijn niet mijn ding. Ik kijk uit het raam naar buiten naar hetzelfde uitzicht als mijn buurman, we wonen pal naast elkaar. Ook hij ziet dezelfde lucht betrekken. Grijs, grauw, grimmig gruizig. Er hangt regen in de lucht. We voelen nattigheid. We zijn een raar stel.
We hebben niets met elkaar.
Er liggen geen witte rozen naast mijn fiets.
Mijn relaties zijn allemaal mislukt en ik woon naast mijn buurman op tweehoog. En mijn buurman woont ook alleen. Naast mij. Op tweehoog. Er zijn natuurlijk meer buren maar die spelen geen rol. Er is maar 1 buurman en dat is hij. Hij woont pal naast me. Nu zal je denken, mens dat verhaal schiet zo niet op. Mijn verhaal schiet ook niet op, want ik ben een trut. En daar gaat dit verhaal over.
Mijn buurman en ik, we zijn een raar stelletje bij elkaar. Nogal apart, want we hebben nooit helemaal niks met elkaar en wonen al jaren en jaren naast elkaar. We hebben niet veel contact door de jaren heen. Ik zeg hem gedag en hij zegt mij gedag. We moeten elkaar maar net tegenkomen. Soms een praatje, hoe gaat ie. Goed en met jou. Of ik sta op mijn balkon te zwaaien als ik hem zie of een beetje dronken ben. Hij zwaait terug. Ik roep wat en hij roept wat terug. Soms een kus, zeker als ik eens in de zoveel jaren jarig ben en hij een biertje komt drinken. Soms een vluchtige kus, zomaar op straat, als we elkaar een tijd lang niet gezien hebben. Soms trekt hij me dan even bijna vluchtig tegen zich aan. Zijn we heel even
heel dicht bij elkaar. Zoals een paar jaar geleden zomaar in de Kinkerstraat. En een paar maanden geleden voor de AH. Hij zag me niet, stond over zijn slot gebogen toen ik hem, een beetje blij dat ik hem zag, baldadig van achteren greep. Boe. Hij schrok zich rot. Maar toen hij zag dat ik het was, werd hij, denk ik, ook een beetje blij, want hij trok me voor een kus op mijn wang naar zich toe. Waren we weer even heel dicht bij elkaar. En toen schrok ik ook, al wist ik toen eigenlijk niet precies waarom. Achteraf gezien waarschijnlijk omdat ik onbewust baldadig was. Ik ben meestal niet zo dat ik iemand dadelijk bij zijn ballen grijp. Want dat betekent baldadig toch eigenlijk letterlijk. Dat dadig betekent dat je iets doet of wil doen. Bij zijn ballen grijpen in dit geval. En dat je daarna nog meer wil. Je wil het doen. De daad bedoel ik. Omdat je, ook al wil je het niet weten, geil in je kut en gruizig in je hoofd bent. En dan wil je het bijvoorbeeld met hem doen. En waarom zou je dat niet doen? Hoe erg kan dat zijn? Het zal vast geen pijn doen en misschien wel heel lekker zijn. Maar er is een verschil tussen willen en doen. En ik doe het bijna nooit. Want ik ben een trut. En dan doe ik het lekker zelf. Met de nadruk op lekker. Maar als ik op de toppen van mijn vingers lig te schokken, voel ik altijd iets dat er niet is. Word ik toch nog verdrietig. En dat doet pijn. Soms denk ik heel even wat moet ik met hem? Soms denk ik dat hij heel vaag altijd een beetje verliefd op me zou kunnen wezen. Maar er gebeurt nooit iets. Nou ja bijna nooit.
We drinken wel eens koffie bij elkaar. En ik heb wel eens een paar keer bij hem gegeten. We hebben bij mij op de bank naast elkaar gezeten. Praten. Je zou het een goed gesprek kunnen noemen. Over wat ons bezighoudt. Niet oppervlakkig, maar we hielden ons toch altijd op de vlakte. Hij zat met zijn vinger waar hij niet mocht zijn en ik vond het fijn. Heb er dus niks van gezegd. En we hebben een keertje samen bij hem slaapverwekkend tv gekeken. Ik ben vergeten hoe dat is afgelopen. Ben waarschijnlijk uiteindelijk in slaap gevallen. Ik kan me niet herinneren dat ik in mijn eigen bed wakker werd. Soms voel ik dat hij heel vaag een beetje verliefderig tot een boel verliefd op me is. Maar er gebeurt nooit iets. Nou ja, bijna niets. Want het leven gaat in al die jaren gewoon door. En soms hebben we jaren miniem contact, omdat ik hem nauwelijks zie of hij mij niet. Hij heeft dan weer een of andere vriendin. Meestal een andere van het jaloerse type, maar ja, hij moet ook wat. En ik trouwens ook, want ook een trut heeft een kut en behoeftes. In die perioden is er meer afstand tussen ons. Ik kan niet zo goed tegen de manier waarop zijn vriendinnen naar me kijken. Zo van, jij bent de buurvrouw, maar we houwen je in de gaten. Alsof ze denken dat ik wat van hem moet, maar ik weet nooit wat ik met hem moet, wat ik met hem zou moeten beginnen. Ik kan er niks mee. Waar maken die vrouwtjesdieren zich druk om, zij zijn jaloers, maar ik niet. Van mij mogen ze hem hebben. Laten zij zich maar om zijn lichamelijke gezondheidszorg en gruizige zwellingen bekommeren. Ik weet toch niet wat ik met hem aan moet. Want ik ben een trut, die na een fles rode wijn zelfs dat vergeet wat ze niet weet.
