Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Door: Mucike
Datum: 15-07-2025 | Cijfer: 9.7 | Gelezen: 1616
Lengte: Lang | Leestijd: 23 minuten | Lezers Online: 1
Tegen De Regels In (slot)
De ruimte was koel, wit en licht. Geen muziek, geen geur, slechts het zachte tikken van hakken op beton en het ritselen van kleding en brochures. De galerie aan de rand van het centrum was een plek waar Marck al jaren niet meer was geweest. Niet omdat hij niets met kunst had, integendeel, maar omdat hij zelden de rust had om te kijken zonder oordeel.

Die vrijdag was hij na een doelloze wandeling in de buurt blijven hangen. Het was kwart voor vijf. Buiten had de stad zijn tempo verlaagd, mensen liepen met jassen open en blikken los. Hij had zich laten meebewegen. En toen stond hij daar voor de open deur van de tentoonstellingsruimte.

En daar had hij haar gezien. Ze stond een paar meter verderop, haar rug half naar hem toe. Haar haar los, haar houding ontspannen, één hand in haar jaszak. Geen beweging. Alleen aanwezigheid. Ze draaide zich niet om. Maar hij wist dat ze hem had opgemerkt.

Hij liep niet naar haar toe. Hij bleef staan. Keek naar het doek. En wachtte.

Zij kwam.

‘Je kwam toch binnen,’ zei ze zacht, toen ze naast hem stond.

‘Ik zag een goede reden om naar binnen te gaan,’ zei hij.

Ze begon lichtjes te blozen toen hij dat zei. Dat was de eerste keer dat hij dat bij haar zag.

Ze stonden naast elkaar, zonder naar elkaar te kijken.Wel naar het schilderij vóór hen, met lijnen die niets afmaakten en vlakken die nergens begonnen.

‘Ik had het alleen niet verwacht,’ zei ze.

‘Ik hou ervan om mensen te verrassen, vooral als het met iets leuks is,’ zei hij.

Ze glimlachte en vroeg toen: ‘Heb je zin in iets te drinken? Hier vlakbij zit een rustige plek.’

Hij keek haar kort vorsend aan en zei toen: ‘Ja, met jou altijd.’

Ze knikte, haar gezicht licht opgetogen. ‘Kom dan,’ zei ze, terwijl ze zich omdraaide. Hij volgde haar.

Buiten voelde de lucht zachter. Het zou iets met hun beweging te maken kunnen, met de rust waarin ze zich verplaatsten. Zonder zich te haasten.

Ze liepen twee straten verder, een zijstraat in, naar een klein café met houten tafels en stoffige lampen. Geen sfeer om indruk te maken, wel voor de gezelligheid en om mensen aan elkaar te binden.

Ze kozen een tafel in de hoek. Zij bestelde thee, hij een espresso. Geen alcohol. Geen onrust.

‘Ik had niet verwacht dat het zo stil zou blijven tussen ons,’ zei ze, nadat hun drankjes waren gebracht.

‘Was er dan nog iets dat je had willen zeggen?’ vroeg hij.

Ze haalde haar schouders op. Niet achteloos, eerder als iemand die nog niet weet welke woorden passen.

‘Ik wist niet of jij iets nog wilde.’

‘En jij?’

Ze nam een slok. Haar vingers lagen ontspannen om het kopje.

‘Ik wilde niets forceren gelet op wat er is voorgevallen. Maar ik heb je gemist. Niet als collega of als onderwerp. Gewoon jij zoals je was in jouw kamer in Brussel en later ook in het park. Zoals je keek, zoals je zei wat je bedoelde. Zonder bijbedoelingen. Dat is zeldzaam, dat mensen dingen zeggen zonder een verborgen agenda.

En ik dacht: misschien kan dat nog bestaan, als we durven doen alsof er geen regels meer zijn.’

Hij zweeg. Maar in hem verschoof iets.

‘En jij?’ vroeg ze.

‘Ik was het niet kwijt, je bleef al die tijd ergens in mijn dagen meebewegen. Zonder dat ik iets wilde, maar ook zonder dat ik het kon of wilde afsluiten.’

Ze knikte langzaam. Er zat geen opluchting in, maar wel herkenning.

‘Ik heb niets te bieden,’ zei ze. ‘Geen scenario, geen belofte.’

