Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Door: Leen
Datum: 05-06-2022 | Cijfer: 9.1 | Gelezen: 3751
Lengte: Lang | Leestijd: 20 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Bibliotheek, Dagboek, Openbaar, Tiener, Verlangen,
Eva, Deel 1
Wanneer ik die woensdagmiddag de bibliotheek in snel, bots ik bijna letterlijk op Eva. Shit. Wat doet zij hier?
“Hé Leen, dat is lang geleden.”
De stem van Eva is als een kras van een spijker over een schoolbord. Ik kijk op en mijn maag krimpt samen. Eva. Ze staat voor me, met die eeuwige, onbewogen uitdrukking. Haar blik is op mij gericht, maar haar ogen zijn als twee stukjes blauw ijs; ze verraden geen enkele emotie. Daardoor alleen al stijgt de hitte naar mijn gezicht en het koude zweet breekt me uit.

Verdomme. Van alle plekken op aarde, waarom moet ik haar net nu, net hier tegen het lijf lopen? Ik schud verward mijn hoofd, een poging om mijn gedachten te ordenen. “Wat moet je?” mompel ik, en ik probeer langs haar heen te lopen, dieper de bibliotheek in.
Eva kijkt me aan met die belachelijke, flauwe grijns van haar. “Het is altijd weer een feest om jou te zien.” Haar toon is licht, maar er zit een ondertoon in die ik maar al te goed ken. Ze lijkt zich in te houden, en dat maakt het nog erger.
Ik negeer haar, maak een wijde bocht om haar heen en loop vastberaden een gangpad in. Ik voel haar ogen in mijn rug branden. Maar dan hoor ik haar voetstappen achter me. Ze komt naast me lopen, haar pas is licht en zelfverzekerd, in schril contrast met mijn eigen, gespannen houding.

“Niet nu, Eva, ik heb het druk.” Om eerlijk te zijn, ik heb het ook echt druk. Druk met haar te ontwijken.
“Druk?” vraagt ze, alsof het woord haar amuseert.
“Vrijdag moet ik een spreekbeurt af hebben over Van Gogh.”
“Van Gogh?” Een pauze. “Geen probleem, ik help je wel.”
Ik blijf abrupt staan en kijk haar perplex aan. De woorden slaan nergens op. “Jij… mij helpen?” Mijn stem druipt van het sarcasme, een schild dat ik onmiddellijk optrek. Ik ben er namelijk van overtuigd dat dit weer een of andere zieke grap is, een poging om me publiekelijk belachelijk te maken. “Ik heb van jou geen hulp nodig.”
Eva zucht, een geluid van oprechte vermoeidheid. “Ik weet dat je dit alleen kan, Leen. Ik ben niet achterlijk. Maar ik dacht… ik dacht dat dit misschien een goede plek was om te starten. Om het goed te maken. Voor wat er in het verleden gebeurd is tussen ons.”

Ik adem langzaam in en uit, mijn hart bonst in mijn keel. Ik vertrouw haar voor geen meter. De Leen die zij kende, die ze kon breken, die bestaat niet meer. En dat is volledig haar verdienste. “Weet je, Eva, je hebt te veel schade aangericht. Ik weet dat je je excuses hebt aangeboden, maar woorden kunnen de littekens niet uitwissen.”
“Je gaat nu toch niet aanstellerig doen, hè?” sneert ze. En daar is ze. De oude Eva. Een flits van de slang die ik zo goed ken.
Ik probeer zo onverschillig mogelijk te reageren. “Eva, ik waardeer je poging, echt waar. Maar het is niet nodig. In tegenstelling tot wat je misschien denkt, red ik me al jaren prima zonder jou of wie dan ook. Ik werk beter alleen en ik heb geen hulp nodig. Zeker niet van jou.” Ik pauzeer even, en laat de volgende woorden met extra gewicht vallen. “Wij zijn geen vrienden.”