Ik mag dan een trut zijn, veel andere vrouwen zijn nog grotere trutten. En gek genoeg hebben die altijd een relatie en anders wel iemand die ze neukt. Onbegrijpelijk, zelfs de lompste koeien. Soms zien ze er niet uit en zijn ze ook helemaal niet aardig. Dan zie ik er beter (?), maar vooral leuker uit en ik ben aardig. Die supertrutten zullen wel een gouwen kut hebben, anders valt het gewoon niet te begrijpen dat die mannen blijven. Ik kom vaak nooit verder dan een eenmalige vergissing. Omdat ook een trut een kut met behoeftes heeft. Dat wil ik niet ontkennen.
Soms, bijna nooit, ga ik wel eens op stap als ik van dat soort behoeftes heb. Op stap is teveel gezegd. Eigenlijk stap ik meer van mijn fiets af als ik onderweg naar huis bij een vriendin vandaan voorbij een of andere tent of kroeg kom en het vaag ergens kriebelt. Misschien loop ik daar wel iemand tegen het lijf die ook een beetje kriebelen wil. Een tijdje geleden nog, in een tent die ik niet kende, leuke muziek en je kon er achterin op een klein dansvloertje dansen. Best wel leuk, maar er liep niemand rond die ik mee zou willen nemen. Zelfs niet als ik hoeretoeterzat zou wezen. En ik was nog net een beetje nuchter, maar ik zou het al vergeten zijn als ik hem daar bij het weggaan niet voor de deur was tegengekomen. Ik verwachtte dat hij me even tegen zich aan zou trekken, dat we even heel dicht bij elkaar zouden zijn en hij me hallo hoe gaat ie zou kussen. En dan was ik misschien nog wel even gebleven om nog wat met hem te drinken. Maar mooi niet. Hoe gaat ie. Verder kwam hij niet. Kwam door dat mens dat hij bij zich had. Eentje van het type ''ik ben hier het lekkere wijf''. Een absolute trut en als je het mij vraagt stonk ze naar pis. Een piskut dus en ze keek ook pissig naar mij. Een door en door jaloers tiepje. Dat hij dat nou niet zag! Mannen! Als ze geil zijn zijn ze stekeblind. Een vrouw als ik ruikt een piskut al van een kilometer afstand. Mannen niet, die komen er pas achter als ze hun pik al in zo'n piskut gestoken hebben. Ik hoopte voor hem dat zij niet zijn nieuwe vlam zou worden. Een paar uur later, ik sliep nog niet omdat het onweerde en mijn flesje rood nog niet helemaal leeg was, zag ik toevallig dat hij eindelijk thuis kwam. Zonder haar. Dat was dus niks geworden. Gelukkig maar, want zo'n piskut is niets voor hem, is hij veel te lief voor. Al vond ik het niet lief van hem dat we niet even heel dicht bij elkaar waren geweest om elkaar hoe gaat ie te kussen. Mannen! Het zijn sukkels. Zo gauw als ze geil op een piskut zijn, zien ze je niet meer staan.
Onlangs kwamen we elkaar weer eens voor de deur tegen. Mijn hoofd stond niet naar baldadigheid. Het was al weer een paar maanden na de AH. Hoe gaat ie? Vraagt ie. Niet geweldig, ik had allemaal gezeik aan mijn kop, waardoor ik dag en nacht beziggehouden werd. Het was mooi weer, links en rechts zaten buren buiten. Ik zei dat ik het er nu niet over kon hebben. Buren, vooral de verkeerde, luisteren mee. Hij stelde voor om hij hem een bakkie te doen. Maar ik had daar geen tijd voor, moest wegens dat gezeik allemaal dingen doen. Liever later, niet nu, een keer als ik tijd heb. Okay, dan als je tijd hebt, dan doen we een bakkie of een wijntje om bij te praten. Hij trok me naar zich toe om me een kus te geven. Waren we weer even heel dicht bij elkaar. Zo heel dichtbij en toch nog zo onbereikbaar ver. We wonen allebei op een eiland en de zee is zo diep daartussen.
Een paar weken later zitten we op een zaterdagavond eindelijk tegenover elkaar. In de avondzon op zijn balkon. Bij te praten. De tijd doet wat de tijd moet doen en vliegt voorbij. Hij luistert naar mij, vraagt en zegt ook dingen. Ik vertel mijn sores, problemen en nog eens problemen, gezeik aan mijn kop, hij voelt met me mee. En kijkt af en toe verlegen om zich heen, ziet meisjes met traag malende dijen voorbij fietsen. Ik vraag hem naar zijn vriendin. Hij kijkt moeilijk. Is al meer dan een half jaar en eigenlijk al langer over. Hij zag het met haar niet meer zitten. Verbaast het me? Of verbaast het me niks? Hij wil niets verkeerds van haar zeggen. Het werkte niet, langzaam steeds meer doodgebloed. Zal ook wel mijn schuld zijn, zegtie, relaties zijn moeilijk. De fles is leeg, er gaat een nieuwe open, waarmee ik ook verkering krijg. En zo vliegt de avond relaxt voorbij. Bij het afscheid omhelzen we elkaar, elkaar na jaren weer gevonden, zijn we vet dicht bij elkaar, vetter bij elkaar kan niet, we staan en staan, minutenlang, onze lippen tegen elkaar gesloten. Hij streelt door mijn haar. Een eindeloze liefdeskus. Er komt geen tong bij kijken. Het is een soort verstrengelde bezegeling van wat ons al jaren bindt. Hij streelt mijn rug en ik hang om zijn nek. En ook al zal er hier en daar wel wat kriebelen, een echt voorspel is het niet. Hoogstens een vage voorspelling van wat nooit gebeuren zal. Want er gebeurt nooit iets. Nou ja, bijna nooit niets. Hij vraagt of ik blijf slapen. Ik ben een trut, dus nee, toch maar niet. Die trut stuurt me naar huis, naar mijn jointje dat me van deze dag zal verlossen. Dan donder ik zo in slaap. Maar die trut in mij, want ook zij is dronken, vraagt hem eerst nog of hij toch nog altijd een beetje van me houdt. Hij noemt mijn naam, voor wie me liefheeft, heet ik – zo hoort het toch te zijn? – en zegt dat hij altijd altijd altijd door alle jaren heen altijd altijd altijd een beetje van me houdt. Althans ik denk dat hij zoiets zei, want ik ben slecht in precies onthouden.
