Door: Keith
Datum: 30-05-2025 | Cijfer: 9.7 | Gelezen: 2507
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 42 minuten | Lezers Online: 1
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 42 minuten | Lezers Online: 1
Vervolg op: Mini - 367
De rest van de maandag ging snel voorbij. Ook ik moest me ‘inlezen’ in de diverse ziekenhuizen en wat die knuppels uit Amsterdam daar uitgehaald hadden. Ze waren daar nog niet zover gekomen als in Nijmegen, begreep ik; van opzettelijke sabotage was nog geen sprake geweest. Wél veel noodreparaties omdat de spullen die ze gebruikt hadden van een deplorabele kwaliteit en de installaties zelf slecht en onrendabel ontworpen waren.
Af en toe zat ik me écht te verbazen. Hoe kon een afgestudeerd ingenieur het voor zichzelf verantwoorden om moedwillig zulk prutswerk te ontwerpen? Enfin, de heren zullen wel een ‘peptalk’ van Duyvestein zelf gekregen hebben die er op neerkwam dat de aandeelhouders of investeerders tevreden gehouden moesten worden… En als je je daar niet aan wenste te conformeren, dat het gat van de deur niet ver was en een ontslagvergoeding niet tot de opties behoorde…
Al lezend kreeg ik een brainwave. Misschien Jan van Ommeren eens bellen; wie weet wist hij nog iets van zijn vroegere werkgever. Ik pakte mijn Rolodex met visitekaartjes. ‘Mr. J. van Ommeren’ Hopen dat hij nog steeds dezelfde privé-telefoon had…
“Jan van Ommeren, goedemiddag”
“Dag Jan, je spreekt met Kees Jonkman, Developing Technics, Gorinchem. Hoe is het in Arnhem?”
“Hee Kees… Dat is een tijdje terug! En in Arnhem in het prima. Véél beter dan Amsterdam.”
“Ja, dat geloof ik. Maar ik ga je toch even aan Amsterdam herinneren, als je het niet erg vindt. Jan, DT heeft de opdracht binnengehaald om bij alle ziekenhuizen waar Duyvestein mee heeft lopen rotzooien, schoon schip te maken. Oftewel: die troep uit 020 er uit en degelijke systemen er in…”
Hij onderbrak me. “Mooi man! Als Duyvestein dit hoort, krijgt hij een rolberoerte. En ik hoop dat hij er in blijft.”
“Ja, hier nog eentje. Maarre… Daar zullen vast tekeningen van zijn. Heb jij enig idee waar die zouden kunnen uithangen?”
Even bleef het stil. “Naar wat ik hoorde heeft de politie Amsterdam het hele pand leeg laten kruien, Kees. Alle computers, gegevensdragers, tekeningen, alles.”
Ik bromde. “Hmm… En daar kun je dus niet bij, ‘hangende het onderzoek’. Want een groot deel van dat spul is keihard bewijsmateriaal… Kut. Ehh… Sorry.”
Hij grinnikte. “Wij juristen spreken liever over ‘een minder fijne situatie’, Kees.”
“Maak dat de kat wijs. Ik heb een collega van jou, ene Meester Nadia Bongers… oh nee, zo heet ze nu niet meer… ehhh… Nadia Hendrixs, ook nogal onparlementaire taal horen uitslaan toen ze mijn nasi voor de eerste keer proefde. En toen vlogen er ook wat lidwoorden over tafel.”
Hij schoot in de lach. “Bij Nadia kan ik me dat voorstellen. Die is redelijk ‘recht-voor-haar-raap’. Maar om even terug te komen op die tekeningen van Duyvestein: ik heb wat contacten bij de politie in Amsterdam. Recentelijk heb ik een hoofdinspecteur daar geholpen bij een zaak… Als ik eens aan wat touwtjes ga trekken en aardig vraag of ze bepaalde informatie mogen delen? Wie weet lukt het, Kees.”
“Dat zou geweldig zijn, Jan. Want de tekeningen die de ziekenhuizen zelf hebben, vertrouw ik niet zo. Dat heb ik in Nijmegen wel gezien.”
Hij bromde. “Dat zal best. En als het in Nijmegen verder gelukt was, hadden ze dezelfde modus operandi in de andere ziekenhuizen toegepast, zoveel heb ik in Amsterdam nog wel meegekregen voordat ik op straat werd gezet. Ik ga m’n best voor je doen, Kees.”
“Dank je wel Jan. Hoe is het verder met Nadia?”
Hij lachte. “Dat kun je beter aan mevrouw Hendrixs zelf vragen. Ze zit naast me, hier komt ze.”
“Hoi Kees! Met Nadia…”
“Hé tantetje…”
“Lúl!” klonk het fel door de telefoon en ik hoorde Jan op de achtergrond in de lach schieten. “Nou nou nou… Tante toch… Da’s toch geen taal voor een juriste? Als ik dat aan je nichtjes vertel, zak je een aardig eind in hun achting, hoor.”
Ze zuchtte. “Jij wilt natuurlijk weten hoe het met de liefde is?”
“Nou, omdat je het onderwerp zelf aanroert… Ja, daar ben ik wel benieuwd naar.”
“Prima, Kees. Joost en ik zijn wellicht nog niet zo close als Joline en jij dat zijn, maar we zijn aardig op weg, als zeg ik het zelf. En sinds een paar weken woont Joost bij mij in en dat is bijzonder gezellig.”
“Ja, dat zal best. Samen in een paardenstal… Net als de hippies in de jaren ’70. Het klinkt in ieder geval romantisch.”
“We moeten elkaar maar weer eens fysiek spreken, Kees. Te lang geleden. Dan neem ik Joost mee.” Ze zweeg even en vervolgde: “Dan kan die ook eens kennismaken met jouw sambal.”
Ik moest lachen. “De arme kerel… Dan zal ik ook maar een krat bier extra inslaan? Als blusmiddel?”
“Goed plan! En dan kan ik je tevens een keertje een pets geven voor die opmerkingen tijdens dit telefoongesprek.”
“Ehhh… Nadia, ik hoor net dat zo’n meeting er wel komt, maar dan via Skype.”
“Lafaard”, klonk het verontwaardigd. “Vanavond krijg je een mailtje, Kees. Met een paar data waarop wij kunnen, oké?”
“Is goed, schoonheid. Lijkt me leuk om jou weer eens te zien. En Joost.”
“Mij ook, Kees. Maar nu ga ik weer eens het werk, anders krijg ik commentaar van Jan.”
“Ja, dat wil je niet… Ik zie de mail wel komen, Nadia! Fijne avond alvast.”
“Jij ook, Kees. Groeten aan Jolien!”
Ze verbrak de verbinding. Mooi. Twee vliegen met één telefoontje. En Jan kennende zou die écht wel gaan informeren bij de politie in Amsterdam… Nou, maar weer verder gaan met websites van de ziekenhuizen bekijken. Meer kon ik voorlopig niet doen. Maar ik kreeg zo wel een aardige indruk van de diverse ziekenhuizen. DT zou niet helemaal onbeslagen op het ijs komen…
Om half vijf vond ik het welletjes. Ik sloot de PC af en pakte mijn weekendtas en jas. Joline ophalen en dan naar… Bzzz…. Bzzz…. Zucht. Nét als je richting huis wil gaan: nog een telefoontje. Geen nummermelding. Hmm.
“Met Jonkman, goede middag.”
“Spreek ik met Ingenieur C. Jonkman uit Veldhoven?” Een herenstem.
“Inderdaad. En met wie heb ik het genoegen?”
“Meneer Jonkman, u spreekt met Ton Borghoorn, hoofdinspecteur der politie, Amsterdam. Meneer, ik kreeg zojuist een telefoontje van een gemeenschappelijke kennis van ons: meneer van Ommeren. Die vertelde mij dat uw bedrijf de zaken van ingenieursbureau Duyvestein overgenomen heeft. Klopt dat?”
Ik moest lachen. “Gelukkig niet. Dat zou de naam van Developing Technics teveel schaden, inspecteur. Het bedrijf waar ik werk, DT in de wandeling, gaat bij vier ziekenhuizen puin ruimen. Iets anders kan ik er niet van maken. In Nijmegen zijn we in een redelijk vergevorderd stadium, in Leiden, Woerden en Gorinchem moeten we nog beginnen. Daar hebben we nog niet eens een bespreking met het MT afgesproken. Maar: we zijn er wel voor in de race en het ministerie van Volksgezondheid heeft zijn fiat ervoor gegeven. En dat ministerie gaat een vergadering met alle ziekenhuizen én DT beleggen. En daarvoor zou DT heel graag de beschikking willen hebben over de technische tekeningen die Duyvestein heeft gemaakt van hun installaties. Want de tekeningen die in het bezit zijn van de ziekenhuizen vertrouwen we niet; er was een nogal groot hiaat tussen de tekening van Nijmegen en de daadwerkelijke situatie. Vandaar het verzoek aan de politie Amsterdam om die tekeningen of kopieën ervan, aan DT te overhandigen. Als dat, hangende het onderzoek, mogelijk is.”
“Die vraag had Jan me ook al gesteld, meneer Jonkman. En ik ben met die vraag naar de behandelend officier van Justitie gegaan. En die heeft er zojuist zijn fiat aan gegeven. U kunt de tekeningen bij ons komen halen. We versturen ze niet via de mail; u dient ze in persoon op te komen halen en ervoor te tekenen. Ze staan op één stick, dus een verhuiswagen is niet nodig.”
Ik grinnikte. “Da’s goed om te horen. Met een grote truck door Amsterdam rijden is niet mijn hobby. Wanneer komt het uit, inspecteur?”
“Morgen vanaf half negen is prima. Ik ben de hele dag op mijn bureau, dus…”
“Als ik dan rond elf uur langs kom? Dan tuf ik lekker achter de files aan.”
“Is prima, meneer Jonkman. U komt in persoon; we geven ze niet aan iemand anders mee.”
“Ik kom in persoon. Ik zal m’n paspoort meenemen, oké?”
“Rijbewijs is ook voldoende hoor. Ik stuur u via de mail de gegevens waar u zich kunt melden.”
“Prima! Alvast dank voor de moeite, inspecteur.”
Nou, dat was een meevaller. Dan konden de Piraten en ik ons ten minste inlezen in de materie, voordat we met de diverse MT’s en lui van het ministerie om tafel zaten…
Ik sloot mijn bureau af en stak de gang over, naar Theo. “Ik ben morgen vanaf negen uur een paar uurtjes pleite, Theo.” Hij keek vragend en ik legde uit wat ik ging doen. “Hé, da’s mooi, Kees. Dan kunnen jullie alvast gaan studeren.” “Ehhh… Die tijd hebben we gehad, Theo.” “Op die installaties, eikel. En nu wegwezen: ik moet naar huis, want ik moet koken. En als de aardappels te laat op tafel staan, zijn de rapen gaar.” “Nou ja, dan is er ten minste nog iéts van jouw maaltijd gaar, Theo…” “Er uit, kletsmajoor!”
