Door: Leen
Datum: 21-07-2025 | Cijfer: 8.8 | Gelezen: 1196
Lengte: Lang | Leestijd: 13 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Verlangen,
Lengte: Lang | Leestijd: 13 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Verlangen,
Vervolg op: Verlangen - 17: Eva, Deel 3
De Geschiedenisles
De vrijdagmiddagles geschiedenis voelt als de laatste, onnodige hindernis voor de vrijheid van het weekend. De lucht in het lokaal is muf en zwaar, gevuld met het gezoem van een defecte tl-lamp en de verveelde zuchten van twintig tieners die mentaal al lang zijn uitgeklokt. Ik zit ineengedoken achter mijn bureau, gedachteloos de naam van Carl in de kaft van mijn notitieboek krabbelend, wanneer mevrouw De Vries het woord neemt.
“Oké, klas, even stilte alsjeblieft.” Haar stem snijdt door het gemurmel. “Voordat we aan het hoofdstuk over de Industriële Revolutie beginnen, heb ik een kleine mededeling. De volgende opdracht zal een…” Ik zie het woord al op haar lippen vormen voordat ze het uitspreekt. Een woord van vier lettergrepen dat me meer angst aanjaagt dan welke horrorfilm dan ook. “…groepswerk zijn, in groepjes van vier.”
Mijn hand stopt abrupt met krabbelen. Een onwillekeurige, bijna onzichtbare rilling trekt over mijn rug. Ik haat groepswerk. Ik haat het met een diepe, intense passie. Mijn neus trekt onwillekeurig op, een fysieke reactie op de afkeer die me overvalt. Ik haat het om te moeten samenwerken met anderen, om mijn planning en mijn cijfer afhankelijk te maken van de willekeur en de luiheid van klasgenoten. Ik werk het liefst alleen, in de stille, geordende wereld van mijn eigen gedachten, waar ik de volledige controle heb over het eindresultaat. Waar ik me niet hoef te ergeren aan mensen die hun deel niet doen, of erger nog, die mijn zorgvuldig opgebouwde werk met hun slordigheid naar beneden halen.
Maar de ware reden is het weeë gevoel dat nu als een koude, glibberige paling door mijn maag draait. Het is een misselijkmakend, pijnlijk gevoel dat me onmiddellijk terug katapulteert naar elke vernederende keer dat dit eerder is gebeurd. Het is het gevoel van buitengesloten worden. Ik ben te onzeker, te introvert om mezelf in een groepje te wurmen. En zelfs als ik het zou proberen, word ik door iedereen genegeerd, buitengesloten, soms zelfs uitgelachen. ‘Leen? Nee, sorry, we zijn al vol.’ ‘Misschien die groep daar?’ ‘Niemand wil de seut erbij.’ En dan volgt het meest beschamende moment: de meelijwekkende blik van de leerkracht, de vraag die door de hele klas galmt: “Wie heeft er nog een plaatsje voor Leen?”
Ik voel de hitte al naar mijn wangen stijgen, en maak mezelf zo klein mogelijk, me schrap zettend voor de onvermijdelijke vernedering. De lerares eindigt haar uitleg en de voorspelbare chaos barst los. Stoelen schrapen over de vloer, hoofden draaien, er wordt gefluisterd en gewezen. Ik kijk strak naar mijn bureau, naar de inktvlekken en de ingekerfde initialen van generaties leerlingen voor mij. Ik wacht. Ik wacht tot de storm van schuivende stoelen en opgewonden stemmen gaat liggen en ik, zoals altijd, alleen overblijf in de stilte, wachtend op het genadeschot van de leerkracht. Mijn blik is vastgenageld op de krabbels in mijn notitieboek, een anker in de woeste zee van sociale afwijzing om me heen. In gedachten hoor ik de namen van mijn klasgenoten, ze vormen kliekjes, ze lachen, ze bevestigen hun vriendschappen. Ik hoor alles, behalve mijn eigen naam.