De zaterdag daarna zit ik in het zonnetje op mijn balkonnetje totdat de lucht betrekt. Het zou gaan regenen zoals voorspeld. Toen hij zijn balkon opkwam, stond ik net op. Moest nog boodschappen doen. We raakten aan de praat. Een praatje voor de vaak. Over wat er vroeger zo fijn aan vakantie was en meer van dat soort vertrouwelijke dingen. Dat ik de camping mis. We hengelden, gooiden een visje uit, wat moet ik met hem? We houden ons op de vlakte. Maar onderhuids is het aftasten. Van zijn kant natuurlijk, niet van de mijne. Er hangt niet alleen regen in de lucht. Geef ik signalen af of denk ik dat hij dat doet. Waar gaat dit nog over. Hoe moet dit nu verder. Ik ben geen trut, ik sta alleen te trutten en te treuzelen. Maak geen haast om weg te komen. Ik heb geen haast en geen tijd, want die boodschappen. Ik vind het fijn om hem te zien. Wat wil hij van mij en wat moet ik met hem? Het gaat over niks en toch over andere dingen. Net of alles en zinderende vingers op en over het huiveringwekkende randje van intimiteit trillen. Komt ook door het rare weer. Het weer is helemaal van slag af. Het is een kutzomer. Het is gewoon kutweer. Er staat geen zuchtje wind, de bewolkte atmosfeer valt als een deken over ons heen. De eerste druppels vallen, we voelen allebei nattigheid. In de verte rommelt de donder. Hij gaat zijn dekbed van de balustrade halen en ik moet boodschappen doen. Of ik ook wat voor hem wil meenemen, het heeft geen haast. Een komkommer en een pak chocomel. Die komkommer begrijp ik, maar die chocomel, die vat ik niet. Of zou hij met die komkommer gewoon komkommer bedoelen. En chocomel met chocomel. En wat moet ie trouwens met een komkommer. Ik ken geen mannen die komkommer eten. Mannen bijten niet graag in hun eigen pik. Ze laten zich liever pijpen. Vrouwen proppen ze achter elkaar naar binnen. Die denken dat ze er slank van worden. Ik kijk troosteloos naar mijn buikje. Toch net iets te dik. Ik eet waarschijnlijk niet genoeg komkommer.
Tegen achten breng ik hem die twee boodschapjes of is het al half negen geweest Ik ben de tijd even kwijt, alsof ik in een tijdloze eeuwigheid zweef. Ik wist niet wat ik aan moest trekken. Want je wil er toch een beetje leuk uitzien, ook al is het de buurman maar. En ik heb misschien iets te lang in de spiegel staan dromen. Mijn hoofd loopt nog altijd om van alle frustratie, van alle gezeik. Ik ben vaag ongelukkig, misschien ben ik dat wel altijd en zal ik dat altijd blijven. Maar toch is het fijn om nu naar hem te gaan. Als we gedag en welkom kussen, glibberen er sappige stukken gesneden meloen die ik heb meegenomen van het bord op de grond. Onhandig, onhandig. Ik hoor mezelf giechelend zuchten, hij hoort het ook. Heb gewoon mijn handen te vol met mijn tas, chocomel en dat glibberige bord. Wijntje? Ja graag.
We zitten tegenover elkaar aan tafel. We wonen naast elkaar, mijn buurman en ik, maar we hebben niets met elkaar. Het bord met meloen staat tussen ons in. Ik drink rode wijn, hij bier. Muziekje uit de ipod op de achtergrond.
Koetjes en kalfjes grazen vredig over zijn groene tafel heen. Zelfs nog als ik even later bijna ongemerkt mijn hart zit uit te storten. Overal allemaal gezeik aan mijn hoofd waar ik niet goed van word. Het zijn geen levensbedreigende problemen, maar toch ben ik er chagrijnig ongelukkig van. Een rekening die ik heb laten lopen, effe niet goed opgelet, kost weer extra geld waar ik iets leuks van had kunnen doen. Ik zag van de week een leuk jurkje hangen en heb het al niet breed. Bovenburen die onaardig tegen me doen omdat ze in het trappenhuis ruiken dat ik rook, een dwingerige vriendin die me op mijn nek zit. Allemaal van dat soort dingen, allemaal kut. Ik spoel de woorden weg met rode wijn. Hij luistert met een biertje. Het zit me dwars, ik moet het even kwijt. Ik vertel misschien wel tien keer hetzelfde verhaal. Het lijkt wel een Zweeds drama in meer dan vijftig bedrijven waar geen eind aan komt. Boring, boring. Maar het lucht toch op. Ik zeg hem dat ik een trut ben, hij neemt nog maar een biertje en ik schenk nog eens in. Want hij heeft geen oog voor mijn lege glas. Omdat hij alleen oog voor mijn ogen heeft en af en toe verlegen naar het plafond of langs me heen naar buiten kijkt. En vaak blijft ook zijn blik terloops wat langer in mijn decolleteetje haken. Eigenlijk is decolleteetje al een te groot woord, want mijn hemdje dat half openvalt, als ik met mijn elleboog op tafel leun, laat nauwelijks meer zien dan waar je de aanzet van mijn kleine tietjes zou kunnen vermoeden. Het stoort me niet dat hij mijn glas vergeet en dat hij zijn ogen aan het vermoeden van mijn tietjes verzwikt. Bovendien ben ik het gewend om mezelf in te schenken. En hij kleedt me al de hele avond met zijn ogen uit. Vanaf dat ik in mijn mooiste rok binnenkwam. Die rok is eigenlijk te chic voor een wijntje bij hem, ik zou er zo mee naar een receptie kunnen gaan. Of naar een begrafenis, zou ik daar de best geklede vrouw zijn. Meters zwart chiffon vallen vanaf mijn smalle heupen elegant wijd ruisend om mijn benen heen. Tot net onder de knie. Elegant en chic, maar hij ziet het niet, alleen maar oog voor wat er onder zit. Zou ik het erg vinden als hij me overdressed zou vinden en die rok daarom van mijn reet zou rukken? Oh la la. Oeps. Wat je nou. Hoe dan ook, hij zegt er in ieder geval niets van. Hij is typisch een van die mannen die een wat langere rok net zo makkelijk een jurk noemen. Volgende keer, als er ten minste een volgende keer komt, trek ik gewoon een slobberbroek aan. Ik strijk de haren die steeds voor mijn ogen springen voor de zoveelste keer weg om een peuk op steken en neem een slok.
