Door: Keith
Datum: 10-06-2025 | Cijfer: 9.7 | Gelezen: 3183
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 49 minuten | Lezers Online: 1
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 49 minuten | Lezers Online: 1
Vervolg op: Mini - 368
Bij Joline aangekomen werd ik enthousiast begroet door Mocca. Ik knielde even bij hem neer en aaide hem. “Zo, mooie hond. Heb jij je een beetje gedragen toen ik weg was?” Joline antwoordde. “Best wel. Hij heeft keurig, zonder lijn meegelopen tijdens de wandeling. En de paarden vindt hij nu ook prima en vice versa. Hij is niet bang voor ze en de paarden niet voor hem. Alleen vond hij het niet eerlijk dat de paardjes wél boterhammen kregen en hij niet. Zelda wilde hem ook een snee brood geven, maar dat heb ik maar even verboden.”
“Oei, Mocca… Wat een strenge bazin heb jij.” “Ja, daar weet jij natuurlijk alles van, hé Kees?” De stem van Ingrid klonk plagend. “Breek me de bek niet los, Ingrid. Kan ik, als het zo uitkomt, een keertje bij jou uithuilen?” Haar antwoord was een ijskoud “Nee. Want dan krijg ik ruzie met Joline én met Adri en jij moet weer twee weken in de berging slapen.”
Joline schoot in de lach. “Prima ingeschat, Ingrid! Hoewel twee weken in feite wat kort is.” Ik keek Mocca aan. “Kom voortaan maar op mijn bureau liggen, Mocca. Véél gezelliger. Dan kun je nog eens meelachen met lekkere lompe mannengrappen.” “Kees… Mocca moet opgevoed worden tot een nette hulphond. En geen dier wat meteen begint te kwispelen als hij een lompe mannengrap hoort. Dat kunnen we Hulphond Nederland niet aandoen. En nu er uit. Neem Mocca maar mee, ik kom er zo aan.” Joline keek streng.
“Mocca… Side!”
Het dier kwam overeind en liep netjes naast me mee naar de receptie van het gebouw. Daar zat Chantal. “Hé Kees… Mocht die mooie hond zomaar met jou mee?” Ik knikte. “Joline moest nog wat doen. Komt zo. Nou, dan houden wij jou maar even gezelschap.” “Mag ik hem even aanhalen?” Ik knikte. “Mocca… Kóm!” De hond trippelde naar Chantal, die door de knieën ging en hem aaide. De staart ging rustig heen en weer; Mocca vond de aandacht prima.
“Mooi dat hij gewoon zo rustig blijft. De hond van een vriendin van ons, een Golden Retriever, springt meteen tegen je op. Ook blij met de aandacht, maar het dier is té enthousiast. En dan springt er 40 kilo hond tegen je aan… Nog afgezien van het feit dat je kleren meteen onder de blonde haren zitten.” Ik knikte. “Ja, dat lijkt me ook niet zo’n fijne ervaring. Heb je net je ‘simple black dress’ aangetrokken, moet je, na een knuffel van een hond meteen de borstel gaan pakken.”
Mocca draaide zich op z’n rug, duidelijk genietend van de aaitjes van Chantal. “Hoe dan ook: het is een hele brave hond, Kees. Blijft echt keurig naast Joline lopen, zag ik vanmiddag.” “Da’s niet onze verdienste, Chantal. Hij komt van een ander gastgezin af, die hebben hem inderdaad prima opgevoed. Wat dat aangaat hebben Jolien en ik een makkie aan hem.” Ze knikte langzaam terwijl ze bleef aaien. “Dat zal best, Kees, maar het ligt ook aan het karakter van de hond én of je als baasjes consequent bent en blijft. Honden kunnen hun eigenaars net zo tegen elkaar uitspelen als kinderen, heb ik wel eens gehoord.”
“Aan kinderen zijn we nog niet toe, Chantal! Dat merken we wel als het zover is…” Joline stond met Zelda naast ons. “Kom mooie hond en knappe vent… We gaan richting huis! Chantal, heb jij avonddienst?” Die knikte. “Nou, sterkte met de laatste uurtjes meid. En kijk uit voor die lui van DT; voor je het weet hebben ze de startmotor van je auto gemold en bieden ze ‘ridderlijk’ aan om je naar huis te brengen.”
Chantal keek haar aan en zei met een stalen gezicht:
“En jij bent daar in getrapt? Wat ben je toch een stomme muts…” Joline stond met haar mond vol tanden; Zelda en ik schoten in de lach.
“Zo, schoonheid… Nu hoor je het eens van een ander.” Ik stak mijn duim op naar Chantal. “Wij kunnen praten!”
Joline bromde wat onverstaanbaars en zei toen: “Ach, het heeft wat voordelen, zeg maar.” Ze gaf Chantal een knuffel. “Jij mag het zeggen, schat. Fijne avond. Kees: instappen in dat grijze vehikel en gas op de lollie; Joline heeft trek.” Chantal knipoogde. “Prettige avond, Jolien. En Kees. En Zelda. En Mocca.”
Even later reden we op de A15. “Zo Kees… Hoe was het in 020?” Ik bromde: “Druk. En autorijden kunnen ze daar nog steeds niet. De volgende keer dat ik naar Amsterdam moet leen ik wel een YPR-765 van Defensie. Of een CV-90. Wellicht hebben die lui daar wél ontzag voor rupsbanden.”
“Je leent wát?” Zelda leunde naar voren. “Een YPR-765. Pantservoertuig met rupsbanden. 16 ton staal en aluminium, een 25millimeter snelvuurkanon er op en een mitrailleur. Een nogal lomp ding, maar maakt wel indruk op de weg. Ben ik chauffeur op geweest in Bosnië.” Zelda giebelde. “Oh, dat zou ik wel eens willen zien. Bij ‘Wegmisbruikers’ of zo. Zo’n tank die door de stad heen jaagt en een politieauto die er achteraan rijdt. En niks kan doen om ‘m te stoppen…”
“Dat is wel eens gebeurd Zelda. Een militair had in Seedorf, Duitsland, een pantservoertuig van de parkeerplaats op de kazerne gejat en was ermee naar het huis van zijn voormalige vriendinnetje gereden. Het meissie had de verkering uitgemaakt. En daar reed niet één, maar een colonne politieauto’s achteraan. Was een behoorlijk drama, heb ik gehoord.” Wéér giebelde ze. “Gelukkig wonen jullie op de 9e verdieping van een flat. Daar kun je dus niet komen met zo’n ding, stel dat Joline wil scheiden…”
Die draaide zich bliksemsnel om. “Wil jij niet zulke rare ideeën uiten, mevrouw van de A.I.? Wij scheiden? Ja, als één van ons een hartaanval krijgt bij de Bingo in het bejaardentehuis. Dán pas scheiden onze wegen, om een paar jaar later weer bijeen te komen… in de hemel. Hoewel: Kees z’n CV ligt al een paar jaar te branden in de hel. Nou ja, dan ga ik daar ook maar naar toe. Daar zal ik dan wel een ‘warm welkom’ krijgen, kan ik me voorstellen.”
Ze giebelde, Zelda deed mee en ik bromde: “Een warm welkom krijg je zeker, schat. Al was het van je voormalig puistige buurjongen; die moet boeten voor de zonde dat hij zo’n lief, jong meisje heeft gezoend.” Joline zuchtte. “Nou ja, zijn CV was binnen twee minuten in rook opgegaan; jouw CV ligt daar in alle eeuwigheid te fikken, meneer Jonkman. Alle zonden die dáár in staan…”
“Ja, als je dat nou hier in Nederland in een verbrandingsoven gooit, hebben we nooit meer een energiecrisis, Kees.” Zelda klonk pestend. “Mijn CV in de fik om alle problemen in Nederland op te lossen? Echt niet, dames.” “Wat maakt het uit, Kees? Of het nou in de hel ligt te fikken of ergens in de een of andere biomassacentrale…” “Nou dat maakt best wel uit, dames. In stookruimte 13 van de hel heeft Satan zelf er nog lol aan. Ik kan me ten minste voorstellen dat hij elke dag wel een bladzijde uit Kees z’n CV wil lezen en zich dan op de dijen kletst van het lachen omdat Kees weer eens een vrouw-onvriendelijke grap had uitgehaald. En uiteraard dient het als lesmateriaal en naslagwerk voor duveltjes-in-de-dop. Tot in alle eeuwigheid, dames.”
Zelda lachte spottend en Joline zuchtte: “Ik zal straks het ventiel van je ego weer eens openschroeven, Kees. De druk staat over de rode streep op de meter.” Ik keek haar aan en wist meteen dat ik nu geen smerige opmerking moest maken, met Zelda achterin, dus ik zweeg maar even. In Veldhoven zetten we Zelda thuis af en reden door. Nog even boodschappen doen in de supermarkt…
Mocca liep, met zijn hulphondentuigje, aan de lijn mee. Dat mocht van de bedrijfsleider. En Mocca deed het prima. De lijn had ik vast aan de winkelwagen en hij liep er keurig naast. Af en toe wilde hij met z’n snoet richting een gevallen stukje groente of een snipper papier, maar dan werd hij meteen gecorrigeerd door mij. Want ik had de lijn vast en degene die de lijn vast heeft, geeft de commando’s. Niemand anders. Meestal was het voldoende als ik alleen zijn naam noemde. “Mocca…” En dan ging de bruine kop weer omhoog, waarna hij een complimentje kreeg. En soms een brokje.
Bij de vleeswaren kreeg Mocca een compliment van een meneer die achter me stond. “Wat een keurige hond! Ik heb ‘m even geobserveerd, maar… U heeft ‘m prima opgevoed, meneer!” Ik schudde mijn hoofd. “Dank voor het compliment, maar dat is niet onze verdienste. Mocca is een half jaar bij een ander gastgezin in huis geweest; die hebben hem zó opgevoed. En hij is van zichzelf een hele rustige en gehoorzame hond.” De man knikte. “Ik zie het. Ik heb m’n hele leven honden in huis gehad. Meestal Duitse Herders, ook mooie dieren. Maar sinds het overlijden van onze laatste hond, drie jaar terug besloten we om geen hond meer te kopen. Ik was toen zeventig; als we toen een jonge hond hadden gekocht, zou die mij misschien overleven. En ik zie mezelf op m’n tachtigste niet meer samen met een hond over het strand rennen.” Hij glimlachte. “Maar… Als jullie een keer zonder hond weg moeten: ik wil best een keer oppassen, hoor!”
Hij greep in zijn jasje en haalde er een visitekaartje uit. “Je kunt me dan altijd bellen!” Ik las het kaartje: ‘Frans van Straalen’ stond er op. En het adres was een ander appartementencomplex, niet ver bij ons vandaan. Ik keek hem aan. “Dank je wel voor het aanbod… Frans. Mag ik Frans zeggen?” Hij knikte en ik gaf hem een hand. “Kees Jonkman. En die blonde dame die er nu aankomt is mijn echtgenote.”
Joline keek van de een naar de ander. “Ik hoorde het woord ‘blond’. Kees?” Ik grinnikte. “Mijn lieve echtgenote is nogal gevoelig voor dat woord. Mag ik je voorstellen aan Frans van Straalen, schat?” Ze gaven elkaar ook een hand. “Joline Jonkman. En mag ik weten in welke context het woord ‘blond’ viel, lieve echtgenoot? Nú graag.” “Niks aan de hand, meid. Ik zei: ‘en die blonde dame die er nu aankomt, is mijn echtgenote’. Verder niets.”
“Hmmm… Je valt me weer mee, Kees.” Ze wendde zich tot Frans. “En vanwaar het gesprek met Kees, meneer?” Hij corrigeerde haar meteen. “Ik heet Frans. En ik maakte je echtgenoot een compliment over de manier waarop hij jullie hond onder appél had.” Joline humde. “Ja, Mocca luistert goed. Nu Kees nog…” Ze knipoogde naar me en Frans lachte. Even stonden we nog over honden te kletsen, toen zei Joline: “Sorry Frans, maar deze diepvriesspullen moeten niet ontdooien. We gaan op huis aan.” Hij knikte en we namen afscheid. Bij de kassa afrekenen, het spul in twee dozen laden en de laatste 900 meter naar huis.