Maar dit keer loopt het anders. Een schaduw valt over mijn bureau. Ik kijk niet op. Ik bereid me voor op een spottende opmerking, een lach. “Leen.” De stem is vlak naast me. Kalm, helder en onmiskenbaar die van Eva. “Jij zit bij mij in de groep.” Het is geen vraag. Het is een verklaring. Een bevel bijna. Ik kijk op, volledig in de war. Heb ik dit gedroomd? Dit kan niet waar zijn. Mijn mond valt open. Eva staat naast mijn tafel, haar armen over elkaar geslagen, en kijkt me aan met een onpeilbare, neutrale blik. Alsof mijn verrassing een signaal is voor de rest van de klas, valt het rumoer plotseling stil. Het geroezemoes sterft weg. In de plotselinge, ongemakkelijke stilte draaien alle hoofden onze kant op. Ik zie de verbijsterde gezichten van mijn klasgenoten die naar Eva staren alsof ze een slag van de molen heeft gehad. De koningin van de school die zich vrijwillig associeert met de paria. Het is een verstoring van de natuurlijke orde, een gebeurtenis zo onwaarschijnlijk dat niemand weet hoe te reageren.
De druk van al die starende ogen is ondraaglijk. “Euh… ja… natuurlijk,” stamel ik, de woorden komen eruit als een onhandig, struikelend hoopje klanken. Het is een automatische reactie, de woorden van iemand die compleet overweldigd is. De betovering is verbroken. Het gefluister begint, zachtjes eerst, dan aanzwellend. Maar voordat er een nieuwe sociale orde kan ontstaan, komen er twee andere meisjes onze kant op. Kathleen en Martine, twee barbies uit Eva haar vriendenkliekje. Ze kijken niet naar mij, maar naar Eva. “Eva, is er nog plaats bij jullie?” vraagt Kathleen. Eva knikt kort. “Jullie zijn de laatste twee. Ga zitten.”
Ze trekken twee stoelen bij van een lege tafel en voor ik het weet, is het gebeurd. We zijn een groep. We zijn compleet. Het heeft nog geen minuut geduurd, en ik was de eerste die gekozen werd. Het gevoel is zo vreemd, zo onvertrouwd, dat ik niet weet wat ik ermee aan moet. Het is een mix van triomf, ongeloof en een diepe, knagende argwaan. Dit klopt niet. Ergens moet er een addertje onder het gras zitten.
Ik zit te midden van mijn nieuwe, onwaarschijnlijke groepsgenoten. Kathleen en Martine praten zachtjes met Eva over de aanpak van de opdracht, maar hun blikken schieten af en toe mijn kant op, vol nieuwsgierigheid. Ik voel me als een exotisch dier dat plotseling in hun midden is gedropt. Eva negeert de spanning en gedraagt zich alsof dit de normaalste zaak van de wereld is, alsof we al jaren samen in een groepje zitten. Het is surreëel.
Mevrouw De Vries klapt in haar handen, haar gezicht een toonbeeld van tevreden efficiëntie. “Oké, is iedereen nu ingedeeld?” Ze overziet de klas, haar ogen scannend langs de verschillende groepjes die zich hebben gevormd. Haar blik stopt. Een kleine frons verschijnt op haar voorhoofd. “Even kijken… Ah, Els. Heb jij nog geen groep?” De naam hangt in de plotselinge stilte van het lokaal. Als een collectieve reflex draaien alle hoofden zich naar de plek waar Els, alleen, naast haar tafel staat. Haar houding, normaal zo zelfverzekerd en dominant, is verstijfd. Een masker van ongeloof trekt over haar gezicht. Zij, Els, het middelpunt van het heelal, is overgebleven. De rol die normaal voor mij was weggelegd, de publieke vernedering van de eenzame overblijver, is nu de hare. De ironie is zo dik dat je erin zou kunnen stikken.