Ik voel me veilig, intiem en een beetje dronken. Ik strijk de haren nog maar een keertje voor mijn ogen weg, schud ze in mijn nek, terwijl ik hem in de ogen kijk. En dan, als vanzelf, trek ik zijn handen over tafel heen naar me toe. We pakken elkaar bij de polsen beet. Komm, gib mir deine Hand. Puur toeval dat we nu de Beatles in het Duits optimistisch zelfverzekerd uit de ipod horen swingen. Hij trekt een hand los om het nummer door te zappen. Kutbeatles, zegtie, altijd op het moment dat ik ze niet wil horen. We houden elkaar weer bij de polsen. Verstrengelde handen en polsen. Totdat onze vingers vanzelf nog veel inniger verstrengelen. Zo heet dat toch? Net als bij tongzoenen. Muurvast in elkaar geschoven. Mijn knijpende vingers laten je voelen dat ik er ben en ik weet dat je niets liever dan dat wil. Ik zeg je dat ik een trut ben, veel erger dan je denkt. Maar je fluistert dat je me lief vindt en je luistert dat jij ook lief bent. En ik meen het. Daar hoef ik niet aan te twijfelen. Ik vind je echt lief. Het is opeens heel intiem, maar ik voel me veilig, blij dat ik bij je ben. Ik weet alleen niet wat ik met je aan moet. Maar je loslaten wil ik niet. Niet nu, zeker niet nu.
Geen idee hoe lang we zo zitten. Tijd en ruimte vallen weg, een tijdloze eeuwigheid. Tot we loslaten. Omdat ik moet plassen. Daarna gaat hij ook pissen. Als hij terug komt, loopt hij om de tafel heen, zegt hij dat hij me lief vindt en andere lieve dingen. Ik zie in zijn ogen dat ik mooiste vrouw van de wereld ben. Hij kust me met kussen, lief, misschien wel liefdevol, en teder. Ik vind hem ook heel lief. Maar ik weet niet meer wat ik moet denken. Ik ben mijn greep op mezelf en de situatie kwijt. Mijn vingers slaan weer, maar nu in paniek, panisch om zijn vingers heen, maar ik kan niet zeggen wat ik voel, wat ik wil en waarom niet. Ik doe gewoon moeilijk. Het is toch geen big deal als ik me door hem zou laten neuken? Hij wil niets liever en hoe erg kan dat zijn? Misschien is het wel heel lekker. We wonen toch naast elkaar? En we hebben toch niets met elkaar? Waarom doe ik daar nu zo moeilijk over? Omdat ik een trut ben.
En ook een beetje behoorlijk dronken, gooi mijn glas een paar keer om. Gelukkig al leeg op een paar druppels na. Ik schenk het laatste uit de fles, nog net een glaasje vol. Hij pakt nog een biertje. We wonen naast elkaar. We hebben niets met elkaar. En er gebeurt nooit iets. Nou ja, bijna niets op die paar onschuldige kusjes na. We roken en we drinken. Het is al laat en het wordt nog later. Hij vraagt of ik blijf slapen. Ik wist dat hij het zou vragen. Het stoort me niet. Ook een truttekut is ijdel genoeg om zich te laten vleien. Hij bedoelt of we samen naar bed gaan, samen in zijn bed, hij hoopt dat die trut van hiernaast zich willig tegen hem aan wil vlijen, dat we eindelijk gaan neuken. Oh my god, als mijn geile kutje zijn mond zal kussen, als mijn kutje zich om zijn spuitende pik zal klemmen. Dan kom ik eindelijk eindeloos klaar. Van voor naar achter in mijn geil gekrompen kutje. Ik heb er al zolang niets in gehad. Maar nu eindelijk, na al die tijd, na al die dagen opgeteld, eindelijk. God wat ben ik geil en wat heb ik hier toch lang op gewacht, te lang, en het kwam zo snel, te snel. O mijn lieve god, mijn tepels zijn nog zo hard. Ik word er alleen maar geiler en geiler van. Mijn benen slaan nog vaster om je heen, ik dwing je om in me te blijven. Ik heb je in mijn kut gevangen, je kunt geen kant meer heen. Alleen steeds weer meer naar binnen. En nog weer meer naar binnen, nog dieper in mij. Je moet uit mij geboren worden. Je moet me zwanger van jezelf neuken, want ik blijf maar komen, ik zal je baren in de weeën van mijn schokkende kut, je moet me neuken, want ik blijf maar komen tot ik je leeg en nog leger getrokken heb. Tot mijn kut je gesloopt heeft. Dan zal je leeggeneukt verdwaasd kreupelend door bossen en velden dwalen. Dan zal je blind zijn omdat mijn smeltende kut steeds een nieuw waas over je ogen trekt. Je zal niet meer om hulp kunnen roepen omdat mijn kut je de mond zal snoeren. Je zal niet meer weten wat je wist, niet meer kunnen denken, mijn geile kut zal je enige gedachte zijn.