Eenmaal binnen ze ik: “Aardige vent, Joline. Was helemaal verkikkerd op Mocca.” Ze knikte. “Ja. Heb jij z’n handen gezien, Kees?” Ik keek haar aan. “Z’n handen?” Joline knikte. “Meneer Frans is weduwnaar, daar durf ik m’n staart onder te verwedden. Ten eerste had hij een stel éénpersoons kant-en-klaar-maaltijden in zijn karretje en ten tweede droeg hij twee exact dezelfde ringen: één aan de ringvinger van zijn rechterhand, eentje, iets kleiner aan zijn linker pink. Waarschijnlijk de ring van zijn vrouw.” Mijn mond zakte iets open. “Jij moet bij de politie gaan werken, schat.”
Ze lachte spottend. “Jaja… en de hele dag in zo’n donkerblauw met geel uniformpje lopen? Met een riem om die helemaal vol zit met een pistool, pepperspray, gummiknuppel, walkie-talkie, en een bonnenboekje? No thank you.” Ze bleef lachen. “Tenzij dat jij daar enorm opgewonden van wordt, natuurlijk…” Ik keek smerig. “Met jouw observatievermogen is niks mis, lieve echtgenote. Maar vriend Frans bood aan om, als wij Mocca een keer thuis moesten laten om welke reden dan ook, hij best op het dier zou kunnen passen.” Achter twee blauwe ogen werd snel nagedacht.
“Da’s prima, maar dan wil ik eerst weten wie meneer Frans exact is. We leveren Mocca niet zonder meer bij een bijna vreemde vent af. Ondanks dat hij er best wel sympathiek uitzag.” Ik knikte, terwijl ik het eten voor vanavond op het aanrecht zette: aardappelen, doperwtjes uit de vriezer, een varkenslapje en een toetje. “Jij kookt, Kees. Ik kleed me alvast om voor de loopgroep.” Ik knikte. “Prima schat. Even lekker culinair bezig zijn. Over een kwartier is het eten klaar, oké?” Ze knikte, terwijl ze de slaapkamer in liep. Het eten ging er even later een beetje in; beiden aten we een ontbijtbordje, de rest kwam na het lopen wel.
En het lopen deed ik redelijk kalm aan. Geen gekke dingen: een interval-loopje van vier kilometer. Mocca draafde keurig naast Joline mee. De hond had een uitstekende conditie! Hij was ook niet dik, integendeel: onder zijn glanzende vacht kom je zijn ribben prima voelen. En zijn buik hing niet door. Nee, Mocca was geen ‘moddervette Lab’. En na het loopje hijgde hij minder dan sommige leden van de loopgroep! “Goed mensen… Ik heb het redelijk rustig aan gedaan. Ook wel eens prettig voor jullie. Nu lekker naar huis, douchen en op tijd naar bed. Tot volgende week!”
Met nog wat opmerkingen gingen we uit elkaar en liepen Joline, Mocca en ik een licht looppasje richting huis. “Je deed het inderdaad kalm aan, Kees. Hoezo?” “Niet elke training moet dusdanig hard zijn dat mensen helemaal kapot zijn, Joline. Af en toe een soepele training er tussendoor gooien; Beter voor de motivatie.” Bij het uitlaatveld maakten we Mocca los: die moest nog wat kwijt. Een plas en een drol later konden we naar boven. De rest van het eten opwarmen, eten en douchen. Toen nog een uurtje lekker ‘bankhangen’.
Mocca bedelde om aandacht en kwam tegen mijn benen zitten. Z’n koppie ging scheef toen ik gekke geluidjes begon te maken. En daar maakte ik een aantal leuke foto’s van. “Je bent een brave hond, Mocca…” en ik aaide hem onder zijn kin. We waren er achter gekomen dat hij dat prettiger vond dan je hand op zijn kop leggen. Met een hand onder zijn kin bleef hij stil zitten en gingen de ogen al snel half dicht, teken dat hij zich op z’n gemak voelde. Met je hand op zijn kop probeerde hij steeds z’n kop er onder vandaan te halen.
Ik probeerde wat uit en ging op m’n zij op de grond liggen. “Mocca… Down.” Gehoorzaam ging hij liggen, z’n kop naast mijn hoofd. Ik bleef hem aaien en hij draaide zich op z’n rug. Toen ik hem over zijn buik en borst aaide klonk er een tevreden brommetje. “Is dat zo lekker, knul?” “Volgens mij wel, Kees. Hij is helemaal ontspannen. Mooi gezicht. En hij vertrouwt je; anders lag hij zo niet.” Ik stopte met aaien; een poot kwam nogal nadrukkelijk tegen mijn hand aan. En nog een keer. “Hé baas, ga je nog door met aaien of hoe zit dat?”
Ik grinnikte, hervatte mijn bewegingen en de poot zakte weer naar beneden. Stoppen met aaien: poot omhoog. “Je bent een enorme vrijdoos, Mocca!” Joline giebelde. “Maar goed dat Mocca een reu is. Als hij een teefje was geweest, was ik nu ernstig jaloers geworden, Kees.” “Mocca draagt geen korte rokjes, Jolien.” Ik stond rustig op. “Sorry Mocca, het is niet altijd feest in huize Jonkman. Zo dadelijk lig ik toch écht met die blonde schoonheid daar in bed. Niet met jou, hoe lief je ook bent. Mocca: go to bed!” Rustig kwam de hond overeind en trippelde naar Joline toe. Ook die aaide nog even, maar wees toen op de mand. Hij sjokte er heen en plofte er in. Een paar keer draaien en woelen, toen lag hij blijkbaar comfortabel. Wel hield hij ons nog in de gaten; ten slotte weet je als Labrador nooit wanneer er iets te bikken op de grond valt…
“Kom schoonheid. We gaan ons lekkere bedje opzoeken. Morgen weer aan de slag!” Om half tien lagen we in bed. “Dit was wel een héél burgerlijk avondje, Kees”, hoorde ik naast me. “Ja, schoonheid, op dat loopje na klopt dat wel. Worden we oud?” “Weet ik niet. Ik hoop het wel, want dan kan ik van je winnen met de Bingo. Ik hoop dan nog steeds goed met de cijfertjes te zijn.”
Ik bromde wat en zei toen: “Laten we maar gaan slapen. Als jij over cijfertjes begint…”
“Wees blij dat ik het niet over ‘nummertjes’ heb, Kees”, hoorde ik giechelend naast me.
Ik gaf haar een zoen. “Mooie cijfergoeroe van me… Lekker slapen, schat.”
“Ik ben al onderweg, Kees…” Ze gaapte nadrukkelijk.
Woensdagochtend kwam Zelda met een nieuwtje. Voor mij ten minste. “Kees: vanaf volgende week werk ik op maandag en vrijdag thuis.” Ik keek in de binnenspiegel. “Op maandag en vrijdag freewheelen? En wat vindt jouw cheffin daarvan, dame?” Ze giechelde. “Die vindt dat prima. En het scheelt heel veel zweet…” Ik gromde. “Ja, dat zal best. Als ik jouw cheffin was geweest had ik er ook mee ingestemd, mits je dagen thuiswerken op dinsdag en donderdag vielen.” “Om de cheffin van Zelda te zijn mis je toch een paar dingen, Kees”, klonk het droog naast me. “Jaja… pluspunten zeker?” Joline toonde een spottend trekje en Zelda gierde van de lach.
“Ik heb daar niks over te zeggen, Zelda, dus…”
Ze onderbrak me. “En om die sportmomentjes bij DT te compenseren, wil ik graag met jullie loopgroepje meedoen.” Ik zat even met de mond vol tanden. “Zóóó… Dat is lef hebben, mevrouw! Dat loopgroepje maakt meer snelheid dan de rondjes bij DT, denk er aan.” Ze knikte. “Ik heb met Lot en Mar gepraat. Ja, het is pittiger, maar da’s wel goed. Ik wil meer aan m’n conditie werken.” Ik stak een duim op. “Prima, Zelda. Je bent van harte welkom. Dinsdagavond om 19:00 bij het cooperparcours melden bij trainer Jonkman. Mannelijke of vrouwelijke versie, dat maakt niet uit, zweten ga je toch wel.”
En Joline vulde gemeen aan: “En soms wil meneer Jonkman dat zweet er wel eens afspoelen met een loopje door een vijvertje of zo.” Ze trok een gezicht, zag ik in de spiegel. “Ja, dat ken ik wel, geloof ik. Heb ik in Gorinchem wel eens wat over opgevangen…” Ze draaide zich om en aaide Mocca. “Maar jou zal ik wél missen, mooie hond.” “Nou, dan heb ik nieuws voor je: op de dinsdag zie je Mocca dan ’s avonds weer. Op het cooperparcours. Dit mooie bruine brokjesmonster loopt gewoon mee, hoor.” Even daarna reden we de parkeerplaats van DT op en begon de werkdag.
Om tien voor tien begon mijn telefoon lawaai te produceren.
“Developing Technics, met Kees Jonkman, goedemorgen.”
“Goedemorgen meneer Jonkman. U spreekt met Ronald Bakker, ministerie van Volksgezondheid… Meneer Jonkman, als ik goed ben ingelicht, bent u de projectmanager voor het herstel van vijf ziekenhuizen nadat ze zijn opgelicht door de firma Duyvestein uit Amsterdam. Is dat correct?”
“Meneer Bakker, dat is voor 95 procent correct. Ik ben de projectleider. Aan het woord ‘manager’ heb ik een bloedhekel.”
Ik hoorde een lachje. “Begrijp ik. Maar… Bent u in staat om aanstaande vrijdag naar Den Haag te komen om wat zaken door te spreken? Ik wil een vergadering beleggen voor met alle betrokken ziekenhuizen, een paar mensen van het ministerie én DT om alle partijen kennis met elkaar te laten maken en wat afspraken te maken.”
“Dat zou op zich moeten kunnen, meneer Bakker, op één voorwaarde. En die voorwaarde is dat degenen die voor de diverse ziekenhuizen gaan werken, óók bij die vergadering aanwezig zijn. En dat zijn de ingenieurs van mijn team, meneer. Zij doen het ontwerpwerk; ik zit ze alleen maar achter de vodden.”
Even was het stil, toen hoorde ik: “Prima idee. Men moet weten met wie men zaken doet.”
“Ehhh… Meneer Bakker: komt het financiële aspect ook aan bod? Zo ja, dan wil ik graag nóg iemand meenemen, iemand van ons Backoffice die helemaal los kan gaan op de cijfertjes.”
“Ook dat is een goed idee meneer Jonkman. Want er zijn wat mensen hier die nogal kritisch zijn op de kosten van deze operatie.”
“Laat me raden: dat zijn mensen wiens specialisme ‘boekhouding’ is? We hebben daar wat ervaring mee, meneer Bakker. Lui die nogal ver van de werkvloer afstaan en alleen maar kijken of cijfers rood of zwart zijn. En da’s op zich niet erg, dat is hun vak, maar soms komen dat soort lui met ideeën die… Nee, dat ga ik niet zeggen. Laat ik het zó stellen: het zou fijn zijn als ze de vaklui die wij zijn in hun waarde lieten.”
Er klonk een brom aan de andere kant van de verbinding. “Het is hun werk om netjes om te gaan met het geld van de belastingbetaler, meneer Jonkman.”
“Dat klopt en daar ben ik ook fanatiek voorstander van. Alleen hún specialisme is geld; mijn specialisme is techniek. Als ze zich op mijn vakgebied willen wagen, moeten ze wel met steekhoudende argumenten komen, meneer Bakker. ‘Pennywise and poundfoolish’ maakt mij nogal stekelig.”
“Ik zal ze waarschuwen, meneer Jonkman. Dank voor uw tijd; u krijgt een mail van mij waar u moet zijn. Tenminste: mag ik uw mailadres?”
Dat was snel geregeld en even later werd de verbinding verbroken. Een minuut later zei de computer ‘Pinggg’ en ik had een mail met tijd en plaats van de vergadering: 5e verdieping van het ministerie, kamer 504. Uiterlijk 09:50 melden bij de receptie beneden, identiteitsbewijs meenemen. En parkeren in de kelder, mits we de nummerborden zouden doorgeven.
Goed… Vrijdag dus geen Mariëtte voor de Piraten. En wie zou ik meenemen naar Den Haag? Eén van de zussen? Ho, Kees. Da’s Joline d’r afdeling. Eerst maar eens de heren in de groepsruimte informeren, daarna met Jolien overleggen. Ik liep door de tussendeur. “Heren…” Willem keek op. “Oh-oh… Kees kijkt serieus. Wat is er aan de hand?”