“Oh.” Mevrouw De Vries, zich van geen enkel sociaal drama bewust, zoekt naar een snelle, logische oplossing. “Dan is het simpel. Dan kan jij bij het groepje van Eva en Leen.” De suggestie is een bom die inslaat. Ik zie Els’ gezicht wit wegtrekken, haar lippen tot een dun, wit streepje geperst. Ze wordt gedwongen om zich aan te sluiten bij de groep die gevormd is rond haar voormalige slachtoffer, de groep waar haar ex-beste vriendin en huidige aartsvijand, Eva, de leiding heeft. Het is de ultieme vernedering.
Maar Eva is nog niet klaar. Ze leunt rustig achterover in haar stoel, een flauwe, koele glimlach speelt om haar lippen. Ze wacht tot alle ogen op haar gericht zijn. “Sorry, mevrouw,” zegt ze, haar stem is beleefd maar onverbiddelijk, luid genoeg voor de hele klas om te horen. “We zijn al met vier.” De afwijzing is publiekelijk. Bruut. Een perfect uitgevoerde executie. Een golf van gefluister en onderdrukt gegniffel trekt door de klas. Els wordt knalrood, een vlekkerige, lelijke kleur die zich vanuit haar nek over haar wangen verspreidt. Ze werpt Eva een blik vol puur venijn toe. Mevrouw De Vries, die nu eindelijk beseft dat er meer speelt dan een simpele rekensom, herpakt zich ongemakkelijk en deelt Els in bij een ander, minder populair groepje. Ik kijk hoe Els de ‘walk of shame’ moet maken naar de andere kant van de klas, haar rug kaarsrecht, maar ik zie aan de stijfheid van haar bewegingen hoe diep de vernedering snijdt.
Wanneer ze gaat zitten, kijkt ze met een razende blik de klas rond. Haar ogen vinden de mijne. De intensiteit van haar haat treft me als een fysieke klap. Het is een blik die geen ruimte laat voor twijfel. In haar ogen ben ik niet zomaar een klasgenoot. Ik ben de oorzaak van haar val, de dief van haar status. Haar blik zegt: Dit is jouw schuld. Jij hebt mijn plaats ingenomen. Jij gaat hiervoor boeten. Een rilling loopt over mijn rug. Een deel van mij, een donker, lelijk deel, voelt een golf van pure, onvervalste voldoening. Maar een ander, groter deel voelt een diepe, knagende angst. Dit is niet voorbij. Dit is het begin van iets nieuws. Iets gevaarlijks.
Alsof ze mijn gedachten kan lezen, draait Eva haar hoofd naar mij. Ze vangt mijn blik, en geeft me een korte, bijna onzichtbare knipoog. Een geheime boodschap. Maak je geen zorgen. Ik sta aan jouw kant. En door die knipoog begrijp ik het. Ik ben niet langer het eenzame slachtoffer. Ik ben nu deel van een alliantie, een kant in een oorlog die ik nooit heb gewild, met een generaal die ik nog steeds niet vertrouw.
“Nou, jij staat in de kijker vandaag.” Maria lacht terwijl we door de lawaaierige, overvolle gang van de school richting uitgang wandelen. Haar stem is opgewekt, triomfantelijk bijna. Overal om me heen zie ik het. Hoofden die zich omdraaien als ik voorbijloop. Gesprekken die even stilvallen. Ogen die me volgen met een nieuwe, ondefinieerbare nieuwsgierigheid. Ondanks het feit dat een deel van me zich top voelt met de onverwachte aandacht en de bizarre vriendschap van Eva, voelt een ander, groter deel zich ook intens ongemakkelijk. Ik heb het gevoel dat ik een kostuum draag dat me niet past, en dat het slechts een kwestie van tijd is tot het onvermijdelijke gebeurt en iedereen ziet dat ik nog steeds dezelfde, onhandige Leen ben.