Grinnikend liep ik richting Joline. “Kom schat. Laat de cijfertjes maar de cijfertjes; er zijn nu even belangrijker dingen aan de orde.” Ze keek op. “Oh? Welke trede van de pyramide van Mazlov wil meneer beklimmen? Die van de voortplanting?” Ik schudde mijn hoofd. “Nee. Voedsel. Ik heb honger en het is jouw beurt om te koken. Dus…”
Brommend stond Joline op. “Lomperd. Ik dacht een fractie van een seconde aan een romantisch avondje bij kaarslicht, maar nee hoor: meneer Jonkman heeft trek, dus moet er snel en veel gegeten worden.”
“Ja! En dat is héél belangrijk, mevrouw Jonkman! Kijk maar naar mij: deze geoliede gevechtsmachine is het gevolg van goed en regelmatig eten!”
De dreunende stem van Fred klonk achter me. Iets zachter vervolgde hij: “Als je nou lief bent tegen mijn bud, komt die romantische avond bij kaarslicht er wellicht ook wel.” Joline keek hem lang aan. “Ik bepaal zelf wel of ik lief ben tegen jouw bud, Fred. Dat moet hij verdienen!” Fred keek me aan. “Nou, dat wordt behoorlijk je best doen, Kees. Kook jij vanavond? Dan zou ik een paar kaarsen op tafel zetten en een goeie fles wijn open trekken.” Ik schudde mijn hoofd. “Helaas maat… Het is Joline d’r kookbeurt vanavond. Dus: gezond voer, geen dikke frikandellen speciaal of Picanto’s, makker.”
Joline keek ons beurtelings aan. “Heren… ga zo door en Joline kookt vanavond niét!” Fred grijnsde. “Ik zit daar niet zo mee, Jolien. Ik kook vanavond en op het menu in huize van Laar staat: goulash.” Joline keek nu mij strak aan. “Kees, als je het wáágt om nu aan Fred te vragen of je in Rhenen mag eten, kun je daar meteen blijven slapen. Begrepen?” De lasers waren opgewarmd; er hoefde maar iets te gebeuren en ze zouden aan gaan. “Goed schat. Boodschap gesnopen, schat. Ik zal braaf mee naar Veldhoven rijden en die linksdraaiende, macrobiotische linzensoep van je opeten, schat.”
Ze snoof. “Het is je geraaien, rotzakje.” Samen met Mocca liepen we naar de uitgang. Anneke zei vanachter haar desk: “Kijk nou… Mevrouw Jonkman met haar drie bodyguards…” Joline draaide zich om zei liefjes: “Ja. Met zo’n body als ik, heb je die wel nodig, Anneke.” Fred en ik schoten in de lach, niet in het minst om Anneke haar verblufte gezicht. “Fijne avond, An…”
In de auto zei ik: “Dat was best wel een gewaagde opmerking richting Anneke, Jolien.” Ze knikte. “Inderdaad. Maar tegen haar kan het, Kees. Schat van een meid en wat ik zo van haar zie en hoor ook een uitstekend receptioniste. En ze werkt niet meer voor dat uitzendbureau; Jan van Weert heeft haar een paar maanden terug een vast contract gegeven.” Ze grinnikte. “Scheelt hem veel geld en Anneke heeft een hoger salaris. Iedereen blij. Nou ja, behalve het uitzendbureau dan.”
Met de auto in de garage werd ik naar de studeerkamer gestuurd. “Jij mag even blazen. Even ontspannen. Heb je nodig. Dit meisje gaat nog even naar de supermarkt en dan koken. Ik roep je wel als je je handen moet wassen.” Ze wipte de auto uit en liep richting supermarkt. In de lift dacht ik: ‘Raar… we hebben alle spullen in huis voor het eten. Nou ja, ze zal er wel een reden voor hebben…’
Die reden rook ik een uurtje later, toen ik geroepen werd. In de keuken hing nogal nadrukkelijk de geur van goulash. “Schat…?” Joline draaide zich om en lachte. “Fredje bracht me op een prima idee. Maar ja, daar had ik nog wel rundvlees en uien voor nodig.” Ze trok me naar zich toe. “En er is genoeg voor twee dagen, schat. Wat over is, gaat in de vriezer.” Ik kuste haar. “Jij hebt leuke verrassingen, mevrouw Jonkman.” Ze grinnikte. “Jij soms ook, meneertje. Met je loopje van zeven kilometer in de regen! Er klonken nogal wat verwensingen tijdens het lopen. Ik heb maar gedaan of ik het niet hoorde. Maar, hoe raar het ook klinkt: ik heb heerlijk gelopen, Kees. Je had precies het goeie tempo voor mij. En daarom…” Ze kuste me. “…daarom nu een lekker vol bord met goulash. Hebben we nodig, want vanmiddag zijn we behoorlijk wat calorieën kwijtgeraakt.”
Tijdens het eten vertelde ik de preek van Theo. Joline knikte. “Tijdens het lopen had hij ook al tegen mij gezegd dat ik je een beetje in toom moest houden, schat. Maar ja…” Ze keek me vervolgens onderzoekend aan. “En wat heb jij op je lever, Kees Jonkman? Ik zie dat je iets achter houdt!” “Nou… in feite was jij de aanleiding voor dit uit de hand gelopen loopje, schat. Weet je nog wat je vanochtend zei, toen ik je er aan herinnerde dat ik vandaag de trainer was en dat het wel eens pittig zou kunnen worden?” Joline dacht na. “Ehh… Nee. Sorry.” “Het antwoord wat ik toen kreeg van mevrouw Jonkman was een nogal minachtend uitgesproken ‘Pittig? Met dat slome lange afstandsgedoe van jou zeker!’ En naar aanleiding daarvan ben ik eens op Google Earth gaan kijken…” Ze zuchtte. “Ik zal m’n grote mond voortaan wel dichthouden als het over rennen gaat. Maar Kees: dit ga je niet in Gorinchem rondbazuinen, denk er aan! Ik wil er niet verantwoordelijk voor worden gehouden als jij weer eens ‘leuke ideetjes’ hebt voor het middagloopje!” Ik knipoogde. “Oké schat.”
We eindigden de maaltijd met een lekkere vanillepudding. “Recept van Oma Sietske”, zei Joline. “Niks uit een pakje, gewoon zelf maken. Ik stak, met een mond vol pudding, een duim op. Na het eten: afwassen. Joline ging nog een uurtje aan haar dissertatie werken en ik nog een uurtje blazen.
Waarvan een half uurtje ‘riedeltjes oefenen’. De snelheid in m’n vingers krijgen, coördineren en uiteindelijk zo snel mogelijk moeilijke combinaties spelen. Niet het leukste werk, maar sinds dat Greet me er op geattendeerd dat ik soms wat te langzaam was, werkte ik er aan. Daarna nog een half uurtje lekker spelen; daar had ik wél lol in. Om half negen vond ik het wel gezegend. Bugel schoonmaken en opbergen en ik liep de kamer weer in. Joline was via de telefoon in gesprek. Een zwaar economisch gesprek. Ik luisterde heel even: met Lot en Mar dus. Ik maakte het gebaar van ‘drinken’ en ze zei: “Wacht even Lot. Er staat hier een vent die me wil verleiden om iets te drinken.” Een lachje klonk. “Geen koffie meer, Jo. Dan stuiter je straks het bed rond.” “Vind ik geen probleem, Lot!” riep ik en er klonk nu een lachsalvo uit de telefoon. Joline keek verwijtend. “Warme melk, Kees.” Meteen klonk Gerben z’n stem. “Sorry Kees. Dat gestuiter zal een beetje tegen vallen, denk ik.” Joline keek nu boos naar haar telefoon. “Ik heb vandaag genoeg gestuiterd, Gerben. Tussen de middag met name. Opbokken jij; dit is een hoogstaand economisch gesprek tussen dames. Jullie worden niet verondersteld met jullie lompe mannengrappen er tussendoor te komen.” Ze ging verder met Lot en Mar en ik ging de melk warm maken.
Na een paar minuten eindigde Joline het gesprek en stond haar warme melk voor haar. “Dank je wel, Kees. Lekker.” “Dat was best een pittige discussie, Joline… De helft snapte ik niet.” Ze glimlachte. “Dan weet je hoe ik me voel als jullie kerels het weer eens over technische dingen hebben. Maar dat geeft niet, Kees. Ieder z’n vak.” Ze schoof dicht te me aan op de bank. “Gelukkig zijn er nog genoeg dingen waar we beiden verstand van hebben, lekkere vent.” Ik sloeg een arm om haar heen. “Ja. Van lekker met elkaar knuffelen, bijvoorbeeld.” Dat brachten we even in praktijk, tot Joline zei: “M’n melk wordt koud, Kees. Geen zin in. Lekker opdrinken, daarna slapen.” Zo gezegd, zo gedaan: een kwartiertje later lagen we in bed. “Ik denk dat ik als een blok in slaap van, Kees. Dat slome loopje van jou heeft er wel ingehakt.” Ik kuste haar. “Mooi schat. Lekker slapen. Geen spierpijn?” Ze schudde haar hoofd. “Nee, gelukkig niet. Nu slapen, schatje.” Een knuffel volgde, daarna werd het stil op de slaapkamer.
Dinsdagochtend ging snel! Opstaan, eten, Zelda ophalen en richting Gorinchem. “Hoe laat ga je naar Amsterdam, Kees?” “Rond een uur of tien. Elf uur daar zijn, spullen in ontvangst nemen, wellicht nog een bak koffie en dan weer terug. Rond twee uur zal ik wel weer in Gorinchem zijn.” Zelda zei: “Dus je mist je middagwandelingetje naar de paardjes?” Ik knikte. “Ja. Jullie mogen ze troosten, want ze zullen wel tranen met tuiten huilen dat Kees er niet bij is.” Een schamper “Hoor hem!” klonk vanaf de achterbank…
In Gorinchem lichtte ik Piraten in wat ik ging ophalen. “Mooi, Kees. Dan kunnen we ons ten minste écht goed voorbereiden.” Gerben keek opgelucht. “Ja, want op die websites staat wel een boel info, maar niet de info die wij nodig hebben.” Willem knikte. Rogier grinnikte. “Oh, wat heb ik het dan makkelijk… Als ik iets niet exact weet, heb ik een hotline richting Nijmegen. Waar men overigens de kabels richting SEH al hebben hangen, Kees. Gisteren van Ane gehoord.” “Mooi man. Da’s ten minste één punt binnen.”