“Even aandacht, Piraten. Het tenue voor vrijdag is jasje-dasje. Geen sporttenue. We gaan naar Den Haag, het ministerie van Volksgezondheid. Overleg met wat lui van het ministerie én lui van de diverse ziekenhuizen. Een soort kennismakingssessie. Daarom wil ik jullie allemaal mee hebben. Behalve Henk dan, die mag zich verder gaan verdiepen in de offshore. Hoe laat en waar krijgen jullie nog op de mail. Zorg dat je jezelf goed inleest in de diverse stukken die jullie hebben gekregen, dan slaan we daar geen flater. En Henk: jij bent de enige vertegenwoordiger van de Piraten, dus je moet vijf keer zo goed als normaal je best doen bij Mariëtte.”
Hij keek twijfelend en werd uitgelachen. “In gedachten zal ik heel vaak vloeken op dat ministerie Henk. Dus dat wordt aardig werken aan de pushups. Wie weer kan onze lieftallige fitnessgoeroe mijn gedachten lezen, en dan ben je ervan.” Frits natuurlijk. Henk bromde wat onduidelijks.
“Ik loop nu even naar Joline om te vragen wie wij meekrijgen als ‘financieel expert’ vanuit het backoffice, lui. Daar gaat onze strenge Commandant Backoffice over.” “Doe Charlotte maar, Kees.” Rogier keek me grijnzend aan. “Nee, Margot is een betere keuze, Kees.” Gerben stompte Rogier. Ik zuchtte. “Jaja… En wie van de twee zussen het ook zou zijn: een van jullie twee is dan niet meer bij de les. Gaan we niet doen. Dan nog liever mevrouw Hoofd Backoffice zelf…” Een storm van protest volgde. “Jullie horen het zó!” Ik vluchtte de gang op. Die hadden wat om over te kibbelen. Ik liep bij Joline naar binnen. “Hé schat! Kom je weer eens motivatie tanken?” Ik knikte. “Bijna. Even het volgende Joline…”
Snel legde ik uit wat er loos was en eindigde met de vraag: “Ik wil één van jouw medewerksters meenemen als financieel expert, schat. Wie kan ik daarvoor het beste vragen?” Achter twee helblauwe ogen werd snel nagedacht. “Marion natuurlijk. Die is sowieso goed op de hoogte van de financiële consequenties voor het ziekenhuis in Nijmegen, en kan dat waarschijnlijk prima extrapoleren richting de andere ziekenhuizen. Mits jullie haar goed in het plaatje brengen, maar daar hebben jullie nog anderhalve dag de tijd voor.” Ik keek blijkbaar verrast. “Wat is er mis met Marion, Kees?” “Helemaal niks, schat. Maar… het is haar vakgebied niet helemaal.” Lot keek op. “Klets niet, Kees. Marion is op haar vakgebied, inkoop en calculatie, een prima collega die bijzonder goed weet hoe en wat.” En…” Lot begon te gniffelen: “… ze heeft als achtergrond Communicatie gestudeerd, dus ze wéét hoe ze een boodschap moet overbrengen.”
Ik gromde: “Een boodschap… jaja. Het wel een boodschap zijn hoe je een pallet pindakaas vanuit de supermarkt richting huis krijgt.” “Geen flauwe grappen, Kees. Marion wordt het. Deal with it.” Joline keek me recht aan. “Oké. Als jij dat verantwoord vindt…” Ze knikte. “Ze zal je niet teleurstellen. Die meid is ondertussen óók bijzonder goed in de edele kunst der cijfertjes, Kees.” Tijd om te reageren kreeg ik niet. “We gaan wel even naar Marion. Mee jij.”
We liepen naar het naastgelegen bureau. “Marion… Heb je even tijd voor ons?” Die keek op. “Oeps… zware delegatie op bezoek…” Vanuit Fred z’n hoek hoorden we: “Kees is iets lichter dan ik hoor. Zo zwaar is het allemaal niet.” Joline katte: “Nee, dat ga je niet willen, een delegatie van bijna 200 kilo op bezoek!” Maar Fred was niet voor één gat te vangen. “Ben jij de afgelopen tijd 20 kilo aangekomen, Jolien? Dat hou je dan wel érg goed verborgen. Misschien wat meer sporten?” Joline zuchtte en de andere meiden en ik lachten haar uit. “Kom, we gaan wel even naar mijn bureau. Hier word ik alleen maar belachelijk gemaakt. Ga je mee, Marion?” We liepen de deur door. “Marion, ga even zitten…”
Die keek plotseling nogal nerveus. “Is er iets aan de hand? Heb ik iets fout gedaan?” Joline schudde haar hoofd. “Nee, integendeel. Marion, jij hebt jezelf de afgelopen maanden ontpopt als een hele goeie kracht binnen het Backoffice. Een soort vliegende keeper. Als één van ons tijd tekort kwam, ging je helpen. En ondertussen stak je er nog wat van op; qua inkoop en calculatie kun je je nu bijna meten met Gonnie en Denise. En daar zijn wij heel blij mee. Tijd om jou eens een éigen project te geven. Wat zou je ervan zeggen als jij de financiële vrouw bent voor het ziekenhuisproject van de Piraten?”
Even was het stil, toen keek Marion mij aan. “Zou jij dat willen?” “Marion, ik heb een redelijk allround financieel genie nodig. Volgens Joline ben jij dat nu. En als zij dat zegt, is dat zo. Dus: ja, dat zou ik wel willen. En ik zeg niet ‘Ja, ik wil’, anders krijg ik ruzie met je cheffin.” Joline keek me strak aan. “Zeker weten… Majóór! Hoe denk jij er over, Marion?” Die knikte hevig en gilde bijna: “Léuk! Een eigen project, samen met de grootste idioten van DT…”
“Hoho juffie… De grootste idioot van DT zit bij Miranda op kantoor. André heet hij, bijgenaamd Mr. Pindakaas.” De bas van Fred dreunde door de muur. Ik stak mijn hoofd door de deur. “Ik weet dat er met jouw oren niks mis is, makker, maar… we zijn met een serieus gesprek bezig. Even dimmen graag.” Hij zag mijn ogen, knikte en riep: “Sorry Marion! En Jolien.” Het was weer rustig. “Marion, je huidige dingen even overdragen aan Denise. Vanaf vanmiddag ga je je helemaal op die ziekenhuizen storten. Kees… jouw beurt. Breng Marion in het plaatje, zodat ze weet hoe en wat en vrijdag een gloedvolle presentatie in Den Haag kan neerzetten. En nu: er uit allebei en neem Fred ook maar meteen mee; dit meisje heeft ook nog werk liggen.”
“Kom mee, Marion. En Fred.” Ik liep richting Piraten, met een grijnzende Fred en een verblufte Marion achter me aan. In de groepsruimte vroeg ik om aandacht. “Heren… We hebben er twee tijdelijke Piraten bij. Marion en Fred heten ze en zij worden ons financiële en ICT- geweten tijdens dit project. Gelieve geen vuile opmerkingen te maken over pindakaas, anders zijn we in ieder geval Marion meteen kwijt. En Fred kijkt dan hongerig rond naar een boterham die hij met pindakaas kan beleggen. Willen we zijn lieve echtgenote niet aandoen. Marion werd door Joline naar voren geschoven als zijnde geschikt en als mijn meissie dat zegt dan is dat ook zo. Marion, welkom in het Piratennest. En Fred: jij was al vrijwel Piraat, want wij zijn samen getrouwd, maar niettemin ook welkom. Henk, jij bent vanaf gisteren meer met die offshore-dingen bezig bij Miranda en André; mag Marion van jouw bureau gebruikmaken?”
Die knikte. “Ik pak m’n spullen die ik nodig heb wel even, dan kun je op mijn plekje zitten, Marion.” Gerben gniffelde. “Dan heb ik ook eens een leuk uitzicht; zo’n kale kop tegenover me wordt op den duur best saai. En als de zon schijnt heb ik last van de reflectie op jouw hoofd, Henk. Daar vindt de Arbodienst wel wat van.” Marion werd een klein beetje rood en ik besloot om haar wat te helpen. “Meneer van Wiers: u wordt verondersteld tijdens uw werk geconcentreerd naar uw beeldscherm te kijken. Of uw wetenschappelijke calculator. En anders ijverig dingen te noteren op een stuk papier. Doelloos over uw beeldscherm staren richting de kale kop van Henk is not done, en straks naar de lokken van Marion al helemaal niet. Goed begrepen?” Hij knipoogde.
“Zeker, meneer de projectmanager…” “Oei… Nu begeef je je op glad ijs, Gerben! Kijk uit!” Frits begon te lachen en Gerben keek niet-begrijpend. Ik bromde: “Ik ben een beetje allergisch voor de term ‘manager’, Gerben. Niet meer gebruiken.” Hij zag dat ik het meende. “Sorry, Kees.” Na dit dolletje brachten we Marion snel op de hoogte van hoe en wat. Fred wist grotendeels al van de hoed en de rand. En ik eindigde met: “…dus, Marion: vrijdag netjes maar beschaafd uitdossen en dan mag je kiezen met welke Piraat of Piraten je mee wil rijden richting Den Haag.”
“Netjes maar beschaafd…” Marion keek vragend. “Je hebt thuis vast nog wel een oud frivool rokje liggen, juffie. En die blouse die je aanhad op het dak, iets meer dan een jaar geleden.” Fred grijnsde gemeen en Marion snauwde: “Sinds die dag is er maar ééntje die dat bloesje af en toe nog ziet! En die heet André!” “Nou, ik ben vereerd, Marion…” Fred bleef grijnzen. “Had ik toch maar mooi een primeur…”
Marion zuchtte en keek naar mij. “Als dit zo doorgaat, haak ik af, Kees. Ik ben nu al helemaal ‘op’ van al die gevatte opmerkingen en toespelingen hier.” Ik keek onschuldig. “Nou, dan doe je toch gewoon drie blikjes Red Bull in je tasje, aanstaande vrijdag? En dan gaan we na onze meeting in Den Haag wel een coopertestje doen…” Ze keek nu gewoon kwaad. “Náárling!” Fred kwam niet meer bij van het lachen, de rest keek verwonderd. “Sorry lui. Geintje voor insiders. En nee, ik leg het niet uit.”
Marion zuchtte. “Dan doe ik het wel…” En drie minuten later wisten alle piraten hoe ze was afgebeuld door Kees en Joline, die enige keer dat ze met het hardloopclubje van Kees had meegelopen. “Stap maar gewoon bij Rogier en mij in de auto, Marion. Die twee buds daar die redden zich wel. In een lompe modderbak of een grijze Volvo, dat mogen ze zelf uitmaken.” Gerben knikte haar toe. Kortom: er zouden 3 auto’s naar Den Haag rijden: de Mitsubishi van Gerben, mijn Volvo en de Ford van Frits. Ik mailde de nummerborden naar meneer Bakker, zodat we in ieder geval een plekje in de parkeergarage hadden. Ook weer gepiept…
De rest van de dag waren we bijzonder druk met het bestuderen van alle tekeningen van de diverse ziekenhuizen. En Marion en Fred op hun vakgebied: calculatie en IT. Bij nader inzien had ik Marion en Fred op mijn kantoor neergezet; zij konden dan rustig bezig in hun eigen vakgebied, ik kon in de groepsruimte me snel van de één naar de ander bewegen voor vragen of intervisie. En aan het eind van de middag staken we de koppen nog even bij elkaar voor een korte evaluatie, waar ook Marion en Fred bij betrokken werden. Om half vijf stuurde ik iedereen naar huis; ik was zelf ook wel een beetje ‘op’.