Eva haar stoere houding wankelt. Voor het eerst zie ik een barstje in haar pantser. Haar blauwe ogen zoeken de mijne, en er flitst iets van pijn of verwarring doorheen. Ze doet haar mond open om iets te zeggen, maar ik geef haar de kans niet. Ik draai me bruusk om. In mijn haast om eindelijk de uitgang te bereiken, om te ontsnappen aan deze verstikkende situatie, bots ik hard tegen de hoek van een tafel. Mijn tas glijdt van mijn schouder en valt met een luide, beschamende klap op de grond. De inhoud – boeken, een half opgegeten appel, mijn etui en een stapel losse papieren – vliegt over de vloer.

Een golf van pure, hete schaamte schiet door me heen. Mijn stoere, koele aftocht eindigt in een onhandige, klungelige zooi. Terwijl ik verlamd blijf staan, komt Eva naast me staan en bukt zich om te helpen.
“Niet doen,” pers ik eruit.
Ze negeert me en begint mijn spullen op te rapen. Mijn zenuwen staan in brand. Ik kan niet meer helder nadenken. Haar nabijheid, haar ongevraagde hulp, het is te veel. Mijn handen ballen zich tot vuisten.
“Ik maak je nerveus,” stelt ze vast, zonder op te kijken van een boek dat ze van de grond pakt. Het is geen vraag. Het is een constatering.
“Ga weg,” fluister ik wanhopig, terwijl ik moeite doe haar niet aan te kijken.
Dan stopt ze met oprapen en kijkt ze me aan, hurkend op de grond. Haar blik is anders. Kwetsbaar. “Leen, het spijt me.” Mijn ogen schieten naar de hare. “Echt. Ik had je nooit zo mogen behandelen.” Haar blik brandt in de mijne en ik zoek koortsachtig naar iets van sarcasme, een hint van een leugen, maar ik vind niets. Eva kijkt me bloedserieus aan, terwijl ze op mijn reactie wacht.
Dit kan niet waar zijn. Dit is een val. “Ik geloof je niet,” zeg ik, mijn stem is een vlakke, harde muur. “Volgens mij wil je weer een of andere walgelijke, denigrerende grap met me uithalen.”

De kwetsbaarheid op haar gezicht verdwijnt als sneeuw voor de zon. Haar gezichtsuitdrukking wordt weer onverschillig, koud. “Oké, dan niet,” reageert ze koeltjes. Ze legt de spullen die ze heeft opgeraapt op de tafel, staat op en zet een stap achteruit. De muur die ze om zich heen trekt, is nu nog hoger dan de mijne. Zonder nog een woord te zeggen, draait ze zich om en loopt ze weg. Ik blijf achter, geknield op de koude, stoffige bibliotheekvloer, te midden van de uitgestalde restanten van mijn leven. De geur van mijn half opgegeten appel mengt zich met de geur van oud papier. Eva’s gestalte, scherp afgetekend tegen het felle licht van het raam, wordt kleiner terwijl ze wegloopt. Ze laat me achter, net als vroeger. Vernederd en alleen.

Maar dit keer is er iets anders. Een venijnige, boze vraag borrelt in me op en ontsnapt voor ik hem kan tegenhouden. “Wat is dit, Eva?” Ze stopt. Haar rug is naar me toegekeerd. Een seconde lang gebeurt er niets, en ik denk dat ze me gaat negeren, dat ze gewoon doorloopt en verdwijnt. Maar dan draait ze zich langzaam om. De koele, onverschillige uitdrukking is nog steeds op haar gezicht te zien, maar haar ogen zijn alert. Ze loopt langzaam terug, haar voetstappen geruisloos op de vloer, als een roofdier dat terugkeert naar zijn prooi. Ze stopt een paar meter voor me.
“Wat ben je van plan?” herhaal ik, nu luider, en ik knijp mijn ogen samen.
Ze lacht een kort, humorloos lachje. “Ik wil gewoon vrienden zijn.” Ze plaatst theatraal een hand op haar hart en maakt een lichte, spottende buiging.
What the hell. “Waarom zo ineens?” Ik merk dat de paar andere mensen in de bibliotheek nu openlijk naar ons staren. De knoop in mijn maag trekt strakker.
“Waarom al die vragen?” kaatst Eva terug, haar stem is licht en uitdagend.
“Dacht je echt dat dit zo makkelijk zou gaan? Dat je even ‘sorry’ kan zeggen en dat ik dan alles vergeet?”
“Ja,” zegt ze, en haar stem klinkt plotseling geërgerd. De speelsheid is weg. “Ik had gehoopt dat we het verleden achter ons konden laten en volwassen konden zijn.”
Ik begin mijn boeken en papieren met ruwe, boze bewegingen in mijn tas te proppen. “Dat kan niet. Je kunt het verleden niet zomaar uitwissen. De ene dag pest je me de grond in, de andere dag wil je vrienden zijn. Zo snel kan ik niet schakelen, Eva. Ik ben geen lichtknop die je aan en uit kunt zetten wanneer het jou uitkomt.”

