Door: Leen
Datum: 06-06-2025 | Cijfer: 9.5 | Gelezen: 548
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 46 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Neuken, Tijdreizen, Zwanger,
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 46 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Neuken, Tijdreizen, Zwanger,
Vervolg op: Het Satorvierkant - 13: Jim Morrison
Mr Mojo Rising
Rock'n'Roll Circus Club, Parijs, 2 juli 1971 (vervolg)
MARLEEN
"Wie... wie ben je?" fluistert hij. De woorden komen moeizaam over zijn lippen, zijn stem klinkt breekbaar, als dun glas dat elk moment in stukken kan vallen. Zijn handen, die net nog vol zelfverzekerdheid het glas whisky vasthielden en het poeder bereidden, trillen nu zichtbaar. Hij legt het papier, dat voelt als een verbrande brief uit de hel, langzaam neer op het bureau. "Marleen," zegt ze zacht, haar stem is nu kalmer, een zacht anker in de storm die in zijn hoofd woedt. "Leen voor de vrienden." Ze glimlacht opnieuw, een kleine, betekenisvolle glimlach die iets van haar mysterie prijsgeeft. "Je engelbewaarder."
Jim opent zijn mond om iets te zeggen, om te schreeuwen, te ontkennen, maar woorden lijken hem te ontglippen, opgelost in de lucht als rook. Zijn ademhaling versnelt, hijgen klinkt in zijn keel. Hij staart naar het papier, naar haar, kan de twee niet rijmen. Zijn handen blijven trillen op het bureau. "Ik..." begint hij opnieuw, maar zijn stem stokt weer. Wat moet hij zeggen? Dat dit onmogelijk is? Dat ze gek is? Dat hij gek is? Het bewijs ligt voor hem. Marleen knielt plotseling naast zijn stoel neer, een onverwachte beweging die hem even uit zijn verstijving haalt. Haar stem is nu zachter, bijna teder, vol overtuiging en een vreemde soort warmte. Ze legt haar hand op zijn arm, haar vingers voelen warm aan op zijn huid door het leer van zijn jas heen. Het is een fysiek contact dat hem even uit zijn hoofd trekt, terugbrengt naar het hier en nu, naar de werkelijkheid van deze bizarre ontmoeting.
"Jim," zegt ze, haar ogen kijken recht in de zijne, haar blik is intens maar niet langer veroordelend. Ze wijst met haar kin naar het papier, naar de doodsaankondiging. “Kijk naar de mogelijkheden die dit je geeft." Haar stem schildert een ander beeld dan de sombere lounge. "Je wordt opnieuw een wereldster. Iemand die zijn tijd ver vooruit is. De uitvinder van de grunge, Jim. Jouw muziek definieert een hele generatie twintig jaar later." Haar stem klinkt enthousiast nu, vol bewondering voor het talent dat ze in hem ziet, dat zal bestaan. "Ik bezorg je lyrics van songs die de wereld gaan veroveren. Melodieën die nog niet bestaan, maar die jij in je hebt."
Jim kijkt haar aan, zijn ogen zoekend. Hij ziet de oprechtheid in haar blik, hoort de passie in haar stem. Het is een toekomst die te mooi, te onwerkelijk klinkt vanuit de afgrond waar hij nu zit. Zijn stem, nog steeds breekbaar, klinkt nu met een vleugje rauwe wanhoop. "Wat wil je van mij?" vraagt hij. Hij kan het niet geloven. Er moet een prijs zijn. Niemand biedt zoiets voor niets aan. Marleen schudt zacht haar hoofd. Haar hand rust nog steeds op zijn arm. "Niks, Jim. Ik wil niks van jou. Ik wil alleen voor jou." Haar stem is ferm, zonder twijfel. "Ik wil dat je weer schittert. Dat je de mensen weer blij maakt met je muziek, met je woorden. Stop met die drugs, Jim. Je hebt dit niet nodig. Verman je en word weer de ster die je ooit was, en nog veel meer dan dat."
Jim zucht diep, een geluid dat klinkt als de wind die door een verlaten gebouw giert. De mogelijkheid die ze schetst is duizelingwekkend, verleidelijk, maar de weg ernaartoe lijkt onoverkomelijk. Hij laat zijn blik afdwalen naar de vloer, naar de plakkende smerigheid die zijn huidige realiteit is. Hij voelt zich plotseling klein, gebroken, als een kind dat net een harde waarheid te horen heeft gekregen over de wereld, over zichzelf.
"Pamela..." mompelt hij, haar naam ontsnapt aan zijn lippen als een pijnlijke zucht. Ze is de verankering van zijn pijn, de reden, het excuus. Het pad dat hij nu bewandelt, leidt ook via haar. Marleen knielt volledig naast hem neer, haar gezicht is nu bijna op gelijke hoogte met het zijne. Haar hand op zijn arm wordt iets steviger, troostend maar ook vastberaden. "Pamela is je vrouw, Jim," zegt ze zacht. Ze weet wie Pamela is, haar blik verraadt een dieper begrip dan hij verwachtte. "En als je verder wilt met haar, als je die toekomst wilt delen, zul je haar moeten overtuigen om te stoppen met die drugs. Samen. Dit is jullie kans." Ze pauzeert, laat de woorden bezinken. "Jim, je moet je leven een andere wending geven. Nu. Dit is het kruispunt."
Jim knikt langzaam, zijn hoofd beweegt zwaar. Hij luistert naar haar woorden, weegt de mogelijkheden, de offers. De stem van de toekomst, van potentieel, klinkt in zijn oren, vechtend tegen de vertrouwde lokroep van de afgrond. Maar terwijl hij naar beneden kijkt, valt zijn blik opnieuw op het hoopje witte poeder dat nog steeds op het donkere hout van het bureau ligt. Zo klein, zo onbeduidend, en toch zo krachtig. De vertrouwde, zoete belofte van vergetelheid trekt aan hem. Het is makkelijker dan de strijd die Marleen van hem vraagt. Makkelijker dan Pamela overtuigen. Makkelijker dan opnieuw 'schitteren'. Zijn lippen vormen langzaam een flauwe glimlach, niet van vreugde, maar van trieste, duistere zelfspot. Het is een gevaarlijke glimlach, die Marleen meteen herkent. De twinkel in zijn ogen keert terug, maar nu is het koud.
"Nog eentje om het af te leren?" vraagt hij, zijn toon is zacht, bijna speels, maar doorspekt met een ijzingwekkende uitdaging. De vraag is niet aan zichzelf, maar aan haar, aan het lot, aan de toekomst die ze hem aanbiedt. Een laatste dans met de duivel voor de redding, of een definitieve stap over de rand? Marleen zucht diep, een geluid vol van verdriet en frustratie. Al haar hoop is weggespoeld door de onmetelijke aantrekkingskracht van de drugs op Jim. Haar blik is gevuld met een pijn die Jim niet begrijpt, een pijn die verder reikt dan dit moment. "Als je dat opsnuift," zegt ze, haar stem is plots scherp en ernstig, de speelsheid is voorgoed verdwenen, "ben je dood. Dat garandeer ik je. Dit is de laatste lijn, Jim."
Maar Jim luistert al niet meer naar de woorden. De beslissing is gevallen. Hij staat langzaam op, zijn bewegingen zijn traag, berekend. De zwaartekracht lijkt weer op hem te drukken, maar dit keer is het de zwaarte van zijn eigen keuzes. Hij stapt van de stoel vandaan, beweegt langzaam naar Marleen toe, die nog steeds geknield naast het bureau staat. Hij stopt vlak voor haar, kijkt in haar verraste ogen, en slaat dan zijn armen om haar heen. Hij trekt haar omhoog, dicht tegen zich aan. Zijn greep is stevig, bijna wanhopig, een wurggreep die meer bezitsdrang dan genegenheid verraadt. Hij ademt de geur van stof en haar ondefinieerbare, frisse geur in, een contrast met de bedompte lucht van de kamer. Hij buigt zijn hoofd naar haar oor, zijn stem is nu een fluistering, donker en verleidelijk, doordrenkt met de resterende euforie en de naderende afgrond.
"En als we het nu eens delen?" fluistert hij, de woorden klinken als gif in de stilte. Zijn adem voelt warm op haar huid. "Ik een beetje, en jij de rest?" Het is een verdraaid aanbod, een poging om haar mee te trekken in zijn val, om de eenzaamheid van zijn zelfvernietiging te doorbreken. "Kom op, Leen," fluistert hij, haar koosnaam gebruikend, een pervertering van haar tederheid. "Laten we er een soort feestje van maken. Een beetje fun, jij en ik. De toekomst kan wachten, toch?" De duisternis in zijn ziel opent zich en probeert haar te verslinden, haar 'redding' te transformeren in een gedeelde afdaling.
Jim drukt zijn lippen op haar en ditmaal is er geen tederheid, geen aarzeling, enkel een rauwe, onverzadigbare honger. De smaak van whisky en rook vermengt zich met iets dat onmiskenbaar van hem is: een donkere, bedwelmende smaak van de nacht zelf. Hij kust haar alsof hij haar ziel probeert te drinken, en in die wervelwind van sensatie lost elke rationele gedachte van Marleen op als suiker in een vlam. De vragen, de twijfels – Is dit echt? Wat doe ik hier? Is hij wel wie ik dacht dat hij was? – ze worden weggevaagd door een vloedgolf van puur, onversneden gevoel. Ze is alleen nog maar een lichaam dat reageert, een instrument dat hij bespeelt. Haar armen, niet langer zacht omhelzend maar krampachtig vastklampend, slaan zich om zijn nek alsof hij haar enige houvast is in een kolkende zee. Haar vingers begraven zich in de zachte, verrassend koele massa van zijn ravenzwarte haren, niet langer traag, maar met een bezitterige gretigheid. In haar omhelzing probeert ze hem te absorberen, haar lichaam tegen het zijne te persen tot er geen lucht meer tussen hen past. Ze duwt haar borsten, zacht en kwetsbaar, tegen de harde wal van zijn borstkas, voelt de spieren onder zijn shirt en de snelle, onregelmatige hartslag die daaronder tekeergaat.
Ademloos laten ze elkaar los, maar slechts voor een seconde, lippen gezwollen, ogen donker van verlangen. "Hoi," fluistert ze, haar stem een schorre, nauwelijks hoorbare klank. Het klinkt absurd, een alledaags woord in een buitenaards moment. "Hoi," antwoordt hij, zijn stem al even hees, een glimlach van pure triomf spelend om zijn mond.
Jim verbreekt de omhelzing, maar niet de intimiteit. Hij neemt haar gezicht met beide handen vast, zijn vingertoppen warm en ruw tegen haar huid. Zijn duimen strelen haar jukbeenderen met een bijna pijnlijke tederheid, haar dwingend hem aan te kijken. Zijn blik is intens, een brandend vuur dat haar tot in haar kern lijkt te doorgronden. "Je bent zo zacht," zegt hij. Zijn stem is een diepe, vibrerende brom. "Zo... echt. Zo verdomd mooi. Je bent anders dan al die anderen, Marleen. Al die holle, schreeuwerige meiden die alleen de glitter willen zien."
"Ik verlang naar je," fluistert ze terug, en de woorden zijn geen keuze meer, maar een bekentenis, een onontkoombare waarheid die uit de diepste krochten van haar wezen opborrelt. Ze voelt een leegte in haar binnenste, een holte die schreeuwt om door hem gevuld te worden. Ze wil meer, ze wil alles, ze wil verteerd worden door hem. "Ik verlang naar je," herhaalt hij, en er sluipt een trilling in zijn stem, de vibratie van een snaar die te strak gespannen staat. Met een nauwelijks hoorbaar gefluister, de laatste restjes van haar weerstand weggeblazen, herhaalt ze zijn woorden opnieuw, maar nu met een andere lading. "Ik wil je."