Om tien uur nam ik snel afscheid van Joline en reed richting Amsterdam. Voorbij Utrecht werd het wat drukker, maar dat was te verwachten. Afslag 9 er af, Amsterdam Buitenveldert. De mevrouw van de Volvo-navigatie riep: “Aan het einde van de afslag linksaf.” “Dank je wel, schat”, bromde ik. De Volvo had ook een herenstem als optie in de navigatie, maar ik vond de damesstem beter verstaanbaar. Toen Joline daar iets van zei, had ik geantwoord dat ik altijd beter naar dames luisterde dan naar heren. Om een of andere reden lachte ze toen nogal triomfantelijk…
De navigatiejuffrouw liet me nog een keer rechtsaf slaan, toen weer linksaf en vervolgens had ik mijn bestemming bereikt. Gelukkig was er een parkeergarage tegenover het politiebureau. Daar naar binnen, kaartje trekken, auto neerzetten en afsluiten. Héhé… Op nog geen kilometer afstand van mijn vroegere stageplaats. Een stageplaats waar ik destijds met tegenzin heenging. Hé Kees, je kunt nu wraak nemen op die lui van Duyvestein… Sterker nog: je ultieme wraak is er al; meneer zit achter slot en grendel. Of zou hij alweer buiten lopen, in afwachting van de rechtszaak? Nou ja, wellicht hoor je het zo dadelijk wel…
Ik liep de parkeergarage uit en stak de straat over, richting een betonnen gebouw van drie verdiepingen met de gestyleerde tekst ‘Politie’ boven de ingang. De architect van het gebouw had ook weinig of geen gevoel voor ‘kunst’ gehad, óf een beperkt budget, maar goed… Ik liep naar binnen en meldde me bij een balie.
“Goedemorgen mevrouw. Ik ben Kees Jonkman en heb een afspraak met hoofdinspecteur Borghoorn.”
“Dag meneer. Kunt u zich legitimeren?”
Ik pakte mijn rijbewijs en dat werd nauwlettend bekeken. Toen kreeg ik het terug. “Eén moment meneer, ik bel hem even. Gaat u daar maar zitten.” Ze wees op een stel banken.
Daar zaten al een aantal mensen. Ik ging naast een wat oudere man zitten, die wat onderuit gezakt op de bank hing, de lucht van zware shag om zich heen. En nog iets… Wiet? Ja dus. Aan de andere kant: een vrij jonge meid, té zwaar opgemaakt en té uitdagend gekleed. Nou ja… bijna uitgekleed. Haar jurkje kon evengoed een blouse zijn, zo kort. En haar voorgevel… Als ze zou gaan staan, zou ze moeite moeten doen om niet voorover te vallen. Zeker op haar megahoge naaldhakjes. In één seconde bekeek ik haar, toen gleed mijn blik weer richting balie.
De jonge agente achter de balie was zo ongeveer de tegenpool in alles van de meid naast me: in een strak, correct uniform, haar zwarte haren naar achter gekamd in een knot op haar achterhoofd, nauwelijks opgemaakt, behalve een héél klein lijntje onder haar ogen, vlot en efficiënt bewegend… Geen dame om ruzie mee te krijgen, zelfs als ze haar koppel met pistool, pepperspray, handboeien en taser niet om had gehad…
“Meneer Jonkman?” De spreker was een forse man van rond de vijftig in burger. Rossig haar, grijs ringbaardje, ogen die snel en effectief de ruimte verkenden. Ik stond op. “Dat ben ik.” Ik stak mijn hand uit. “Kees Jonkman.” “Ton Borghoorn. Ton voor vrienden. Loop maar mee.” Hij ging me voor, een deur door die met een pasje beveiligd was. Trap op, bocht om, gang door… In de gang een nis met een koffiemachine. “Koffie, Kees?” Ik knikte. “Graag. Zwart met suiker alsjeblieft.” De machine begon lawaai te maken en Ton keek me aan.
“Of moet ik ‘Majoor’ zeggen?” Ik schoot in de lach. “Ik ben niet in uniform, Ton. En zelfs al was ik in uniform: lui die mij matsen mogen me altijd bij de voornaam aanspreken.” Hij drukte me een beker in de hand. “Alsjeblieft. Voor mezelf ook een bakje troost…” Dat was ook snel geregeld en hij liep verder de gang in en opende een deur. “Treed binnen!” Een standaard bureauruimte: desk, bureaustoel, twee beeldschermen, archiefkasten en een zitje voor drie personen rond een tafeltje.
“Ga zitten en voel je welkom.” Ik moest lachen. “Ik neem aan dat dat de standaard tekst is die jullie ook in de arrestantencellen gebruiken?” Ton maakte een grimas. “Ja. Bijna. En voor jouw vrienden heb ik die speciaal aangevuld met wat persoonlijke voornaamwoorden. Niet professioneel, maar wel harte gemeend.” Ik trok een wenkbrauw op.
“Mijn ‘vrienden’? Wie…”
“Meneer Duyvestein, zijn echtgenote en een paar van zijn medewerkers. Lui die moedwillig een ziekenhuis proberen te vernaggelen spreek ik niet lief en aardig aan, Kees. Ik ben als gewoon agent op straat begonnen, eerst in Noord, toen in Centrum. Na tien jaar op; straat gewerkt te hebben mocht ik naar de Academie, werd inspecteur en drie jaar geleden hoofdinspecteur. Aandachtsgebied: Zuidas. Heel andere criminaliteit dan in de Jordaan of de Pijp. Maar vaak veel smeriger, ondanks dat de criminelen een stropdas dragen. Zoals jouw vriend Duyvestein.” “Gelukkig is hij m’n vriend niet, Ton. Ik heb negen jaar geleden een aantal maanden op zijn bedrijf stagegelopen. En realiseerde me net, toen ik de parkeergarage uitliep dat ik altijd een rotgevoel had als ik naar zijn bedrijfspand liep. Nog nét geen steen in m’n maag, maar het scheelde weinig.”
Hij knikte. “Ik heb van de Officier van Justitie wat meegekregen en zelf ook onderzoek gedaan; ik kan je niet anders dan gelijk geven. Amsterdam is vergeven van de ratten; hij was er één van.” Ik keek hem aan. “Dat zijn uitspraken die ik niet van een politiefunctionaris verwacht, Ton.”
Hij knikte. “Dat klopt. En ik zal je vertellen waarom. Drie jaar geleden kreeg mijn echtgenote een verkeersongeval. Werd op de fiets aangereden door een vent in een SUV die straalbezopen was. Mijn vrouw viel op straat, haar hoofd op een stoeprand en met haar heup op zo’n varkensrug, de afscheiding tussen fietspad en parkeerhaven. Schedelbasisfractuur en een gebroken heup.
Enfin, de ambu neemt haar mee naar het AMC en ze mocht de SEH overslaan en meteen door richting operatiekamer. Daar zijn de dames en heren medici zo’n vijf uren met haar bezig geweest. Vervolgens moet ze revalideren, wéér een operatie, wéér revalideren, nóg een operatie en uiteindelijk, na vijf maanden, kon ze naar huis. Daar héél langzaam herstellen. Elke week weer naar het ziekenhuis voor controle, fysiotherapie en weet-ik-veel wat voor andere ellende.
Anderhalf jaar na het ongeval had ik mijn eigen vrouw weer een beetje terug. Anderhalf jaar heb ik in stomme verwondering zitten kijken hoe medisch personeel zich over mensen bekommert. Ongeacht afkomst, ras, wel of niet schoon gewassen, stinkend naar de drugs of wat dan ook… Zoals die vent die naast jou zat op de bank, of dat hoertje aan de nadere kant… Het maakt ziekenhuispersoneel niet uit: als ze binnenkomen moeten ze geholpen worden. Punt. Sinds die tijd zijn mijn vrouw en ik de grootste supporters van medisch personeel. En iedereen die hen ook maar een strobreed in de weg legt, heeft aan mij een vijand voor het leven.”
Hij grijnsde heel even. “Het behoort absoluut niet tot mijn taak, maar als ik in een onopvallende dienstauto rij en ik kom een ambu tegen met blauw-blauw erop, vraag ik via de porto waar die heen moet, kwak ik het blauwe zwaailicht op het dak en maak ik de weg voor hem vrij. Mensen maken eerder plaats voor de politie dan voor een ambu, zeker in Amsterdam. Het heeft me al eens een uitbrander gekost, maar mijn staat van dienst kan wel een stootje hebben, zeg maar.”
Nu grijnsde hij breeduit en ik moest wel meedoen. “Wij hebben wat dingen gemeen, Ton. Ik kwam als 18-jarige knul in dienst. Soldaat. Chauffeur op een pantserrupsvoertuig, lekker technisch en stoer. Op een gegeven moment werd ik korporaal en plaatsvervangend groepscommandant. En na één week Afghanistan werd mijn sergeant zwaar gewond en werd ik groepscommandant. En bevorderd tot sergeant. Na terugkomst afgezwaaid, gaan studeren, vervolgens werken en via-via werd ons, mijn bud Fred van Laar en ik, gevraagd om weer terug te komen bij Defensie. En ja, nu loop ik samen met Fred als majoor rond. Maar dat wist je al.”
Hij knikte. “We hebben je doopceel wel even gelicht, Kees. Een aardig CV. Ik ken politielui die minder mensen hebben laten oppakken. Geen ambitie voor het politievak, samen met je bud?” Ik schudde mijn hoofd. “Nee, dank je wel. Liever de techniek. Machines praten nooit terug, die doen wat ze opgedragen krijgen. En als ze het niet doen, pak je gereedschap en ga je ze, middels dat gereedschap, zorgen dat ze wél doen wat jij wil. En of dat gereedschap nou een hele dure doos met elektronica is of een voorhamer type lomp en onbenullig: je gaat net zolang door tot het kreng doet wat jij wil.”
Ton lachte. “Da’s wel een hele mooie functieomschrijving van een technicus… Die ga ik eens bij mijn garage vertellen! Hoewel… Grote kans dat ze meteen naar die voorhamer grijpen…” “Ja, dat wil je natuurlijk niet. Maar goed, hoe kwamen we hier op? Oh ja, jouw loopbaan en de mijne. Beiden onderaan begonnen en uiteindelijk…”
“Zitten we het niveau dat je nog steeds contact hebt met de werkvloer, maar je mag ook een beetje meebeslissen. Bedoel je dat?” Ik knikte. “Ja. Hoewel dat meebeslissen niet mijn favoriete sport is. Ik mocht een paar maanden terug invallen voor onze directeur; die wilde voor het eerst in z’n loopbaan een aantal weken op vakantie. Die weken ben ik er achter gekomen dat ik niet in de wieg ben gelegd voor ‘manager’. Dan nog liever met m’n laarzen in de machinekamer van een boorplatform, met je schoenen in de smeerolie om de machine weer op gang te krijgen.”
Ton gniffelde. “Daarom ben ik ook nog pelotonscommandant bij de ME. Niet overeenkomstig mijn rang, maar ik vind het prachtwerk. Zorgen dat een stel voetbalhooligans rustig naar de trein geloodst worden, zonder ellende. Of twee demonstraties uit elkaar houden, liefst zonder dat één van de jongens de wapenstok hoeft te gebruiken. Even lekker basaal bezig zijn.”
Ik knikte. “Maar… Nu even to the point, Ton. Jij had voor mij een stick met de tekeningen van die ziekenhuizen. Uit Duyvestein z’n archief. Daarvoor kwam ik hier, ten slotte.” Hij greep in een bureaula. “Alsjeblieft. En…” hij pakte een papier: ‘…als je hier voor ontvangst wil tekenen?” Dat was snel gebeurd. “Dank je wel. Nu kunnen mijn kerels en ik ons even inlezen, voordat we met de diverse MT’s om tafel zitten. En met lui van het ministerie van Volksgezondheid.”