Eva steekt haar handen in de zakken van haar dure spijkerbroek en leunt met een schijnbaar nonchalante houding tegen een tafel. Haar ogen dagen me uit. “Van Gogh dus. Heb je dat onderwerp zelf gekozen?”
Al mijn spieren spannen zich aan. De plotselinge verandering van onderwerp is desoriënterend, een tactiek. Mijn ogen doorzoeken de omgeving, op zoek naar een verborgen camera, naar iemand die in een hoekje staat te lachen, zodat ik zeker weet dat dit alles een zieke grap is. Maar ik zie niets, alleen de afkeurende blik van de bibliothecaresse achter haar balie.
Ik rol met mijn ogen, terwijl ik me afvraag waarom ik nog steeds naar haar luister. “Ik denk niet dat Van Gogh je ook maar één seconde interesseert.” Ik gooi mijn tas over mijn schouder en draai me om. Wegwezen.
“Wacht. Denk je echt dat dit een grap is?”
Ik negeer haar en loop met snelle, vastberaden passen door. Natuurlijk is dit een grap. Eva en ik zijn vijanden. Misschien was er een soort wapenstilstand de voorbije weken, maar dat was enkel omdat onze paden elkaar niet kruisten.
“Wacht! Leen, ik ben serieus. Geen geintjes.”
Dit gesprek voelt alsof ik stik. De muren van de bibliotheek, mijn vroegere toevluchtsoord, komen op me af. Ik moet weg, nu.

“Leen, stop nu eens.” Eva’s hand grijpt mijn arm. Haar vingers zijn sterk. De aanraking is een schok, een invasie. Ik draai me woedend om en ruk mijn arm los.
“Zelfs als je het serieus zou menen,” sis ik, mijn stem trilt van ingehouden woede, “denk je dan nu echt dat ik je vertrouw? Jij? Je hebt van mijn leven jarenlang een hel gemaakt. Weet je nog hoe je die keer mijn brooddoos in de vuilbak hebt gegooid? Of toen je iedereen vertelde dat ik in mijn bed plaste? En nu, nu ineens wil je het weer goedmaken? Echt?”
Het gesprek is een enorme verspilling van mijn tijd en energie.
“Ik besef dat we een niet al te beste voorgeschiedenis hebben,” zegt ze, en voor het eerst kijkt ze even weg. “Ik ben een bitch geweest. Een verschrikkelijke bitch. Ik wil je laten zien dat ik ook aardig kan zijn.”
“Oh, wat ontroerend,” reageer ik, mijn stem druipt van het sarcasme. “Mijn antwoord blijft nee.”

De pure verbijstering op Eva’s gezicht doet me bijna lachen. Ze had dit duidelijk niet verwacht. Ze had verwacht dat ik zou kruipen, dat ik dankbaar zou zijn voor een kruimel van haar aandacht, net als vroeger. Toch krijg ik het even moeilijk, want voor een seconde, een verraderlijke, verwarrende seconde, heb ik de indruk dat ze het echt meent. Dat de verbijstering echt is. Ik moet me geen illusies maken, spreek ik mezelf streng toe. Na alles wat er gebeurd is, zou ik niet eens met haar hoeven te praten. Ze wil het goedmaken? Prima voor haar. Maar dat betekent niet dat ik daar deel van moet uitmaken. Zonder nog iets te zeggen, draai ik me om. Dit keer stoot ik nergens tegenaan. Met een rechte rug en een vastberaden pas loop ik de bibliotheek uit. Ik laat haar achter, staand tussen de boeken, met een verwarde, verslagen uitdrukking op haar gezicht. En voor het eerst in een confrontatie met haar, voel ik me geen slachtoffer. Ik voel me gewoon… klaar. Klaar met haar.