Zo geil wil ik dus zijn, it's all in the mind... en hij vraagt of ik blijf slapen.
Oh my god, ik hoor de stilte scheuren.
Ik hoor mezelf nee zeggen. Want zo'n trut ben ik wel. Nee, echt niet. Nee, niet nu, ik moet naar huis. Niet nu. Misschien een andere keer. Oh my god, was ik alleen maar geil en niet zo moeilijk, dat zou zoveel makkelijker wezen. Ik wil even niet weten waar ik bang voor ben. We hebben toch niets met elkaar? En wie weet hoe lekker het zou zijn.
Ik weet het en jij ook, we weten het allebei.
Maar ik moet nu gaan, nu gaan, nu gaan. Ik heb geen tijd en geen haast, ik trut en treuzel tussen kusjes door en ga dan toch. Die komkommer zit nog vergeten in mijn tas als ik weer bij mij boven ben.
De dagen van de week gaan een voor een voorbij. Er staan al dagenlang witte rozen in mijn kamer. Ze komen niet van een stille aanbidder. Ik heb ze van de week 's morgens vroeg op straat gevonden. Ik weet voor honderd procent zeker dat hij ze daar voor mij bij mijn fiets heeft neergelegd. Omdat hij verliefd is, omdat hij me wil. Verliefd op een treuzeltrut. Hij zal wel helemaal gek van mij worden. Maar ik heb hem toch niet gevraagd om verliefd te worden. Maar die rozen zijn mooi, blond, blank, blozend wit, net als ik.
De hoeveelste zaterdag is dit al? Hij heeft me gevraagd of ik vanavond zin in een wijntje heb. Ik sta te dubben. Zelfs zo erg dat ik sta te dubbelen op mijn benen, van het ene op het andere. Ik dubbel wel vaker omdat ik rusteloze benen heb. Wel of niet gaan. Wel of niet. Linkerbeen, rechterbeen. Ik dub en dubbel. Ik ben een dubbele wiebeltrut. De trut in mij vindt het geen goed idee, maar ik ga toch. Neem een bakje bloemkoolsoep van eigen makelij voor hem mee. Vloeibaar blond blank fluweel en ondoorzichtig, net als ik. We omhelzen elkaar gedag. Het voelt okay en bijna vertrouwd. Bijna vertrouwd, omdat ik me nog niet kan overgeven aan al het verlangen dat met ons speelt. Verder is het helemaal vertrouwd. Een wijntje en een biertje tegenover elkaar. En dan moet ik toch ook weer eens plassen. Als ik van de wc kom, lopen we elkaar daar tegen het lijf. Hij is op weg naar de koelkast voor nog een biertje. We omhelzen elkaar wederom en wederom. Zijn van het ene op het andere moment heel dicht bij elkaar. Ik kus hem, trek hem nog dichter tegen me aan, vraag hem hoe het jou vergaat. Omdat ik me om je geestelijke gezondheidszorg bekommer. Kom, vertel het maar aan mij.
Kut, helemaal kut en godverdomme. Tis verschrikkelijk als je verliefd op je buurvrouw bent, godverdomme, godverdomme. Tja, zie je wel, kwistut, al voor je het zei. Je vindt me zoveel meer dan alleen maar leuk en lief, sukkel dat je bent. Het lijkt me een ramp om verliefd op je geile buurvrouw te zijn.
En toch ben ik blij dat je het zegt. Haalt ten minste iets van de spanning weg. Draait in ieder geval een van ons niet meer om de hete brijpot heen. Die hete brijpot waar ik zo bang voor ben om er mijn handen aan te branden. Verliefd zijn betekent relatie willen. Een relatie komt met verwachtingen. Ik kan dat niet, wil dat niet. Niets voor mij, ik ben bang voor die dingen, voor een relatie met verwachtingen. Als het misloopt, zit je met de gebakken peren. Als je niet verliefd zou zijn, zou ik bij je kunnen blijven slapen, met je naar bed kunnen gaan. Neuken en morgen weer neuken, omdat we dat toevallig willen, omdat we dicht bij elkaar willen zijn. Je armen om me heen, mijn benen om jou heen, laat ik jou in mij boren en geworden en geboren worden. Of draaf ik nu door. Maar hoe erg kan het nu zijn om toch een beetje met je te vrijen en misschien een onsje meer. Misschien twijfel ik nu toch een beetje.
Natuurlijk ook omdat je me meer dan lief vindt, ik weet het maar al te goed, het streelt mijn ijdelheid. Genoeg om nog steeds niet te willen weten wat ik met je aan moet. Het kan gewoon niet, want je bent verliefd op mij. We roken en we drinken. Het blijft vertrouwd, behaaglijk en intiem. Als ik weer eens van de wc terugkom, ga ik op je schoot zitten. Om je een beetje te kussen, omdat ik een beetje met je vrijen wil. Je hand streelt over mijn bollende buikje, je veegt de haren uit mijn ogen, we kussen terug. Het is ongemakkelijk vrijen, dat ligt niet aan ons, maar aan die stoel, de leuning schuurt ongemakkelijk in mijn zij. Je neemt me mee naar het kleine knusse bankje voor het raam. We nemen wijn, bier, asbak en peuken mee. En ook een aansteker waarmee we er een opsteken om bij te komen. Er gebeurt even helemaal niets, nou ja, bijna niets. Een kusje toch, dat kussen wil. Wat gebeurt er hier allemaal? Steeds weer nieuwe eerste kussen.