“Ik wil het niet weten,” zucht ik zonder op te kijken, mijn blik gefixeerd op de uitgang die als een baken van hoop in de verte lonkt. “Is het je nog niet opgevallen?” dringt Maria aan, en ze geeft me een speelse por in mijn zij. “Iedereen kijkt naar je. En ze hebben het over je. Wat is er in godsnaam gebeurd in die geschiedenisles?” “Ik ben weer in de chocoladepudding gevallen,” reageer ik met een dooddoener, een flauwe grap om haar vragen te ontwijken. Ik heb er geen enkele behoefte aan te weten wat iedereen over me te zeggen heeft. Welke onzin er nu weer over me rondgaat. Het is niet omdat Eva plotseling besloten heeft lief voor me te zijn, dat mijn relatie met alle andere scholieren op magische wijze veranderd zou zijn. Ik ben nog steeds dezelfde persoon.
Maria denkt daar blijkbaar anders over. “Je bent in één lesuur geëvolueerd van übernerd tot übercool,” grapt ze. “Er wordt positief over je gepraat. Heel positief. Ik hoorde Femke en Anouk bij de kluisjes zeggen dat het ‘ballsy’ was wat Eva deed, maar dat jij degene was die ‘cool’ bleef.” “Oh, ja,” reageer ik vlak, ongeïnteresseerd. Maria stopt abrupt en pakt mijn arm, waardoor ik gedwongen word ook te stoppen, hier, te midden van de stroom leerlingen. “Leen, hoor je wel wat ik zeg? Kan je eens twee seconden stilstaan en dit laten bezinken?” “Wat?” reageer ik geprikkeld. De aandacht, de starende blikken, het voelt als een zwerm insecten op mijn huid. Ik wil dit niet. Ik wil vooral mezelf kunnen zijn. Ik hou niet van deze ophef. Van deze spotlights.
Bovendien betwijfel ik ten zeerste dat mijn leven nu een pretje gaat worden. Want terwijl Maria praat over mijn nieuwe ‘coole’ status, staan de dreigementen van Els nog vers en brandend in mijn geheugen gegrift. De blik in haar ogen. De pure, onvervalste haat. Ik ben er zeker van dat, dankzij haar, de komende maanden een aaneenschakeling van pesterijen zullen blijven. Een nieuwe, slimmere, meer venijnige vorm van oorlogsvoering. Ik heb misschien Eva’s bescherming gewonnen, maar een andere, minstens even gevaarlijke pestkop staat al klaar om het van haar over te nemen. De dynamiek is niet verdwenen, ze is gewoon… verschoven. En ik sta nog steeds in het midden.
“Oké, klas, even stilte alsjeblieft.” Haar stem snijdt door het gemurmel. “Voordat we aan het hoofdstuk over de Industriële Revolutie beginnen, heb ik een kleine mededeling. De volgende opdracht zal een…” Ik zie het woord al op haar lippen vormen voordat ze het uitspreekt. Een woord van vier lettergrepen dat me meer angst aanjaagt dan welke horrorfilm dan ook. “…groepswerk zijn, in groepjes van vier.”
Mijn hand stopt abrupt met krabbelen. Een onwillekeurige, bijna onzichtbare rilling trekt over mijn rug. Ik haat groepswerk. Ik haat het met een diepe, intense passie. Mijn neus trekt onwillekeurig op, een fysieke reactie op de afkeer die me overvalt. Ik haat het om te moeten samenwerken met anderen, om mijn planning en mijn cijfer afhankelijk te maken van de willekeur en de luiheid van klasgenoten. Ik werk het liefst alleen, in de stille, geordende wereld van mijn eigen gedachten, waar ik de volledige controle heb over het eindresultaat. Waar ik me niet hoef te ergeren aan mensen die hun deel niet doen, of erger nog, die mijn zorgvuldig opgebouwde werk met hun slordigheid naar beneden halen.