Dus reed Joline de Volvo richting Veldhoven en lag ik op de achterbank te dommelen. Zelfs Mocca moest het zonder mijn aandacht stellen, maar die zat daar niet zo mee; Voordat we Gorinchem uit waren lag meneer al achterin de auto te ronken. Vaag hoorde ik Joline nog tegen Zelda zeggen: “Nou, daar zijn we mooi klaar mee, Zelda. Twee van die oh, zo wakkere types achterin. Wie gaat ons nu beschermen als we klemgereden worden door een paar van die lui met hun petje achterstevoren in een Golfje GTI?” Ik was te duf om te reageren; precies op het moment dat je jezelf voelt wegzakken en weet: ‘Als ik nu reageer, ben ik weer helemaal wakker.’ En daar had ik geen zin in…
Bonk! Het geluid van een autodeur. Ik deed m’n ogen open en zag nog nét Zelda weglopen. “Hoi, schoonheid achter het stuur. Je hebt lekker gereden… ik werd pas wakker dan die deur.” Joline knikte. “Mooi. Dan heb je lekker geslapen en dus voldoende rust gehad om je zo dadelijk te wijden aan het koken. Dan kan ik een half uurtje plat gaan. Daarna lekker eten, nog wat studeren en om half tien is het bedtijd, Kees. Hebben we nodig.” Ik knikte. “Goed plan, schat.” Zo ging de avond ook snel voorbij: koken, eten, afwassen, een uurtje bugel spelen, koffie, nog even een boek en om half tien klapte Joline haar laptop dicht. “Zo. En nu lekker naar bed, schatje. Ik denk dat ik binnen vijf minuten slaap. En dat heb ik nodig. Ik neem Mocca even mee naar buiten; als jij nog een beker melk warm maakt…” Een kwartier later lagen we onder het dekbed nog even te knuffelen.
“Oh, Kees… Ik heb Irene gevraagd of zij de verdeling van de Sinterklaas-surprises op zich wil nemen. Morgen gaat er een mail komen: van Irene aan alle leden van de Fabulous Fourteen én Karel, Chantal, Tony en Rob Sr individueel, mét de naam van degene voor wie ze een surprise moeten maken.”
“Ik hoop dat ik voor jou een surprise mag maken, Jolien. Die geef ik je dan wel op jouw ouwe slaapkamertje. Wat dacht je daarvan?” Ik kreeg een stomp retour. “Ja ja ja… De heer Jonkman die mij wel even een surprise geeft op mijn ouwe slaapkamertje… Dat zullen wel een heleboel surprises worden zeker? In een paar salvo’s? Ik dacht het niet, mannetje. En sowieso heeft Irene van mij opdracht gekregen dat de diverse paren niet elkaars donateur zijn. We willen ten slotte wel wat te lachen hebben met de gedichten…”
Ik zuchtte. “Dan hoop ik dat geen van die rooie draken mij als slachtoffer heeft. Zo ja, loop ik wel een blokje om of zo.” Een misprijzend lachje klonk. “Lafaard… Wees blij dat mevrouw van Wijngaarden geen gedicht over jou schrijft.” “Dat zou voor haar wél een erg pittige straf zijn, Joline. Een lofdicht op Kees Jonkman, minimaal 30 coupletten van minstens acht regels per couplet, in sonnetvorm.”
“Dat kan niet, Kees. Een sonnet bevat veertien regels en een redelijk vast format. En waarom 30 coupletten?” Ik zei: “Nou… eentje voor elk levensjaar natuurlijk.” Een zucht klonk. “Het is Sinterklaasavond, Kees. Geen Sinterklaasweekend, ben jij gek… Slapen nu, voor je met nog meer onzin op de proppen komt.”
De donderdag ging als een razende voorbij. De andere heren hadden, in tegenstelling tot Joline en ik, thuis niet stilgezeten. Tijdens de ochtendbespreking kwamen er bij de diverse ziekenhuizen wat lijken uit de kast. Ik inventariseerde een en ander op een whiteboard; en knoopte vervolgens een ‘buddy’ aan de probleemeigenaar vast. Iemand die wat meer sjoege had van de techniek waar het probleem over ging. Het liefst had ik Rogier overal aan gekoppeld, omdat die vent zoveel wist van ziekenhuis-issues, maar dat kon natuurlijk niet.
We zaten het whiteboard te bekijken, toen gooide ik een voorstel in de groep. “Oké lui, dit wordt best een uitdaging. Ik stel het volgende voor: ’s Maandags gaan we naar buiten. Ieder naar z’n eigen ziekenhuis. Dinsdag ook. Woensdag werken we hier. Kunnen we meteen sporten, anders groeien we dicht. Donderdags weer buiten de deur. Vrijdags hier werken; ten slotte kunnen we Mariëtte niet in de steek laten. Onze fitnessgoeroe zou tranen met tuiten huilen als ze de knapste kerels van DT mist.
De dagen dat we hier zijn, inventariseren we het eerste uur waar we tegen aan lopen wat we zelf niet opgelost krijgen. We maken dan een lijstje in welke volgorde we daarnaar gaan kijken. Let wel: dat moeten zaken zijn die jullie zelf, ook als koppel, als probleem zien en waar je niet uit komt. Hetzij technisch, hetzij financieel of een directie die dwars ligt. Daar gaan we dan onze tanden in zetten. En let op: wij zijn de techneuten, de ziekenhuizen zijn klant. Als zij een andere oplossing willen dan de meest ideale: oké. Het is hun toko. Wijs hen eerlijk op de consequenties. Maar: zij bepalen.
Tenzij dat een en ander technisch onmogelijk is of ronduit gevaarlijk. Houden ze dan nog steeds voet bij stuk, dan roep je de hulptroepen in de vorm van mij, Marion als het om de cijfertjes gaat of Fred als het iets IT-achtigs is. Ik blijf niet aan de zijlijn staan roepen; als een van jullie in tijdnood komt: trek aan de bel en ik spring bij. En als het écht uit de klauwen loopt, ren ik naar Theo en vraag om meer capaciteit in de vorm van een collega uit een ander team. Mee eens?” Men knikte.
Alleen Gerben zei: “Kees, de nood moet wel héél hoog zijn voordat jij naar Theo gaat… Ik ben daar niet kapot van.” Ik hoefde niets te zeggen; Willem draaide naar Gerben en zei: “Gerben, we werken hier anders dan bij onze vorige baas. Léér dat nou eens met je eigenwijze kop. Kom je er zelf niet uit, dan vraag je hulp. Hetzij je bud, hetzij Kees, hetzij iemand van een ander team. Verdomme, jij werkt hier langer dan ik; jij zou dat ondertussen toch wel moeten weten!” Hij snauwde het bijna en gromde daarna: “Ja, ja… flikker op met jullie opdrukhobby.” Maar hij pakte er wel vijf.
Ik keek Gerben aan. “Hier heb ik niks aan toe te voegen Gerben.” Die mopperde nog wat, maar uiteindelijk knikte hij. “Oké, oké…” “Goed zo. En anders licht ik Margot wel even in, die kan je ook een prima lesje ‘samenwerking’ geven.” We gniffelden en Gerben trok een gezicht. “Ja, die lesjes ken ik ondertussen. Bevielen prima trouwens, meer zeg ik er niet over.”
Ik sloeg op tafel. “Mooi, dan is dit de werkwijze voor de komende tijd heren. Nu even brainstormen: vanochtend gaan we per buddypaar even aan de slag, vanmiddag wil ik met z’n allen een presentatie in elkaar draaien. Iedereen een korte samenvatting van het ‘eigen’ ziekenhuis, Marion een financieel verhaal en Fred mag wat zinnigs roepen over de IT. Vragen of aanvullingen?” Die waren er niet. “Mooi. Dan haal ik nog een bak koffie voor iedereen en dan doen we net alsof het hier één grote vergaarbak van kennis en kunde is. Als je iets tegenkomt wat voor iedereen van belang zou kunnen zijn: zet het op het whiteboard. Daarvoor hangt dan dit hier.”
Ik liep de gang in, Fred achter me aan. Bij de koffieautomaat keek hij me aan. “Kees, ik had net weer eens een déjà vu. Dit leek verdacht veel op een bevelsuitgifte. Ik miste alleen de omschrijving van de vijand.” Ik grinnikte. “Die is al verslagen, Fred. Duyvestein heette hij. En wellicht zijn er andere vijanden; lieden wiens taak het is om de belastingcenten eerlijk te verdelen en die de hand op de knip willen houden; daar weet ik wel raad mee.” Hij gromde. “Ja, dat heb ik wel eens gehoord, ja. ‘Heeft u een academische graad in de elektrotechniek? Nee? Dan zitten en bek houden.’ Zoiets, Kees?” Ik grijnsde. “Ja, zoiets. Ik geniet altijd van die momentjes, dat weet jij ook.”
Hij snoof. “Bluffer. Jij bent dan alleen maar pissed-off en wil zo’n cijfersmurf uitvloeken en een trap onder zijn hol geven.” “Nee, dat doe ik alleen met oerstomme mitrailleurschutters, dat weet jij ook wel.” Hij keek me lang en verachtelijk aan en gromde: “Ja, dat weet ik nog wel. Lulhannes. Wacht even, Kees. Nog even een bakje thee voor Marion tappen. En als zij het niet wil, kan ik dat theewater nog altijd in je smoel gooien.” “Nee, dat is het privilege voor Jolien, makker.”
Hij grinnikte en vanaf de desk, waar de receptionistes zaten hoorden we Chantal roepen: “Trek jij niet die hele koffieautomaat leeg, meneer van Laar? We kennen je ondertussen een beetje…” Fred legde een vinger op zijn lippen en maakte vervolgens het gebaar dat ik moest doorkletsen. Hij liep achter de koffieautomaat langs, zodat hij de receptie-desk vanaf de achterkant benaderde. Zoals gewoonlijk: doodstil. Ik praatte door over problemen van een computer bij de Piraten en gooide er af en toe een lage grom doorheen om een antwoord van Fred te simuleren.
En na tien seconden hoorde ik een gil, die door de hal galmde. Bingo… Ik liep naar de desk en zag een breed grijnzende Fred en een boze Chantal. “Etter… Kees, hou die maat van je in toom!” Ik grinnikte. “Dan moet je maar geen rotopmerkingen tegen hem maken, Chantal… Heeft hij aan je achterwerk zitten frunniken?” Ze gromde. “Als hij dat gedaan had… Nee, meneer vond het lollig om plotseling naast mijn stoel op te duiken, die lelijke tronie van hem op tien centimeter van m’n gezicht… Ik schrok me kapot!”
“Nou, dan ben je in ieder geval voorbereid als je met je kinderen op de Apenheul plotseling Bokito de gorilla tegenkomt, Chantal.” “Die zit in Blijdorp, Kees. Jij zou toch moeten weten waar je familie woont…” Ze keek pesterig. “Pas je op? Ik ben nog niet zo goed in kickboksen, maar kan best wel aardig overweg met een forse krik, dame.” Ze lachte. “Dat doe jij niet tegen de dame die een hele goeie vriendin is van je vrouw.” “Hmmm, daar zeg je wat. Ik bedenk wel iets.”
“Kom Kees, ondertussen staat die koffie koud te worden.” Fred draaide me om. “En dan worden jouw kerels bloedheet. Hup, mee jij. Dááág, Chantal…” We haalden het blad koffie op en liepen weer terug, langs de receptie van DT, waar Irene bezig was.
“Ireen…?” Ze keek op. “Wat is er. Fred?” “Loop even naar Chantal, bij de ingang. Die heeft misschien wat nazorg nodig.” Ze zuchtte. “Is het weer zover?”
Grinnikend liepen we het Piratenhok binnen en even later was iedereen hard aan het werk. Om half twaalf stonden er drie ‘problemen’ op het whiteboard. En om drie uur waren het er vier. Oké, dat viel mee. Samen werkten we de Powerpoint verder uit en vulden we die aan met met verhaal van Marion en Fred. Om kwart over vier stond de presentatie op twee sticks. Een daarvan verdween in de koffer van Rogier, de ander had ik bij me.
“Risicospreiding. Stel dat ik een ongeval krijg of gewoon pech, dan mag Rogier het verhaal vertellen.” Die keek donker. “En bedankt, hé…” Daarna kwam Gerben nog met een goed idee: “Heren en dame: als we morgen nou eens met de trein gaan? Onzin om met drie auto’s te rijden. De parkeer-ellende in Den Haag… Ik heb het net even opgezocht: 07:30 verzamelen op station Gorinchem, 08:04 station Dordrecht, en dan zijn we om 09:11 op Den Haag Centraal. Vijf minuten lopen van het ministerie. Geen stress, geen file en nog gezellig ook. Doen?” Ik keek blijkbaar nogal twijfelend.