Hoe ging het ook alweer? Als het om herinneren gaat, ben ik toch echt zo helemaal een trut. Een hoofd als een zeef. Of misschien ben ik wel goed in verdringen. Was ik geil? Geil als boter? Ik weet het niet meer. Dat zal wel niet. Hij zat overdwars op dat tweezitsbankje, dat weet ik nog wel, met een been opgetrokken tegen de rugleuning aan. Het andere op de grond. Ik kruip in de splitsing tussen zijn benen met mijn rug tegen hem aan. Hij is mijn leuning en mijn benen vlij ik over de hoge zijleuning van dat knusse bankje heen. Knus, knus, kus, kus. Oh my god, wat lig ik lekker. Veilig, geborgen, behaaglijk, waanzinnig intiem, warmte die over mijn buikje streelt. Het voelt helemaal fijn. Van bovenaf glijdt zijn hand onder al mijn hemdjes, aarzelend over de aanzet van mijn tietjes verder naar beneden. Hij zal er geen tieten vinden. Ik ben geen vrouw met tieten en al helemaal geen vrouw met ballen. Ik ben een trut die niet durft. Het zijn theezakjes en ik zeg het hem als mijn tepel tussen zijn vingers hard en harder wordt. Theezakjes, theezakjes, je mag ze niet mooi of lekker vinden. Maar jij vindt mijn borstjes helemaal okay. Ze hoeven van jou niet groter. Je ontdekt dat ik nog een tepel heb die ook tussen je vingers wil tintelen. Je bent meer van tepels die het doen. Je laat me voelen dat ik een vrouw, een meisje met borsten ben. De tijd doet wat de tijd moet doen. Hij vliegt voorbij. Je streelt mijn buikje warm terwijl ik je kus. Onze tongen lepelen met open mond verbaasd naar elkaar.
Laag en lager nog over mijn buikje, een hand die voorzichtig in mijn trainingsbroek durft te glijden, het kriebelt tussen de kriebelende haartjes op mijn kutje. Ja, nog lager, ja, lager, lager. Ja daar. Je vinger glijdt door mijn glibberige warmte, helemaal paradise by the dashboard light, ik laat je mijn knobbeltje in het glibbergeil vinden, je raakt me waar ik geraakt wil worden. Oh nee, dit kan niet waar zijn, ik ben niet geil en toch is mijn kutje al helemaal nat en glijdend glad van mijn eigen glibbergeil. Oh, raak me waar ik geraakt wil worden. Ik ben niet geil, je vinger maakt me geil, ik ben niet geil, maar machteloos aan je vinger overgeleverd. O god nee, dit kan niet. Raak me. Oh, raak me waar ik geraakt wil worden. Wat zit er in godsnaam in je vinger dat ik nog maar aan een ding denken kan. Raak me, raak me, raak me waar ik geraakt wil worden. Je vinger neukt dieper mijn gleufje in. Steeds dieper om de bocht heen. Tot ver voorbij de opening diep mijn kut in. O mijn lieve lieve god. Oh daar, daar, ook daar. O god nee, ook daar ben ik al helemaal nat en glibberend glad. Ik geef me over aan mijn geile kut, maar niet aan jou, niet aan jou. Als je niet verliefd zou wezen, ja dan zou ik. Want ik ben nu al zo ver heen, ik doe mijn ogen dicht, mijn oren staan nog open. Ik hoor een sarabande uit de boxen komen. Statig trage dansmuziek uit tijden her. Oh mon dieu, que je bande, ik kus je bandeloos, oh dans in mijn open mond, mijn heupen dansen met je mee. De sarabande sterft weg, mais je bande encore en nog erger als ik Marco Polo van Loreena McKennitt hoor. Muziek voor wulps geile buikdanseressen en ik ben er eentje van. Zij zingt het lied dat tussen mijn benen zingt. Vanuit de heupen steiger ik tegen je vinger op, zet me met mijn voeten tegen de leuning af om me helemaal tegen je aan te persen. Ik zou je stijve in mijn rug moeten voelen, maar ik voel hem niet, ik lig misschien net verkeerd of is mijn smeltende kut alles wat ik nu voelen kan? Alles, alles, alles wat ik voelen kan, want ik voel jouw been sidderen als ik kom. Ik ben nog steeds niet geil, maar jij hebt me zo geil gemaakt dat ik kom.
Zijn hand streelt over mijn uitgeschokte buikje. Wat kan ik anders doen dan hem kussen in de stilte na de storm. Als ik geil was, zou ik me aan hem geven. Ik ben gewoon niet geil genoeg om me aan hem te geven. Te bang om de eenzaamheid die we delen met hem te delen. Oh my god, mijn buurman, zo makkelijk kan het leven toch niet zijn? Er is zoveel verdriet, zoveel pijn en zoveel wijn. Genoeg om te vergeten en toch vergeet ik het niet. Vergeet niet de angst tussen mijn oren die te vaak ook tussen mijn benen zit. Maar mijn buikje leeft haar eigen welvende leven onder zijn strelende hand en ik word weer die buikdanseres die nu uitgedanst wulps en willig in de harem op Marco Polo ligt te wachten. Ik lig hier helemaal okay en lekker. Zo intens zweverig lekker, zo intens intiem. Je hand laag op mijn buikje gaat weer op op ontdekkingsreis naar het land waar alle Chinezen kezen. Maar China is nog ver en jij bent al zo dicht bij mij. Marco Polo is op reis, wil ontdekken waar en wie ik daar ben. Je vinger waadt al door de Eufraat en de Tigris heen, ik stroom als nooit tevoren. Je vinger duikt de diepte in en laat me op de hoogste golven drijven. Ik sta helemaal strak. Pers mijn schokkende klampende kut om je vinger naar het einde toe. Maar ook dan kan mijn mond je lippen en je tong niet laten gaan. Ik adem je adem hijgend in. Wat kan een tweede keer toch goddelijk heftig zijn. Ik weet niet meer of ik als een kanon zo dronken ben of zo kom.