Maar de ware reden is het weeë gevoel dat nu als een koude, glibberige paling door mijn maag draait. Het is een misselijkmakend, pijnlijk gevoel dat me onmiddellijk terug katapulteert naar elke vernederende keer dat dit eerder is gebeurd. Het is het gevoel van buitengesloten worden. Ik ben te onzeker, te introvert om mezelf in een groepje te wurmen. En zelfs als ik het zou proberen, word ik door iedereen genegeerd, buitengesloten, soms zelfs uitgelachen. ‘Leen? Nee, sorry, we zijn al vol.’ ‘Misschien die groep daar?’ ‘Niemand wil de seut erbij.’ En dan volgt het meest beschamende moment: de meelijwekkende blik van de leerkracht, de vraag die door de hele klas galmt: “Wie heeft er nog een plaatsje voor Leen?”
Ik voel de hitte al naar mijn wangen stijgen, en maak mezelf zo klein mogelijk, me schrap zettend voor de onvermijdelijke vernedering. De lerares eindigt haar uitleg en de voorspelbare chaos barst los. Stoelen schrapen over de vloer, hoofden draaien, er wordt gefluisterd en gewezen. Ik kijk strak naar mijn bureau, naar de inktvlekken en de ingekerfde initialen van generaties leerlingen voor mij. Ik wacht. Ik wacht tot de storm van schuivende stoelen en opgewonden stemmen gaat liggen en ik, zoals altijd, alleen overblijf in de stilte, wachtend op het genadeschot van de leerkracht. Mijn blik is vastgenageld op de krabbels in mijn notitieboek, een anker in de woeste zee van sociale afwijzing om me heen. In gedachten hoor ik de namen van mijn klasgenoten, ze vormen kliekjes, ze lachen, ze bevestigen hun vriendschappen. Ik hoor alles, behalve mijn eigen naam.
Maar dit keer loopt het anders. Een schaduw valt over mijn bureau. Ik kijk niet op. Ik bereid me voor op een spottende opmerking, een lach. “Leen.” De stem is vlak naast me. Kalm, helder en onmiskenbaar die van Eva. “Jij zit bij mij in de groep.” Het is geen vraag. Het is een verklaring. Een bevel bijna. Ik kijk op, volledig in de war. Heb ik dit gedroomd? Dit kan niet waar zijn. Mijn mond valt open. Eva staat naast mijn tafel, haar armen over elkaar geslagen, en kijkt me aan met een onpeilbare, neutrale blik. Alsof mijn verrassing een signaal is voor de rest van de klas, valt het rumoer plotseling stil. Het geroezemoes sterft weg. In de plotselinge, ongemakkelijke stilte draaien alle hoofden onze kant op. Ik zie de verbijsterde gezichten van mijn klasgenoten die naar Eva staren alsof ze een slag van de molen heeft gehad. De koningin van de school die zich vrijwillig associeert met de paria. Het is een verstoring van de natuurlijke orde, een gebeurtenis zo onwaarschijnlijk dat niemand weet hoe te reageren.
De druk van al die starende ogen is ondraaglijk. “Euh… ja… natuurlijk,” stamel ik, de woorden komen eruit als een onhandig, struikelend hoopje klanken. Het is een automatische reactie, de woorden van iemand die compleet overweldigd is. De betovering is verbroken. Het gefluister begint, zachtjes eerst, dan aanzwellend. Maar voordat er een nieuwe sociale orde kan ontstaan, komen er twee andere meisjes onze kant op. Kathleen en Martine, twee barbies uit Eva haar vriendenkliekje. Ze kijken niet naar mij, maar naar Eva. “Eva, is er nog plaats bij jullie?” vraagt Kathleen. Eva knikt kort. “Jullie zijn de laatste twee. Ga zitten.”
Ze trekken twee stoelen bij van een lege tafel en voor ik het weet, is het gebeurd. We zijn een groep. We zijn compleet. Het heeft nog geen minuut geduurd, en ik was de eerste die gekozen werd. Het gevoel is zo vreemd, zo onvertrouwd, dat ik niet weet wat ik ermee aan moet. Het is een mix van triomf, ongeloof en een diepe, knagende argwaan. Dit klopt niet. Ergens moet er een addertje onder het gras zitten.