“Leen!” De schreeuw is luid, scherp en onmiskenbaar die van Eva. Het geluid snijdt door de gewijde stilte van de bibliotheek. Alle hoofden draaien zich om. Het zachte geritsel van pagina's stopt. De aandacht van de hele ruimte wordt naar mij toe gezogen als een magneet, een hete, beschamende schijnwerper.
“Wil je mij alsjeblieft vergeven?”
De stem van de trut klinkt nu dramatisch en vol spijt, recht achter mij. Ik sluit mijn ogen en bal mijn handen tot vuisten. Ik. Wil. Haar. Vermoorden. Langzaam, met de waardigheid van iemand die naar het schavot loopt, draai ik me om. En mijn mond valt open. Eva zit geknield op de grond. De koningin van de school, de ijskoude bitch, op haar knieën op de versleten, stoffige vloerbedekking. Ze kijkt naar mij met grote, smekende puppyogen en het valt me op dat de hele bib nu muisstil is. Mensen stoten elkaar aan en kijken ademloos naar het absurde schouwspel dat zich voor hen aan het voltrekken is.
“Dit meen je niet,” zucht ik.
Alsof het een startschot is, begint Eva onhandig op haar knieën naar me toe te kruipen. Ze houdt vlak voor mijn voeten stil en kijkt naar me op, haar gezicht een toonbeeld van berouw.

“Alsjeblieft, Leen. Vergeef het me.” Haar dramatische toon zorgt voor een golf van opgewonden, fluisterende stemmen rondom ons. Mijn hart slaat als een razende. Het kost me al mijn wilskracht om niet tegen haar tekeer te gaan, om haar niet bij haar haren recht te trekken.
“Sta op!” snauw ik. Mijn hoofd denkt na over de dingen die ik op dat moment met haar wil doen. Gruwelijke, gewelddadige dingen. Ik zou er nadien wel voor zorgen dat niemand haar dode lichaam ooit zou vinden.
“Wees niet zo koppig, Leen.”
“Is dit hoe je het goed wilt maken?” sis ik. “Door me voor schut te zetten voor de hele school?”
“Geef me één kans.”
Ik krijg het bloedheet. De muren komen op me af. Ik moet hier weg. Ik moet dit stoppen.
“Oké, dan,” pers ik eruit, puur om een einde te maken aan deze vernederende vertoning. “Maar als je me iets flikt, zweer ik het je, Eva, dan breek ik je nek.”

Eva springt op alsof ze een overwinning heeft behaald en slaat haar armen om me heen. Ik verstijf, mijn lichaam een plank van afkeer. “Eerst Van Gogh,” zegt ze opgewekt in mijn oor, “en dan gaan we samen iets drinken.”
“Huh?” reageer ik, terwijl ze me loslaat.
“Om het goed te maken. Of heb je met Carl afgesproken?” vervolgt ze snel.
“Euh nee… Hij moet vandaag zijn pa helpen in de tuin.” Ik heb onmiddellijk spijt dat ik haar dit eerlijk verteld heb. Ik had hem kunnen gebruiken als excuus. Stom.
“Mooi. Laten we voortmaken, des te sneller is het klaar.”
Ik hef mijn armen op in een gebaar van totale overgave. “Oké dan, jij je zin.”
“Zie je wel dat het niet zo moeilijk is,” reageert ze enthousiast.

We kiezen een rustig plaatsje in de leeszaal. Ik heb een aantal boeken over Van Gogh voor me uitgespreid en ben druk bezig met het overpennen van een aantal interessante passages. Eva leunt over me heen en bekijkt mijn notities. Ze pakt een balpen en begint zonder iets te vragen een aantal zaken te doorstrepen en aan te passen in de kantlijn. Het verbaasd me dat haar opmerkingen… goed zijn. Ik snap er niks meer van.
“Waarom?” vraag ik bot.
“Dit is veel te droog,” zegt ze, wijzend naar een van mijn zinnen. “Je moet proberen het interessant te houden zodat niet iedereen in slaap valt tijdens je presentatie.”
“Dat bedoel ik niet.” Ik leg mijn pen neer. “Waarom heb je me al die tijd gepest?”