“Niet piepen Kees. Wie weet laten ze jou de loc weer stoken.” Rogier keek gemeen en ik stak mijn vinger op. “Pas op jij!” We knikten. “Goed plan, Gerben! En voor degenen die liever in Dordrecht of Rotterdam instappen: zorg dat je de trein hebt die om 09:11 in Den Haag aankomt.” Kort daarna stapten Joline, Zelda, Mocca en ik in de Volvo richting Veldhoven. Weer eens met de trein… Dat was een aantal jaren geleden…
“Oei, Mocca… Wat een strenge bazin heb jij.” “Ja, daar weet jij natuurlijk alles van, hé Kees?” De stem van Ingrid klonk plagend. “Breek me de bek niet los, Ingrid. Kan ik, als het zo uitkomt, een keertje bij jou uithuilen?” Haar antwoord was een ijskoud “Nee. Want dan krijg ik ruzie met Joline én met Adri en jij moet weer twee weken in de berging slapen.”
Joline schoot in de lach. “Prima ingeschat, Ingrid! Hoewel twee weken in feite wat kort is.” Ik keek Mocca aan. “Kom voortaan maar op mijn bureau liggen, Mocca. Véél gezelliger. Dan kun je nog eens meelachen met lekkere lompe mannengrappen.” “Kees… Mocca moet opgevoed worden tot een nette hulphond. En geen dier wat meteen begint te kwispelen als hij een lompe mannengrap hoort. Dat kunnen we Hulphond Nederland niet aandoen. En nu er uit. Neem Mocca maar mee, ik kom er zo aan.” Joline keek streng.
“Mocca… Side!”
Het dier kwam overeind en liep netjes naast me mee naar de receptie van het gebouw. Daar zat Chantal. “Hé Kees… Mocht die mooie hond zomaar met jou mee?” Ik knikte. “Joline moest nog wat doen. Komt zo. Nou, dan houden wij jou maar even gezelschap.” “Mag ik hem even aanhalen?” Ik knikte. “Mocca… Kóm!” De hond trippelde naar Chantal, die door de knieën ging en hem aaide. De staart ging rustig heen en weer; Mocca vond de aandacht prima.
“Mooi dat hij gewoon zo rustig blijft. De hond van een vriendin van ons, een Golden Retriever, springt meteen tegen je op. Ook blij met de aandacht, maar het dier is té enthousiast. En dan springt er 40 kilo hond tegen je aan… Nog afgezien van het feit dat je kleren meteen onder de blonde haren zitten.” Ik knikte. “Ja, dat lijkt me ook niet zo’n fijne ervaring. Heb je net je ‘simple black dress’ aangetrokken, moet je, na een knuffel van een hond meteen de borstel gaan pakken.”
Mocca draaide zich op z’n rug, duidelijk genietend van de aaitjes van Chantal. “Hoe dan ook: het is een hele brave hond, Kees. Blijft echt keurig naast Joline lopen, zag ik vanmiddag.” “Da’s niet onze verdienste, Chantal. Hij komt van een ander gastgezin af, die hebben hem inderdaad prima opgevoed. Wat dat aangaat hebben Jolien en ik een makkie aan hem.” Ze knikte langzaam terwijl ze bleef aaien. “Dat zal best, Kees, maar het ligt ook aan het karakter van de hond én of je als baasjes consequent bent en blijft. Honden kunnen hun eigenaars net zo tegen elkaar uitspelen als kinderen, heb ik wel eens gehoord.”
“Aan kinderen zijn we nog niet toe, Chantal! Dat merken we wel als het zover is…” Joline stond met Zelda naast ons. “Kom mooie hond en knappe vent… We gaan richting huis! Chantal, heb jij avonddienst?” Die knikte. “Nou, sterkte met de laatste uurtjes meid. En kijk uit voor die lui van DT; voor je het weet hebben ze de startmotor van je auto gemold en bieden ze ‘ridderlijk’ aan om je naar huis te brengen.”
Chantal keek haar aan en zei met een stalen gezicht:
“En jij bent daar in getrapt? Wat ben je toch een stomme muts…” Joline stond met haar mond vol tanden; Zelda en ik schoten in de lach.
“Zo, schoonheid… Nu hoor je het eens van een ander.” Ik stak mijn duim op naar Chantal. “Wij kunnen praten!”
Joline bromde wat onverstaanbaars en zei toen: “Ach, het heeft wat voordelen, zeg maar.” Ze gaf Chantal een knuffel. “Jij mag het zeggen, schat. Fijne avond. Kees: instappen in dat grijze vehikel en gas op de lollie; Joline heeft trek.” Chantal knipoogde. “Prettige avond, Jolien. En Kees. En Zelda. En Mocca.”
Even later reden we op de A15. “Zo Kees… Hoe was het in 020?” Ik bromde: “Druk. En autorijden kunnen ze daar nog steeds niet. De volgende keer dat ik naar Amsterdam moet leen ik wel een YPR-765 van Defensie. Of een CV-90. Wellicht hebben die lui daar wél ontzag voor rupsbanden.”
“Je leent wát?” Zelda leunde naar voren. “Een YPR-765. Pantservoertuig met rupsbanden. 16 ton staal en aluminium, een 25millimeter snelvuurkanon er op en een mitrailleur. Een nogal lomp ding, maar maakt wel indruk op de weg. Ben ik chauffeur op geweest in Bosnië.” Zelda giebelde. “Oh, dat zou ik wel eens willen zien. Bij ‘Wegmisbruikers’ of zo. Zo’n tank die door de stad heen jaagt en een politieauto die er achteraan rijdt. En niks kan doen om ‘m te stoppen…”
“Dat is wel eens gebeurd Zelda. Een militair had in Seedorf, Duitsland, een pantservoertuig van de parkeerplaats op de kazerne gejat en was ermee naar het huis van zijn voormalige vriendinnetje gereden. Het meissie had de verkering uitgemaakt. En daar reed niet één, maar een colonne politieauto’s achteraan. Was een behoorlijk drama, heb ik gehoord.” Wéér giebelde ze. “Gelukkig wonen jullie op de 9e verdieping van een flat. Daar kun je dus niet komen met zo’n ding, stel dat Joline wil scheiden…”
Die draaide zich bliksemsnel om. “Wil jij niet zulke rare ideeën uiten, mevrouw van de A.I.? Wij scheiden? Ja, als één van ons een hartaanval krijgt bij de Bingo in het bejaardentehuis. Dán pas scheiden onze wegen, om een paar jaar later weer bijeen te komen… in de hemel. Hoewel: Kees z’n CV ligt al een paar jaar te branden in de hel. Nou ja, dan ga ik daar ook maar naar toe. Daar zal ik dan wel een ‘warm welkom’ krijgen, kan ik me voorstellen.”
Ze giebelde, Zelda deed mee en ik bromde: “Een warm welkom krijg je zeker, schat. Al was het van je voormalig puistige buurjongen; die moet boeten voor de zonde dat hij zo’n lief, jong meisje heeft gezoend.” Joline zuchtte. “Nou ja, zijn CV was binnen twee minuten in rook opgegaan; jouw CV ligt daar in alle eeuwigheid te fikken, meneer Jonkman. Alle zonden die dáár in staan…”
“Ja, als je dat nou hier in Nederland in een verbrandingsoven gooit, hebben we nooit meer een energiecrisis, Kees.” Zelda klonk pestend. “Mijn CV in de fik om alle problemen in Nederland op te lossen? Echt niet, dames.” “Wat maakt het uit, Kees? Of het nou in de hel ligt te fikken of ergens in de een of andere biomassacentrale…” “Nou dat maakt best wel uit, dames. In stookruimte 13 van de hel heeft Satan zelf er nog lol aan. Ik kan me ten minste voorstellen dat hij elke dag wel een bladzijde uit Kees z’n CV wil lezen en zich dan op de dijen kletst van het lachen omdat Kees weer eens een vrouw-onvriendelijke grap had uitgehaald. En uiteraard dient het als lesmateriaal en naslagwerk voor duveltjes-in-de-dop. Tot in alle eeuwigheid, dames.”
Zelda lachte spottend en Joline zuchtte: “Ik zal straks het ventiel van je ego weer eens openschroeven, Kees. De druk staat over de rode streep op de meter.” Ik keek haar aan en wist meteen dat ik nu geen smerige opmerking moest maken, met Zelda achterin, dus ik zweeg maar even. In Veldhoven zetten we Zelda thuis af en reden door. Nog even boodschappen doen in de supermarkt…
Mocca liep, met zijn hulphondentuigje, aan de lijn mee. Dat mocht van de bedrijfsleider. En Mocca deed het prima. De lijn had ik vast aan de winkelwagen en hij liep er keurig naast. Af en toe wilde hij met z’n snoet richting een gevallen stukje groente of een snipper papier, maar dan werd hij meteen gecorrigeerd door mij. Want ik had de lijn vast en degene die de lijn vast heeft, geeft de commando’s. Niemand anders. Meestal was het voldoende als ik alleen zijn naam noemde. “Mocca…” En dan ging de bruine kop weer omhoog, waarna hij een complimentje kreeg. En soms een brokje.
Bij de vleeswaren kreeg Mocca een compliment van een meneer die achter me stond. “Wat een keurige hond! Ik heb ‘m even geobserveerd, maar… U heeft ‘m prima opgevoed, meneer!” Ik schudde mijn hoofd. “Dank voor het compliment, maar dat is niet onze verdienste. Mocca is een half jaar bij een ander gastgezin in huis geweest; die hebben hem zó opgevoed. En hij is van zichzelf een hele rustige en gehoorzame hond.” De man knikte. “Ik zie het. Ik heb m’n hele leven honden in huis gehad. Meestal Duitse Herders, ook mooie dieren. Maar sinds het overlijden van onze laatste hond, drie jaar terug besloten we om geen hond meer te kopen. Ik was toen zeventig; als we toen een jonge hond hadden gekocht, zou die mij misschien overleven. En ik zie mezelf op m’n tachtigste niet meer samen met een hond over het strand rennen.” Hij glimlachte. “Maar… Als jullie een keer zonder hond weg moeten: ik wil best een keer oppassen, hoor!”
Hij greep in zijn jasje en haalde er een visitekaartje uit. “Je kunt me dan altijd bellen!” Ik las het kaartje: ‘Frans van Straalen’ stond er op. En het adres was een ander appartementencomplex, niet ver bij ons vandaan. Ik keek hem aan. “Dank je wel voor het aanbod… Frans. Mag ik Frans zeggen?” Hij knikte en ik gaf hem een hand. “Kees Jonkman. En die blonde dame die er nu aankomt is mijn echtgenote.”
Joline keek van de een naar de ander. “Ik hoorde het woord ‘blond’. Kees?” Ik grinnikte. “Mijn lieve echtgenote is nogal gevoelig voor dat woord. Mag ik je voorstellen aan Frans van Straalen, schat?” Ze gaven elkaar ook een hand. “Joline Jonkman. En mag ik weten in welke context het woord ‘blond’ viel, lieve echtgenoot? Nú graag.” “Niks aan de hand, meid. Ik zei: ‘en die blonde dame die er nu aankomt, is mijn echtgenote’. Verder niets.”
“Hmmm… Je valt me weer mee, Kees.” Ze wendde zich tot Frans. “En vanwaar het gesprek met Kees, meneer?” Hij corrigeerde haar meteen. “Ik heet Frans. En ik maakte je echtgenoot een compliment over de manier waarop hij jullie hond onder appél had.” Joline humde. “Ja, Mocca luistert goed. Nu Kees nog…” Ze knipoogde naar me en Frans lachte. Even stonden we nog over honden te kletsen, toen zei Joline: “Sorry Frans, maar deze diepvriesspullen moeten niet ontdooien. We gaan op huis aan.” Hij knikte en we namen afscheid. Bij de kassa afrekenen, het spul in twee dozen laden en de laatste 900 meter naar huis.
Eenmaal binnen ze ik: “Aardige vent, Joline. Was helemaal verkikkerd op Mocca.” Ze knikte. “Ja. Heb jij z’n handen gezien, Kees?” Ik keek haar aan. “Z’n handen?” Joline knikte. “Meneer Frans is weduwnaar, daar durf ik m’n staart onder te verwedden. Ten eerste had hij een stel éénpersoons kant-en-klaar-maaltijden in zijn karretje en ten tweede droeg hij twee exact dezelfde ringen: één aan de ringvinger van zijn rechterhand, eentje, iets kleiner aan zijn linker pink. Waarschijnlijk de ring van zijn vrouw.” Mijn mond zakte iets open. “Jij moet bij de politie gaan werken, schat.”