‘Ik ook niet,’ zei hij. ‘Maar ik ben hier. En ík ga nergens heen.’

Dat was genoeg.

Ze zaten er langer dan gepland. Niet dat er iets was afgesproken. Maar het voelde alsof voor hen de tijd zich had vertraagd. De geluiden van het café, het lichte gerinkel van lepels, het geschuif van stoelen, alles ging door. Maar tussen hen in was het stil, zonder spanning. Maar gevuld met hoop en verwachting.

‘Weet je wat ik dacht?’ vroeg ze, terwijl ze haar kopje voorzichtig draaide op het schoteltje.

‘Nee.’

‘Dat ik je niet meer zou herkennen. Dat je afstandelijker zou zijn geworden. Harder. Onbereikbaar.’

Hij glimlachte kort. Niet als bevestiging, maar als reactie op de gedachte.

‘Voor een poosje was ik dat misschien ook wel geworden. Maar dat hield niet aan, omdat ik zo niet ben en niet kan of wil zijn.’

Ze keek hem aan. Haar blik was niet scherp, niet zoekend. Gewoon open.

‘Ik ben veranderd,’ zei ze. ‘Ik heb een schil van mij afgeworpen. En ik heb geleerd dat ik meer op mijn buik en hart moet vertrouwen dan op mijn hoofd. Voorheen sloot ik mijzelf sneller af dan ik dacht. Niet uit onwil. Uit voorzichtigheid. En ik weet nu dat ik daarmee vaak de verkeerde dingen afsloot en mogelijkheden liet liggen.’

Hij knikte. Hij wist het al. Maar het was goed dat zij het uitsprak.

‘Ik heb jou niet gewantrouwd,’ ging ze verder. ‘Ik heb mezèlf gewantrouwd. Mijn vermogen om iets te kunnen laten bestaan zonder het te reguleren of zonder het onder streng toezicht te stellen.’

‘En ík wilde juist dat het mocht bestaan op een basaal niveau. Zonder ideologische of formele beperkingen of regels. Gewoon twee mensen die elkaar het leven gunnen en elkaar liefhebben.’

Ze nam een slok, zette het kopje neer.

‘Ik herinner me jouw stilte die ochtend toen we elkaar weer voor het eerst zagen na Brussel. Niet vijandig. Maar ook niet toegevend. En ik wist: ik heb mogelijk iets dichtgemaakt dat nog openstond.’

‘En ik wist dat ik, als ik niets zou zeggen, jíj het zou dichtslaan.’

Ze zwegen. Maar niet lang.

‘Heb je het anderen verteld?’ vroeg ze.

‘Nee. Ik heb het voor me gehouden, uit respect voor wat we hadden.’

‘Ik ook.’

Buiten begon het langzaam te schemeren. Het licht in het café werd warmer, de schaduwen dieper. De ruimte raakte voller, maar zij bleven afgebakend in hun hoek, niet afgezonderd, maar alleen, in hun eigen wereldje.

Ze boog iets naar voren, haar handen losjes gevouwen voor zich.

‘Wat mis jij het meest?’ vroeg ze zacht. ‘In je leven. Niet van vroeger. Maar nu.’

Hij dacht even na. Niet omdat hij het antwoord niet wist, maar omdat hij het wilde afwegen.

‘Aanraking,’ zei hij. ‘Niet persé seks. Niet intimiteit in de grote zin. Gewoon… aanraking. Een hand op je rug. Een knie die de jouwe raakt. Iets kleins, dat desondanks toch indruk maakt. En als dat dan daarna tot iets groter verwordt, iets intiemers, dan sta ik daar voor open, voor de volle honderd procent.’

Ze knikte. Haar ogen werden zachter, zonder vocht, zonder breekbaarheid.

‘Ik ook,’ zei ze. ‘Het moment dat je voelt dat je ergens in mag leunen, zonder dat het wordt vastgehouden. Vrijblijvend.’

Ze liet haar hand op tafel liggen. Niet demonstratief. Gewoon daar. Haar vingers lagen open, de handpalm naar beneden. Hij keek er niet direct naar. Maar hij voelde het. De ruimte die werd gegeven.

Hij legde zijn hand er niet op. Maar hij bewoog wel iets dichter naar haar toe. Niet veel. Een paar centimeter. Hun knieën raakten elkaar. Heel licht.