Ik zit te midden van mijn nieuwe, onwaarschijnlijke groepsgenoten. Kathleen en Martine praten zachtjes met Eva over de aanpak van de opdracht, maar hun blikken schieten af en toe mijn kant op, vol nieuwsgierigheid. Ik voel me als een exotisch dier dat plotseling in hun midden is gedropt. Eva negeert de spanning en gedraagt zich alsof dit de normaalste zaak van de wereld is, alsof we al jaren samen in een groepje zitten. Het is surreëel.
Mevrouw De Vries klapt in haar handen, haar gezicht een toonbeeld van tevreden efficiëntie. “Oké, is iedereen nu ingedeeld?” Ze overziet de klas, haar ogen scannend langs de verschillende groepjes die zich hebben gevormd. Haar blik stopt. Een kleine frons verschijnt op haar voorhoofd. “Even kijken… Ah, Els. Heb jij nog geen groep?” De naam hangt in de plotselinge stilte van het lokaal. Als een collectieve reflex draaien alle hoofden zich naar de plek waar Els, alleen, naast haar tafel staat. Haar houding, normaal zo zelfverzekerd en dominant, is verstijfd. Een masker van ongeloof trekt over haar gezicht. Zij, Els, het middelpunt van het heelal, is overgebleven. De rol die normaal voor mij was weggelegd, de publieke vernedering van de eenzame overblijver, is nu de hare. De ironie is zo dik dat je erin zou kunnen stikken.
“Oh.” Mevrouw De Vries, zich van geen enkel sociaal drama bewust, zoekt naar een snelle, logische oplossing. “Dan is het simpel. Dan kan jij bij het groepje van Eva en Leen.” De suggestie is een bom die inslaat. Ik zie Els’ gezicht wit wegtrekken, haar lippen tot een dun, wit streepje geperst. Ze wordt gedwongen om zich aan te sluiten bij de groep die gevormd is rond haar voormalige slachtoffer, de groep waar haar ex-beste vriendin en huidige aartsvijand, Eva, de leiding heeft. Het is de ultieme vernedering.
Maar Eva is nog niet klaar. Ze leunt rustig achterover in haar stoel, een flauwe, koele glimlach speelt om haar lippen. Ze wacht tot alle ogen op haar gericht zijn. “Sorry, mevrouw,” zegt ze, haar stem is beleefd maar onverbiddelijk, luid genoeg voor de hele klas om te horen. “We zijn al met vier.” De afwijzing is publiekelijk. Bruut. Een perfect uitgevoerde executie. Een golf van gefluister en onderdrukt gegniffel trekt door de klas. Els wordt knalrood, een vlekkerige, lelijke kleur die zich vanuit haar nek over haar wangen verspreidt. Ze werpt Eva een blik vol puur venijn toe. Mevrouw De Vries, die nu eindelijk beseft dat er meer speelt dan een simpele rekensom, herpakt zich ongemakkelijk en deelt Els in bij een ander, minder populair groepje. Ik kijk hoe Els de ‘walk of shame’ moet maken naar de andere kant van de klas, haar rug kaarsrecht, maar ik zie aan de stijfheid van haar bewegingen hoe diep de vernedering snijdt.
Wanneer ze gaat zitten, kijkt ze met een razende blik de klas rond. Haar ogen vinden de mijne. De intensiteit van haar haat treft me als een fysieke klap. Het is een blik die geen ruimte laat voor twijfel. In haar ogen ben ik niet zomaar een klasgenoot. Ik ben de oorzaak van haar val, de dief van haar status. Haar blik zegt: Dit is jouw schuld. Jij hebt mijn plaats ingenomen. Jij gaat hiervoor boeten. Een rilling loopt over mijn rug. Een deel van mij, een donker, lelijk deel, voelt een golf van pure, onvervalste voldoening. Maar een ander, groter deel voelt een diepe, knagende angst. Dit is niet voorbij. Dit is het begin van iets nieuws. Iets gevaarlijks.