Zijn ogen flikkeren. De jager die zijn prooi in de val ziet lopen. "Ik ken een middeltje," zegt hij zacht, bijna samenzweerderig. "Om het nog intenser te maken. Om de grenzen volledig te laten vervagen." Marleen kijkt hem vragend aan, haar door lust benevelde geest probeert de betekenis te vatten. "Hoe dan?" "Een beetje poeder," is zijn nuchtere antwoord. De woorden vallen als ijskoude druppels in de gloeiende hitte van het moment. Een diepe, huiverende zucht ontsnapt haar. De mist in haar hoofd trekt op en maakt plaats voor een heldere, snerpende alarmbel. Ze duwt hem met de volle kracht van haar handen van zich af, een plotselinge, felle beweging. "Nee, Jim! Nee! Je weet dat dat spul gevaarlijk is. Dat doen we niet."
"Sssst," sust hij haar onmiddellijk, zijn stem als zijde, zijn handen weer op haar armen, haar zachtjes naar zich toe trekkend. "Gewoon een klein stipje, liefste. Meer niet. Een sleutel voor een deur waar je nog nooit achter hebt gekeken. Golven van genot die je niet voor mogelijk houdt. Geloof me, als we voorzichtig zijn, is er niets gevaarlijks aan. Het is magie." Marleens protest wordt gesmoord door een volgende reeks zoenen, nu anders, berekend, ontwapenend. Tussen de kussen door fluistert hij tegen haar lippen, zijn adem heet en verleidelijk. "Je weet niet hoe het voelt, Marleen. Om haast letterlijk te versmelten met elkaar. Om je huid te voelen oplossen in die van de ander. Hoe duizelingwekkend, hoe allesverslindend behoeftes en verlangens kunnen zijn als je ze de vrije teugel geeft."
Ze wankelt op de rand van de afgrond. Een deel van haar schreeuwt dat ze moet vluchten, de deur moet openrukken en deze donkere, verleidelijke kamer achter zich moet laten. Maar een ander, sterker deel, is verlamd door nieuwsgierigheid naar het gelukzalige effect dat hij belooft. Een onweerstaanbaar, ziekelijk verlangen naar een passievol avontuur met haar idool, om deel uit te maken van zijn mythe, zijn ondergang. Ze geeft zich gewonnen, een stil knikje, een overgave die voelt als een sprong in het diepe. Een duivelse glimlach krult Jims lippen. Hij laat haar los en loopt met een vastberaden tred naar de zware, eikenhouten bureau die tegen de muur staat. Met een bijna chirurgische precisie schraapt hij met een bierviltje een klein, glinsterend hoopje cocaïne van een spiegeltje. Voorzichtig verdeelt hij het in twee perfecte, witte lijntjes. Het heeft de plechtigheid van een ritueel, een hogepriester die zijn offer voorbereidt. Dan rolt hij een geldbiljet op, strak en dun. Hij buigt voorover, houdt het rolletje onder een neusgat, en met een scherpe, sissende inhalatie snuift hij het poeder op. Zijn lange haren vallen als een gordijn voor zijn gezicht, zijn uitdrukking blijft verborgen. Hij komt overeind, gooit zijn hoofd naar achteren. Een rilling trekt door zijn lichaam. En dan barst hij uit in een harde, snerpende lach. "Christus," roept hij naar het plafond, "wat voelt dit goed!"
Hij draait zich om naar Marleen. Zijn ogen glinsteren manisch, de pupillen groot en zwart. Hij reikt haar het opgerolde briefje aan, een sinistere uitnodiging. Ze kijkt ernaar, dan naar hem. Haar gezicht is een masker van angst en fascinatie. Maar het verlangen om zo dicht mogelijk bij hem te zijn, om te ervaren wat hij ervaart, is sterker. Bijna gehypnotiseerd door zijn dwingende blik en de belofte in zijn stem, knielt ze bij het bureau. Zonder verder na te denken, haar hart bonzend in haar keel, brengt ze het briefje naar haar neus en snuift ze het resterende lijntje op.
De impact is onmiddellijk en gewelddadig. Een chemisch vuur schiet door haar neusgat, brandt achter in haar keel en explodeert in haar borstkas. "Mijn neus brandt!" roept ze in paniek uit. Haar hele lichaam verkrampt in een korte, intense stuip. Ze zucht diep, sluit haar ogen, en probeert wanhopig haar hoofd erbij te houden, controle te behouden, te voorkomen dat die troep haar overneemt. Maar het is een verloren strijd. De drugs zijn een tsunami en haar wilskracht is een dam van zand. Een oncontroleerbare lach borrelt op uit haar middenrif, de schelle, lege lach van mensen die high zijn. Het voelt alsof ze in een achtbaan zit: het karretje dat langzaam, krakend en tikkend omhoogklimt naar de top, de spanning ondraaglijk, in afwachting van die ene, adembenemende, misselijkmakende vrije val in de euforische leegte.
Ze opent haar ogen, die nu even wijd en donker zijn als de zijne. De angst is weg, vervangen door een roekeloze, opgewonden energie. Ze kijkt naar hem met een uitdagende grijns op haar gezicht. "Heb je er zin in, Mr. Mojo?" Een langzame, wellustige glimlach spreidt zich over Jims gezicht. "Mr. Mojo rising," mompelt hij, de woorden zijn als een bezwering. Met een dramatisch gebaar trekt hij zijn shirt over zijn hoofd en werpt het achteloos op de grond. De rest van zijn kleding volgt al snel. Dan legt hij zich achterover in de diepe, fluwelen zetel en spreidt hij zijn armen. Hij laat zich door haar bekijken, een god op zijn altaar.
Marleen capituleert. Ze geeft zich volledig over aan de roes, aan de bedrieglijke belofte van het moment. Een schakelaar in haar hoofd is omgezet en de wereld is in hyperkleur. Haar zintuigen worden door de chemische stroomstoot in haar bloed tot het uiterste versterkt. Het geluid van Jims ademhaling, onregelmatig en diep, is niet langer een achtergrondgeluid maar een complexe symfonie die haar oren vult. Zijn huid, waar ze met haar vingertoppen over glijdt, is een landschap van warmte en leven, elke porie een krater, elke spier een heuvel. De cocaïne pompt door haar systeem als een brandstof voor de goden, en ze voelt zich onoverwinnelijk, onaantastbaar. Samen zijn ze een supernova in deze donkere, stille kamer, immuun voor de wetten van de zwaartekracht en de gevolgen van morgen. Niets of niemand kan hen nu nog deren.
Maar het is een leugen. Een prachtige, verleidelijke leugen.
Ergens, diep in de kelders van haar bewustzijn, waar de drugs nog geen toegang heeft gevonden, blijft een klein, ijskoud stemmetje fluisteren. Het is haar eigen stem, de stem van de vrouw die met een missie naar Parijs kwam. Het is een waarschuwing. Een herinnering aan het doel dat nu in de nevelen van lust en chemische euforie dreigt te verdwijnen. Dit is niet waarom je hier bent, fluistert de stem. Je bent hier om hem te redden, niet om samen met hem te verdrinken. Ze probeert het te negeren, het te smoren onder het gewicht van zijn lichaam, het weg te kussen met de druk van haar lippen. Maar het laat haar niet los. Het is een splinter onder haar nagel, een dissonante noot in hun perfecte, destructieve harmonie.
Maar de tijd om na te denken is een luxe die ze niet meer bezit. Elk rationeel protest wordt weggevaagd door de pure, onstuitbare kracht van zijn verlangen. Jim trekt haar naar zich toe, een beweging die zowel bezitterig als wanhopig is. Hij neemt haar hand, niet zachtjes, maar dwingend, en legt die op zijn borst. Zijn huid is gladgeschoren, strak gespannen over zijn harde spieren, en straalt een koortsachtige hitte uit. Uit de krachtige aanraking van zijn handen die haar lichaam verkennen en de ongeduldige, bijna ruwe manier waarop zijn vingers aan de zoom van haar T-shirt beginnen te pulken, spreekt een alles verterende noodzaak.
Hij grinnikt zachtjes, een lage, hese klank diep in zijn keel. "Ik wil je uitkleden," fluistert hij, en de woorden zijn geen verzoek, maar een statement. Langzaam, bijna tergend, trekt hij haar T-shirt omhoog. Wanneer haar bovenlichaam is ontbloot, haar beha al ergens in de schemering van de kamer is verdwenen, gaat zijn gegrinnik over in een goedkeurend, dierlijk gekreun. Zijn ogen, donker en diep als een nachtelijke hemel, verslinden de aanblik van haar zachte, bleke rondingen in het gedempte licht. "Je bent zo verdomd mooi," fluistert hij, en er ligt een warme, brandende gloed in zijn blik, een vuur dat haar het gevoel geeft dat ze de enige, de meest begeerde vrouw op aarde is. Een golf van pure, onversneden opwinding giert door haar lijf, zo krachtig dat ze het gevoel heeft de controle te verliezen, niet langer in staat om voor zichzelf in te staan. Haar lichaam voelt licht, gewichtloos, alsof het zweeft op de golven van de drugs en de lust. Overal waar zijn vingers haar aanraken, lijkt hij een spoor van elektrisch vuur achter te laten, haar huid sissend onder zijn aanraking.
"Laten we met vuur spelen," ademt hij tegen haar nek. In een vlotte, vloeiende beweging trekt hij haar jeans naar beneden, de ruwe stof glijdt over haar benen en laat ze naakt en kwetsbaar achter. Alleen een klein, wit slipje blijft over, een laatste, fragiele barrière. Zonder pardon, zonder aarzeling, haakt hij zijn vingers in de delicate stof en met een korte, scherpe ruk scheurt hij het aan stukken. De handeling is bruut, een daad van pure overmacht, en het ontbloot haar intiemste plek. Hij kijkt, niet met lust alleen, maar met een ademloos, bijna pijnlijk ontzag dat een diepe rilling door haar heen stuurt. Zijn neusvleugels trillen, zijn ademhaling stokt, en zijn blik blijft gefixeerd op haar naakte lichaam, alsof hij een heiligdom aanschouwt.
Marleen, bevrijd van alle remmingen, schurkt loom en uitdagend tegen hem aan. Meer dan ooit lijkt ze op een kat, sensueel en onvoorspelbaar, terwijl ze haar nagels traag en met lichte druk over de huid van zijn borst laat zwerven. Hij trekt haar bovenop zich, hun lichamen klappen tegen elkaar met een zachte, vlezige klank. Hij begint haar te kussen, verwoed, en duwt zijn tong diep tussen haar lippen. Haar tong antwoordt onmiddellijk en draait trage, diepe, bezitterige cirkels in zijn mond. Terwijl hun lippen en tongen een razende dans uitvoeren, glijdt haar hand omlaag, tussen hun zwetende, verhitte lichamen. Haar vingers sluiten zich om zijn stijve, gloeiende paal, en ze begint hem te kneden.
"Hoe...?" klinkt zijn stem, gebroken en nauwelijks verstaanbaar, verstikt door de allesoverheersende begeerte die bezit van hem heeft genomen.