Ze schrok niet. Ze week niet. Ze zei niets.

Na een paar seconden haalde ze adem. Niet diep. Niet betekenisvol. Gewoon adem.

‘We hoeven niets, hè?’ zei ze.

‘Nee,’ zei hij.

‘We zijn niemand iets verschuldigd.’

‘Behalve misschien onszelf,’ zei hij.

Ze glimlachte. Niet breed, maar vanuit de ooghoeken.

‘Dat is al uitdagend genoeg, dat is wel gebleken.’

Toen kwam de stilte weer. Maar nu als rust. Geen spanning. Geen lading. Slechts het besef: we zijn hier, met elkaar. En dat is voorlopig voldoende.

De serveerster kwam vragen of ze iets wilden bijbestellen. Ze zeiden allebei nee. Ze wilden niet opnieuw beginnen, maar blijven waar ze waren.

Na een tijdje stond ze op. Niet abrupt. Gewoon rustig. Alsof het vanzelf zo was.

‘Zullen we een stukje lopen?’ vroeg ze.

Hij knikte, betaalde zonder iets te zeggen, en liep met haar de zachte avond in. Hun schouders naast elkaar. De straten stil. De lichten gedempt. En nergens haast.

Ze liepen zwijgend de straat uit, hun pas rustig, hun schouders los. De lucht was helder en koud, de avond was inmiddels volledig over de stad gevallen. Winkelruiten waren verlicht, mensen fietsten voorbij met sjaals tot aan hun ogen. Maar zij liepen alsof dat alles hen niet deerde. Alsof niemand hen zag.

Hij liep iets links van haar, zijn handen in de zakken van zijn jas, zijn blik afwisselend op de straat en op haar profiel. Ze liep met rechte rug, haar handen losjes langs haar zij, niet gehaast, niet afwachtend. Gewoon aanwezig.

Na een paar honderd meter sloegen ze af, een stillere straat in. Oude bomen, scheve stoepen, de geur van houtrook in de lucht. Ze liepen over de rand van het trottoir, hun stappen synchroon zonder dat het gestuurd werd.

‘Ik had vroeger altijd een idee,’ zei ze zacht, ‘dat wandelen met iemand betekende dat je elkaar iets vertelde wat je nog niet hardop had durven zeggen.’

‘En lukt dat?’ vroeg hij.

‘Soms wel,’ zei ze. ‘Soms is het genoeg om te weten dat het gezegd kán worden.’

‘Maar wat zou je dan willen zeggen?’

‘Dat dit wel heel erg fijn is, zo. Zonder spanning, zonder verwachtingen, maar met hoop.’

Hij hield haar aan haar arm tegen en draaide zich naar haar toe. ‘En waar hoop je dan op, Sophie,’ vroeg hij zachtjes.

‘Ik hoop……,’ zei ze aarzelend, ‘dat we terug kunnen vinden wat we in Brussel voelden, voordat ik die stomme opmerking maakte.’

Ze zwegen weer. Niet omdat er niets kwam, maar omdat ze niets hoefden op te roepen. De stilte was geen barrière, maar de draaggolf waarop hun eenheid langzamerhand gestalte kreeg.

Hij merkte dat hun handen soms heel even elkaar raakten, bij het draaien van een bocht, bij het vermijden van een scheeflopende tegel. Geen aanraking met opzet. Maar ook geen ontwijken.

Bij een zebrapad bleef ze even stilstaan. Niet omdat er verkeer kwam. Gewoon om even te wachten.

Hij keek naar haar, haar gezicht iets omhoog naar de lucht gericht.

‘Heb je het koud?’ vroeg hij.

Ze keek hem aan en schudde haar hoofd. ‘Nee. Helemaal niet.’

Hij stak zijn arm uit, lichtjes, zonder nadruk. Zij haakte in. Geen theater, geen opsmuk. Haar arm in de zijne, alsof ze zo al eerder had gelopen. Alsof dit hun tempo en hun manier was.

Ze vervolgden hun weg, zijn hand om haar onderarm, haar beweging licht aangepast aan de zijne. Geen gesprekken meer. Alleen het tikken van hun stappen, het zachte schuren van haar jas tegen zijn mouw.