Ton knikte. “Wel zo fijn als je goed voorbereid bent… Nog een bak koffie, of wil je nog wat eten? Het bijna lunchtijd en ze hebben hier een redelijke kantine.” Ik knikte. “Fijn plan. Dan hoef ik ten minste niet bij een tankstation zo’n klef broodje te eten.” We liepen richting de kantine en zaten even later aan wat broodjes.
“Ton, als ik het niet mag weten, kun je het gewoon zeggen, maar: wat staat Duyvestein en z’n vriendjes nog te wachten?” “Het OM is bezig met het voorbereiden van de zaak tegen hem, z’n vrouw, drie juristen en drie monteurs. Wat ik begreep wordt in ieder geval Duyvestein, én een van zijn monteurs dood door schuld ten laste gelegd: twee patiënten zijn overleden tijdens de door hen in werking gestelde zogenaamde storing. Verder: poging tot doodslag, valsheid in geschrifte en nog een paar andere dingetjes waar ik zo even niet op kan komen.”
Ik keek grimmig. “En er komt nog een civiele zaak van mij tegen deze fijne meneer. Hij heeft mijn ontwerpen gewoon gejat, verprutst en voor veel geld verkocht, Ton.” Die haalde zijn schouders op. “Ik denk niet dat je dat veel geld gaat opleveren, Kees. De belastingdienst heeft een behoorlijke claim op meneer z’n bezittingen. Alle losse spullen zijn al naar de Domeinen; drie auto's, een luxe sloep, inventaris van zijn huis... z’n bankrekeningen zijn bevroren. Hij en z’n echtgenote moeten sinds een paar weken rondkomen van bijstandsniveau. En zodra ze hun optrekje in de grachtengordel verkocht hebben, gaat al dat geld naar de fiscus.” Ik haalde mijn schouders op. “Als ze maar weten dat Kees Jonkman óók nog achter hen aan zit. Ik heb een lange adem, Ton.”
Ondertussen hadden we onze lunch op. “Ik ga maar weer eens richting Gorinchem. Dank voor die stick en je openheid, Ton.” Hij knipoogde. “Graag gedaan. Als er wat nieuws is, hoor je het wel, oké?” “Fijn. Nogmaals: dank je wel.” “Waar heb je je auto neergezet, Kees?” Ik wees. “Parkeergarage. Aan de overkant.” “Wacht dan even!”
Hij liep richting balie en kwam even later terug. “Hier. Uitrijkaart. Da’s in ieder geval iets wat we je kunnen geven als tegenprestatie.” Ik keek zuinig. “Ik wil niet op m’n geweten hebben dat de Gemeente Amsterdam failliet gaat…” “Het zal wel meevallen. Dan eten al die dienders maar een broodje minder. Tot ziens!”
Ik liep het bureau uit en stak de weg over. Goed uitkijken hier, want de weg was drúk. Instappen, gordel om, navigatie instellen en wegwezen hier. De sfeer van de omgeving had geen positieve invloed op mijn gemoed. Teveel slechte herinneringen aan deze omgeving. Eenmaal buiten Amsterdam ademde ik diep in en uit. Wát een rotstad. Niet alleen reden sommige lui hier als idioten, maar de hele sfeer… Ik zou dood gaan als ik hier moest wonen. En dan te bedenken dat Amsterdam in heel veel liedjes beschreven werd als ‘de mooiste stad van het land’… Ammehoela. En dan was ik door het ‘zakendeel’ van Amsterdam gereden. Niet eens door de Bijlmer of de Jordaan. Nou ja, in de Jordaan kon je met de auto niet eens komen volgens mij…
Ik was blij toen ik weer tussen de weilanden ten zuiden van Abcoude reed. Nu rustig de A2 blijven volgen, bij Utrecht de afslag Gorinchem nemen… Ik neuriede mee met de MP-3 speler.
Ik had van Internet een uitvoering opgenomen van een Portugees meisjeskoor die het complete stuk ‘Come ye sons of art’ van Purchell zongen. Begeleid door een orkestje waarbij twee hobo’s heel fraai speelden. De violen zaten soms nét tegen het randje van vals aan, maar de leden van het orkest waren ook nog jong. En dat meidenkoor… Wauw! Het gebeurde me niet vaak, maar toen ik op YouTube de opname ontdekt had, had ik ‘m een aantal keren geboeid bekeken en beluisterd. En snel daarna er een MP-3 van gemaakt.
Ondertussen kende ik de tekst van diverse stukken goed en kon ik lekker mee brommen met de altpartij. En hoe vaker ik ernaar luisterde hoe meer dingen ik ontdekte. Bijvoorbeeld dat meneer Purchell met een beperkt aantal stukken toch maar mooi 25 minuten vol kon maken… Een pittige afwisseling tussen orkest en koor. En het koor meestal tweestemmig en heel soms driestemmig… Genietend van de muziek reed ik richting Gorinchem.
En daar aangekomen kopieerde ik de tekeningen op het netwerk van DT. Dat duurde even! Met een beker thee in de hand liep ik vervolgens de groepsruimte binnen. “Heren… Ik heb huiswerk voor jullie. Staat op het netwerk onder het kopje ‘Ziekenhuizen’. Pluk je eigen ziekenhuis er uit en ga de handel bestuderen. Alsjeblieft.”
Frits keek me aan. “Wat ben jij plotseling netjes geworden, met je ‘alsjeblieft’. Iets van ons nodig Kees?” Ik knikte. “Ja. Jullie ongebreidelde inzet, zodat we een verpletterende indruk maken op de directies van een aantal ziekenhuizen in den lande. En een zeker ministerie. Zodat de groot-aandeelhoudster van DT zich kan verheugen op een nog grotere winstmarge dan gebruikelijk.” Gerben zuchtte. “Nóg groter? Wat een hebbert…”
“Ik zal je tekst in voorkomend geval aan betrokken dame overbrengen, meneer van Wiers. Eens kijken wat zij dan tegen jou gaat zeggen. Veel positiefs zal het niet zijn, vrees ik.” Willem zat al te scrollen. “Potdomme Kees… Ja hoor…” Hij ging liggen en deed z’n pushups. En toen hij weer overeind kwam volgde: “Dit is nogal wat! Hier hebben we even voor nodig. Ik in ieder geval wél!” Rogier leunde achterover en gaapte demonstratief.
“Ik heb medelijden met je, Willem. Jij dacht natuurlijk ‘lekker dicht bij huis!’ toen je Leiden als jouw project uitkoos…” “Jij hebt makkelijk praten, Rogier. Met je hotline naar Nijmegen, verdorie!” En hup, wéér mocht hij er vijf pakken.
“Ik zal je matsen Willem”, vervolgde Rogier. “Als de firma D. te A. bij alle ziekenhuizen ongeveer dezelfde manier van werken hanteerde, kunnen wij ongeveer dezelfde manier van corrigeren ontwerpen. Een tip van mij: let goed op de schakelingen voor de noodstroomsystemen. Dáár hebben ze de meeste winst mee geboekt door er goedkope shit uit China voor te gebruiken.”
De volgende uren zaten we over de diverse tekeningen gebogen. Langzamerhand kwamen er overeenkomsten in beeld. Inderdaad de schakelingen om de noodstroomsystemen te activeren: prutswerk. Bij de diverse ziekenhuizen absoluut geen redundancy; als er één afdeling qua stroom uitviel, konden de andere afdelingen het niet opvangen; sterkstroomleidingen die nét aan het aantal kilowatts aankonden, maar ook niks meer…
“Het ziekenhuis hier in Gorinchem kan hun CV-installatie wel verkopen, Kees. De elektriciteitsleidingen kunnen prima als verwarming functioneren.” Gerben liet het me zien en ik schrok. “Inderdaad… Hoe in vredesnaam heeft Duyvestein het voor elkaar gekregen om dit ontwerp door een installatiebedrijf aan te laten leggen? Elke eerstejaars leerling-monteur van het MBO kan zien dat dit héél krap bemeten is…”
Om vier uur riep ik de heren even bij elkaar. “Jullie eerste indruk graag, heren.” Frits vatte het keurig samen. “Men heeft ontworpen op de ‘normale bedrijfsvoering’, Kees. En is daar qua belasting vlák boven gaan zitten. Maar er hoeft maar iemand één koffiezetapparaat extra aan te zetten en de eerste aardlekschakelaar klapt er uit. Schandalig.” De rest knikte instemmend.
Ik dacht even na. “Goed. Ik stel voor dat we morgen stuk voor stuk alle ziekenhuizen even nalopen. Op tekening. Rogier: Nijmegen hebben we uitgeplozen; Nijmegen gaat als lichtend voorbeeld dienen. En ik zou graag zien dat we de meest cruciale afdelingen eerst onder handen nemen: SEH, OK’s, Cardiologie. De volgorde van de rest laten we aan de diverse directies over; ik kan me voorstellen dat Leiden een andere prio heeft dan Gorinchem.”
“In Gorinchem zal de afdeling ‘verloskunde’ wel een hoge prio krijgen, Kees.” Willem grijnsde. “Als ik die twee daar zo inschat…” Hij wees naar Rogier en Gerben. Die keken elkaar aan. “Hou jij hem vast, Rogier? Dan sla ik hem neer.” Gerben keek nogal vechtlustig.
Rogier schudde zijn hoofd. “We vertellen deze opmerking wel aan Lot en Mar, Gerben. En dan ben ik benieuwd of meneer van Zanten morgen nog zelf naar huis kan rijden of dat er een taxi moet komen óf dat hij op de SEH van het ziekenhuis hier in Gorinchem onder handen genomen moet worden. Ik denk het laatste, als ik onze meisjes zo inschat. Willem: bereid je voor op pijn. Op héééle kwetsbare plekjes.”
Willem keek benauwd.
“Kees… Hélp!” Ik schudde mijn hoofd. “Echt niet. Als jij twijfelt aan de maagdelijkheid van…” Een synchroon ‘Te laat!!” dreunde door het piratenhok en we lachten samen. “Heren… Morgen moeten we hard aan de bak; computers afsluiten en wieberen. Oh ja, nog één dingetje: Deze tekeningen komen niét digitaal buiten dit gebouw. Uitgeprint mag, als je naar ‘jouw’ ziekenhuis gaat, maar niet, ik herhaal: niét digitaal. En als je ze uitprint, dan zonder het logo en copyright van de firma D. te A. Degene die dat tóch doet, kan rekenen op een nogal pittige confrontatie met Kees. Duidelijk?”
Men knikte. “Mooi. Dan nu opbokken; morgen sportkleren weer mee; uit betrouwbare bron heb ik vernomen dat ene Fred van Laar iets leuks voor morgen heeft verzonnen.” Er werd collectief gezucht. “Nou… Vanavond dan maar op tijd naar bed, Rogier.” Gerben keek hem aan en Rogier zei: “Goed plan, makker. Maar of we dan al gaan slapen… Ik vraag het me af.”