"Wat wil je weten, liefste?" fluistert ze, haar adem heet tegen zijn oor. Ze gaat met haar tong over zijn gezwollen lippen. Haar ademhaling wordt oppervlakkig, een reeks snelle, hijgende pufjes, wanneer zijn hand een van haar borsten vastgrijpt en zijn duim haar harde, roze tepel vindt. Golven van puur, onversneden genot stromen door haar lichaam. Elke zenuw staat in brand. Door de drugs wordt haar verlangen niet gestild, maar juist exponentieel groter, een bodemloze put die nooit gevuld kan worden. Ze wil niet dat dit gevoel ooit stopt, ze wil erin verdrinken.
"Ik wil weten hoe je..." begint hij opnieuw, maar de woorden lossen op in een kreun.
"Wat bedoel je?" daagt ze hem uit, haar stem een verleidelijk gesis. Ze spreidt haar benen en schuift langzaam over hem heen, de punt van zijn erectie plagend tegen haar natte ingang. Ze begint te bewegen, tergend, ondraaglijk langzaam, een millimeter per keer.
"Ik weet niet..." stamelt hij, zijn ogen gesloten in een mix van extase en kwelling.
Zachtjes draait ze met haar heupen, een kleine, suggestieve cirkel, en hete vonken schieten door haar heen, van haar kern tot in haar vingertoppen. Ze staat in vuur en vlam, haar hele lichaam brandt van binnenuit. Kreunend gooit ze haar hoofd achterover.
"Kijk me aan," gromt hij, een bevel dat geen tegenspraak duldt. Marleen gehoorzaamt onmiddellijk en haar ogen ontmoeten zijn hongerige, bezeten blik. Neus aan neus, hun adem vermengt zich, bewegen ze langzaam, elk een gekoesterd moment dat brandt van ingehouden verlangen. Dit is geen ruig, haastig geneuk, maar een daad van tedere, destructieve liefde. Een ritueel waarbij ze elkaar het gevoel geven met elkaar verbonden te zijn op een niveau dat ze voorheen nooit voor mogelijk hadden gehouden, een samensmelting van zielen in een hellevuur.
Hijgend vraagt ze, de woorden een test, een bekentenis: "Denk je dat we dit zo graag willen doen, juist omdat we het niet zouden moeten doen?"
"Maakt het iets uit?" antwoordt hij, en in die vier woorden ligt de totale overgave aan hun gedeelde ondergang.
Zijn handen masseren haar billen, kneden het zachte vlees en leiden haar op en neer over zijn schacht. Het gevoel is zalig, ondraaglijk. Marleen opent haar mond in een geluidloze kreet, haar hoofd tolt. Ze glijdt weg in een eindeloze zee van pure extase en is niet langer in staat iets te zeggen. Ze kan alleen nog maar voelen. Dan, voor de duur van een hartslag, beleeft ze een moment van ijskoude helderheid. Een flits die de roes doorbreekt en haar met de kracht van een vuistslag waarschuwt dat dit volledig, onherroepelijk fout is. Net op dat moment, alsof hij haar ontsnappingspoging voelt, pakt Jim haar heupen met beide handen vast, zijn vingers als klauwen in haar vlees, en stoot hij zijn pik met alle macht diep, diep naar binnen.
Marleens hoofd ontploft. Het heldere moment verbrijzelt in een miljoen stukjes. Ze laat zich weer meesleuren door de onstuitbare stroom van emoties en drugs. Oh god, oh god, wat voelt dit zo verdomd geweldig. En terwijl ze haar nagels diep in het vlees van zijn schouders drukt, heeft ze heel even het gevoel dat de tijd stilstaat, dat dit moment de enige realiteit is.
"Dat tijdreizen van je," mompelt Jim, zijn stem schor van de inspanning.
"Hmmm," is het enige wat ze kan uitbrengen. Ze beweegt haar lichaam op hem, niet langer tergend langzaam, maar met de vloeibare, heupwiegende gratie van een extatische danseres.
"Kan ik dat ook?" vraagt hij.
"Jaaa..." ademt ze uit, "als je met me meegaat." Vanbinnen maken emoties zich los die ze zo lang heeft onderdrukt, een vloedgolf van liefde, verdriet en bezitsdrang.
"Jij en ik... Voor altijd samen," fluistert hij, en als verdoofd ondergaat ze alles, zijn woorden de ultieme drug.
"Je wordt de grootste rockster aller tijden," belooft ze, en de macht die ze op dit moment over haar idool uitoefent, het gevoel dat ze zijn lot in haar handen houdt, is het meest opwindende, erotische gevoel dat ze ooit heeft gekend.
“Wij tweetjes." Ze smelten samen in een woeste overgave, een seksuele koortsachtigheid die alle grenzen overschrijdt. Ze ziet alleen nog Jim; alles om haar heen, de kamer, de stad, de hele wereld, vervaagt tot een betekenisloze achtergrond.
Een hand komt langs haar zij omhoog, zijn vingers glijden over haar ribben, en hij legt hem om haar keel, zijn duim rustend in het kuiltje aan de basis van haar hals. Hij knijpt niet, maar de suggestie van geweld, van totale controle, is onmiskenbaar. Hij heeft een blik in zijn ogen, donker en gevaarlijk, die haar hart een slag doet overslaan. Dan verliezen ze allebei de laatste restjes controle. Marleen plaatst haar handen op zijn borstkas en duwt zich iets omhoog. Hun blikken laten elkaar geen moment los terwijl ze zijn pik diep in haar begraven houdt. Onbedwingbaar begint ze te jammeren, hoge, dierlijke klanken van extase. Hij pakt haar bij de heupen, tilt haar op en laat haar weer neerkomen, haar hevig en diep neukend. Het is een obsessief, bezeten liefdesspel, niet langer gericht op tederheid, maar enkel op het vervullen van elkaars onverzadigbare, destructieve behoefte. Marleen kromt haar rug als een boog en gooit haar hoofd ver achterover, haar haren zwiepen over zijn buik. Met een fantastische, allesverscheurende explosie van genot komt ze klaar. Haar lichaam schokt en trilt oncontroleerbaar, en ze klemt haar dijen als een bankschroef om die van hem. Op hetzelfde moment voelt ze hem verstijven, hoort ze hem een grommende kreet slaken, en bijt hij hard in haar tepel terwijl hij zich heet en pulserend in haar leegt.
Uitgeput, trillend en bezweet, storten ze op elkaar neer. De stilte die volgt is even oorverdovend als de storm die eraan voorafging. Terwijl de eerste, manische golf van de roes plaatsmaakt voor een meer melancholische gloed, laat ze haar hoofd tegen zijn borstkas rusten. Ze hoort het gedempte, versnelde bonken van zijn hart, een op hol geslagen metronoom die hun ondergang telt. De realiteit van hun naaktheid, van de situatie, dringt zich met een plotselinge, onthutsende helderheid aan haar op. "Jim," fluistert ze, de woorden bijna onhoorbaar tegen de huid van zijn borst. "Wat als dit het is? Wat als dit echt het einde is?"
Jim lacht zacht, een geluid zonder vreugde. Het is een holle, melancholische klank die door de stille kamer echoot en de broze magie van het moment verbrijzelt. Het is de lach van iemand die de grap al kent en weet dat de clou tragisch is. Hij streelt langzaam over haar rug, zijn aanraking peinzend. "Dan is het een prachtig einde, toch?" zegt hij, zijn stem dromerig. "Alles in vuur en vlam. Een laatste, grote explosie. Beter dan langzaam uitdoven, niet?" Zijn woorden doen haar rillen, maar ditmaal is het niet van genot. Het is een diepe, existentiële kou, een plotselinge, verlammende angst. Dit is geen poëzie meer; dit is een doodswens. Ze tilt haar hoofd met een ruk op en dwingt zichzelf hem aan te kijken. Zijn ogen glanzen in het schemerdonker, de pupillen groot en onpeilbaar. Ze zijn gevuld met iets wat ze alleen maar kan omschrijven als een serene waanzin, de blik van een gevallen engel die zijn eigen hel omarmd heeft.
"Het hoeft niet zo te eindigen," zegt ze, en haar stem is breekbaar als glas, maar de woorden hebben een kern van staal. Ze vecht nu niet alleen voor hem, maar ook voor het kleine stukje hoop dat in haar nog niet vernietigd is. "Je kunt veranderen. We kunnen hieruit komen. Het is niet te laat, Jim."
Een vleugje verdriet trekt over zijn gezicht. Hij strekt zijn hand uit en strijkt teder een verwarde lok haar uit haar bezwete gezicht. Zijn aanraking is een contradictie: oneindig zacht, maar met de finaliteit van een afscheid. "Misschien, Leen," zegt hij zacht, en het gebruik van haar koosnaam is als een dolksteek in haar hart. "Misschien is dit gewoon wie ik ben. Een komeet. Bestemd om op te branden." Zijn woorden snijden door de laatste flarden van haar high, de waarheid ervan is verwoestender dan welke drug dan ook. Ze openen een afgrond onder haar voeten. Maar voordat ze kan reageren, voordat ze kan schreeuwen of huilen, trekt hij haar opnieuw naar zich toe. Zijn mond vindt de hare, en dit keer is de kus anders. Wanhopig. Een poging om de woorden die zojuist zijn uitgesproken uit te wissen, om de vreselijke waarheid te begraven onder een nieuwe laag zintuiglijke overdaad. Ze voelen elkaar, intens, op een manier die alle woorden overbodig maakt. Het is een zwijgende overeenkomst om de realiteit nog heel even buiten de deur te houden.
De nacht verstrijkt in een roes van verhitte lichamen, van gefluisterde beloftes en stille wanhoop. Maar de waarschuwing in Marleens hoofd blijft hangen, als de echo van een kerkklok na de laatste slag. Dit is niet alleen passie; dit is een dans op de rand van de afgrond. En terwijl ze zich aan hem vastklampt, de man die ze dacht te kunnen redden, weet ze met een verschrikkelijke zekerheid dat Jim niet alleen gevaarlijk dicht bij de rand staat; hij heeft zijn tenen er al overheen en staart met een verleidelijke glimlach de diepte in. En hij trekt haar met zich mee.
De stilte die na de storm volgt is zwaar en kleverig, even verstikkend als de passie die eraan voorafging. Marleen ligt boven op Jim, haar ledematen voelen als lood, haar geest een troebele poel van restanten genot, chemische mist en een opkomende, naamloze droefheid. De lucht in de kamer is dik van de geur van zweet, seks en de vage, ranzige walm van opgedroogde whisky. Jims hartslag, nu trager, bonkt als een doffe trom tegen haar borst. Ze drijft in een niemandsland, te uitgeput om te bewegen, te verdoofd om helder te denken, elk gevoel gedempt door de naschokken van hun gezamenlijke explosie. Ze is zich vaag bewust van de plakkerige koelte van het van de ranzige zetel waar ze in liggen, van de pijnlijke afdruk van haar eigen nagels in Jims vlees.
Dan, een geluid. Scherp en vreemd. Een harde, splinterende kraak die niet thuishoort in hun donkere, intieme cocon. Het is het geluid van een slot dat het begeeft, van hout dat versplintert onder bruut geweld. Voordat hun benevelde hersenen het geluid kunnen plaatsen, wordt de deur van de lounge met een explosieve klap tegen de muur gesmeten. Een hard, onbarmhartig licht uit de gang snijdt als een mes door de duisternis, en legt hun naakte, verstrengelde lichamen genadeloos bloot. In de deuropening staat een silhouet, een furie omlijst door het felle licht, haar ademhaling een reeks zware, hijgende stoten. Haar haren zijn een wilde, rode chaos rond een gezicht dat vertrokken is tot een masker van pure razernij.