Ze lachte spottend. “Jaja… en de hele dag in zo’n donkerblauw met geel uniformpje lopen? Met een riem om die helemaal vol zit met een pistool, pepperspray, gummiknuppel, walkie-talkie, en een bonnenboekje? No thank you.” Ze bleef lachen. “Tenzij dat jij daar enorm opgewonden van wordt, natuurlijk…” Ik keek smerig. “Met jouw observatievermogen is niks mis, lieve echtgenote. Maar vriend Frans bood aan om, als wij Mocca een keer thuis moesten laten om welke reden dan ook, hij best op het dier zou kunnen passen.” Achter twee blauwe ogen werd snel nagedacht.
“Da’s prima, maar dan wil ik eerst weten wie meneer Frans exact is. We leveren Mocca niet zonder meer bij een bijna vreemde vent af. Ondanks dat hij er best wel sympathiek uitzag.” Ik knikte, terwijl ik het eten voor vanavond op het aanrecht zette: aardappelen, doperwtjes uit de vriezer, een varkenslapje en een toetje. “Jij kookt, Kees. Ik kleed me alvast om voor de loopgroep.” Ik knikte. “Prima schat. Even lekker culinair bezig zijn. Over een kwartier is het eten klaar, oké?” Ze knikte, terwijl ze de slaapkamer in liep. Het eten ging er even later een beetje in; beiden aten we een ontbijtbordje, de rest kwam na het lopen wel.
En het lopen deed ik redelijk kalm aan. Geen gekke dingen: een interval-loopje van vier kilometer. Mocca draafde keurig naast Joline mee. De hond had een uitstekende conditie! Hij was ook niet dik, integendeel: onder zijn glanzende vacht kom je zijn ribben prima voelen. En zijn buik hing niet door. Nee, Mocca was geen ‘moddervette Lab’. En na het loopje hijgde hij minder dan sommige leden van de loopgroep! “Goed mensen… Ik heb het redelijk rustig aan gedaan. Ook wel eens prettig voor jullie. Nu lekker naar huis, douchen en op tijd naar bed. Tot volgende week!”
Met nog wat opmerkingen gingen we uit elkaar en liepen Joline, Mocca en ik een licht looppasje richting huis. “Je deed het inderdaad kalm aan, Kees. Hoezo?” “Niet elke training moet dusdanig hard zijn dat mensen helemaal kapot zijn, Joline. Af en toe een soepele training er tussendoor gooien; Beter voor de motivatie.” Bij het uitlaatveld maakten we Mocca los: die moest nog wat kwijt. Een plas en een drol later konden we naar boven. De rest van het eten opwarmen, eten en douchen. Toen nog een uurtje lekker ‘bankhangen’.
Mocca bedelde om aandacht en kwam tegen mijn benen zitten. Z’n koppie ging scheef toen ik gekke geluidjes begon te maken. En daar maakte ik een aantal leuke foto’s van. “Je bent een brave hond, Mocca…” en ik aaide hem onder zijn kin. We waren er achter gekomen dat hij dat prettiger vond dan je hand op zijn kop leggen. Met een hand onder zijn kin bleef hij stil zitten en gingen de ogen al snel half dicht, teken dat hij zich op z’n gemak voelde. Met je hand op zijn kop probeerde hij steeds z’n kop er onder vandaan te halen.
Ik probeerde wat uit en ging op m’n zij op de grond liggen. “Mocca… Down.” Gehoorzaam ging hij liggen, z’n kop naast mijn hoofd. Ik bleef hem aaien en hij draaide zich op z’n rug. Toen ik hem over zijn buik en borst aaide klonk er een tevreden brommetje. “Is dat zo lekker, knul?” “Volgens mij wel, Kees. Hij is helemaal ontspannen. Mooi gezicht. En hij vertrouwt je; anders lag hij zo niet.” Ik stopte met aaien; een poot kwam nogal nadrukkelijk tegen mijn hand aan. En nog een keer. “Hé baas, ga je nog door met aaien of hoe zit dat?”
Ik grinnikte, hervatte mijn bewegingen en de poot zakte weer naar beneden. Stoppen met aaien: poot omhoog. “Je bent een enorme vrijdoos, Mocca!” Joline giebelde. “Maar goed dat Mocca een reu is. Als hij een teefje was geweest, was ik nu ernstig jaloers geworden, Kees.” “Mocca draagt geen korte rokjes, Jolien.” Ik stond rustig op. “Sorry Mocca, het is niet altijd feest in huize Jonkman. Zo dadelijk lig ik toch écht met die blonde schoonheid daar in bed. Niet met jou, hoe lief je ook bent. Mocca: go to bed!” Rustig kwam de hond overeind en trippelde naar Joline toe. Ook die aaide nog even, maar wees toen op de mand. Hij sjokte er heen en plofte er in. Een paar keer draaien en woelen, toen lag hij blijkbaar comfortabel. Wel hield hij ons nog in de gaten; ten slotte weet je als Labrador nooit wanneer er iets te bikken op de grond valt…
“Kom schoonheid. We gaan ons lekkere bedje opzoeken. Morgen weer aan de slag!” Om half tien lagen we in bed. “Dit was wel een héél burgerlijk avondje, Kees”, hoorde ik naast me. “Ja, schoonheid, op dat loopje na klopt dat wel. Worden we oud?” “Weet ik niet. Ik hoop het wel, want dan kan ik van je winnen met de Bingo. Ik hoop dan nog steeds goed met de cijfertjes te zijn.”
Ik bromde wat en zei toen: “Laten we maar gaan slapen. Als jij over cijfertjes begint…”
“Wees blij dat ik het niet over ‘nummertjes’ heb, Kees”, hoorde ik giechelend naast me.
Ik gaf haar een zoen. “Mooie cijfergoeroe van me… Lekker slapen, schat.”
“Ik ben al onderweg, Kees…” Ze gaapte nadrukkelijk.
Woensdagochtend kwam Zelda met een nieuwtje. Voor mij ten minste. “Kees: vanaf volgende week werk ik op maandag en vrijdag thuis.” Ik keek in de binnenspiegel. “Op maandag en vrijdag freewheelen? En wat vindt jouw cheffin daarvan, dame?” Ze giechelde. “Die vindt dat prima. En het scheelt heel veel zweet…” Ik gromde. “Ja, dat zal best. Als ik jouw cheffin was geweest had ik er ook mee ingestemd, mits je dagen thuiswerken op dinsdag en donderdag vielen.” “Om de cheffin van Zelda te zijn mis je toch een paar dingen, Kees”, klonk het droog naast me. “Jaja… pluspunten zeker?” Joline toonde een spottend trekje en Zelda gierde van de lach.
“Ik heb daar niks over te zeggen, Zelda, dus…”
Ze onderbrak me. “En om die sportmomentjes bij DT te compenseren, wil ik graag met jullie loopgroepje meedoen.” Ik zat even met de mond vol tanden. “Zóóó… Dat is lef hebben, mevrouw! Dat loopgroepje maakt meer snelheid dan de rondjes bij DT, denk er aan.” Ze knikte. “Ik heb met Lot en Mar gepraat. Ja, het is pittiger, maar da’s wel goed. Ik wil meer aan m’n conditie werken.” Ik stak een duim op. “Prima, Zelda. Je bent van harte welkom. Dinsdagavond om 19:00 bij het cooperparcours melden bij trainer Jonkman. Mannelijke of vrouwelijke versie, dat maakt niet uit, zweten ga je toch wel.”
En Joline vulde gemeen aan: “En soms wil meneer Jonkman dat zweet er wel eens afspoelen met een loopje door een vijvertje of zo.” Ze trok een gezicht, zag ik in de spiegel. “Ja, dat ken ik wel, geloof ik. Heb ik in Gorinchem wel eens wat over opgevangen…” Ze draaide zich om en aaide Mocca. “Maar jou zal ik wél missen, mooie hond.” “Nou, dan heb ik nieuws voor je: op de dinsdag zie je Mocca dan ’s avonds weer. Op het cooperparcours. Dit mooie bruine brokjesmonster loopt gewoon mee, hoor.” Even daarna reden we de parkeerplaats van DT op en begon de werkdag.
Om tien voor tien begon mijn telefoon lawaai te produceren.
“Developing Technics, met Kees Jonkman, goedemorgen.”
“Goedemorgen meneer Jonkman. U spreekt met Ronald Bakker, ministerie van Volksgezondheid… Meneer Jonkman, als ik goed ben ingelicht, bent u de projectmanager voor het herstel van vijf ziekenhuizen nadat ze zijn opgelicht door de firma Duyvestein uit Amsterdam. Is dat correct?”
“Meneer Bakker, dat is voor 95 procent correct. Ik ben de projectleider. Aan het woord ‘manager’ heb ik een bloedhekel.”
Ik hoorde een lachje. “Begrijp ik. Maar… Bent u in staat om aanstaande vrijdag naar Den Haag te komen om wat zaken door te spreken? Ik wil een vergadering beleggen voor met alle betrokken ziekenhuizen, een paar mensen van het ministerie én DT om alle partijen kennis met elkaar te laten maken en wat afspraken te maken.”
“Dat zou op zich moeten kunnen, meneer Bakker, op één voorwaarde. En die voorwaarde is dat degenen die voor de diverse ziekenhuizen gaan werken, óók bij die vergadering aanwezig zijn. En dat zijn de ingenieurs van mijn team, meneer. Zij doen het ontwerpwerk; ik zit ze alleen maar achter de vodden.”
Even was het stil, toen hoorde ik: “Prima idee. Men moet weten met wie men zaken doet.”
“Ehhh… Meneer Bakker: komt het financiële aspect ook aan bod? Zo ja, dan wil ik graag nóg iemand meenemen, iemand van ons Backoffice die helemaal los kan gaan op de cijfertjes.”
“Ook dat is een goed idee meneer Jonkman. Want er zijn wat mensen hier die nogal kritisch zijn op de kosten van deze operatie.”
“Laat me raden: dat zijn mensen wiens specialisme ‘boekhouding’ is? We hebben daar wat ervaring mee, meneer Bakker. Lui die nogal ver van de werkvloer afstaan en alleen maar kijken of cijfers rood of zwart zijn. En da’s op zich niet erg, dat is hun vak, maar soms komen dat soort lui met ideeën die… Nee, dat ga ik niet zeggen. Laat ik het zó stellen: het zou fijn zijn als ze de vaklui die wij zijn in hun waarde lieten.”
Er klonk een brom aan de andere kant van de verbinding. “Het is hun werk om netjes om te gaan met het geld van de belastingbetaler, meneer Jonkman.”
“Dat klopt en daar ben ik ook fanatiek voorstander van. Alleen hún specialisme is geld; mijn specialisme is techniek. Als ze zich op mijn vakgebied willen wagen, moeten ze wel met steekhoudende argumenten komen, meneer Bakker. ‘Pennywise and poundfoolish’ maakt mij nogal stekelig.”
“Ik zal ze waarschuwen, meneer Jonkman. Dank voor uw tijd; u krijgt een mail van mij waar u moet zijn. Tenminste: mag ik uw mailadres?”
Dat was snel geregeld en even later werd de verbinding verbroken. Een minuut later zei de computer ‘Pinggg’ en ik had een mail met tijd en plaats van de vergadering: 5e verdieping van het ministerie, kamer 504. Uiterlijk 09:50 melden bij de receptie beneden, identiteitsbewijs meenemen. En parkeren in de kelder, mits we de nummerborden zouden doorgeven.
Goed… Vrijdag dus geen Mariëtte voor de Piraten. En wie zou ik meenemen naar Den Haag? Eén van de zussen? Ho, Kees. Da’s Joline d’r afdeling. Eerst maar eens de heren in de groepsruimte informeren, daarna met Jolien overleggen. Ik liep door de tussendeur. “Heren…” Willem keek op. “Oh-oh… Kees kijkt serieus. Wat is er aan de hand?”