Frits hield demonstratief de handen voor zijn oren. “Ik zal Lot en Mar wel even vertellen dat ze jullie met rust laten vanavond. Da’s beter voor de productie.” Gerben mopperde: “Dan loop ik even naar Jolien toe dat ze jou ook een beetje spaart, Kees.”
“Dat heeft weinig zin makker. Met mijn vrijwel goddelijk lichaam…”
Grijnzend liepen we de deur uit.
Af en toe zat ik me écht te verbazen. Hoe kon een afgestudeerd ingenieur het voor zichzelf verantwoorden om moedwillig zulk prutswerk te ontwerpen? Enfin, de heren zullen wel een ‘peptalk’ van Duyvestein zelf gekregen hebben die er op neerkwam dat de aandeelhouders of investeerders tevreden gehouden moesten worden… En als je je daar niet aan wenste te conformeren, dat het gat van de deur niet ver was en een ontslagvergoeding niet tot de opties behoorde…
Al lezend kreeg ik een brainwave. Misschien Jan van Ommeren eens bellen; wie weet wist hij nog iets van zijn vroegere werkgever. Ik pakte mijn Rolodex met visitekaartjes. ‘Mr. J. van Ommeren’ Hopen dat hij nog steeds dezelfde privé-telefoon had…
“Jan van Ommeren, goedemiddag”
“Dag Jan, je spreekt met Kees Jonkman, Developing Technics, Gorinchem. Hoe is het in Arnhem?”
“Hee Kees… Dat is een tijdje terug! En in Arnhem in het prima. Véél beter dan Amsterdam.”
“Ja, dat geloof ik. Maar ik ga je toch even aan Amsterdam herinneren, als je het niet erg vindt. Jan, DT heeft de opdracht binnengehaald om bij alle ziekenhuizen waar Duyvestein mee heeft lopen rotzooien, schoon schip te maken. Oftewel: die troep uit 020 er uit en degelijke systemen er in…”
Hij onderbrak me. “Mooi man! Als Duyvestein dit hoort, krijgt hij een rolberoerte. En ik hoop dat hij er in blijft.”
“Ja, hier nog eentje. Maarre… Daar zullen vast tekeningen van zijn. Heb jij enig idee waar die zouden kunnen uithangen?”
Even bleef het stil. “Naar wat ik hoorde heeft de politie Amsterdam het hele pand leeg laten kruien, Kees. Alle computers, gegevensdragers, tekeningen, alles.”
Ik bromde. “Hmm… En daar kun je dus niet bij, ‘hangende het onderzoek’. Want een groot deel van dat spul is keihard bewijsmateriaal… Kut. Ehh… Sorry.”
Hij grinnikte. “Wij juristen spreken liever over ‘een minder fijne situatie’, Kees.”
“Maak dat de kat wijs. Ik heb een collega van jou, ene Meester Nadia Bongers… oh nee, zo heet ze nu niet meer… ehhh… Nadia Hendrixs, ook nogal onparlementaire taal horen uitslaan toen ze mijn nasi voor de eerste keer proefde. En toen vlogen er ook wat lidwoorden over tafel.”
Hij schoot in de lach. “Bij Nadia kan ik me dat voorstellen. Die is redelijk ‘recht-voor-haar-raap’. Maar om even terug te komen op die tekeningen van Duyvestein: ik heb wat contacten bij de politie in Amsterdam. Recentelijk heb ik een hoofdinspecteur daar geholpen bij een zaak… Als ik eens aan wat touwtjes ga trekken en aardig vraag of ze bepaalde informatie mogen delen? Wie weet lukt het, Kees.”
“Dat zou geweldig zijn, Jan. Want de tekeningen die de ziekenhuizen zelf hebben, vertrouw ik niet zo. Dat heb ik in Nijmegen wel gezien.”
Hij bromde. “Dat zal best. En als het in Nijmegen verder gelukt was, hadden ze dezelfde modus operandi in de andere ziekenhuizen toegepast, zoveel heb ik in Amsterdam nog wel meegekregen voordat ik op straat werd gezet. Ik ga m’n best voor je doen, Kees.”
“Dank je wel Jan. Hoe is het verder met Nadia?”
Hij lachte. “Dat kun je beter aan mevrouw Hendrixs zelf vragen. Ze zit naast me, hier komt ze.”
“Hoi Kees! Met Nadia…”
“Hé tantetje…”
“Lúl!” klonk het fel door de telefoon en ik hoorde Jan op de achtergrond in de lach schieten. “Nou nou nou… Tante toch… Da’s toch geen taal voor een juriste? Als ik dat aan je nichtjes vertel, zak je een aardig eind in hun achting, hoor.”
Ze zuchtte. “Jij wilt natuurlijk weten hoe het met de liefde is?”
“Nou, omdat je het onderwerp zelf aanroert… Ja, daar ben ik wel benieuwd naar.”
“Prima, Kees. Joost en ik zijn wellicht nog niet zo close als Joline en jij dat zijn, maar we zijn aardig op weg, als zeg ik het zelf. En sinds een paar weken woont Joost bij mij in en dat is bijzonder gezellig.”
“Ja, dat zal best. Samen in een paardenstal… Net als de hippies in de jaren ’70. Het klinkt in ieder geval romantisch.”
“We moeten elkaar maar weer eens fysiek spreken, Kees. Te lang geleden. Dan neem ik Joost mee.” Ze zweeg even en vervolgde: “Dan kan die ook eens kennismaken met jouw sambal.”
Ik moest lachen. “De arme kerel… Dan zal ik ook maar een krat bier extra inslaan? Als blusmiddel?”
“Goed plan! En dan kan ik je tevens een keertje een pets geven voor die opmerkingen tijdens dit telefoongesprek.”
“Ehhh… Nadia, ik hoor net dat zo’n meeting er wel komt, maar dan via Skype.”
“Lafaard”, klonk het verontwaardigd. “Vanavond krijg je een mailtje, Kees. Met een paar data waarop wij kunnen, oké?”
“Is goed, schoonheid. Lijkt me leuk om jou weer eens te zien. En Joost.”
“Mij ook, Kees. Maar nu ga ik weer eens het werk, anders krijg ik commentaar van Jan.”
“Ja, dat wil je niet… Ik zie de mail wel komen, Nadia! Fijne avond alvast.”
“Jij ook, Kees. Groeten aan Jolien!”
Ze verbrak de verbinding. Mooi. Twee vliegen met één telefoontje. En Jan kennende zou die écht wel gaan informeren bij de politie in Amsterdam… Nou, maar weer verder gaan met websites van de ziekenhuizen bekijken. Meer kon ik voorlopig niet doen. Maar ik kreeg zo wel een aardige indruk van de diverse ziekenhuizen. DT zou niet helemaal onbeslagen op het ijs komen…
Om half vijf vond ik het welletjes. Ik sloot de PC af en pakte mijn weekendtas en jas. Joline ophalen en dan naar… Bzzz…. Bzzz…. Zucht. Nét als je richting huis wil gaan: nog een telefoontje. Geen nummermelding. Hmm.
“Met Jonkman, goede middag.”
“Spreek ik met Ingenieur C. Jonkman uit Veldhoven?” Een herenstem.
“Inderdaad. En met wie heb ik het genoegen?”
“Meneer Jonkman, u spreekt met Ton Borghoorn, hoofdinspecteur der politie, Amsterdam. Meneer, ik kreeg zojuist een telefoontje van een gemeenschappelijke kennis van ons: meneer van Ommeren. Die vertelde mij dat uw bedrijf de zaken van ingenieursbureau Duyvestein overgenomen heeft. Klopt dat?”
Ik moest lachen. “Gelukkig niet. Dat zou de naam van Developing Technics teveel schaden, inspecteur. Het bedrijf waar ik werk, DT in de wandeling, gaat bij vier ziekenhuizen puin ruimen. Iets anders kan ik er niet van maken. In Nijmegen zijn we in een redelijk vergevorderd stadium, in Leiden, Woerden en Gorinchem moeten we nog beginnen. Daar hebben we nog niet eens een bespreking met het MT afgesproken. Maar: we zijn er wel voor in de race en het ministerie van Volksgezondheid heeft zijn fiat ervoor gegeven. En dat ministerie gaat een vergadering met alle ziekenhuizen én DT beleggen. En daarvoor zou DT heel graag de beschikking willen hebben over de technische tekeningen die Duyvestein heeft gemaakt van hun installaties. Want de tekeningen die in het bezit zijn van de ziekenhuizen vertrouwen we niet; er was een nogal groot hiaat tussen de tekening van Nijmegen en de daadwerkelijke situatie. Vandaar het verzoek aan de politie Amsterdam om die tekeningen of kopieën ervan, aan DT te overhandigen. Als dat, hangende het onderzoek, mogelijk is.”
“Die vraag had Jan me ook al gesteld, meneer Jonkman. En ik ben met die vraag naar de behandelend officier van Justitie gegaan. En die heeft er zojuist zijn fiat aan gegeven. U kunt de tekeningen bij ons komen halen. We versturen ze niet via de mail; u dient ze in persoon op te komen halen en ervoor te tekenen. Ze staan op één stick, dus een verhuiswagen is niet nodig.”
Ik grinnikte. “Da’s goed om te horen. Met een grote truck door Amsterdam rijden is niet mijn hobby. Wanneer komt het uit, inspecteur?”
“Morgen vanaf half negen is prima. Ik ben de hele dag op mijn bureau, dus…”
“Als ik dan rond elf uur langs kom? Dan tuf ik lekker achter de files aan.”
“Is prima, meneer Jonkman. U komt in persoon; we geven ze niet aan iemand anders mee.”
“Ik kom in persoon. Ik zal m’n paspoort meenemen, oké?”
“Rijbewijs is ook voldoende hoor. Ik stuur u via de mail de gegevens waar u zich kunt melden.”
“Prima! Alvast dank voor de moeite, inspecteur.”
Nou, dat was een meevaller. Dan konden de Piraten en ik ons ten minste inlezen in de materie, voordat we met de diverse MT’s en lui van het ministerie om tafel zaten…
Ik sloot mijn bureau af en stak de gang over, naar Theo. “Ik ben morgen vanaf negen uur een paar uurtjes pleite, Theo.” Hij keek vragend en ik legde uit wat ik ging doen. “Hé, da’s mooi, Kees. Dan kunnen jullie alvast gaan studeren.” “Ehhh… Die tijd hebben we gehad, Theo.” “Op die installaties, eikel. En nu wegwezen: ik moet naar huis, want ik moet koken. En als de aardappels te laat op tafel staan, zijn de rapen gaar.” “Nou ja, dan is er ten minste nog iéts van jouw maaltijd gaar, Theo…” “Er uit, kletsmajoor!”
Grinnikend liep ik richting Joline. “Kom schat. Laat de cijfertjes maar de cijfertjes; er zijn nu even belangrijker dingen aan de orde.” Ze keek op. “Oh? Welke trede van de pyramide van Mazlov wil meneer beklimmen? Die van de voortplanting?” Ik schudde mijn hoofd. “Nee. Voedsel. Ik heb honger en het is jouw beurt om te koken. Dus…”
Brommend stond Joline op. “Lomperd. Ik dacht een fractie van een seconde aan een romantisch avondje bij kaarslicht, maar nee hoor: meneer Jonkman heeft trek, dus moet er snel en veel gegeten worden.”