Alsof ze mijn gedachten kan lezen, draait Eva haar hoofd naar mij. Ze vangt mijn blik, en geeft me een korte, bijna onzichtbare knipoog. Een geheime boodschap. Maak je geen zorgen. Ik sta aan jouw kant. En door die knipoog begrijp ik het. Ik ben niet langer het eenzame slachtoffer. Ik ben nu deel van een alliantie, een kant in een oorlog die ik nooit heb gewild, met een generaal die ik nog steeds niet vertrouw.
“Nou, jij staat in de kijker vandaag.” Maria lacht terwijl we door de lawaaierige, overvolle gang van de school richting uitgang wandelen. Haar stem is opgewekt, triomfantelijk bijna. Overal om me heen zie ik het. Hoofden die zich omdraaien als ik voorbijloop. Gesprekken die even stilvallen. Ogen die me volgen met een nieuwe, ondefinieerbare nieuwsgierigheid. Ondanks het feit dat een deel van me zich top voelt met de onverwachte aandacht en de bizarre vriendschap van Eva, voelt een ander, groter deel zich ook intens ongemakkelijk. Ik heb het gevoel dat ik een kostuum draag dat me niet past, en dat het slechts een kwestie van tijd is tot het onvermijdelijke gebeurt en iedereen ziet dat ik nog steeds dezelfde, onhandige Leen ben.
“Ik wil het niet weten,” zucht ik zonder op te kijken, mijn blik gefixeerd op de uitgang die als een baken van hoop in de verte lonkt. “Is het je nog niet opgevallen?” dringt Maria aan, en ze geeft me een speelse por in mijn zij. “Iedereen kijkt naar je. En ze hebben het over je. Wat is er in godsnaam gebeurd in die geschiedenisles?” “Ik ben weer in de chocoladepudding gevallen,” reageer ik met een dooddoener, een flauwe grap om haar vragen te ontwijken. Ik heb er geen enkele behoefte aan te weten wat iedereen over me te zeggen heeft. Welke onzin er nu weer over me rondgaat. Het is niet omdat Eva plotseling besloten heeft lief voor me te zijn, dat mijn relatie met alle andere scholieren op magische wijze veranderd zou zijn. Ik ben nog steeds dezelfde persoon.
Maria denkt daar blijkbaar anders over. “Je bent in één lesuur geëvolueerd van übernerd tot übercool,” grapt ze. “Er wordt positief over je gepraat. Heel positief. Ik hoorde Femke en Anouk bij de kluisjes zeggen dat het ‘ballsy’ was wat Eva deed, maar dat jij degene was die ‘cool’ bleef.” “Oh, ja,” reageer ik vlak, ongeïnteresseerd. Maria stopt abrupt en pakt mijn arm, waardoor ik gedwongen word ook te stoppen, hier, te midden van de stroom leerlingen. “Leen, hoor je wel wat ik zeg? Kan je eens twee seconden stilstaan en dit laten bezinken?” “Wat?” reageer ik geprikkeld. De aandacht, de starende blikken, het voelt als een zwerm insecten op mijn huid. Ik wil dit niet. Ik wil vooral mezelf kunnen zijn. Ik hou niet van deze ophef. Van deze spotlights.
Bovendien betwijfel ik ten zeerste dat mijn leven nu een pretje gaat worden. Want terwijl Maria praat over mijn nieuwe ‘coole’ status, staan de dreigementen van Els nog vers en brandend in mijn geheugen gegrift. De blik in haar ogen. De pure, onvervalste haat. Ik ben er zeker van dat, dankzij haar, de komende maanden een aaneenschakeling van pesterijen zullen blijven. Een nieuwe, slimmere, meer venijnige vorm van oorlogsvoering. Ik heb misschien Eva’s bescherming gewonnen, maar een andere, minstens even gevaarlijke pestkop staat al klaar om het van haar over te nemen. De dynamiek is niet verdwenen, ze is gewoon… verschoven. En ik sta nog steeds in het midden.
Trefwoord(en): Verlangen,
Suggestie?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10