En ik moet nodig plassen, kruip daarna weer op mijn plekje tussen je benen terug. Je strelende warmte laat mijn buikje weer huiverend bollen. Je vinger komt weer waar jij zelf wil zijn en jij jezelf niet mag wezen. Ik fluister verbaasd dat we al twee keer sex hebben gehad. En o god nee, dit wordt een derde keer voor mijn kutje dat zo willig wil. Meer en meer van hetzelfde en toch nog lekkerder. Ik ben al bijna een beetje geil, bijna geil in mijn kut. Als ik op mijn benen stond, zou ik vallen. Want zo slap worden al mijn andere spieren. Tot in mijn vingers aan toe, laat mijn peuk er machteloos krachteloos tussenuit in de asbak vallen. De rook kringelt met mij mee omhoog. Al twee keer sex gehad en nu een derde keer, Marco steekt de Chinese grens al over en jij schudt je hoofd, jij vindt van niet. Vindt niet dat we sex gehad hebben. Zou je gelijk in kunnen hebben. Want ik heb me niet aan je gegeven. Komt omdat ik niet geil ben, niet geil genoeg toch? Je trekt je hand terug tot op mijn steigerende bollende buikje.
Je kreunt wanhopig van niet, dat we het niet hebben gedaan, nog geen sex hebben gehad, dat je tussen mijn benen wil komen. Doe het dan, neem me dan. Kom dan. Van mij mag je. Je mag er in. Ik wil het nu ook. O mijn lieve god, ik wil het nu ook. Ik hoor het me zeggen, het klinkt in mijn oren of er een stem uit de hemel komt en ik kus je, maar je zeurt dat het bankje te klein en te krap is. Voor mij is het bankje knuskus en groot genoeg. Groot genoeg voor mijn geile kutje. Het is misschien een beetje krap, maar ook zo lekker intiem krap, net zoals ik dat voor jou wil zijn. Maar jij wil me in je bed en nergens anders. Je vraagt het me al wekenlang. Met en zonder woorden. En ik zeg altijd nee, dat ik niet wil, dat ik het niet weet, misschien, een ander keertje, schuif het voor ons uit. De tafel, het balkon, spannend en vertrouwd, geil en veilig. Net als op je schoot en op je bankje. Maar je bed is nog altijd een no-go. Een geil moeras vol gevaren waarin ik misschien eeuwig zou blijven dwalen. Nee, nee, niet in je bed.
Liever hier op dat krappe bankje. Neem me hier, doe het dan. Kom op dan. Van mij mag je erin. Doe het hier in mij. Je mag in mij jezelf en van mij zijn en ik wil het ook, mezelf van jou zijn. En nu meteen. Maar wat ik ook zeg, je wil het toch niet hier op ons bankje doen en dan trek ik je toch mee naar je bed, want ik blijf niet wachten. Al mijn hemdjes over mijn hoofd heen, mijn broek laat ik op mijn enkels vallen. Ik sta al met mijn kont omhoog als jij nog onhandig met je broek staat te klooien. Met mijn handen op de rand van het moeras druk ik mijn neus in het matras. De bedwelmend geile geuren van rottend gras. Neem me dan, doe het dan, je mag in mij jezelf en van mij zijn. Ik fluister dat ik geil ben, dat je alles met me mag doen, maar niet in mijn kont. Ik kreun dat ik zo geil als boter ben. En dat voor een trut. Ik wil je paal van achteren in mijn kut. Meer dan alleen je vinger in mijn glibbergleuf tegen mijn glibberende klit. Ram hem er achterlangs in, mijn kut zal voor je openspringen. Ram je ivoren toren in mijn gruizige verlangen. Ik ben die jonkvrouw uit je dromen. Je moet me met je gevelde lans berijden. Alleen zo kan je me uit je droom bevrijden. Neuk me in het hier en nu. Neuk me in mijn kut. Je mag alles met me doen, maar raak me, o mijn lieve god, raak me, raak me tot in het diepst van mijn zuchtende ziel. Maar jij tilt eerst mijn voeten voorzichtig uit mijn broek vandaan en duwt me nog voorzichtiger omver je hooiberg in, languit op je bed van geurend gestorven gras. En ik ben niet bang meer en geil als boter, je mag alles met me doen, maar niet in mijn kont. We liggen in onze armen bij elkaar. Zoveel dichter bij elkaar dan even dicht bij elkaar. Jij en ik, we hebben iets met elkaar.
O mijn lieve God, in zijn bed bid ik mijn gebed dat hij me neuke, dat hij me rake tot in het diepst van mijn ziel. Liefje oh liefje, splijt jezelf in mijn gespleten ziel, opdat wij één worden, opdat wij het beest met twee ruggen worden.
Bestaat er toeval of is alles voorbestemd? In deinen Armen bin ich glücklich. Dezelfde Beatles in hetzelfde Duits uit dezelfde ipod als verleden week. De ironie van het lot. Van het noodlot dat met hem en mij speelt. Je kan de Beatles nu niet zappen, want je hebt je handen vol aan mij en ik doe mijn benen open, wil dat je in me komt, maar ik kom al weer machteloos op je vinger klaar. Oh my god, wat eeuwig lekker. Maar nu wil ik je in me, maar jij ligt eerst nog je buuf te beffen. Oh my god, waarom gaat dat mens altijd voor. Ik wil je, kom bij mij, sla je armen om mij heen, niet om haar, ik ben toch bij je? Ik sla mijn benen om je heen, opdat geschiede dat jij bij mij ligt. Opdat je zegen in mij zijge. Ik wil mijn kut over je paal heen rammen, je met mijn kut omarmen. Ik wil jou. Tot de laatste druppel. In mijn gouwen kut. Ik ben geil en dronken. Jij kan je niet aan me geven en ik mezelf dus ook niet aan jou. Ik kan er niets aan doen, wat ik ook probeer, wat ik ook probeer. Je moet me zeggen wat ik moet doen, want ik weet niet hoe. Oh please, kom toch in me. En toch vind ik je ook zó lief. Ja, ook zó.