Ze stopt met schrijven. “Ah, dat. Omdat je anders bent.” Heel even zie ik haar ogen zich vol walging vernauwen. Mijn hart slaat een slag over. Ze is nog altijd een bitch.
“Vertel. Waarom haat je me?”
“Jou haten?” Ze lacht, een kort, bitter geluid. “Ik heb je nooit gehaat, Leen.”
“Wat?” Ik sta perplex. “Waarom dan? Waarom heb je me al die dingen aangedaan?”
Ze leunt achterover in haar stoel. “Ik was jaloers.”
Mijn maag maakt een buiteling. “Jaloers? Op mij?”
“Ja. Op jou. Je bent speciaal. Je trekt je geen reet aan van je omgeving, van wat populair is. Je houdt je niet bezig met al die stomme, oppervlakkige meisjesdingen. Zo wou ik ook zijn. Vrij. Maar toen ik besefte dat dat voor mij nooit zou lukken, dat ik gevangen zat in dat spelletje, loste ik het op mijn manier op.”
“Wat?! Door mijn leven tot een hel te maken?” Dat slaat nergens op. “Waarom praatte je dan niet gewoon met me?”
“Dat kon ik niet. Ik wist niet hoe.”
“En nu wel? Ik wil weten waarom, Eva. Niet deze vage psychologische onzin. De grappen, de roddels. Waarom?”
Eva zucht, een diepe, pijnlijke zucht. “Gewoon. Omdat het kon. Jij was jij. Een makkelijk slachtoffer. Je reageerde altijd. Het was makkelijk om jou pijn te doen. Dus deed ik het.”
De frustratie maakt het steeds moeilijker om mijn geduld te bewaren. “Eva, verdomme…” Mijn stem breekt, ik kan mijn tranen amper bedwingen.
“Leen, het was niet persoonlijk.”
Ik schud mijn hoofd. “Niet persoonlijk? Je hebt mijn leven tot een hel gemaakt. Hoe kan dat niet persoonlijk zijn?”

“Na die klap die je me gaf,” zegt ze zacht, en ze raakt onbewust haar eigen wang aan, “besefte ik…,” haar stem sterft weg in een zucht, “…besefte ik dat ik je echt had geraakt. Dat de pijn op jouw gezicht echt was. Het voelde allemaal verkeerd. Ik… ik realiseerde me toen pas hoeveel pijn ik je al die jaren heb gedaan.”
“Dit is zo…” Mijn stem slaat over. “Fuck!” Allerlei gedachten schieten door mijn hoofd en ik weet niet meer hoe ik moet reageren. Ik begraaf mijn hoofd in mijn handen en sluit mijn ogen.
Eva trekt voorzichtig mijn handen weg van mijn gezicht en dwingt me haar aan te kijken. “Leen, ik zal je nooit meer pijn doen. Beloofd.”
“Hoe weet ik dat je het meent? Dat dit niet allemaal opnieuw een zieke grap is?”
“Omdat ik je nu iets ga vertellen wat niemand weet.” Eva leunt achterover, haar blik afwezig. “In het eerste jaar ben ik van school veranderd. Omdat ik gepest werd.”
Ik lach, een kort, ongelovig geluid. “Eva, gepest? Jij?”
“Ik ben ooit door een aantal laatstejaars,” haar stem is vlak, zonder enige emotie, “naakt in een leeg klaslokaal opgesloten. Ze hebben de deur op slot gedaan en zijn weggegaan.”
Ik stop met ademen. De lucht in de bibliotheek voelt plotseling ijskoud. Op dat moment besef ik dat ze serieus is.
“Je weet hoe het voelt om gepest te worden,” fluister ik, vol afschuw en ongeloof, “en toch deed je hetzelfde met mij?”
“Ik was boos,” zegt ze, haar ogen nu hard en koud. “En ik moest me op iemand afreageren.”
“Dat is een zwak, laf excuus.”
“Dat weet ik.” Ze kijkt me recht aan. “Ik wou dat iedereen me zag als een sterk persoon. Iemand waar je geen ruzie mee zoekt. En ik leerde al snel: het is ofwel zelf pesten, ofwel gepest worden. En ik koos ervoor om nooit meer het slachtoffer te zijn.”
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...