“Ja! En dat is héél belangrijk, mevrouw Jonkman! Kijk maar naar mij: deze geoliede gevechtsmachine is het gevolg van goed en regelmatig eten!”
De dreunende stem van Fred klonk achter me. Iets zachter vervolgde hij: “Als je nou lief bent tegen mijn bud, komt die romantische avond bij kaarslicht er wellicht ook wel.” Joline keek hem lang aan. “Ik bepaal zelf wel of ik lief ben tegen jouw bud, Fred. Dat moet hij verdienen!” Fred keek me aan. “Nou, dat wordt behoorlijk je best doen, Kees. Kook jij vanavond? Dan zou ik een paar kaarsen op tafel zetten en een goeie fles wijn open trekken.” Ik schudde mijn hoofd. “Helaas maat… Het is Joline d’r kookbeurt vanavond. Dus: gezond voer, geen dikke frikandellen speciaal of Picanto’s, makker.”
Joline keek ons beurtelings aan. “Heren… ga zo door en Joline kookt vanavond niét!” Fred grijnsde. “Ik zit daar niet zo mee, Jolien. Ik kook vanavond en op het menu in huize van Laar staat: goulash.” Joline keek nu mij strak aan. “Kees, als je het wáágt om nu aan Fred te vragen of je in Rhenen mag eten, kun je daar meteen blijven slapen. Begrepen?” De lasers waren opgewarmd; er hoefde maar iets te gebeuren en ze zouden aan gaan. “Goed schat. Boodschap gesnopen, schat. Ik zal braaf mee naar Veldhoven rijden en die linksdraaiende, macrobiotische linzensoep van je opeten, schat.”
Ze snoof. “Het is je geraaien, rotzakje.” Samen met Mocca liepen we naar de uitgang. Anneke zei vanachter haar desk: “Kijk nou… Mevrouw Jonkman met haar drie bodyguards…” Joline draaide zich om zei liefjes: “Ja. Met zo’n body als ik, heb je die wel nodig, Anneke.” Fred en ik schoten in de lach, niet in het minst om Anneke haar verblufte gezicht. “Fijne avond, An…”
In de auto zei ik: “Dat was best wel een gewaagde opmerking richting Anneke, Jolien.” Ze knikte. “Inderdaad. Maar tegen haar kan het, Kees. Schat van een meid en wat ik zo van haar zie en hoor ook een uitstekend receptioniste. En ze werkt niet meer voor dat uitzendbureau; Jan van Weert heeft haar een paar maanden terug een vast contract gegeven.” Ze grinnikte. “Scheelt hem veel geld en Anneke heeft een hoger salaris. Iedereen blij. Nou ja, behalve het uitzendbureau dan.”
Met de auto in de garage werd ik naar de studeerkamer gestuurd. “Jij mag even blazen. Even ontspannen. Heb je nodig. Dit meisje gaat nog even naar de supermarkt en dan koken. Ik roep je wel als je je handen moet wassen.” Ze wipte de auto uit en liep richting supermarkt. In de lift dacht ik: ‘Raar… we hebben alle spullen in huis voor het eten. Nou ja, ze zal er wel een reden voor hebben…’
Die reden rook ik een uurtje later, toen ik geroepen werd. In de keuken hing nogal nadrukkelijk de geur van goulash. “Schat…?” Joline draaide zich om en lachte. “Fredje bracht me op een prima idee. Maar ja, daar had ik nog wel rundvlees en uien voor nodig.” Ze trok me naar zich toe. “En er is genoeg voor twee dagen, schat. Wat over is, gaat in de vriezer.” Ik kuste haar. “Jij hebt leuke verrassingen, mevrouw Jonkman.” Ze grinnikte. “Jij soms ook, meneertje. Met je loopje van zeven kilometer in de regen! Er klonken nogal wat verwensingen tijdens het lopen. Ik heb maar gedaan of ik het niet hoorde. Maar, hoe raar het ook klinkt: ik heb heerlijk gelopen, Kees. Je had precies het goeie tempo voor mij. En daarom…” Ze kuste me. “…daarom nu een lekker vol bord met goulash. Hebben we nodig, want vanmiddag zijn we behoorlijk wat calorieën kwijtgeraakt.”
Tijdens het eten vertelde ik de preek van Theo. Joline knikte. “Tijdens het lopen had hij ook al tegen mij gezegd dat ik je een beetje in toom moest houden, schat. Maar ja…” Ze keek me vervolgens onderzoekend aan. “En wat heb jij op je lever, Kees Jonkman? Ik zie dat je iets achter houdt!” “Nou… in feite was jij de aanleiding voor dit uit de hand gelopen loopje, schat. Weet je nog wat je vanochtend zei, toen ik je er aan herinnerde dat ik vandaag de trainer was en dat het wel eens pittig zou kunnen worden?” Joline dacht na. “Ehh… Nee. Sorry.” “Het antwoord wat ik toen kreeg van mevrouw Jonkman was een nogal minachtend uitgesproken ‘Pittig? Met dat slome lange afstandsgedoe van jou zeker!’ En naar aanleiding daarvan ben ik eens op Google Earth gaan kijken…” Ze zuchtte. “Ik zal m’n grote mond voortaan wel dichthouden als het over rennen gaat. Maar Kees: dit ga je niet in Gorinchem rondbazuinen, denk er aan! Ik wil er niet verantwoordelijk voor worden gehouden als jij weer eens ‘leuke ideetjes’ hebt voor het middagloopje!” Ik knipoogde. “Oké schat.”
We eindigden de maaltijd met een lekkere vanillepudding. “Recept van Oma Sietske”, zei Joline. “Niks uit een pakje, gewoon zelf maken. Ik stak, met een mond vol pudding, een duim op. Na het eten: afwassen. Joline ging nog een uurtje aan haar dissertatie werken en ik nog een uurtje blazen.
Waarvan een half uurtje ‘riedeltjes oefenen’. De snelheid in m’n vingers krijgen, coördineren en uiteindelijk zo snel mogelijk moeilijke combinaties spelen. Niet het leukste werk, maar sinds dat Greet me er op geattendeerd dat ik soms wat te langzaam was, werkte ik er aan. Daarna nog een half uurtje lekker spelen; daar had ik wél lol in. Om half negen vond ik het wel gezegend. Bugel schoonmaken en opbergen en ik liep de kamer weer in. Joline was via de telefoon in gesprek. Een zwaar economisch gesprek. Ik luisterde heel even: met Lot en Mar dus. Ik maakte het gebaar van ‘drinken’ en ze zei: “Wacht even Lot. Er staat hier een vent die me wil verleiden om iets te drinken.” Een lachje klonk. “Geen koffie meer, Jo. Dan stuiter je straks het bed rond.” “Vind ik geen probleem, Lot!” riep ik en er klonk nu een lachsalvo uit de telefoon. Joline keek verwijtend. “Warme melk, Kees.” Meteen klonk Gerben z’n stem. “Sorry Kees. Dat gestuiter zal een beetje tegen vallen, denk ik.” Joline keek nu boos naar haar telefoon. “Ik heb vandaag genoeg gestuiterd, Gerben. Tussen de middag met name. Opbokken jij; dit is een hoogstaand economisch gesprek tussen dames. Jullie worden niet verondersteld met jullie lompe mannengrappen er tussendoor te komen.” Ze ging verder met Lot en Mar en ik ging de melk warm maken.
Na een paar minuten eindigde Joline het gesprek en stond haar warme melk voor haar. “Dank je wel, Kees. Lekker.” “Dat was best een pittige discussie, Joline… De helft snapte ik niet.” Ze glimlachte. “Dan weet je hoe ik me voel als jullie kerels het weer eens over technische dingen hebben. Maar dat geeft niet, Kees. Ieder z’n vak.” Ze schoof dicht te me aan op de bank. “Gelukkig zijn er nog genoeg dingen waar we beiden verstand van hebben, lekkere vent.” Ik sloeg een arm om haar heen. “Ja. Van lekker met elkaar knuffelen, bijvoorbeeld.” Dat brachten we even in praktijk, tot Joline zei: “M’n melk wordt koud, Kees. Geen zin in. Lekker opdrinken, daarna slapen.” Zo gezegd, zo gedaan: een kwartiertje later lagen we in bed. “Ik denk dat ik als een blok in slaap van, Kees. Dat slome loopje van jou heeft er wel ingehakt.” Ik kuste haar. “Mooi schat. Lekker slapen. Geen spierpijn?” Ze schudde haar hoofd. “Nee, gelukkig niet. Nu slapen, schatje.” Een knuffel volgde, daarna werd het stil op de slaapkamer.
Dinsdagochtend ging snel! Opstaan, eten, Zelda ophalen en richting Gorinchem. “Hoe laat ga je naar Amsterdam, Kees?” “Rond een uur of tien. Elf uur daar zijn, spullen in ontvangst nemen, wellicht nog een bak koffie en dan weer terug. Rond twee uur zal ik wel weer in Gorinchem zijn.” Zelda zei: “Dus je mist je middagwandelingetje naar de paardjes?” Ik knikte. “Ja. Jullie mogen ze troosten, want ze zullen wel tranen met tuiten huilen dat Kees er niet bij is.” Een schamper “Hoor hem!” klonk vanaf de achterbank…
In Gorinchem lichtte ik Piraten in wat ik ging ophalen. “Mooi, Kees. Dan kunnen we ons ten minste écht goed voorbereiden.” Gerben keek opgelucht. “Ja, want op die websites staat wel een boel info, maar niet de info die wij nodig hebben.” Willem knikte. Rogier grinnikte. “Oh, wat heb ik het dan makkelijk… Als ik iets niet exact weet, heb ik een hotline richting Nijmegen. Waar men overigens de kabels richting SEH al hebben hangen, Kees. Gisteren van Ane gehoord.” “Mooi man. Da’s ten minste één punt binnen.”
Om tien uur nam ik snel afscheid van Joline en reed richting Amsterdam. Voorbij Utrecht werd het wat drukker, maar dat was te verwachten. Afslag 9 er af, Amsterdam Buitenveldert. De mevrouw van de Volvo-navigatie riep: “Aan het einde van de afslag linksaf.” “Dank je wel, schat”, bromde ik. De Volvo had ook een herenstem als optie in de navigatie, maar ik vond de damesstem beter verstaanbaar. Toen Joline daar iets van zei, had ik geantwoord dat ik altijd beter naar dames luisterde dan naar heren. Om een of andere reden lachte ze toen nogal triomfantelijk…
De navigatiejuffrouw liet me nog een keer rechtsaf slaan, toen weer linksaf en vervolgens had ik mijn bestemming bereikt. Gelukkig was er een parkeergarage tegenover het politiebureau. Daar naar binnen, kaartje trekken, auto neerzetten en afsluiten. Héhé… Op nog geen kilometer afstand van mijn vroegere stageplaats. Een stageplaats waar ik destijds met tegenzin heenging. Hé Kees, je kunt nu wraak nemen op die lui van Duyvestein… Sterker nog: je ultieme wraak is er al; meneer zit achter slot en grendel. Of zou hij alweer buiten lopen, in afwachting van de rechtszaak? Nou ja, wellicht hoor je het zo dadelijk wel…
Ik liep de parkeergarage uit en stak de straat over, richting een betonnen gebouw van drie verdiepingen met de gestyleerde tekst ‘Politie’ boven de ingang. De architect van het gebouw had ook weinig of geen gevoel voor ‘kunst’ gehad, óf een beperkt budget, maar goed… Ik liep naar binnen en meldde me bij een balie.