Het is Barbara.
Haar ogen, twee brandende gaten in haar bleke gezicht, schieten door de kamer en registeren de wanorde, de lege glazen, de verscheurde resten van een wit slipje op de vloer, en landen dan, met de verwoestende impact van een meteoriet, op het tafereel in de zetel.
"JIM!!!" Haar gil is snerpend, onmenselijk hoog, als het geluid van scheurend metaal. Het doorboort de zware stilte en Marleens verdovende roes met de pijn van duizend naalden. In een fractie van een seconde is de warmte van de lust verdwenen, vervangen door een ijskoude, verlammende schok. Barbara’s blik verschuift, haar haat focust zich nu volledig op Marleen. Haar blik is zo vol venijn, zo vol diepe, moordzuchtige minachting, dat Marleen het gevoel heeft dat ze fysiek wordt geraakt. Dan spuugt Barbara de woorden: "Vuile slet! HOE DURF JE!" Haar stem slaat over van de woede. "Jim is van MIJ! Hoor je me? VAN MIJ!!!" De woorden hameren op Marleen in. Haar wereld kantelt. De schaamte is een hete, misselijkmakende golf die opstijgt vanuit haar maag. De roes, de tederheid, de gedeelde waanzin – alles lost op in een witte ruis van pure, dierlijke paniek. Ze schiet overeind in een onhandige, struikelende beweging. Haar naaktheid voelt plotseling niet meer sensueel, maar obsceen, vernederend. Met wild graaiende handen grist ze haar broek en T-shirt van de grond, de ruwe stof van de jeans schuurt pijnlijk langs haar gevoelige huid. Ze kijkt niet meer om. Ze wil niet meer zien, niet meer horen. Ze moet hier weg, nu.
Ze snelt de kamer uit, langs de versteende, woedende gestalte van Barbara, wier hele lichaam trilt van ingehouden geweld. Terwijl ze de gang op rent, haar hart bonkend in haar keel, voelt ze in de zak van haar broek. Haar vingers sluiten zich om het vertrouwde, zware gewicht van haar amulet. Ze haalt het eruit, het koele metaal is een anker in de chaos. Ze hoort een woedende kreet achter zich, gevolgd door de scherpe, versplinterende klank van glas dat tegen een muur verbrijzelt. Zonder te stoppen, zonder om te kijken, klemt ze het amulet in haar handpalm en prevelt ze de woorden die haar enige redding zijn. "SATOR OPERA TENET AREPO ROTAS." De oude, Latijnse klanken rollen als een wanhopig gebed over haar lippen, een reddingsboei in een zee van vuur.
De laatste echo van het brekende glas hangt nog in de lucht als de wereld om haar heen wordt weggerukt. Het is geen zachte overgang, maar een brutale, gewelddadige ruk, alsof een reusachtige, onzichtbare hand haar uit de tijdlijn plukt. De gang vervormt, de kleuren van de muren en de lichten aan het plafond strekken zich uit tot lange, bloedende strepen. Geluiden worden uitgerekt en vertraagd tot een demonisch gebrul. Haar lichaam voelt alsof het binnenstebuiten wordt gekeerd, en met een laatste, misselijkmakende schok wordt ze de toekomst in gekatapulteerd, weg van de chaos, de schaamte en de man die haar bijna had vernietigd.
Parijs, 2 juli 1971
* NIEUWSFLITS *
Jim Morrison, leadzanger van The Doors, is deze ochtend dood teruggevonden in een club in het centrum van Parijs. Doodsoorzaak is nog niet bekend.
Kerkhof Père Lachaise, Parijs, 2 februari 1992.
De lucht is grijs en bijtend koud. De winter heeft alle kleur uit het landschap gezogen, enkel de sombere tinten van natte steen, verlepte bladeren en donkere, omgewoelde aarde blijven over. Een schrale wind fluistert door de eindeloze lanen van het dodenrijk, en draagt de verre, gedempte kakofonie van het Parijse verkeer met zich mee. De gietijzeren hekken zullen weldra sluiten; de laatste bezoekers haasten zich naar de uitgang. Ze blazen hun adem in witte wolkjes voor zich uit.
Maar één vrouw loopt tegen de stroom in.
Net voor sluitingstijd komt een blonde dame het kerkhof opgelopen. Ze draagt een eenvoudige, wollen winterjas die haar beschermt tegen de kou, maar niet tegen de herinneringen die hier als spoken tussen de graven dwalen. Haar tred is traag, afgemeten, verzwaard door een last die zowel zichtbaar als onzichtbaar is. Zonder op de plattegrond te kijken, navigeert ze feilloos door het labyrint van zerken en mausolea. Ze is hier niet als toerist. Ze is een pelgrim, op weg naar een heiligdom van pijn. Ze houdt halt, niet bij een statig graf, maar bij een plek die is omheind met metalen barrières, een chaotisch eiland in de serene rust van het kerkhof. Het graf van James Douglas Morrison. De steen is bedekt met graffiti, met boodschappen van liefde en wanhoop. Rondom de afzetting liggen verlepte bloemen, lege flessen whisky en handgeschreven gedichten die door de vochtige lucht zijn aangevreten. Een schrijn van aanbidding en verval.
De vrouw staart naar de naam, gebeiteld in de koude steen. Haar gezicht is een onbewogen masker, maar binnenin haar woedt een storm die de jaren niet hebben kunnen stillen. Ze buigt haar hoofd, haar blonde haren vallen als een sluier voor haar gezicht. En dan, in de bijtende kou, beginnen de tranen te rollen. Heet en stil vallen ze op haar wangen, een stille, zoute rivier van een verdriet dat al die tijd in haar heeft gesluimerd. Het is geen luid, hysterisch snikken, maar een diep, schokkend huilen dat vanuit de kern van haar wezen komt, een fysieke manifestatie van een spijt die te groot is voor woorden. Haar lippen trillen als ze de stilte verbreekt in een schorre, gebroken fluistering. "Sorry, Jim... Sorry dat ik je dit aangedaan heb." Een snik ontsnapt haar. "Ik had beter moeten weten. Ik was zo naïef, zo... verblind. Ik had me niet mogen moeien met jullie leventje, met de loop van de dingen." Ze sluit haar ogen. De beelden van die laatste nacht branden nog steeds op haar netvlies. "Misschien... misschien had je dan nu nog geleefd." De onuitgesproken vraag die haar al die jaren heeft achtervolgd wordt eindelijk uitgesproken in het aangezicht van zijn eeuwige stilte.
Ze ademt diep in, de koude lucht vult haar longen, en met een oneindig tedere beweging legt ze haar hand op de bolling van haar buik, die duidelijk zichtbaar is onder de dikke stof van haar jas. De warmte van haar eigen lichaam, het leven dat ze draagt, vormt een schril contrast met de ijskoude steen voor haar. "Ik zal goed voor onze dochter zorgen," vervolgt ze, en haar stem is nu iets steviger, vervuld van een nieuwe, onwrikbare vastberadenheid. "Dat beloof ik je. Ze zal weten wie haar vader was. De dichter, de artiest... niet de mythe." Een laatste traan rolt over haar wang en valt op haar hand. "Ik ga haar Marie noemen."
Dan reikt ze in de zak van haar jas. Haar vingers sluiten zich om een klein, koud metalen voorwerp. Ze haalt het amulet tevoorschijn, het symbool van haar macht, haar geheim en haar grootste fout. Het glinstert dof in het falende licht van de winterdag. Ze houdt het even vast, het vertrouwde gewicht in haar handpalm. Een laatste verleiding om de tijd terug te draaien, om alles anders te doen, flitst door haar heen, maar ze duwt de gedachte resoluut weg. Die deur is voor altijd gesloten. Met een zucht die een wolk van witte damp vormt, buigt ze zich voorover en legt ze het amulet voorzichtig op het graf, naast een half opgebrande kaars en een verweerde foto. Het is een offer. Een overgave.
"Deze heb ik niet meer nodig," fluistert ze. "Mijn reizen zijn voorbij. Hopelijk... hopelijk kan jij hem gebruiken, waar je ook bent." Ze blijft nog een moment staan, haar hand rust op haar buik. Als een laatste, stille groet. Dan richt ze zich op, haar schouders iets rechter dan voorheen. Een deel van de last is hier achtergebleven, bij hem. Ze draait zich om, zonder nog een keer om te kijken, en loopt met vaste, beheerste passen weg. Haar knarsende voetstappen op het gravel is het enige geluid. Ze loopt niet weg van het verleden, maar naar de toekomst die in haar groeit.
Het amulet op het graf van Jim Morrison, begint te trillen. Een zachte, pulserende gloed ontwaakt in het hart van het metaal, alsof een slapend hart na decennia van rust plotseling weer begint te kloppen. Het is geen warm, geel licht, maar een onwezenlijk, kobaltblauw schijnsel dat van binnenuit komt en de gegraveerde symbolen op het amulet verlicht. Tegelijkertijd stijgt er een diepe, resonerende bromtoon op, niet luid, maar voelbaar in de lucht, een geluid dat de atomen rondom het graf lijkt te doen vibreren. De blauwe gloed intensiveert, en met een zacht, sissend geluid ontspruit de eerste vlam. Het is een kleine, dansende tong van kobaltblauw vuur, die zich van het metaal losmaakt en likt aan de koude avondlucht. Het vuur is anders dan elk ander vuur. Het straalt geen hitte uit, maar een intense, vibrerende energie. Het verteert de zuurstof niet, het lijkt te voeden op iets anders, iets onzichtbaars. De verlepte bloemblaadjes naast het amulet vatten geen vlam; ze verpulveren tot een fijn, grijs as dat onmiddellijk wordt weggeblazen door de wind. Een stukje plastic van een verweerde foto smelt niet, maar lost op, vervormt en verdwijnt als suiker in heet water. De vlammen, nu talrijker, verspreiden zich over het oppervlak van het amulet en omhullen het volledig in een mantel van dansend, blauw licht. De bromtoon zwelt aan tot een hoog, snerpend, bijna muzikaal geluid. Het amulet, nu een miniatuur-zon van koud vuur, begint de steen van het graf zelf aan te tasten. De steen begint niet te barsten of te blakeren. In plaats daarvan wordt hij doorschijnend, gloeiend met hetzelfde etherische, blauwe licht. De gegraveerde letters van James Douglas Morrison lichten één voor één op, als een macaber neonbord dat wordt aangezet. De moleculaire structuur van de steen lijkt te bezwijken, de harde materie geeft haar geheimen prijs. Direct onder het amulet begint een perfect cirkelvormig gat te ontstaan. De randen zijn niet gekarteld of verkoold, maar volmaakt glad en gecauteriseerd, alsof ze met een onvoorstelbare precisie zijn uitgesneden. De steen breekt niet; hij dematerialiseert. Deeltje voor deeltje lost het graniet op in een zucht van blauwe, lichtgevende damp die onmiddellijk vervliegt in de nacht. Langzaam, onstuitbaar, zakt het brandende amulet door de opening die het zelf creëert. Het blauwe vuur snijdt een perfecte tunnel door de dikke zerk en bereikt de aarde eronder. De vochtige, donkere grond biedt geen weerstand. Wortels van naburige bomen, taai en eeuwenoud, verdwijnen in een flits van blauw licht nog voor de vlammen hen raken. Laag na laag wordt de aarde opzij geschild, niet verbrand, maar simpelweg uit de weg geruimd, en het blauwe licht schijnt dieper en dieper de duisternis in, een zoeklicht naar het hart van het graf.