Na een paar minuten zei ze: ‘Ik weet niet of dit goed is, wat we doen.’

‘Niet goed voor wie? Kennen we die persoon of personen?’ vroeg hij. ‘Ik heb me nooit erg veel aangetrokken van de mening van anderen, zeker niet als het sociale normen betreft. Die zijn voor iedereen toch anders. Maar ik weet dat ik dit, wat we nu doen, niet wil laten.’

Ze knikte als herkenning en misschien ook ter bevestiging. Geen antwoord, maar wel instemming.

Ze liepen een park in, langs het water. De bomen stonden kaal, hun takken in schaduwen op het pad. Hier en daar een bankje, verlaten. Lichtmasten met gelig licht. Geen andere mensen. Alleen zij.

Op een smalle brug over een sloot bleven ze stilstaan. Hun armen los. Ze leunden elk op de ijzeren reling. Niet dicht bij elkaar. Maar ook niet uit elkaar.

Ze keek naar het water. Hij keek naar haar.

‘Waarom nu?’ vroeg ze.

‘Omdat het eerder kennelijk niet kon,’ zei hij. ‘En omdat het nu niet meer moet, maar wel mag.’

Ze keek hem aan, haar gezicht kalm, haar blik zacht. Toen zei ze: ‘Ik wil niet dat dit verdwijnt als iets dat ooit net geen misverstand werd.’

Hij knikte. ‘Dat is iets waar we, als we dat samen willen, aan kunnen werken. Met elkaar, naast elkaar.’

Ze bleven daar nog een tijdje staan. Ze zeiden niets meer. Ze hoefden niets meer.

Toen stak ze haar hand uit. Gewoon, naar hem toe. Hij nam haar hand aan. Hun vingers sloten zich om elkaar, alsof dat altijd al zo hoorde. Niet als symbool. Niet als nieuw begin, maar als bevestiging: dit mag er zijn.

Ze draaide zich om, trok hem zachtjes mee. Langzaam liepen ze het park uit. Zijn hand nog in de hare. De straat weer in. De stad in.

Ze liepen nog een paar straten, zijn hand in de hare. Hun passen klein afgestemd, hun lichamen losjes naast elkaar. De avond had zich intussen verdiept, de stad was teruggevallen in haar winterritme, met nog af en toe een fietser die voorbij reed, een portier die dichtsloeg, een flard muziek die uit een open raam naar beneden dwarrelde.

Toen ze halt hielden, stonden ze voor een oud appartementsgebouw. Niet chique, niet versleten. Gewoon stedelijk, drie verdiepingen, een smalle stoep. Ze keek even naar hem, zei niets, haalde haar sleutel uit haar jaszak en opende de deur.

Hij zei niets. Ze keek niet om. Hij volgde haar.

De trap was steil, maar goed onderhouden. Ze liep voor hem uit, haar silhouet schuin afgetekend tegen het glas in het trappenhuis. Op de tweede verdieping bleef ze staan, stak een sleutel in de deur, draaide hem open en hield even stil.

‘Wil je binnenkomen?’

Hij knikte. Niet uit beleefdheid. Niet uit nieuwsgierigheid, maar omdat hij daar wilde zijn, omdat hij het nog niet wilde laten eindigen.

Haar woning was rustig. Geen overdaad, geen leegte. Licht houten vloer, een bank met een deken erover, boeken aan de muur, een plant die scheef groeide richting het raam. Alles functioneel, maar met een zekere zachtheid. Een plek waar dingen niet werden weggedrukt.

Ze deed haar jas uit, hing hem aan de kapstok en liep naar de keuken.

‘Ik heb thee. Of een glas wijn.’

‘Thee is goed.’

Ze zette water op, vroeg niets meer. Ze bewogen zich door de ruimte zonder afstemming, maar ook zonder storing. Alsof ze elkaars ritme hadden gevonden.

Toen ze de thee bracht, zette ze het kopje voor hem op tafel, ging zitten, tegenover hem, haar benen losjes gekruist. Geen pose. Geen verwachting.

Hij keek om zich heen. Keek naar haar. En voelde hoe de spanning niet toenam, maar afnam.

‘Ik had niet gedacht dat je ooit nog hier zou zijn, bij mij, in mijn cocon,’ zei ze.

‘Ik ook niet,’ zei hij, ‘maar ik ben er nu wel blij om dat ik hier ben.’