“Goedemorgen mevrouw. Ik ben Kees Jonkman en heb een afspraak met hoofdinspecteur Borghoorn.”
“Dag meneer. Kunt u zich legitimeren?”
Ik pakte mijn rijbewijs en dat werd nauwlettend bekeken. Toen kreeg ik het terug. “Eén moment meneer, ik bel hem even. Gaat u daar maar zitten.” Ze wees op een stel banken.
Daar zaten al een aantal mensen. Ik ging naast een wat oudere man zitten, die wat onderuit gezakt op de bank hing, de lucht van zware shag om zich heen. En nog iets… Wiet? Ja dus. Aan de andere kant: een vrij jonge meid, té zwaar opgemaakt en té uitdagend gekleed. Nou ja… bijna uitgekleed. Haar jurkje kon evengoed een blouse zijn, zo kort. En haar voorgevel… Als ze zou gaan staan, zou ze moeite moeten doen om niet voorover te vallen. Zeker op haar megahoge naaldhakjes. In één seconde bekeek ik haar, toen gleed mijn blik weer richting balie.
De jonge agente achter de balie was zo ongeveer de tegenpool in alles van de meid naast me: in een strak, correct uniform, haar zwarte haren naar achter gekamd in een knot op haar achterhoofd, nauwelijks opgemaakt, behalve een héél klein lijntje onder haar ogen, vlot en efficiënt bewegend… Geen dame om ruzie mee te krijgen, zelfs als ze haar koppel met pistool, pepperspray, handboeien en taser niet om had gehad…
“Meneer Jonkman?” De spreker was een forse man van rond de vijftig in burger. Rossig haar, grijs ringbaardje, ogen die snel en effectief de ruimte verkenden. Ik stond op. “Dat ben ik.” Ik stak mijn hand uit. “Kees Jonkman.” “Ton Borghoorn. Ton voor vrienden. Loop maar mee.” Hij ging me voor, een deur door die met een pasje beveiligd was. Trap op, bocht om, gang door… In de gang een nis met een koffiemachine. “Koffie, Kees?” Ik knikte. “Graag. Zwart met suiker alsjeblieft.” De machine begon lawaai te maken en Ton keek me aan.
“Of moet ik ‘Majoor’ zeggen?” Ik schoot in de lach. “Ik ben niet in uniform, Ton. En zelfs al was ik in uniform: lui die mij matsen mogen me altijd bij de voornaam aanspreken.” Hij drukte me een beker in de hand. “Alsjeblieft. Voor mezelf ook een bakje troost…” Dat was ook snel geregeld en hij liep verder de gang in en opende een deur. “Treed binnen!” Een standaard bureauruimte: desk, bureaustoel, twee beeldschermen, archiefkasten en een zitje voor drie personen rond een tafeltje.
“Ga zitten en voel je welkom.” Ik moest lachen. “Ik neem aan dat dat de standaard tekst is die jullie ook in de arrestantencellen gebruiken?” Ton maakte een grimas. “Ja. Bijna. En voor jouw vrienden heb ik die speciaal aangevuld met wat persoonlijke voornaamwoorden. Niet professioneel, maar wel harte gemeend.” Ik trok een wenkbrauw op.
“Mijn ‘vrienden’? Wie…”
“Meneer Duyvestein, zijn echtgenote en een paar van zijn medewerkers. Lui die moedwillig een ziekenhuis proberen te vernaggelen spreek ik niet lief en aardig aan, Kees. Ik ben als gewoon agent op straat begonnen, eerst in Noord, toen in Centrum. Na tien jaar op; straat gewerkt te hebben mocht ik naar de Academie, werd inspecteur en drie jaar geleden hoofdinspecteur. Aandachtsgebied: Zuidas. Heel andere criminaliteit dan in de Jordaan of de Pijp. Maar vaak veel smeriger, ondanks dat de criminelen een stropdas dragen. Zoals jouw vriend Duyvestein.” “Gelukkig is hij m’n vriend niet, Ton. Ik heb negen jaar geleden een aantal maanden op zijn bedrijf stagegelopen. En realiseerde me net, toen ik de parkeergarage uitliep dat ik altijd een rotgevoel had als ik naar zijn bedrijfspand liep. Nog nét geen steen in m’n maag, maar het scheelde weinig.”
Hij knikte. “Ik heb van de Officier van Justitie wat meegekregen en zelf ook onderzoek gedaan; ik kan je niet anders dan gelijk geven. Amsterdam is vergeven van de ratten; hij was er één van.” Ik keek hem aan. “Dat zijn uitspraken die ik niet van een politiefunctionaris verwacht, Ton.”
Hij knikte. “Dat klopt. En ik zal je vertellen waarom. Drie jaar geleden kreeg mijn echtgenote een verkeersongeval. Werd op de fiets aangereden door een vent in een SUV die straalbezopen was. Mijn vrouw viel op straat, haar hoofd op een stoeprand en met haar heup op zo’n varkensrug, de afscheiding tussen fietspad en parkeerhaven. Schedelbasisfractuur en een gebroken heup.
Enfin, de ambu neemt haar mee naar het AMC en ze mocht de SEH overslaan en meteen door richting operatiekamer. Daar zijn de dames en heren medici zo’n vijf uren met haar bezig geweest. Vervolgens moet ze revalideren, wéér een operatie, wéér revalideren, nóg een operatie en uiteindelijk, na vijf maanden, kon ze naar huis. Daar héél langzaam herstellen. Elke week weer naar het ziekenhuis voor controle, fysiotherapie en weet-ik-veel wat voor andere ellende.
Anderhalf jaar na het ongeval had ik mijn eigen vrouw weer een beetje terug. Anderhalf jaar heb ik in stomme verwondering zitten kijken hoe medisch personeel zich over mensen bekommert. Ongeacht afkomst, ras, wel of niet schoon gewassen, stinkend naar de drugs of wat dan ook… Zoals die vent die naast jou zat op de bank, of dat hoertje aan de nadere kant… Het maakt ziekenhuispersoneel niet uit: als ze binnenkomen moeten ze geholpen worden. Punt. Sinds die tijd zijn mijn vrouw en ik de grootste supporters van medisch personeel. En iedereen die hen ook maar een strobreed in de weg legt, heeft aan mij een vijand voor het leven.”
Hij grijnsde heel even. “Het behoort absoluut niet tot mijn taak, maar als ik in een onopvallende dienstauto rij en ik kom een ambu tegen met blauw-blauw erop, vraag ik via de porto waar die heen moet, kwak ik het blauwe zwaailicht op het dak en maak ik de weg voor hem vrij. Mensen maken eerder plaats voor de politie dan voor een ambu, zeker in Amsterdam. Het heeft me al eens een uitbrander gekost, maar mijn staat van dienst kan wel een stootje hebben, zeg maar.”
Nu grijnsde hij breeduit en ik moest wel meedoen. “Wij hebben wat dingen gemeen, Ton. Ik kwam als 18-jarige knul in dienst. Soldaat. Chauffeur op een pantserrupsvoertuig, lekker technisch en stoer. Op een gegeven moment werd ik korporaal en plaatsvervangend groepscommandant. En na één week Afghanistan werd mijn sergeant zwaar gewond en werd ik groepscommandant. En bevorderd tot sergeant. Na terugkomst afgezwaaid, gaan studeren, vervolgens werken en via-via werd ons, mijn bud Fred van Laar en ik, gevraagd om weer terug te komen bij Defensie. En ja, nu loop ik samen met Fred als majoor rond. Maar dat wist je al.”
Hij knikte. “We hebben je doopceel wel even gelicht, Kees. Een aardig CV. Ik ken politielui die minder mensen hebben laten oppakken. Geen ambitie voor het politievak, samen met je bud?” Ik schudde mijn hoofd. “Nee, dank je wel. Liever de techniek. Machines praten nooit terug, die doen wat ze opgedragen krijgen. En als ze het niet doen, pak je gereedschap en ga je ze, middels dat gereedschap, zorgen dat ze wél doen wat jij wil. En of dat gereedschap nou een hele dure doos met elektronica is of een voorhamer type lomp en onbenullig: je gaat net zolang door tot het kreng doet wat jij wil.”
Ton lachte. “Da’s wel een hele mooie functieomschrijving van een technicus… Die ga ik eens bij mijn garage vertellen! Hoewel… Grote kans dat ze meteen naar die voorhamer grijpen…” “Ja, dat wil je natuurlijk niet. Maar goed, hoe kwamen we hier op? Oh ja, jouw loopbaan en de mijne. Beiden onderaan begonnen en uiteindelijk…”
“Zitten we het niveau dat je nog steeds contact hebt met de werkvloer, maar je mag ook een beetje meebeslissen. Bedoel je dat?” Ik knikte. “Ja. Hoewel dat meebeslissen niet mijn favoriete sport is. Ik mocht een paar maanden terug invallen voor onze directeur; die wilde voor het eerst in z’n loopbaan een aantal weken op vakantie. Die weken ben ik er achter gekomen dat ik niet in de wieg ben gelegd voor ‘manager’. Dan nog liever met m’n laarzen in de machinekamer van een boorplatform, met je schoenen in de smeerolie om de machine weer op gang te krijgen.”
Ton gniffelde. “Daarom ben ik ook nog pelotonscommandant bij de ME. Niet overeenkomstig mijn rang, maar ik vind het prachtwerk. Zorgen dat een stel voetbalhooligans rustig naar de trein geloodst worden, zonder ellende. Of twee demonstraties uit elkaar houden, liefst zonder dat één van de jongens de wapenstok hoeft te gebruiken. Even lekker basaal bezig zijn.”
Ik knikte. “Maar… Nu even to the point, Ton. Jij had voor mij een stick met de tekeningen van die ziekenhuizen. Uit Duyvestein z’n archief. Daarvoor kwam ik hier, ten slotte.” Hij greep in een bureaula. “Alsjeblieft. En…” hij pakte een papier: ‘…als je hier voor ontvangst wil tekenen?” Dat was snel gebeurd. “Dank je wel. Nu kunnen mijn kerels en ik ons even inlezen, voordat we met de diverse MT’s om tafel zitten. En met lui van het ministerie van Volksgezondheid.”
Ton knikte. “Wel zo fijn als je goed voorbereid bent… Nog een bak koffie, of wil je nog wat eten? Het bijna lunchtijd en ze hebben hier een redelijke kantine.” Ik knikte. “Fijn plan. Dan hoef ik ten minste niet bij een tankstation zo’n klef broodje te eten.” We liepen richting de kantine en zaten even later aan wat broodjes.