MARLEEN
"Wie... wie ben je?" fluistert hij. De woorden komen moeizaam over zijn lippen, zijn stem klinkt breekbaar, als dun glas dat elk moment in stukken kan vallen. Zijn handen, die net nog vol zelfverzekerdheid het glas whisky vasthielden en het poeder bereidden, trillen nu zichtbaar. Hij legt het papier, dat voelt als een verbrande brief uit de hel, langzaam neer op het bureau. "Marleen," zegt ze zacht, haar stem is nu kalmer, een zacht anker in de storm die in zijn hoofd woedt. "Leen voor de vrienden." Ze glimlacht opnieuw, een kleine, betekenisvolle glimlach die iets van haar mysterie prijsgeeft. "Je engelbewaarder."
Jim opent zijn mond om iets te zeggen, om te schreeuwen, te ontkennen, maar woorden lijken hem te ontglippen, opgelost in de lucht als rook. Zijn ademhaling versnelt, hijgen klinkt in zijn keel. Hij staart naar het papier, naar haar, kan de twee niet rijmen. Zijn handen blijven trillen op het bureau. "Ik..." begint hij opnieuw, maar zijn stem stokt weer. Wat moet hij zeggen? Dat dit onmogelijk is? Dat ze gek is? Dat hij gek is? Het bewijs ligt voor hem. Marleen knielt plotseling naast zijn stoel neer, een onverwachte beweging die hem even uit zijn verstijving haalt. Haar stem is nu zachter, bijna teder, vol overtuiging en een vreemde soort warmte. Ze legt haar hand op zijn arm, haar vingers voelen warm aan op zijn huid door het leer van zijn jas heen. Het is een fysiek contact dat hem even uit zijn hoofd trekt, terugbrengt naar het hier en nu, naar de werkelijkheid van deze bizarre ontmoeting.
"Jim," zegt ze, haar ogen kijken recht in de zijne, haar blik is intens maar niet langer veroordelend. Ze wijst met haar kin naar het papier, naar de doodsaankondiging. “Kijk naar de mogelijkheden die dit je geeft." Haar stem schildert een ander beeld dan de sombere lounge. "Je wordt opnieuw een wereldster. Iemand die zijn tijd ver vooruit is. De uitvinder van de grunge, Jim. Jouw muziek definieert een hele generatie twintig jaar later." Haar stem klinkt enthousiast nu, vol bewondering voor het talent dat ze in hem ziet, dat zal bestaan. "Ik bezorg je lyrics van songs die de wereld gaan veroveren. Melodieën die nog niet bestaan, maar die jij in je hebt."
Jim kijkt haar aan, zijn ogen zoekend. Hij ziet de oprechtheid in haar blik, hoort de passie in haar stem. Het is een toekomst die te mooi, te onwerkelijk klinkt vanuit de afgrond waar hij nu zit. Zijn stem, nog steeds breekbaar, klinkt nu met een vleugje rauwe wanhoop. "Wat wil je van mij?" vraagt hij. Hij kan het niet geloven. Er moet een prijs zijn. Niemand biedt zoiets voor niets aan. Marleen schudt zacht haar hoofd. Haar hand rust nog steeds op zijn arm. "Niks, Jim. Ik wil niks van jou. Ik wil alleen voor jou." Haar stem is ferm, zonder twijfel. "Ik wil dat je weer schittert. Dat je de mensen weer blij maakt met je muziek, met je woorden. Stop met die drugs, Jim. Je hebt dit niet nodig. Verman je en word weer de ster die je ooit was, en nog veel meer dan dat."
Jim zucht diep, een geluid dat klinkt als de wind die door een verlaten gebouw giert. De mogelijkheid die ze schetst is duizelingwekkend, verleidelijk, maar de weg ernaartoe lijkt onoverkomelijk. Hij laat zijn blik afdwalen naar de vloer, naar de plakkende smerigheid die zijn huidige realiteit is. Hij voelt zich plotseling klein, gebroken, als een kind dat net een harde waarheid te horen heeft gekregen over de wereld, over zichzelf.
"Pamela..." mompelt hij, haar naam ontsnapt aan zijn lippen als een pijnlijke zucht. Ze is de verankering van zijn pijn, de reden, het excuus. Het pad dat hij nu bewandelt, leidt ook via haar. Marleen knielt volledig naast hem neer, haar gezicht is nu bijna op gelijke hoogte met het zijne. Haar hand op zijn arm wordt iets steviger, troostend maar ook vastberaden. "Pamela is je vrouw, Jim," zegt ze zacht. Ze weet wie Pamela is, haar blik verraadt een dieper begrip dan hij verwachtte. "En als je verder wilt met haar, als je die toekomst wilt delen, zul je haar moeten overtuigen om te stoppen met die drugs. Samen. Dit is jullie kans." Ze pauzeert, laat de woorden bezinken. "Jim, je moet je leven een andere wending geven. Nu. Dit is het kruispunt."
Jim knikt langzaam, zijn hoofd beweegt zwaar. Hij luistert naar haar woorden, weegt de mogelijkheden, de offers. De stem van de toekomst, van potentieel, klinkt in zijn oren, vechtend tegen de vertrouwde lokroep van de afgrond. Maar terwijl hij naar beneden kijkt, valt zijn blik opnieuw op het hoopje witte poeder dat nog steeds op het donkere hout van het bureau ligt. Zo klein, zo onbeduidend, en toch zo krachtig. De vertrouwde, zoete belofte van vergetelheid trekt aan hem. Het is makkelijker dan de strijd die Marleen van hem vraagt. Makkelijker dan Pamela overtuigen. Makkelijker dan opnieuw 'schitteren'. Zijn lippen vormen langzaam een flauwe glimlach, niet van vreugde, maar van trieste, duistere zelfspot. Het is een gevaarlijke glimlach, die Marleen meteen herkent. De twinkel in zijn ogen keert terug, maar nu is het koud.
"Nog eentje om het af te leren?" vraagt hij, zijn toon is zacht, bijna speels, maar doorspekt met een ijzingwekkende uitdaging. De vraag is niet aan zichzelf, maar aan haar, aan het lot, aan de toekomst die ze hem aanbiedt. Een laatste dans met de duivel voor de redding, of een definitieve stap over de rand? Marleen zucht diep, een geluid vol van verdriet en frustratie. Al haar hoop is weggespoeld door de onmetelijke aantrekkingskracht van de drugs op Jim. Haar blik is gevuld met een pijn die Jim niet begrijpt, een pijn die verder reikt dan dit moment. "Als je dat opsnuift," zegt ze, haar stem is plots scherp en ernstig, de speelsheid is voorgoed verdwenen, "ben je dood. Dat garandeer ik je. Dit is de laatste lijn, Jim."
Maar Jim luistert al niet meer naar de woorden. De beslissing is gevallen. Hij staat langzaam op, zijn bewegingen zijn traag, berekend. De zwaartekracht lijkt weer op hem te drukken, maar dit keer is het de zwaarte van zijn eigen keuzes. Hij stapt van de stoel vandaan, beweegt langzaam naar Marleen toe, die nog steeds geknield naast het bureau staat. Hij stopt vlak voor haar, kijkt in haar verraste ogen, en slaat dan zijn armen om haar heen. Hij trekt haar omhoog, dicht tegen zich aan. Zijn greep is stevig, bijna wanhopig, een wurggreep die meer bezitsdrang dan genegenheid verraadt. Hij ademt de geur van stof en haar ondefinieerbare, frisse geur in, een contrast met de bedompte lucht van de kamer. Hij buigt zijn hoofd naar haar oor, zijn stem is nu een fluistering, donker en verleidelijk, doordrenkt met de resterende euforie en de naderende afgrond.
"En als we het nu eens delen?" fluistert hij, de woorden klinken als gif in de stilte. Zijn adem voelt warm op haar huid. "Ik een beetje, en jij de rest?" Het is een verdraaid aanbod, een poging om haar mee te trekken in zijn val, om de eenzaamheid van zijn zelfvernietiging te doorbreken. "Kom op, Leen," fluistert hij, haar koosnaam gebruikend, een pervertering van haar tederheid. "Laten we er een soort feestje van maken. Een beetje fun, jij en ik. De toekomst kan wachten, toch?" De duisternis in zijn ziel opent zich en probeert haar te verslinden, haar 'redding' te transformeren in een gedeelde afdaling.
Jim drukt zijn lippen op haar en ditmaal is er geen tederheid, geen aarzeling, enkel een rauwe, onverzadigbare honger. De smaak van whisky en rook vermengt zich met iets dat onmiskenbaar van hem is: een donkere, bedwelmende smaak van de nacht zelf. Hij kust haar alsof hij haar ziel probeert te drinken, en in die wervelwind van sensatie lost elke rationele gedachte van Marleen op als suiker in een vlam. De vragen, de twijfels – Is dit echt? Wat doe ik hier? Is hij wel wie ik dacht dat hij was? – ze worden weggevaagd door een vloedgolf van puur, onversneden gevoel. Ze is alleen nog maar een lichaam dat reageert, een instrument dat hij bespeelt. Haar armen, niet langer zacht omhelzend maar krampachtig vastklampend, slaan zich om zijn nek alsof hij haar enige houvast is in een kolkende zee. Haar vingers begraven zich in de zachte, verrassend koele massa van zijn ravenzwarte haren, niet langer traag, maar met een bezitterige gretigheid. In haar omhelzing probeert ze hem te absorberen, haar lichaam tegen het zijne te persen tot er geen lucht meer tussen hen past. Ze duwt haar borsten, zacht en kwetsbaar, tegen de harde wal van zijn borstkas, voelt de spieren onder zijn shirt en de snelle, onregelmatige hartslag die daaronder tekeergaat.
Ademloos laten ze elkaar los, maar slechts voor een seconde, lippen gezwollen, ogen donker van verlangen. "Hoi," fluistert ze, haar stem een schorre, nauwelijks hoorbare klank. Het klinkt absurd, een alledaags woord in een buitenaards moment. "Hoi," antwoordt hij, zijn stem al even hees, een glimlach van pure triomf spelend om zijn mond.
Jim verbreekt de omhelzing, maar niet de intimiteit. Hij neemt haar gezicht met beide handen vast, zijn vingertoppen warm en ruw tegen haar huid. Zijn duimen strelen haar jukbeenderen met een bijna pijnlijke tederheid, haar dwingend hem aan te kijken. Zijn blik is intens, een brandend vuur dat haar tot in haar kern lijkt te doorgronden. "Je bent zo zacht," zegt hij. Zijn stem is een diepe, vibrerende brom. "Zo... echt. Zo verdomd mooi. Je bent anders dan al die anderen, Marleen. Al die holle, schreeuwerige meiden die alleen de glitter willen zien."
"Ik verlang naar je," fluistert ze terug, en de woorden zijn geen keuze meer, maar een bekentenis, een onontkoombare waarheid die uit de diepste krochten van haar wezen opborrelt. Ze voelt een leegte in haar binnenste, een holte die schreeuwt om door hem gevuld te worden. Ze wil meer, ze wil alles, ze wil verteerd worden door hem. "Ik verlang naar je," herhaalt hij, en er sluipt een trilling in zijn stem, de vibratie van een snaar die te strak gespannen staat. Met een nauwelijks hoorbaar gefluister, de laatste restjes van haar weerstand weggeblazen, herhaalt ze zijn woorden opnieuw, maar nu met een andere lading. "Ik wil je."