Zij knikte, ‘ik ook.’

‘En wat is er nu?’ vroeg hij, ‘hoe gaan we verder?’

Ze dacht even na. Keek niet weg. ‘Er is nu rust,’ zei ze. ‘En openheid. En ik geloof dat er ruimte is om gewoon… naast elkaar te zijn. Zonder kaders. Zonder haast.’

‘En zonder dat iemand moet leiden,’ zei hij.

‘Precies dat.’

Ze stonden na een tijdje op. Niet tegelijk, maar ook niet los van elkaar. Ze ruimden hun kopjes op, zij in de keuken, hij zette zijn jas over een stoel. Ze liepen naar de bank, gingen zitten. Zij aan haar kant, hij aan de zijne.

Tussen hen in lag niets. Geen afstand. Geen druk. Geen verwachting, slechts hoop. Zij legde haar hand met de palm naar boven, op zijn dij. Een uitnodiging.

‘Wil je blijven?’ vroeg ze.

Hij keek haar aan en nam haar hand in de zijne. Niet als antwoord, maar als bevestiging.

‘Ja.’

Ze knikte. Toen stond ze op, trok hem zonder dwang overeind en liep naar de slaapkamerdeur. Ze bleef even staan.‘We kunnen ook gewoon liggen. Niets doen. Niets zeggen. Alleen zijn. Maar ik zou je weer willen voelen, die emotie met je willen delen.’

‘Dat lijkt me goed, zolang er geen dwang is om iets te doen of om iets na te laten.’

Ze stak haar hand uit. Hij nam haar hand aan. Ze liepen naar de slaapkamer met de vanzelfsprekendheid van twee mensen die elkaar toelaten in stilte.

In de slaapkamer trok ze de deken opzij en ging liggen, haar blik nog steeds op hem. Hij deed het licht uit, kleedde zich uit tot op zijn ondergoed, en ging naast haar liggen. Eerst alleen liggen en elkaar bevoelen. Zijn hand op haar heup, haar huid warm onder zijn vingertoppen. Ze draaide zich langzaam naar hem toe.

Er werd niets gezegd. Geen aankondiging, geen uitnodiging. Een korte, tastende kus. Daarna nog een. Haar hand op zijn borst, zijn vingers langs haar hals. Alles ging traag. Geen honger, geen haast. Hij voelde hoe zij zijn aanrakingen volgde, hoe haar adem iets versnelde toen hij met zijn hand langs haar zij gleed, onder het dekbed, tot hij de rand van haar slip voelde.

Ze tilde haar heupen iets op, bijna onmerkbaar. Hij trok haar slip naar beneden, langzaam, en voelde hoe zij hem hielp zonder woorden. Zijn eigen ondergoed gleed snel daarna op de grond. Hun lichamen raakten opnieuw, naakt nu, niet koud, niet schuw. Haar hand op zijn rug, zijn mond in haar hals.

Ze gleed haar been over het zijne en trok hem zacht naar zich toe. Hij voelde haar warmte, haar zachtheid, de spanning die onder haar huid zat, en toch ook het vertrouwen. Geen opvoering, geen routine, maar de stille erkenning dat dit goed was.

Toen hij haar met zijn erecte penis binnendrong, deed hij dat langzaam, enigszins aarzelend. Ze kreunde zacht, haar vingers in zijn nek. Geen harde geluiden, maar wel geluid. Hij hield zijn ogen open, net als zij. Ze hield zijn blik vast, ook toen haar ademhaling stokte, ook toen haar lichaam begon te bewegen in het ritme dat haar eigen werd.

Ze bereikten hun climax niet tegelijk. Zij eerst, haar lichaam trillend, haar handen om zijn schouders, haar hoofd licht achterover, kreunend dat hij niet moest stoppen. Hij daarna, dieper in haar, zwaarder ademend, zijn gezicht tegen haar hals gedrukt met haar naam zacht in zijn mond.

Daarna bleven ze liggen, hij deels op haar, deels naast haar. Geen woorden, geen vragen, beiden heel licht snikkend, opgelucht dat ze elkaar toch niet waren kwijtgeraakt. Haar hand gleed over zijn schouderblad, zijn vingers over haar onderrug.