“Even aandacht, Piraten. Het tenue voor vrijdag is jasje-dasje. Geen sporttenue. We gaan naar Den Haag, het ministerie van Volksgezondheid. Overleg met wat lui van het ministerie én lui van de diverse ziekenhuizen. Een soort kennismakingssessie. Daarom wil ik jullie allemaal mee hebben. Behalve Henk dan, die mag zich verder gaan verdiepen in de offshore. Hoe laat en waar krijgen jullie nog op de mail. Zorg dat je jezelf goed inleest in de diverse stukken die jullie hebben gekregen, dan slaan we daar geen flater. En Henk: jij bent de enige vertegenwoordiger van de Piraten, dus je moet vijf keer zo goed als normaal je best doen bij Mariëtte.”
Hij keek twijfelend en werd uitgelachen. “In gedachten zal ik heel vaak vloeken op dat ministerie Henk. Dus dat wordt aardig werken aan de pushups. Wie weer kan onze lieftallige fitnessgoeroe mijn gedachten lezen, en dan ben je ervan.” Frits natuurlijk. Henk bromde wat onduidelijks.
“Ik loop nu even naar Joline om te vragen wie wij meekrijgen als ‘financieel expert’ vanuit het backoffice, lui. Daar gaat onze strenge Commandant Backoffice over.” “Doe Charlotte maar, Kees.” Rogier keek me grijnzend aan. “Nee, Margot is een betere keuze, Kees.” Gerben stompte Rogier. Ik zuchtte. “Jaja… En wie van de twee zussen het ook zou zijn: een van jullie twee is dan niet meer bij de les. Gaan we niet doen. Dan nog liever mevrouw Hoofd Backoffice zelf…” Een storm van protest volgde. “Jullie horen het zó!” Ik vluchtte de gang op. Die hadden wat om over te kibbelen. Ik liep bij Joline naar binnen. “Hé schat! Kom je weer eens motivatie tanken?” Ik knikte. “Bijna. Even het volgende Joline…”
Snel legde ik uit wat er loos was en eindigde met de vraag: “Ik wil één van jouw medewerksters meenemen als financieel expert, schat. Wie kan ik daarvoor het beste vragen?” Achter twee helblauwe ogen werd snel nagedacht. “Marion natuurlijk. Die is sowieso goed op de hoogte van de financiële consequenties voor het ziekenhuis in Nijmegen, en kan dat waarschijnlijk prima extrapoleren richting de andere ziekenhuizen. Mits jullie haar goed in het plaatje brengen, maar daar hebben jullie nog anderhalve dag de tijd voor.” Ik keek blijkbaar verrast. “Wat is er mis met Marion, Kees?” “Helemaal niks, schat. Maar… het is haar vakgebied niet helemaal.” Lot keek op. “Klets niet, Kees. Marion is op haar vakgebied, inkoop en calculatie, een prima collega die bijzonder goed weet hoe en wat.” En…” Lot begon te gniffelen: “… ze heeft als achtergrond Communicatie gestudeerd, dus ze wéét hoe ze een boodschap moet overbrengen.”
Ik gromde: “Een boodschap… jaja. Het wel een boodschap zijn hoe je een pallet pindakaas vanuit de supermarkt richting huis krijgt.” “Geen flauwe grappen, Kees. Marion wordt het. Deal with it.” Joline keek me recht aan. “Oké. Als jij dat verantwoord vindt…” Ze knikte. “Ze zal je niet teleurstellen. Die meid is ondertussen óók bijzonder goed in de edele kunst der cijfertjes, Kees.” Tijd om te reageren kreeg ik niet. “We gaan wel even naar Marion. Mee jij.”
We liepen naar het naastgelegen bureau. “Marion… Heb je even tijd voor ons?” Die keek op. “Oeps… zware delegatie op bezoek…” Vanuit Fred z’n hoek hoorden we: “Kees is iets lichter dan ik hoor. Zo zwaar is het allemaal niet.” Joline katte: “Nee, dat ga je niet willen, een delegatie van bijna 200 kilo op bezoek!” Maar Fred was niet voor één gat te vangen. “Ben jij de afgelopen tijd 20 kilo aangekomen, Jolien? Dat hou je dan wel érg goed verborgen. Misschien wat meer sporten?” Joline zuchtte en de andere meiden en ik lachten haar uit. “Kom, we gaan wel even naar mijn bureau. Hier word ik alleen maar belachelijk gemaakt. Ga je mee, Marion?” We liepen de deur door. “Marion, ga even zitten…”
Die keek plotseling nogal nerveus. “Is er iets aan de hand? Heb ik iets fout gedaan?” Joline schudde haar hoofd. “Nee, integendeel. Marion, jij hebt jezelf de afgelopen maanden ontpopt als een hele goeie kracht binnen het Backoffice. Een soort vliegende keeper. Als één van ons tijd tekort kwam, ging je helpen. En ondertussen stak je er nog wat van op; qua inkoop en calculatie kun je je nu bijna meten met Gonnie en Denise. En daar zijn wij heel blij mee. Tijd om jou eens een éigen project te geven. Wat zou je ervan zeggen als jij de financiële vrouw bent voor het ziekenhuisproject van de Piraten?”
Even was het stil, toen keek Marion mij aan. “Zou jij dat willen?” “Marion, ik heb een redelijk allround financieel genie nodig. Volgens Joline ben jij dat nu. En als zij dat zegt, is dat zo. Dus: ja, dat zou ik wel willen. En ik zeg niet ‘Ja, ik wil’, anders krijg ik ruzie met je cheffin.” Joline keek me strak aan. “Zeker weten… Majóór! Hoe denk jij er over, Marion?” Die knikte hevig en gilde bijna: “Léuk! Een eigen project, samen met de grootste idioten van DT…”
“Hoho juffie… De grootste idioot van DT zit bij Miranda op kantoor. André heet hij, bijgenaamd Mr. Pindakaas.” De bas van Fred dreunde door de muur. Ik stak mijn hoofd door de deur. “Ik weet dat er met jouw oren niks mis is, makker, maar… we zijn met een serieus gesprek bezig. Even dimmen graag.” Hij zag mijn ogen, knikte en riep: “Sorry Marion! En Jolien.” Het was weer rustig. “Marion, je huidige dingen even overdragen aan Denise. Vanaf vanmiddag ga je je helemaal op die ziekenhuizen storten. Kees… jouw beurt. Breng Marion in het plaatje, zodat ze weet hoe en wat en vrijdag een gloedvolle presentatie in Den Haag kan neerzetten. En nu: er uit allebei en neem Fred ook maar meteen mee; dit meisje heeft ook nog werk liggen.”
“Kom mee, Marion. En Fred.” Ik liep richting Piraten, met een grijnzende Fred en een verblufte Marion achter me aan. In de groepsruimte vroeg ik om aandacht. “Heren… We hebben er twee tijdelijke Piraten bij. Marion en Fred heten ze en zij worden ons financiële en ICT- geweten tijdens dit project. Gelieve geen vuile opmerkingen te maken over pindakaas, anders zijn we in ieder geval Marion meteen kwijt. En Fred kijkt dan hongerig rond naar een boterham die hij met pindakaas kan beleggen. Willen we zijn lieve echtgenote niet aandoen. Marion werd door Joline naar voren geschoven als zijnde geschikt en als mijn meissie dat zegt dan is dat ook zo. Marion, welkom in het Piratennest. En Fred: jij was al vrijwel Piraat, want wij zijn samen getrouwd, maar niettemin ook welkom. Henk, jij bent vanaf gisteren meer met die offshore-dingen bezig bij Miranda en André; mag Marion van jouw bureau gebruikmaken?”
Die knikte. “Ik pak m’n spullen die ik nodig heb wel even, dan kun je op mijn plekje zitten, Marion.” Gerben gniffelde. “Dan heb ik ook eens een leuk uitzicht; zo’n kale kop tegenover me wordt op den duur best saai. En als de zon schijnt heb ik last van de reflectie op jouw hoofd, Henk. Daar vindt de Arbodienst wel wat van.” Marion werd een klein beetje rood en ik besloot om haar wat te helpen. “Meneer van Wiers: u wordt verondersteld tijdens uw werk geconcentreerd naar uw beeldscherm te kijken. Of uw wetenschappelijke calculator. En anders ijverig dingen te noteren op een stuk papier. Doelloos over uw beeldscherm staren richting de kale kop van Henk is not done, en straks naar de lokken van Marion al helemaal niet. Goed begrepen?” Hij knipoogde.
“Zeker, meneer de projectmanager…” “Oei… Nu begeef je je op glad ijs, Gerben! Kijk uit!” Frits begon te lachen en Gerben keek niet-begrijpend. Ik bromde: “Ik ben een beetje allergisch voor de term ‘manager’, Gerben. Niet meer gebruiken.” Hij zag dat ik het meende. “Sorry, Kees.” Na dit dolletje brachten we Marion snel op de hoogte van hoe en wat. Fred wist grotendeels al van de hoed en de rand. En ik eindigde met: “…dus, Marion: vrijdag netjes maar beschaafd uitdossen en dan mag je kiezen met welke Piraat of Piraten je mee wil rijden richting Den Haag.”
“Netjes maar beschaafd…” Marion keek vragend. “Je hebt thuis vast nog wel een oud frivool rokje liggen, juffie. En die blouse die je aanhad op het dak, iets meer dan een jaar geleden.” Fred grijnsde gemeen en Marion snauwde: “Sinds die dag is er maar ééntje die dat bloesje af en toe nog ziet! En die heet André!” “Nou, ik ben vereerd, Marion…” Fred bleef grijnzen. “Had ik toch maar mooi een primeur…”
Marion zuchtte en keek naar mij. “Als dit zo doorgaat, haak ik af, Kees. Ik ben nu al helemaal ‘op’ van al die gevatte opmerkingen en toespelingen hier.” Ik keek onschuldig. “Nou, dan doe je toch gewoon drie blikjes Red Bull in je tasje, aanstaande vrijdag? En dan gaan we na onze meeting in Den Haag wel een coopertestje doen…” Ze keek nu gewoon kwaad. “Náárling!” Fred kwam niet meer bij van het lachen, de rest keek verwonderd. “Sorry lui. Geintje voor insiders. En nee, ik leg het niet uit.”
Marion zuchtte. “Dan doe ik het wel…” En drie minuten later wisten alle piraten hoe ze was afgebeuld door Kees en Joline, die enige keer dat ze met het hardloopclubje van Kees had meegelopen. “Stap maar gewoon bij Rogier en mij in de auto, Marion. Die twee buds daar die redden zich wel. In een lompe modderbak of een grijze Volvo, dat mogen ze zelf uitmaken.” Gerben knikte haar toe. Kortom: er zouden 3 auto’s naar Den Haag rijden: de Mitsubishi van Gerben, mijn Volvo en de Ford van Frits. Ik mailde de nummerborden naar meneer Bakker, zodat we in ieder geval een plekje in de parkeergarage hadden. Ook weer gepiept…
De rest van de dag waren we bijzonder druk met het bestuderen van alle tekeningen van de diverse ziekenhuizen. En Marion en Fred op hun vakgebied: calculatie en IT. Bij nader inzien had ik Marion en Fred op mijn kantoor neergezet; zij konden dan rustig bezig in hun eigen vakgebied, ik kon in de groepsruimte me snel van de één naar de ander bewegen voor vragen of intervisie. En aan het eind van de middag staken we de koppen nog even bij elkaar voor een korte evaluatie, waar ook Marion en Fred bij betrokken werden. Om half vijf stuurde ik iedereen naar huis; ik was zelf ook wel een beetje ‘op’.
Dus reed Joline de Volvo richting Veldhoven en lag ik op de achterbank te dommelen. Zelfs Mocca moest het zonder mijn aandacht stellen, maar die zat daar niet zo mee; Voordat we Gorinchem uit waren lag meneer al achterin de auto te ronken. Vaag hoorde ik Joline nog tegen Zelda zeggen: “Nou, daar zijn we mooi klaar mee, Zelda. Twee van die oh, zo wakkere types achterin. Wie gaat ons nu beschermen als we klemgereden worden door een paar van die lui met hun petje achterstevoren in een Golfje GTI?” Ik was te duf om te reageren; precies op het moment dat je jezelf voelt wegzakken en weet: ‘Als ik nu reageer, ben ik weer helemaal wakker.’ En daar had ik geen zin in…
Bonk! Het geluid van een autodeur. Ik deed m’n ogen open en zag nog nét Zelda weglopen. “Hoi, schoonheid achter het stuur. Je hebt lekker gereden… ik werd pas wakker dan die deur.” Joline knikte. “Mooi. Dan heb je lekker geslapen en dus voldoende rust gehad om je zo dadelijk te wijden aan het koken. Dan kan ik een half uurtje plat gaan. Daarna lekker eten, nog wat studeren en om half tien is het bedtijd, Kees. Hebben we nodig.” Ik knikte. “Goed plan, schat.” Zo ging de avond ook snel voorbij: koken, eten, afwassen, een uurtje bugel spelen, koffie, nog even een boek en om half tien klapte Joline haar laptop dicht. “Zo. En nu lekker naar bed, schatje. Ik denk dat ik binnen vijf minuten slaap. En dat heb ik nodig. Ik neem Mocca even mee naar buiten; als jij nog een beker melk warm maakt…” Een kwartier later lagen we onder het dekbed nog even te knuffelen.