Zijn ogen flikkeren. De jager die zijn prooi in de val ziet lopen. "Ik ken een middeltje," zegt hij zacht, bijna samenzweerderig. "Om het nog intenser te maken. Om de grenzen volledig te laten vervagen." Marleen kijkt hem vragend aan, haar door lust benevelde geest probeert de betekenis te vatten. "Hoe dan?" "Een beetje poeder," is zijn nuchtere antwoord. De woorden vallen als ijskoude druppels in de gloeiende hitte van het moment. Een diepe, huiverende zucht ontsnapt haar. De mist in haar hoofd trekt op en maakt plaats voor een heldere, snerpende alarmbel. Ze duwt hem met de volle kracht van haar handen van zich af, een plotselinge, felle beweging. "Nee, Jim! Nee! Je weet dat dat spul gevaarlijk is. Dat doen we niet."
"Sssst," sust hij haar onmiddellijk, zijn stem als zijde, zijn handen weer op haar armen, haar zachtjes naar zich toe trekkend. "Gewoon een klein stipje, liefste. Meer niet. Een sleutel voor een deur waar je nog nooit achter hebt gekeken. Golven van genot die je niet voor mogelijk houdt. Geloof me, als we voorzichtig zijn, is er niets gevaarlijks aan. Het is magie." Marleens protest wordt gesmoord door een volgende reeks zoenen, nu anders, berekend, ontwapenend. Tussen de kussen door fluistert hij tegen haar lippen, zijn adem heet en verleidelijk. "Je weet niet hoe het voelt, Marleen. Om haast letterlijk te versmelten met elkaar. Om je huid te voelen oplossen in die van de ander. Hoe duizelingwekkend, hoe allesverslindend behoeftes en verlangens kunnen zijn als je ze de vrije teugel geeft."
Ze wankelt op de rand van de afgrond. Een deel van haar schreeuwt dat ze moet vluchten, de deur moet openrukken en deze donkere, verleidelijke kamer achter zich moet laten. Maar een ander, sterker deel, is verlamd door nieuwsgierigheid naar het gelukzalige effect dat hij belooft. Een onweerstaanbaar, ziekelijk verlangen naar een passievol avontuur met haar idool, om deel uit te maken van zijn mythe, zijn ondergang. Ze geeft zich gewonnen, een stil knikje, een overgave die voelt als een sprong in het diepe. Een duivelse glimlach krult Jims lippen. Hij laat haar los en loopt met een vastberaden tred naar de zware, eikenhouten bureau die tegen de muur staat. Met een bijna chirurgische precisie schraapt hij met een bierviltje een klein, glinsterend hoopje cocaïne van een spiegeltje. Voorzichtig verdeelt hij het in twee perfecte, witte lijntjes. Het heeft de plechtigheid van een ritueel, een hogepriester die zijn offer voorbereidt. Dan rolt hij een geldbiljet op, strak en dun. Hij buigt voorover, houdt het rolletje onder een neusgat, en met een scherpe, sissende inhalatie snuift hij het poeder op. Zijn lange haren vallen als een gordijn voor zijn gezicht, zijn uitdrukking blijft verborgen. Hij komt overeind, gooit zijn hoofd naar achteren. Een rilling trekt door zijn lichaam. En dan barst hij uit in een harde, snerpende lach. "Christus," roept hij naar het plafond, "wat voelt dit goed!"
Hij draait zich om naar Marleen. Zijn ogen glinsteren manisch, de pupillen groot en zwart. Hij reikt haar het opgerolde briefje aan, een sinistere uitnodiging. Ze kijkt ernaar, dan naar hem. Haar gezicht is een masker van angst en fascinatie. Maar het verlangen om zo dicht mogelijk bij hem te zijn, om te ervaren wat hij ervaart, is sterker. Bijna gehypnotiseerd door zijn dwingende blik en de belofte in zijn stem, knielt ze bij het bureau. Zonder verder na te denken, haar hart bonzend in haar keel, brengt ze het briefje naar haar neus en snuift ze het resterende lijntje op.
De impact is onmiddellijk en gewelddadig. Een chemisch vuur schiet door haar neusgat, brandt achter in haar keel en explodeert in haar borstkas. "Mijn neus brandt!" roept ze in paniek uit. Haar hele lichaam verkrampt in een korte, intense stuip. Ze zucht diep, sluit haar ogen, en probeert wanhopig haar hoofd erbij te houden, controle te behouden, te voorkomen dat die troep haar overneemt. Maar het is een verloren strijd. De drugs zijn een tsunami en haar wilskracht is een dam van zand. Een oncontroleerbare lach borrelt op uit haar middenrif, de schelle, lege lach van mensen die high zijn. Het voelt alsof ze in een achtbaan zit: het karretje dat langzaam, krakend en tikkend omhoogklimt naar de top, de spanning ondraaglijk, in afwachting van die ene, adembenemende, misselijkmakende vrije val in de euforische leegte.
Ze opent haar ogen, die nu even wijd en donker zijn als de zijne. De angst is weg, vervangen door een roekeloze, opgewonden energie. Ze kijkt naar hem met een uitdagende grijns op haar gezicht. "Heb je er zin in, Mr. Mojo?" Een langzame, wellustige glimlach spreidt zich over Jims gezicht. "Mr. Mojo rising," mompelt hij, de woorden zijn als een bezwering. Met een dramatisch gebaar trekt hij zijn shirt over zijn hoofd en werpt het achteloos op de grond. De rest van zijn kleding volgt al snel. Dan legt hij zich achterover in de diepe, fluwelen zetel en spreidt hij zijn armen. Hij laat zich door haar bekijken, een god op zijn altaar.
Marleen capituleert. Ze geeft zich volledig over aan de roes, aan de bedrieglijke belofte van het moment. Een schakelaar in haar hoofd is omgezet en de wereld is in hyperkleur. Haar zintuigen worden door de chemische stroomstoot in haar bloed tot het uiterste versterkt. Het geluid van Jims ademhaling, onregelmatig en diep, is niet langer een achtergrondgeluid maar een complexe symfonie die haar oren vult. Zijn huid, waar ze met haar vingertoppen over glijdt, is een landschap van warmte en leven, elke porie een krater, elke spier een heuvel. De cocaïne pompt door haar systeem als een brandstof voor de goden, en ze voelt zich onoverwinnelijk, onaantastbaar. Samen zijn ze een supernova in deze donkere, stille kamer, immuun voor de wetten van de zwaartekracht en de gevolgen van morgen. Niets of niemand kan hen nu nog deren.
Maar het is een leugen. Een prachtige, verleidelijke leugen.
Ergens, diep in de kelders van haar bewustzijn, waar de drugs nog geen toegang heeft gevonden, blijft een klein, ijskoud stemmetje fluisteren. Het is haar eigen stem, de stem van de vrouw die met een missie naar Parijs kwam. Het is een waarschuwing. Een herinnering aan het doel dat nu in de nevelen van lust en chemische euforie dreigt te verdwijnen. Dit is niet waarom je hier bent, fluistert de stem. Je bent hier om hem te redden, niet om samen met hem te verdrinken. Ze probeert het te negeren, het te smoren onder het gewicht van zijn lichaam, het weg te kussen met de druk van haar lippen. Maar het laat haar niet los. Het is een splinter onder haar nagel, een dissonante noot in hun perfecte, destructieve harmonie.
Maar de tijd om na te denken is een luxe die ze niet meer bezit. Elk rationeel protest wordt weggevaagd door de pure, onstuitbare kracht van zijn verlangen. Jim trekt haar naar zich toe, een beweging die zowel bezitterig als wanhopig is. Hij neemt haar hand, niet zachtjes, maar dwingend, en legt die op zijn borst. Zijn huid is gladgeschoren, strak gespannen over zijn harde spieren, en straalt een koortsachtige hitte uit. Uit de krachtige aanraking van zijn handen die haar lichaam verkennen en de ongeduldige, bijna ruwe manier waarop zijn vingers aan de zoom van haar T-shirt beginnen te pulken, spreekt een alles verterende noodzaak.
Hij grinnikt zachtjes, een lage, hese klank diep in zijn keel. "Ik wil je uitkleden," fluistert hij, en de woorden zijn geen verzoek, maar een statement. Langzaam, bijna tergend, trekt hij haar T-shirt omhoog. Wanneer haar bovenlichaam is ontbloot, haar beha al ergens in de schemering van de kamer is verdwenen, gaat zijn gegrinnik over in een goedkeurend, dierlijk gekreun. Zijn ogen, donker en diep als een nachtelijke hemel, verslinden de aanblik van haar zachte, bleke rondingen in het gedempte licht. "Je bent zo verdomd mooi," fluistert hij, en er ligt een warme, brandende gloed in zijn blik, een vuur dat haar het gevoel geeft dat ze de enige, de meest begeerde vrouw op aarde is. Een golf van pure, onversneden opwinding giert door haar lijf, zo krachtig dat ze het gevoel heeft de controle te verliezen, niet langer in staat om voor zichzelf in te staan. Haar lichaam voelt licht, gewichtloos, alsof het zweeft op de golven van de drugs en de lust. Overal waar zijn vingers haar aanraken, lijkt hij een spoor van elektrisch vuur achter te laten, haar huid sissend onder zijn aanraking.
"Laten we met vuur spelen," ademt hij tegen haar nek. In een vlotte, vloeiende beweging trekt hij haar jeans naar beneden, de ruwe stof glijdt over haar benen en laat ze naakt en kwetsbaar achter. Alleen een klein, wit slipje blijft over, een laatste, fragiele barrière. Zonder pardon, zonder aarzeling, haakt hij zijn vingers in de delicate stof en met een korte, scherpe ruk scheurt hij het aan stukken. De handeling is bruut, een daad van pure overmacht, en het ontbloot haar intiemste plek. Hij kijkt, niet met lust alleen, maar met een ademloos, bijna pijnlijk ontzag dat een diepe rilling door haar heen stuurt. Zijn neusvleugels trillen, zijn ademhaling stokt, en zijn blik blijft gefixeerd op haar naakte lichaam, alsof hij een heiligdom aanschouwt.
Marleen, bevrijd van alle remmingen, schurkt loom en uitdagend tegen hem aan. Meer dan ooit lijkt ze op een kat, sensueel en onvoorspelbaar, terwijl ze haar nagels traag en met lichte druk over de huid van zijn borst laat zwerven. Hij trekt haar bovenop zich, hun lichamen klappen tegen elkaar met een zachte, vlezige klank. Hij begint haar te kussen, verwoed, en duwt zijn tong diep tussen haar lippen. Haar tong antwoordt onmiddellijk en draait trage, diepe, bezitterige cirkels in zijn mond. Terwijl hun lippen en tongen een razende dans uitvoeren, glijdt haar hand omlaag, tussen hun zwetende, verhitte lichamen. Haar vingers sluiten zich om zijn stijve, gloeiende paal, en ze begint hem te kneden.
"Hoe...?" klinkt zijn stem, gebroken en nauwelijks verstaanbaar, verstikt door de allesoverheersende begeerte die bezit van hem heeft genomen.