“Ton, als ik het niet mag weten, kun je het gewoon zeggen, maar: wat staat Duyvestein en z’n vriendjes nog te wachten?” “Het OM is bezig met het voorbereiden van de zaak tegen hem, z’n vrouw, drie juristen en drie monteurs. Wat ik begreep wordt in ieder geval Duyvestein, én een van zijn monteurs dood door schuld ten laste gelegd: twee patiënten zijn overleden tijdens de door hen in werking gestelde zogenaamde storing. Verder: poging tot doodslag, valsheid in geschrifte en nog een paar andere dingetjes waar ik zo even niet op kan komen.”
Ik keek grimmig. “En er komt nog een civiele zaak van mij tegen deze fijne meneer. Hij heeft mijn ontwerpen gewoon gejat, verprutst en voor veel geld verkocht, Ton.” Die haalde zijn schouders op. “Ik denk niet dat je dat veel geld gaat opleveren, Kees. De belastingdienst heeft een behoorlijke claim op meneer z’n bezittingen. Alle losse spullen zijn al naar de Domeinen; drie auto's, een luxe sloep, inventaris van zijn huis... z’n bankrekeningen zijn bevroren. Hij en z’n echtgenote moeten sinds een paar weken rondkomen van bijstandsniveau. En zodra ze hun optrekje in de grachtengordel verkocht hebben, gaat al dat geld naar de fiscus.” Ik haalde mijn schouders op. “Als ze maar weten dat Kees Jonkman óók nog achter hen aan zit. Ik heb een lange adem, Ton.”
Ondertussen hadden we onze lunch op. “Ik ga maar weer eens richting Gorinchem. Dank voor die stick en je openheid, Ton.” Hij knipoogde. “Graag gedaan. Als er wat nieuws is, hoor je het wel, oké?” “Fijn. Nogmaals: dank je wel.” “Waar heb je je auto neergezet, Kees?” Ik wees. “Parkeergarage. Aan de overkant.” “Wacht dan even!”
Hij liep richting balie en kwam even later terug. “Hier. Uitrijkaart. Da’s in ieder geval iets wat we je kunnen geven als tegenprestatie.” Ik keek zuinig. “Ik wil niet op m’n geweten hebben dat de Gemeente Amsterdam failliet gaat…” “Het zal wel meevallen. Dan eten al die dienders maar een broodje minder. Tot ziens!”
Ik liep het bureau uit en stak de weg over. Goed uitkijken hier, want de weg was drúk. Instappen, gordel om, navigatie instellen en wegwezen hier. De sfeer van de omgeving had geen positieve invloed op mijn gemoed. Teveel slechte herinneringen aan deze omgeving. Eenmaal buiten Amsterdam ademde ik diep in en uit. Wát een rotstad. Niet alleen reden sommige lui hier als idioten, maar de hele sfeer… Ik zou dood gaan als ik hier moest wonen. En dan te bedenken dat Amsterdam in heel veel liedjes beschreven werd als ‘de mooiste stad van het land’… Ammehoela. En dan was ik door het ‘zakendeel’ van Amsterdam gereden. Niet eens door de Bijlmer of de Jordaan. Nou ja, in de Jordaan kon je met de auto niet eens komen volgens mij…
Ik was blij toen ik weer tussen de weilanden ten zuiden van Abcoude reed. Nu rustig de A2 blijven volgen, bij Utrecht de afslag Gorinchem nemen… Ik neuriede mee met de MP-3 speler.
Ik had van Internet een uitvoering opgenomen van een Portugees meisjeskoor die het complete stuk ‘Come ye sons of art’ van Purchell zongen. Begeleid door een orkestje waarbij twee hobo’s heel fraai speelden. De violen zaten soms nét tegen het randje van vals aan, maar de leden van het orkest waren ook nog jong. En dat meidenkoor… Wauw! Het gebeurde me niet vaak, maar toen ik op YouTube de opname ontdekt had, had ik ‘m een aantal keren geboeid bekeken en beluisterd. En snel daarna er een MP-3 van gemaakt.
Ondertussen kende ik de tekst van diverse stukken goed en kon ik lekker mee brommen met de altpartij. En hoe vaker ik ernaar luisterde hoe meer dingen ik ontdekte. Bijvoorbeeld dat meneer Purchell met een beperkt aantal stukken toch maar mooi 25 minuten vol kon maken… Een pittige afwisseling tussen orkest en koor. En het koor meestal tweestemmig en heel soms driestemmig… Genietend van de muziek reed ik richting Gorinchem.
En daar aangekomen kopieerde ik de tekeningen op het netwerk van DT. Dat duurde even! Met een beker thee in de hand liep ik vervolgens de groepsruimte binnen. “Heren… Ik heb huiswerk voor jullie. Staat op het netwerk onder het kopje ‘Ziekenhuizen’. Pluk je eigen ziekenhuis er uit en ga de handel bestuderen. Alsjeblieft.”
Frits keek me aan. “Wat ben jij plotseling netjes geworden, met je ‘alsjeblieft’. Iets van ons nodig Kees?” Ik knikte. “Ja. Jullie ongebreidelde inzet, zodat we een verpletterende indruk maken op de directies van een aantal ziekenhuizen in den lande. En een zeker ministerie. Zodat de groot-aandeelhoudster van DT zich kan verheugen op een nog grotere winstmarge dan gebruikelijk.” Gerben zuchtte. “Nóg groter? Wat een hebbert…”
“Ik zal je tekst in voorkomend geval aan betrokken dame overbrengen, meneer van Wiers. Eens kijken wat zij dan tegen jou gaat zeggen. Veel positiefs zal het niet zijn, vrees ik.” Willem zat al te scrollen. “Potdomme Kees… Ja hoor…” Hij ging liggen en deed z’n pushups. En toen hij weer overeind kwam volgde: “Dit is nogal wat! Hier hebben we even voor nodig. Ik in ieder geval wél!” Rogier leunde achterover en gaapte demonstratief.
“Ik heb medelijden met je, Willem. Jij dacht natuurlijk ‘lekker dicht bij huis!’ toen je Leiden als jouw project uitkoos…” “Jij hebt makkelijk praten, Rogier. Met je hotline naar Nijmegen, verdorie!” En hup, wéér mocht hij er vijf pakken.
“Ik zal je matsen Willem”, vervolgde Rogier. “Als de firma D. te A. bij alle ziekenhuizen ongeveer dezelfde manier van werken hanteerde, kunnen wij ongeveer dezelfde manier van corrigeren ontwerpen. Een tip van mij: let goed op de schakelingen voor de noodstroomsystemen. Dáár hebben ze de meeste winst mee geboekt door er goedkope shit uit China voor te gebruiken.”
De volgende uren zaten we over de diverse tekeningen gebogen. Langzamerhand kwamen er overeenkomsten in beeld. Inderdaad de schakelingen om de noodstroomsystemen te activeren: prutswerk. Bij de diverse ziekenhuizen absoluut geen redundancy; als er één afdeling qua stroom uitviel, konden de andere afdelingen het niet opvangen; sterkstroomleidingen die nét aan het aantal kilowatts aankonden, maar ook niks meer…
“Het ziekenhuis hier in Gorinchem kan hun CV-installatie wel verkopen, Kees. De elektriciteitsleidingen kunnen prima als verwarming functioneren.” Gerben liet het me zien en ik schrok. “Inderdaad… Hoe in vredesnaam heeft Duyvestein het voor elkaar gekregen om dit ontwerp door een installatiebedrijf aan te laten leggen? Elke eerstejaars leerling-monteur van het MBO kan zien dat dit héél krap bemeten is…”
Om vier uur riep ik de heren even bij elkaar. “Jullie eerste indruk graag, heren.” Frits vatte het keurig samen. “Men heeft ontworpen op de ‘normale bedrijfsvoering’, Kees. En is daar qua belasting vlák boven gaan zitten. Maar er hoeft maar iemand één koffiezetapparaat extra aan te zetten en de eerste aardlekschakelaar klapt er uit. Schandalig.” De rest knikte instemmend.
Ik dacht even na. “Goed. Ik stel voor dat we morgen stuk voor stuk alle ziekenhuizen even nalopen. Op tekening. Rogier: Nijmegen hebben we uitgeplozen; Nijmegen gaat als lichtend voorbeeld dienen. En ik zou graag zien dat we de meest cruciale afdelingen eerst onder handen nemen: SEH, OK’s, Cardiologie. De volgorde van de rest laten we aan de diverse directies over; ik kan me voorstellen dat Leiden een andere prio heeft dan Gorinchem.”
“In Gorinchem zal de afdeling ‘verloskunde’ wel een hoge prio krijgen, Kees.” Willem grijnsde. “Als ik die twee daar zo inschat…” Hij wees naar Rogier en Gerben. Die keken elkaar aan. “Hou jij hem vast, Rogier? Dan sla ik hem neer.” Gerben keek nogal vechtlustig.
Rogier schudde zijn hoofd. “We vertellen deze opmerking wel aan Lot en Mar, Gerben. En dan ben ik benieuwd of meneer van Zanten morgen nog zelf naar huis kan rijden of dat er een taxi moet komen óf dat hij op de SEH van het ziekenhuis hier in Gorinchem onder handen genomen moet worden. Ik denk het laatste, als ik onze meisjes zo inschat. Willem: bereid je voor op pijn. Op héééle kwetsbare plekjes.”
Willem keek benauwd.
“Kees… Hélp!” Ik schudde mijn hoofd. “Echt niet. Als jij twijfelt aan de maagdelijkheid van…” Een synchroon ‘Te laat!!” dreunde door het piratenhok en we lachten samen. “Heren… Morgen moeten we hard aan de bak; computers afsluiten en wieberen. Oh ja, nog één dingetje: Deze tekeningen komen niét digitaal buiten dit gebouw. Uitgeprint mag, als je naar ‘jouw’ ziekenhuis gaat, maar niet, ik herhaal: niét digitaal. En als je ze uitprint, dan zonder het logo en copyright van de firma D. te A. Degene die dat tóch doet, kan rekenen op een nogal pittige confrontatie met Kees. Duidelijk?”
Men knikte. “Mooi. Dan nu opbokken; morgen sportkleren weer mee; uit betrouwbare bron heb ik vernomen dat ene Fred van Laar iets leuks voor morgen heeft verzonnen.” Er werd collectief gezucht. “Nou… Vanavond dan maar op tijd naar bed, Rogier.” Gerben keek hem aan en Rogier zei: “Goed plan, makker. Maar of we dan al gaan slapen… Ik vraag het me af.”
Frits hield demonstratief de handen voor zijn oren. “Ik zal Lot en Mar wel even vertellen dat ze jullie met rust laten vanavond. Da’s beter voor de productie.” Gerben mopperde: “Dan loop ik even naar Jolien toe dat ze jou ook een beetje spaart, Kees.”
“Dat heeft weinig zin makker. Met mijn vrijwel goddelijk lichaam…”
Grijnzend liepen we de deur uit.
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10