Ze lagen nog lang wakker, tot ze in slaap vielen, tegen elkaar aan, hun huid nog warm van de nacht.

De ochtend was zacht. Geen zon, geen regen. Alleen dat grijze licht dat tussen de gordijnen door filterde, als een dag die zich niet opdringt.

Marck lag wakker. Niet gespannen, niet dromerig. Gewoon aanwezig. Haar rug nog steeds tegen hem aan, haar ademhaling gelijkmatig. Ze sliep, of deed alsof. Hij voelde haar schouderbladen tegen zijn borst, haar haren langs zijn keel. Zijn hand rustte op haar zij, losjes, alsof die daar vanzelf was terechtgekomen.

Hij bewoog niet. Hij wilde niets verstoren.

Het was lang geleden dat hij zo wakker was geworden, met iemand in zijn armen, in stilte, zonder dat er iets afgerond of gestart hoefde te worden. Geen afstand, wèl intieme nabijheid.

Ze draaide zich na een tijdje langzaam om. Haar ogen nog niet helemaal open, haar gezicht nog ontspannen van de slaap. Ze keek hem aan alsof hij daar al hoorde. Niet verbaasd. Niet aarzelend.

‘Goed geslapen?’ vroeg ze, haar stem hees van het vroege uur.

‘Ja,’ zei hij. ‘Jij ook?’

Ze knikte.

Ze bleven zo liggen, tegenover elkaar. Zonder haast of druk.

‘Ik dacht dat ik niet meer in staat was dit te doen,’ zei ze.

‘Wat dan?’

‘Iemand toelaten, zonder verdediging.’

Hij knikte. Hij begreep het.

‘Het was niet gepland,’ zei hij.

‘Gelukkig maar, er gaat niets boven spontane seks,’ zei ze.

Ze glimlachte. Hij ook.

Na een tijdje stonden ze op. Niet tegelijk. Geen ritueel. Ze kleedden zich aan, traag, zonder elkaar te ontwijken maar ook zonder nadruk. Hij waste zijn gezicht in de badkamer, zij zette thee. Geen ontbijt, geen tafeldekking. Gewoon stilte, en het geluid van water dat tegen porselein klotste.

Ze zaten even in de woonkamer. Hij met zijn kopje op schoot, zij tegen de leuning van de bank, haar benen opgetrokken. Ze zei niets. Hij ook niet. Alles was al gezegd, de avond ervoor, en in de manier waarop ze naast elkaar hadden gelegen.

Toen hij opstond, deed hij dat zonder aarzeling. Hij pakte zijn jas, zijn sjaal, zijn tas. Zij stond met hem op.

Bij de deur keek ze hem aan.

‘Er is niets dat we moeten afspreken,’ zei ze. ‘Toch?’

‘Nee,’ zei hij. ‘Op zich niet, maar ik wil dat je weet dat ik met jou verder wil en dat ik er alles aan ga doen om dat mogelijk te maken. Dat is geen afspraak, dat is een belofte. ’

Ze knikte. ‘Dan beloof ik jou dat ik er voor jou ben. En ook dat is geen afspraak.’

Hij boog zich iets naar haar toe, kuste haar voorhoofd. Kort. Zacht. Niet als afscheid. Niet als bevestiging. Puur als iets dat kon.

Ze opende de deur. Hij stapte naar buiten. De trap af, de straat op.

Het was stil. De stad was al in beweging, maar nog traag. Hij liep zonder doel, zijn jas open, zijn blik vooruit. Alles was zoals het was. En iets was anders.

Hij wist niet wat er zou komen. Maar hij wist wél wat hij had gedaan.

Tegen de regels in. En precies daarom was het goed.

Epiloog

Misschien is er wel niets ingewikkelder dan de verhouding tussen man en vrouw. Zeker niet in een tijd waarin gedrag wordt beoordeeld vóór het begrepen is, waarin voorzichtigheid verward wordt met integriteit en nabijheid met grensoverschrijding.

Maar onder al die lagen blijven mensen mensen. We verlangen naar contact, aanraking, echtheid, ook als de woorden ons tekortschieten.

Soms moet je door ruis heen luisteren. Door het protocol heen voelen. Door de tijdgeest heen bewegen.

De liefde heeft al genoeg tegenwind. Laten we daar geen ideologie bovenop stapelen.
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...