"Wat wil je weten, liefste?" fluistert ze, haar adem heet tegen zijn oor. Ze gaat met haar tong over zijn gezwollen lippen. Haar ademhaling wordt oppervlakkig, een reeks snelle, hijgende pufjes, wanneer zijn hand een van haar borsten vastgrijpt en zijn duim haar harde, roze tepel vindt. Golven van puur, onversneden genot stromen door haar lichaam. Elke zenuw staat in brand. Door de drugs wordt haar verlangen niet gestild, maar juist exponentieel groter, een bodemloze put die nooit gevuld kan worden. Ze wil niet dat dit gevoel ooit stopt, ze wil erin verdrinken.
"Ik wil weten hoe je..." begint hij opnieuw, maar de woorden lossen op in een kreun.
"Wat bedoel je?" daagt ze hem uit, haar stem een verleidelijk gesis. Ze spreidt haar benen en schuift langzaam over hem heen, de punt van zijn erectie plagend tegen haar natte ingang. Ze begint te bewegen, tergend, ondraaglijk langzaam, een millimeter per keer.
"Ik weet niet..." stamelt hij, zijn ogen gesloten in een mix van extase en kwelling.
Zachtjes draait ze met haar heupen, een kleine, suggestieve cirkel, en hete vonken schieten door haar heen, van haar kern tot in haar vingertoppen. Ze staat in vuur en vlam, haar hele lichaam brandt van binnenuit. Kreunend gooit ze haar hoofd achterover.
"Kijk me aan," gromt hij, een bevel dat geen tegenspraak duldt. Marleen gehoorzaamt onmiddellijk en haar ogen ontmoeten zijn hongerige, bezeten blik. Neus aan neus, hun adem vermengt zich, bewegen ze langzaam, elk een gekoesterd moment dat brandt van ingehouden verlangen. Dit is geen ruig, haastig geneuk, maar een daad van tedere, destructieve liefde. Een ritueel waarbij ze elkaar het gevoel geven met elkaar verbonden te zijn op een niveau dat ze voorheen nooit voor mogelijk hadden gehouden, een samensmelting van zielen in een hellevuur.
Hijgend vraagt ze, de woorden een test, een bekentenis: "Denk je dat we dit zo graag willen doen, juist omdat we het niet zouden moeten doen?"
"Maakt het iets uit?" antwoordt hij, en in die vier woorden ligt de totale overgave aan hun gedeelde ondergang.
Zijn handen masseren haar billen, kneden het zachte vlees en leiden haar op en neer over zijn schacht. Het gevoel is zalig, ondraaglijk. Marleen opent haar mond in een geluidloze kreet, haar hoofd tolt. Ze glijdt weg in een eindeloze zee van pure extase en is niet langer in staat iets te zeggen. Ze kan alleen nog maar voelen. Dan, voor de duur van een hartslag, beleeft ze een moment van ijskoude helderheid. Een flits die de roes doorbreekt en haar met de kracht van een vuistslag waarschuwt dat dit volledig, onherroepelijk fout is. Net op dat moment, alsof hij haar ontsnappingspoging voelt, pakt Jim haar heupen met beide handen vast, zijn vingers als klauwen in haar vlees, en stoot hij zijn pik met alle macht diep, diep naar binnen.
Marleens hoofd ontploft. Het heldere moment verbrijzelt in een miljoen stukjes. Ze laat zich weer meesleuren door de onstuitbare stroom van emoties en drugs. Oh god, oh god, wat voelt dit zo verdomd geweldig. En terwijl ze haar nagels diep in het vlees van zijn schouders drukt, heeft ze heel even het gevoel dat de tijd stilstaat, dat dit moment de enige realiteit is.
"Dat tijdreizen van je," mompelt Jim, zijn stem schor van de inspanning.
"Hmmm," is het enige wat ze kan uitbrengen. Ze beweegt haar lichaam op hem, niet langer tergend langzaam, maar met de vloeibare, heupwiegende gratie van een extatische danseres.
"Kan ik dat ook?" vraagt hij.
"Jaaa..." ademt ze uit, "als je met me meegaat." Vanbinnen maken emoties zich los die ze zo lang heeft onderdrukt, een vloedgolf van liefde, verdriet en bezitsdrang.
"Jij en ik... Voor altijd samen," fluistert hij, en als verdoofd ondergaat ze alles, zijn woorden de ultieme drug.
"Je wordt de grootste rockster aller tijden," belooft ze, en de macht die ze op dit moment over haar idool uitoefent, het gevoel dat ze zijn lot in haar handen houdt, is het meest opwindende, erotische gevoel dat ze ooit heeft gekend.
“Wij tweetjes." Ze smelten samen in een woeste overgave, een seksuele koortsachtigheid die alle grenzen overschrijdt. Ze ziet alleen nog Jim; alles om haar heen, de kamer, de stad, de hele wereld, vervaagt tot een betekenisloze achtergrond.
Een hand komt langs haar zij omhoog, zijn vingers glijden over haar ribben, en hij legt hem om haar keel, zijn duim rustend in het kuiltje aan de basis van haar hals. Hij knijpt niet, maar de suggestie van geweld, van totale controle, is onmiskenbaar. Hij heeft een blik in zijn ogen, donker en gevaarlijk, die haar hart een slag doet overslaan. Dan verliezen ze allebei de laatste restjes controle. Marleen plaatst haar handen op zijn borstkas en duwt zich iets omhoog. Hun blikken laten elkaar geen moment los terwijl ze zijn pik diep in haar begraven houdt. Onbedwingbaar begint ze te jammeren, hoge, dierlijke klanken van extase. Hij pakt haar bij de heupen, tilt haar op en laat haar weer neerkomen, haar hevig en diep neukend. Het is een obsessief, bezeten liefdesspel, niet langer gericht op tederheid, maar enkel op het vervullen van elkaars onverzadigbare, destructieve behoefte. Marleen kromt haar rug als een boog en gooit haar hoofd ver achterover, haar haren zwiepen over zijn buik. Met een fantastische, allesverscheurende explosie van genot komt ze klaar. Haar lichaam schokt en trilt oncontroleerbaar, en ze klemt haar dijen als een bankschroef om die van hem. Op hetzelfde moment voelt ze hem verstijven, hoort ze hem een grommende kreet slaken, en bijt hij hard in haar tepel terwijl hij zich heet en pulserend in haar leegt.
Uitgeput, trillend en bezweet, storten ze op elkaar neer. De stilte die volgt is even oorverdovend als de storm die eraan voorafging. Terwijl de eerste, manische golf van de roes plaatsmaakt voor een meer melancholische gloed, laat ze haar hoofd tegen zijn borstkas rusten. Ze hoort het gedempte, versnelde bonken van zijn hart, een op hol geslagen metronoom die hun ondergang telt. De realiteit van hun naaktheid, van de situatie, dringt zich met een plotselinge, onthutsende helderheid aan haar op. "Jim," fluistert ze, de woorden bijna onhoorbaar tegen de huid van zijn borst. "Wat als dit het is? Wat als dit echt het einde is?"
Jim lacht zacht, een geluid zonder vreugde. Het is een holle, melancholische klank die door de stille kamer echoot en de broze magie van het moment verbrijzelt. Het is de lach van iemand die de grap al kent en weet dat de clou tragisch is. Hij streelt langzaam over haar rug, zijn aanraking peinzend. "Dan is het een prachtig einde, toch?" zegt hij, zijn stem dromerig. "Alles in vuur en vlam. Een laatste, grote explosie. Beter dan langzaam uitdoven, niet?" Zijn woorden doen haar rillen, maar ditmaal is het niet van genot. Het is een diepe, existentiële kou, een plotselinge, verlammende angst. Dit is geen poëzie meer; dit is een doodswens. Ze tilt haar hoofd met een ruk op en dwingt zichzelf hem aan te kijken. Zijn ogen glanzen in het schemerdonker, de pupillen groot en onpeilbaar. Ze zijn gevuld met iets wat ze alleen maar kan omschrijven als een serene waanzin, de blik van een gevallen engel die zijn eigen hel omarmd heeft.
"Het hoeft niet zo te eindigen," zegt ze, en haar stem is breekbaar als glas, maar de woorden hebben een kern van staal. Ze vecht nu niet alleen voor hem, maar ook voor het kleine stukje hoop dat in haar nog niet vernietigd is. "Je kunt veranderen. We kunnen hieruit komen. Het is niet te laat, Jim."
Een vleugje verdriet trekt over zijn gezicht. Hij strekt zijn hand uit en strijkt teder een verwarde lok haar uit haar bezwete gezicht. Zijn aanraking is een contradictie: oneindig zacht, maar met de finaliteit van een afscheid. "Misschien, Leen," zegt hij zacht, en het gebruik van haar koosnaam is als een dolksteek in haar hart. "Misschien is dit gewoon wie ik ben. Een komeet. Bestemd om op te branden." Zijn woorden snijden door de laatste flarden van haar high, de waarheid ervan is verwoestender dan welke drug dan ook. Ze openen een afgrond onder haar voeten. Maar voordat ze kan reageren, voordat ze kan schreeuwen of huilen, trekt hij haar opnieuw naar zich toe. Zijn mond vindt de hare, en dit keer is de kus anders. Wanhopig. Een poging om de woorden die zojuist zijn uitgesproken uit te wissen, om de vreselijke waarheid te begraven onder een nieuwe laag zintuiglijke overdaad. Ze voelen elkaar, intens, op een manier die alle woorden overbodig maakt. Het is een zwijgende overeenkomst om de realiteit nog heel even buiten de deur te houden.
De nacht verstrijkt in een roes van verhitte lichamen, van gefluisterde beloftes en stille wanhoop. Maar de waarschuwing in Marleens hoofd blijft hangen, als de echo van een kerkklok na de laatste slag. Dit is niet alleen passie; dit is een dans op de rand van de afgrond. En terwijl ze zich aan hem vastklampt, de man die ze dacht te kunnen redden, weet ze met een verschrikkelijke zekerheid dat Jim niet alleen gevaarlijk dicht bij de rand staat; hij heeft zijn tenen er al overheen en staart met een verleidelijke glimlach de diepte in. En hij trekt haar met zich mee.
De stilte die na de storm volgt is zwaar en kleverig, even verstikkend als de passie die eraan voorafging. Marleen ligt boven op Jim, haar ledematen voelen als lood, haar geest een troebele poel van restanten genot, chemische mist en een opkomende, naamloze droefheid. De lucht in de kamer is dik van de geur van zweet, seks en de vage, ranzige walm van opgedroogde whisky. Jims hartslag, nu trager, bonkt als een doffe trom tegen haar borst. Ze drijft in een niemandsland, te uitgeput om te bewegen, te verdoofd om helder te denken, elk gevoel gedempt door de naschokken van hun gezamenlijke explosie. Ze is zich vaag bewust van de plakkerige koelte van het van de ranzige zetel waar ze in liggen, van de pijnlijke afdruk van haar eigen nagels in Jims vlees.
Dan, een geluid. Scherp en vreemd. Een harde, splinterende kraak die niet thuishoort in hun donkere, intieme cocon. Het is het geluid van een slot dat het begeeft, van hout dat versplintert onder bruut geweld. Voordat hun benevelde hersenen het geluid kunnen plaatsen, wordt de deur van de lounge met een explosieve klap tegen de muur gesmeten. Een hard, onbarmhartig licht uit de gang snijdt als een mes door de duisternis, en legt hun naakte, verstrengelde lichamen genadeloos bloot. In de deuropening staat een silhouet, een furie omlijst door het felle licht, haar ademhaling een reeks zware, hijgende stoten. Haar haren zijn een wilde, rode chaos rond een gezicht dat vertrokken is tot een masker van pure razernij.
Het is Barbara.