Om vier uur ben ik uit zijn huis gevlucht. Met een laatste diepe stoot vulde je mijn zachte kut van binnen. Wat had ik die zin graag als laatste willen schrijven.
Want wat is er mooier dan een happy end? Maar een trut kan noch zichzelf noch anderen een happy end bezorgen. Bovendien ben ik bang, zeg maar gerust doodsbenauwd en ontzettend in de war. Als ik morgen wakker wordt, wie ben ik dan. En hoe moet het dan verder. Wat wil hij van me. Had ik hem mijn knobbeltje niet mogen laten vinden. Had ik niet met mijn kont omhoog voor hem mogen staan? Waarom wint die trut in mij het van mijn kut? Omdat die trut bang is voor relaties met verwachtingen en dat soort dingen. Ik kan niet tegen verwachtingen, ik krijg het er doodsbenauwd van. Zelfs de weersverwachting verdraag ik maar net. Word er meestal chagrijnig en opgejaagd zenuwachtig van. Ik heb alleen gelukkig geen last van bindingsangst, in wat voor vorm dan ook. Maar ik weet gewoon niet wat ik wil. Ik weet dat hij me stiekem meer dan leuk vindt, dat hij stiekem altijd een beetje of erg verliefd op me is. Ik heb het altijd geweten, dus zo stiekem is dat niet. En ik vind het ook helemaal niet erg. Hij laat me voelen dat ik een vrouw in een meisje ben. En een meisje in een vrouw. Hoe erg kan dat zijn? Dat voelt gewoon weldadig. Zou weldadig betekenen dat ik het wel wil doen?
Eigenlijk ben ik net als mijn kat. Niet te vangen. Net als mijn kut. Ik krab mijn nagels aan de rieten stoel op zijn balkon, loop door open deuren naar binnen toe, spring even op het bankje bij bij het raam, kijk naar buiten of ik vogeltjes zie vliegen. Maar daar vliegen ze niet. Hij ligt op zijn bed en mauwt naar mij. Soms mauw ik klaaglijk terug, soms snuffel ik even aan zijn hand. En dan loop ik loom en sloom in mijn fluwelen vel statig soepel verend op mijn poten, zoals alleen een kat kan doen, weer door de open deuren naar het balkon. Ik spring naar beneden tussen de takken boven het platte dak. Achter de vogeltjes aan, achter de vogeltjes in mijn koppie aan. Mijn koppie zit vol vogeltjes.
Waarom ben ik in godsnaam uit zijn huis gevlucht? Buiten valt de regen al de hele nacht. Nu word ook mijn rug nog nat als ik van de zenuwen met mijn sleutel steeds net naast het slot sta te klooien. Ook omdat ik dronken ben en op mijn kut sta te zwaaien. Pas na tien keer proberen krijg ik hem erin.
Ik zou het ook met hem tien keer kunnen proberen. Grote kans dat het toch een keer lukt. Zo eenvoudig kan het leven zijn. Vandaag nog en anders morgen of van de week. Of gewoon als het er eens goed weer voor is. Een regenachtige dag bijvoorbeeld. Met gure wind. Lekker behaaglijk. Gezellig knus. En af en toe een klein beetje. Heel erg geil. De hele dag bij hem. En wij in bed. Of op de bank. Moet toch ook kunnen? Waarom zou dat niet kunnen? Ik hoef niet bang te zijn dat ik bij hem niet dronken word of dat hij me een beetje geil maakt als ik dat al niet ben. Hij vindt me lief en ik hem. Hij wil dat we samen neuken en ik weet hoe lekker dat kan zijn. Hoe erg kan het zijn om de barmhartige hoer te spelen die hem van zijn beknellende kwellende stuwing verlost? Burenhulp is nog lang geen relatie waar die trut het zo doodsbenauwd van denkt te krijgen. Hoe simpel wil je het hebben, het leven kan zo eenvoudig zijn.
De deur zwaait eindelijk open. Gelukkig maar, er klinkt al een ratelende donderslag. Boven de daken, die als kantelen verspringen, blikkert de bliksem door de inktzwarte nacht. Boven voel ik mijn hart tot in mijn tepels bonzen, omdat ik geen tieten maar tepels heb. Mijn schaduw danst door de kamer heen. Ik doof de lichten een voor een. Blaas het stompje van de kaars uit die ik uren eerder had aangestoken. Trek mijn balkondeuren dicht. Aan de andere kant van de muur voel ik zijn hart huilen, huilen van verlangen. Zijn schreien is wenen om mij. Wat moet ik hier nu mee, waarom kan ik er niks mee, waarom ben ik toch zo'n dubbele trut. O mijn lieve god, zullen wij altijd zo ellendig gruizig blijven, zo gruizig dat je hart je ziel verscheurt. Zo dichtbij en toch zo eindeloos ver. Marco Polo is allang achter de horizon verdwenen, hij houdt van mij en ik weet niet of hij ooit nog thuis zal komen. Wat ben ik, wat ben ik, wat ben ik toch een trut.
Die dubbele trut in mij, de buuf, mijdt hem al meer dan een week en toch ben ik blij als ik hem zie. Dat schiet dus niet op, maar het is toch het eind van mijn verhaal. Ik heb jullie gewaarschuwd, nu mogen jullie zeggen wat ik ben en wat ik zou moeten doen. Maar verwacht niet dat ik luister, verwachtingen zijn niet mijn ding. Ik kijk uit het raam naar buiten naar hetzelfde uitzicht als mijn buurman, we wonen pal naast elkaar. Ook hij ziet dezelfde lucht betrekken. Grijs, grauw, grimmig gruizig. Er hangt regen in de lucht. We voelen nattigheid. We zijn een raar stel.
We hebben niets met elkaar.
Er liggen geen witte rozen naast mijn fiets.
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10