“Oh, Kees… Ik heb Irene gevraagd of zij de verdeling van de Sinterklaas-surprises op zich wil nemen. Morgen gaat er een mail komen: van Irene aan alle leden van de Fabulous Fourteen én Karel, Chantal, Tony en Rob Sr individueel, mét de naam van degene voor wie ze een surprise moeten maken.”
“Ik hoop dat ik voor jou een surprise mag maken, Jolien. Die geef ik je dan wel op jouw ouwe slaapkamertje. Wat dacht je daarvan?” Ik kreeg een stomp retour. “Ja ja ja… De heer Jonkman die mij wel even een surprise geeft op mijn ouwe slaapkamertje… Dat zullen wel een heleboel surprises worden zeker? In een paar salvo’s? Ik dacht het niet, mannetje. En sowieso heeft Irene van mij opdracht gekregen dat de diverse paren niet elkaars donateur zijn. We willen ten slotte wel wat te lachen hebben met de gedichten…”
Ik zuchtte. “Dan hoop ik dat geen van die rooie draken mij als slachtoffer heeft. Zo ja, loop ik wel een blokje om of zo.” Een misprijzend lachje klonk. “Lafaard… Wees blij dat mevrouw van Wijngaarden geen gedicht over jou schrijft.” “Dat zou voor haar wél een erg pittige straf zijn, Joline. Een lofdicht op Kees Jonkman, minimaal 30 coupletten van minstens acht regels per couplet, in sonnetvorm.”
“Dat kan niet, Kees. Een sonnet bevat veertien regels en een redelijk vast format. En waarom 30 coupletten?” Ik zei: “Nou… eentje voor elk levensjaar natuurlijk.” Een zucht klonk. “Het is Sinterklaasavond, Kees. Geen Sinterklaasweekend, ben jij gek… Slapen nu, voor je met nog meer onzin op de proppen komt.”
De donderdag ging als een razende voorbij. De andere heren hadden, in tegenstelling tot Joline en ik, thuis niet stilgezeten. Tijdens de ochtendbespreking kwamen er bij de diverse ziekenhuizen wat lijken uit de kast. Ik inventariseerde een en ander op een whiteboard; en knoopte vervolgens een ‘buddy’ aan de probleemeigenaar vast. Iemand die wat meer sjoege had van de techniek waar het probleem over ging. Het liefst had ik Rogier overal aan gekoppeld, omdat die vent zoveel wist van ziekenhuis-issues, maar dat kon natuurlijk niet.
We zaten het whiteboard te bekijken, toen gooide ik een voorstel in de groep. “Oké lui, dit wordt best een uitdaging. Ik stel het volgende voor: ’s Maandags gaan we naar buiten. Ieder naar z’n eigen ziekenhuis. Dinsdag ook. Woensdag werken we hier. Kunnen we meteen sporten, anders groeien we dicht. Donderdags weer buiten de deur. Vrijdags hier werken; ten slotte kunnen we Mariëtte niet in de steek laten. Onze fitnessgoeroe zou tranen met tuiten huilen als ze de knapste kerels van DT mist.
De dagen dat we hier zijn, inventariseren we het eerste uur waar we tegen aan lopen wat we zelf niet opgelost krijgen. We maken dan een lijstje in welke volgorde we daarnaar gaan kijken. Let wel: dat moeten zaken zijn die jullie zelf, ook als koppel, als probleem zien en waar je niet uit komt. Hetzij technisch, hetzij financieel of een directie die dwars ligt. Daar gaan we dan onze tanden in zetten. En let op: wij zijn de techneuten, de ziekenhuizen zijn klant. Als zij een andere oplossing willen dan de meest ideale: oké. Het is hun toko. Wijs hen eerlijk op de consequenties. Maar: zij bepalen.
Tenzij dat een en ander technisch onmogelijk is of ronduit gevaarlijk. Houden ze dan nog steeds voet bij stuk, dan roep je de hulptroepen in de vorm van mij, Marion als het om de cijfertjes gaat of Fred als het iets IT-achtigs is. Ik blijf niet aan de zijlijn staan roepen; als een van jullie in tijdnood komt: trek aan de bel en ik spring bij. En als het écht uit de klauwen loopt, ren ik naar Theo en vraag om meer capaciteit in de vorm van een collega uit een ander team. Mee eens?” Men knikte.
Alleen Gerben zei: “Kees, de nood moet wel héél hoog zijn voordat jij naar Theo gaat… Ik ben daar niet kapot van.” Ik hoefde niets te zeggen; Willem draaide naar Gerben en zei: “Gerben, we werken hier anders dan bij onze vorige baas. Léér dat nou eens met je eigenwijze kop. Kom je er zelf niet uit, dan vraag je hulp. Hetzij je bud, hetzij Kees, hetzij iemand van een ander team. Verdomme, jij werkt hier langer dan ik; jij zou dat ondertussen toch wel moeten weten!” Hij snauwde het bijna en gromde daarna: “Ja, ja… flikker op met jullie opdrukhobby.” Maar hij pakte er wel vijf.
Ik keek Gerben aan. “Hier heb ik niks aan toe te voegen Gerben.” Die mopperde nog wat, maar uiteindelijk knikte hij. “Oké, oké…” “Goed zo. En anders licht ik Margot wel even in, die kan je ook een prima lesje ‘samenwerking’ geven.” We gniffelden en Gerben trok een gezicht. “Ja, die lesjes ken ik ondertussen. Bevielen prima trouwens, meer zeg ik er niet over.”
Ik sloeg op tafel. “Mooi, dan is dit de werkwijze voor de komende tijd heren. Nu even brainstormen: vanochtend gaan we per buddypaar even aan de slag, vanmiddag wil ik met z’n allen een presentatie in elkaar draaien. Iedereen een korte samenvatting van het ‘eigen’ ziekenhuis, Marion een financieel verhaal en Fred mag wat zinnigs roepen over de IT. Vragen of aanvullingen?” Die waren er niet. “Mooi. Dan haal ik nog een bak koffie voor iedereen en dan doen we net alsof het hier één grote vergaarbak van kennis en kunde is. Als je iets tegenkomt wat voor iedereen van belang zou kunnen zijn: zet het op het whiteboard. Daarvoor hangt dan dit hier.”
Ik liep de gang in, Fred achter me aan. Bij de koffieautomaat keek hij me aan. “Kees, ik had net weer eens een déjà vu. Dit leek verdacht veel op een bevelsuitgifte. Ik miste alleen de omschrijving van de vijand.” Ik grinnikte. “Die is al verslagen, Fred. Duyvestein heette hij. En wellicht zijn er andere vijanden; lieden wiens taak het is om de belastingcenten eerlijk te verdelen en die de hand op de knip willen houden; daar weet ik wel raad mee.” Hij gromde. “Ja, dat heb ik wel eens gehoord, ja. ‘Heeft u een academische graad in de elektrotechniek? Nee? Dan zitten en bek houden.’ Zoiets, Kees?” Ik grijnsde. “Ja, zoiets. Ik geniet altijd van die momentjes, dat weet jij ook.”
Hij snoof. “Bluffer. Jij bent dan alleen maar pissed-off en wil zo’n cijfersmurf uitvloeken en een trap onder zijn hol geven.” “Nee, dat doe ik alleen met oerstomme mitrailleurschutters, dat weet jij ook wel.” Hij keek me lang en verachtelijk aan en gromde: “Ja, dat weet ik nog wel. Lulhannes. Wacht even, Kees. Nog even een bakje thee voor Marion tappen. En als zij het niet wil, kan ik dat theewater nog altijd in je smoel gooien.” “Nee, dat is het privilege voor Jolien, makker.”
Hij grinnikte en vanaf de desk, waar de receptionistes zaten hoorden we Chantal roepen: “Trek jij niet die hele koffieautomaat leeg, meneer van Laar? We kennen je ondertussen een beetje…” Fred legde een vinger op zijn lippen en maakte vervolgens het gebaar dat ik moest doorkletsen. Hij liep achter de koffieautomaat langs, zodat hij de receptie-desk vanaf de achterkant benaderde. Zoals gewoonlijk: doodstil. Ik praatte door over problemen van een computer bij de Piraten en gooide er af en toe een lage grom doorheen om een antwoord van Fred te simuleren.
En na tien seconden hoorde ik een gil, die door de hal galmde. Bingo… Ik liep naar de desk en zag een breed grijnzende Fred en een boze Chantal. “Etter… Kees, hou die maat van je in toom!” Ik grinnikte. “Dan moet je maar geen rotopmerkingen tegen hem maken, Chantal… Heeft hij aan je achterwerk zitten frunniken?” Ze gromde. “Als hij dat gedaan had… Nee, meneer vond het lollig om plotseling naast mijn stoel op te duiken, die lelijke tronie van hem op tien centimeter van m’n gezicht… Ik schrok me kapot!”
“Nou, dan ben je in ieder geval voorbereid als je met je kinderen op de Apenheul plotseling Bokito de gorilla tegenkomt, Chantal.” “Die zit in Blijdorp, Kees. Jij zou toch moeten weten waar je familie woont…” Ze keek pesterig. “Pas je op? Ik ben nog niet zo goed in kickboksen, maar kan best wel aardig overweg met een forse krik, dame.” Ze lachte. “Dat doe jij niet tegen de dame die een hele goeie vriendin is van je vrouw.” “Hmmm, daar zeg je wat. Ik bedenk wel iets.”
“Kom Kees, ondertussen staat die koffie koud te worden.” Fred draaide me om. “En dan worden jouw kerels bloedheet. Hup, mee jij. Dááág, Chantal…” We haalden het blad koffie op en liepen weer terug, langs de receptie van DT, waar Irene bezig was.
“Ireen…?” Ze keek op. “Wat is er. Fred?” “Loop even naar Chantal, bij de ingang. Die heeft misschien wat nazorg nodig.” Ze zuchtte. “Is het weer zover?”
Grinnikend liepen we het Piratenhok binnen en even later was iedereen hard aan het werk. Om half twaalf stonden er drie ‘problemen’ op het whiteboard. En om drie uur waren het er vier. Oké, dat viel mee. Samen werkten we de Powerpoint verder uit en vulden we die aan met met verhaal van Marion en Fred. Om kwart over vier stond de presentatie op twee sticks. Een daarvan verdween in de koffer van Rogier, de ander had ik bij me.
“Risicospreiding. Stel dat ik een ongeval krijg of gewoon pech, dan mag Rogier het verhaal vertellen.” Die keek donker. “En bedankt, hé…” Daarna kwam Gerben nog met een goed idee: “Heren en dame: als we morgen nou eens met de trein gaan? Onzin om met drie auto’s te rijden. De parkeer-ellende in Den Haag… Ik heb het net even opgezocht: 07:30 verzamelen op station Gorinchem, 08:04 station Dordrecht, en dan zijn we om 09:11 op Den Haag Centraal. Vijf minuten lopen van het ministerie. Geen stress, geen file en nog gezellig ook. Doen?” Ik keek blijkbaar nogal twijfelend.
“Niet piepen Kees. Wie weet laten ze jou de loc weer stoken.” Rogier keek gemeen en ik stak mijn vinger op. “Pas op jij!” We knikten. “Goed plan, Gerben! En voor degenen die liever in Dordrecht of Rotterdam instappen: zorg dat je de trein hebt die om 09:11 in Den Haag aankomt.” Kort daarna stapten Joline, Zelda, Mocca en ik in de Volvo richting Veldhoven. Weer eens met de trein… Dat was een aantal jaren geleden…
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10