Haar ogen, twee brandende gaten in haar bleke gezicht, schieten door de kamer en registeren de wanorde, de lege glazen, de verscheurde resten van een wit slipje op de vloer, en landen dan, met de verwoestende impact van een meteoriet, op het tafereel in de zetel.
"JIM!!!" Haar gil is snerpend, onmenselijk hoog, als het geluid van scheurend metaal. Het doorboort de zware stilte en Marleens verdovende roes met de pijn van duizend naalden. In een fractie van een seconde is de warmte van de lust verdwenen, vervangen door een ijskoude, verlammende schok. Barbara’s blik verschuift, haar haat focust zich nu volledig op Marleen. Haar blik is zo vol venijn, zo vol diepe, moordzuchtige minachting, dat Marleen het gevoel heeft dat ze fysiek wordt geraakt. Dan spuugt Barbara de woorden: "Vuile slet! HOE DURF JE!" Haar stem slaat over van de woede. "Jim is van MIJ! Hoor je me? VAN MIJ!!!" De woorden hameren op Marleen in. Haar wereld kantelt. De schaamte is een hete, misselijkmakende golf die opstijgt vanuit haar maag. De roes, de tederheid, de gedeelde waanzin – alles lost op in een witte ruis van pure, dierlijke paniek. Ze schiet overeind in een onhandige, struikelende beweging. Haar naaktheid voelt plotseling niet meer sensueel, maar obsceen, vernederend. Met wild graaiende handen grist ze haar broek en T-shirt van de grond, de ruwe stof van de jeans schuurt pijnlijk langs haar gevoelige huid. Ze kijkt niet meer om. Ze wil niet meer zien, niet meer horen. Ze moet hier weg, nu.
Ze snelt de kamer uit, langs de versteende, woedende gestalte van Barbara, wier hele lichaam trilt van ingehouden geweld. Terwijl ze de gang op rent, haar hart bonkend in haar keel, voelt ze in de zak van haar broek. Haar vingers sluiten zich om het vertrouwde, zware gewicht van haar amulet. Ze haalt het eruit, het koele metaal is een anker in de chaos. Ze hoort een woedende kreet achter zich, gevolgd door de scherpe, versplinterende klank van glas dat tegen een muur verbrijzelt. Zonder te stoppen, zonder om te kijken, klemt ze het amulet in haar handpalm en prevelt ze de woorden die haar enige redding zijn. "SATOR OPERA TENET AREPO ROTAS." De oude, Latijnse klanken rollen als een wanhopig gebed over haar lippen, een reddingsboei in een zee van vuur.
De laatste echo van het brekende glas hangt nog in de lucht als de wereld om haar heen wordt weggerukt. Het is geen zachte overgang, maar een brutale, gewelddadige ruk, alsof een reusachtige, onzichtbare hand haar uit de tijdlijn plukt. De gang vervormt, de kleuren van de muren en de lichten aan het plafond strekken zich uit tot lange, bloedende strepen. Geluiden worden uitgerekt en vertraagd tot een demonisch gebrul. Haar lichaam voelt alsof het binnenstebuiten wordt gekeerd, en met een laatste, misselijkmakende schok wordt ze de toekomst in gekatapulteerd, weg van de chaos, de schaamte en de man die haar bijna had vernietigd.
Parijs, 2 juli 1971
* NIEUWSFLITS *
Jim Morrison, leadzanger van The Doors, is deze ochtend dood teruggevonden in een club in het centrum van Parijs. Doodsoorzaak is nog niet bekend.
Kerkhof Père Lachaise, Parijs, 2 februari 1992.
De lucht is grijs en bijtend koud. De winter heeft alle kleur uit het landschap gezogen, enkel de sombere tinten van natte steen, verlepte bladeren en donkere, omgewoelde aarde blijven over. Een schrale wind fluistert door de eindeloze lanen van het dodenrijk, en draagt de verre, gedempte kakofonie van het Parijse verkeer met zich mee. De gietijzeren hekken zullen weldra sluiten; de laatste bezoekers haasten zich naar de uitgang. Ze blazen hun adem in witte wolkjes voor zich uit.
Maar één vrouw loopt tegen de stroom in.
Net voor sluitingstijd komt een blonde dame het kerkhof opgelopen. Ze draagt een eenvoudige, wollen winterjas die haar beschermt tegen de kou, maar niet tegen de herinneringen die hier als spoken tussen de graven dwalen. Haar tred is traag, afgemeten, verzwaard door een last die zowel zichtbaar als onzichtbaar is. Zonder op de plattegrond te kijken, navigeert ze feilloos door het labyrint van zerken en mausolea. Ze is hier niet als toerist. Ze is een pelgrim, op weg naar een heiligdom van pijn. Ze houdt halt, niet bij een statig graf, maar bij een plek die is omheind met metalen barrières, een chaotisch eiland in de serene rust van het kerkhof. Het graf van James Douglas Morrison. De steen is bedekt met graffiti, met boodschappen van liefde en wanhoop. Rondom de afzetting liggen verlepte bloemen, lege flessen whisky en handgeschreven gedichten die door de vochtige lucht zijn aangevreten. Een schrijn van aanbidding en verval.
De vrouw staart naar de naam, gebeiteld in de koude steen. Haar gezicht is een onbewogen masker, maar binnenin haar woedt een storm die de jaren niet hebben kunnen stillen. Ze buigt haar hoofd, haar blonde haren vallen als een sluier voor haar gezicht. En dan, in de bijtende kou, beginnen de tranen te rollen. Heet en stil vallen ze op haar wangen, een stille, zoute rivier van een verdriet dat al die tijd in haar heeft gesluimerd. Het is geen luid, hysterisch snikken, maar een diep, schokkend huilen dat vanuit de kern van haar wezen komt, een fysieke manifestatie van een spijt die te groot is voor woorden. Haar lippen trillen als ze de stilte verbreekt in een schorre, gebroken fluistering. "Sorry, Jim... Sorry dat ik je dit aangedaan heb." Een snik ontsnapt haar. "Ik had beter moeten weten. Ik was zo naïef, zo... verblind. Ik had me niet mogen moeien met jullie leventje, met de loop van de dingen." Ze sluit haar ogen. De beelden van die laatste nacht branden nog steeds op haar netvlies. "Misschien... misschien had je dan nu nog geleefd." De onuitgesproken vraag die haar al die jaren heeft achtervolgd wordt eindelijk uitgesproken in het aangezicht van zijn eeuwige stilte.
Ze ademt diep in, de koude lucht vult haar longen, en met een oneindig tedere beweging legt ze haar hand op de bolling van haar buik, die duidelijk zichtbaar is onder de dikke stof van haar jas. De warmte van haar eigen lichaam, het leven dat ze draagt, vormt een schril contrast met de ijskoude steen voor haar. "Ik zal goed voor onze dochter zorgen," vervolgt ze, en haar stem is nu iets steviger, vervuld van een nieuwe, onwrikbare vastberadenheid. "Dat beloof ik je. Ze zal weten wie haar vader was. De dichter, de artiest... niet de mythe." Een laatste traan rolt over haar wang en valt op haar hand. "Ik ga haar Marie noemen."
Dan reikt ze in de zak van haar jas. Haar vingers sluiten zich om een klein, koud metalen voorwerp. Ze haalt het amulet tevoorschijn, het symbool van haar macht, haar geheim en haar grootste fout. Het glinstert dof in het falende licht van de winterdag. Ze houdt het even vast, het vertrouwde gewicht in haar handpalm. Een laatste verleiding om de tijd terug te draaien, om alles anders te doen, flitst door haar heen, maar ze duwt de gedachte resoluut weg. Die deur is voor altijd gesloten. Met een zucht die een wolk van witte damp vormt, buigt ze zich voorover en legt ze het amulet voorzichtig op het graf, naast een half opgebrande kaars en een verweerde foto. Het is een offer. Een overgave.
"Deze heb ik niet meer nodig," fluistert ze. "Mijn reizen zijn voorbij. Hopelijk... hopelijk kan jij hem gebruiken, waar je ook bent." Ze blijft nog een moment staan, haar hand rust op haar buik. Als een laatste, stille groet. Dan richt ze zich op, haar schouders iets rechter dan voorheen. Een deel van de last is hier achtergebleven, bij hem. Ze draait zich om, zonder nog een keer om te kijken, en loopt met vaste, beheerste passen weg. Haar knarsende voetstappen op het gravel is het enige geluid. Ze loopt niet weg van het verleden, maar naar de toekomst die in haar groeit.
Het amulet op het graf van Jim Morrison, begint te trillen. Een zachte, pulserende gloed ontwaakt in het hart van het metaal, alsof een slapend hart na decennia van rust plotseling weer begint te kloppen. Het is geen warm, geel licht, maar een onwezenlijk, kobaltblauw schijnsel dat van binnenuit komt en de gegraveerde symbolen op het amulet verlicht. Tegelijkertijd stijgt er een diepe, resonerende bromtoon op, niet luid, maar voelbaar in de lucht, een geluid dat de atomen rondom het graf lijkt te doen vibreren. De blauwe gloed intensiveert, en met een zacht, sissend geluid ontspruit de eerste vlam. Het is een kleine, dansende tong van kobaltblauw vuur, die zich van het metaal losmaakt en likt aan de koude avondlucht. Het vuur is anders dan elk ander vuur. Het straalt geen hitte uit, maar een intense, vibrerende energie. Het verteert de zuurstof niet, het lijkt te voeden op iets anders, iets onzichtbaars. De verlepte bloemblaadjes naast het amulet vatten geen vlam; ze verpulveren tot een fijn, grijs as dat onmiddellijk wordt weggeblazen door de wind. Een stukje plastic van een verweerde foto smelt niet, maar lost op, vervormt en verdwijnt als suiker in heet water. De vlammen, nu talrijker, verspreiden zich over het oppervlak van het amulet en omhullen het volledig in een mantel van dansend, blauw licht. De bromtoon zwelt aan tot een hoog, snerpend, bijna muzikaal geluid. Het amulet, nu een miniatuur-zon van koud vuur, begint de steen van het graf zelf aan te tasten. De steen begint niet te barsten of te blakeren. In plaats daarvan wordt hij doorschijnend, gloeiend met hetzelfde etherische, blauwe licht. De gegraveerde letters van James Douglas Morrison lichten één voor één op, als een macaber neonbord dat wordt aangezet. De moleculaire structuur van de steen lijkt te bezwijken, de harde materie geeft haar geheimen prijs. Direct onder het amulet begint een perfect cirkelvormig gat te ontstaan. De randen zijn niet gekarteld of verkoold, maar volmaakt glad en gecauteriseerd, alsof ze met een onvoorstelbare precisie zijn uitgesneden. De steen breekt niet; hij dematerialiseert. Deeltje voor deeltje lost het graniet op in een zucht van blauwe, lichtgevende damp die onmiddellijk vervliegt in de nacht. Langzaam, onstuitbaar, zakt het brandende amulet door de opening die het zelf creëert. Het blauwe vuur snijdt een perfecte tunnel door de dikke zerk en bereikt de aarde eronder. De vochtige, donkere grond biedt geen weerstand. Wortels van naburige bomen, taai en eeuwenoud, verdwijnen in een flits van blauw licht nog voor de vlammen hen raken. Laag na laag wordt de aarde opzij geschild, niet verbrand, maar simpelweg uit de weg geruimd, en het blauwe licht schijnt dieper en dieper de duisternis in, een zoeklicht naar het hart van het graf.
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10