Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Door: Leen
Datum: 07-08-2025 | Cijfer: 9.6 | Gelezen: 526
Lengte: Lang | Leestijd: 28 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Parijs, Supermarkt,
De Gijzeling
Opgelet: dit verhaal bevat gewelddadige scènes.

10 januari 2015 - Parijs.

WOLF

De supermarkt is een grauw, betonnen blok, een litteken in de anders zo charmante Parijse straat. Binnen is de sfeer al even troosteloos. Het zoemende, flikkerende licht van de TL-lampen aan het lage plafond werpt een koud, klinisch schijnsel op de versleten linoleumvloer. De lucht is een muffe mix van karton, schoonmaakmiddel en de vage, zoete geur van overrijp fruit. De ijzeren boodschappenkarretjes bij de ingang piepen en rammelen, hun wielen wiebelen in alle richtingen. Aan de ramen hangen vergeelde reclameaffiches met schreeuwerige aanbiedingen van vorige week, verbleekt door een zon die zelden de moeite neemt om hier naar binnen te schijnen.

Op een prikbord bij de ingang prijkt een geforceerd lachende foto: bediende van de maand is Valérie. Ernaast, in het tijdschriftenrek, schreeuwen de krantenkoppen. Ik kan er niet naast kijken. De gezichten van de nog voortvluchtige daders van de aanslag op Charlie Hebdo, twee dagen geleden, staren me aan. TERREUR IN HET HART VAN PARIJS. DE JACHT IS GEOPEND. Een onbehaaglijke rilling trekt langs mijn ruggengraat, een herinnering aan de kille, harde wereld buiten de warme, intieme bubbel die Marie en ik voor onszelf hebben gecreëerd. Ik duw de gedachte weg en focus op mijn missie.

De laatste woorden van Marie, "Ik mis je nu al," echoën nog na in mijn hoofd. Ik glimlach. Haastig doorkruis ik de winkel, mijn stappen vlot en doelgericht. Bij de bakkerij-afdeling bestel ik enkele verse, nog warme broodjes, de geur van gist en gebakken deeg is een welkome afwisseling. Uit een koelvak grits ik een fles champagne mee, de condens parelt koud tegen mijn handpalm. Een feestelijke, optimistische aankoop. Een belofte voor later. Ik blijf nog even voor het snoeprek staan, mijn blik glijdt over de kleurrijke verpakkingen. Ze houdt van chocolade met nootjes, herinner ik me. Mijn hand reikt naar een reep, en op dat precieze, alledaagse, onbeduidende moment, barst de hel los.

Het begint met een doffe, onwezenlijke knal bij de ingang, alsof er een zware pallet is omgevallen. Een geluid dat je doet opkijken, maar niet onmiddellijk alarmeert. Dan volgt de tweede klank, en deze is onmiskenbaar. Het is het ratelende, droge geknal van een automatisch wapen, een geluid dat de zoemende stilte van de supermarkt aan flarden scheurt. Onmiddellijk daarna komt het menselijke geluid: een golf van hysterisch, schril gehuil en paniekerige kreten.

Nog voor mijn brein de situatie volledig heeft verwerkt, duik ik instinctief weg achter het snoeprek, mijn hart bonst als een razende in mijn keel. Ik zie hoe een kleine, zwarte man, gekleed in donkere gevechtskledij, met grote, snelle passen de winkel binnenstormt. Hij houdt een kalasjnikov vast met een routineuze, ijzingwekkende efficiëntie. Hij schiet niet op mensen, maar op objecten, een tactiek van pure, auditieve terreur. Een rek met drankflessen, vlakbij de ingang, explodeert in een regen van glas en vloeistof. Flessen springen met scherpe knallen kapot. Rode wijn verspreidt zich als een groeiende plas bloed over de bleke linoleumvloer, de geur van alcohol en cordiet vult de lucht.

"RESTEZ TOUS ICI! PERSONNE NE BOUGE!" brult hij, zijn stem is een scherpe, autoritaire zweepslag die door de chaos snijdt. "HIER BLIJVEN! NIEMAND BEWEEGT!" Mensen schreeuwen, duiken weg, proberen zich tevergeefs te verschuilen achter de slordig met koopwaar volgestouwde winkelrekken, die plotseling aanvoelen als flinterdunne barrières van karton. De bediende van de maand, Valérie, staat als bevroren achter haar kassa, haar gezicht is een wit masker van ongeloof en pure doodsangst.

Enkele ogenblikken later braakt de supermarkt een stroom van huilende en roepende klanten uit, die over elkaar struikelend alle kanten op stormen. Een vrouw op hoge hakken slaat haar voet om, haar gil doet pijn aan de oren. De eerste golf van paniek, de drang om te vluchten, sterft onmiddellijk uit en wordt vervangen door een verlammende, dierlijke angst. Voor velen is geen ontsnapping. De glazen schuifdeuren bij de ingang zijn voor hen een onbereikbare droom van een andere wereld. Zij duiken weg, persen zich tegen de grond, en veranderen de gangpaden in een stille, bevroren doolhof van angst.

Vanuit mijn schuilplaats zie ik hoe een doodsbang klein meisje, niet ouder dan vijf of zes, zich huilend in de armen van een oude vrouw nestelt, waarschijnlijk haar grootmoeder. Ze zitten ineengedoken bij de afdeling zuivel, een tafereel van hulpeloze, generatie-overschrijdende angst. De overvaller, wiens ogen de winkel scannen met een kille, onverschillige blik, ziet hen. Zijn laarzen maken zware, doelbewuste stappen op de met glasscherven bezaaide vloer terwijl hij op hen afloopt. De oude vrouw houdt het kind steviger vast en gebruikt haar lichaam als een broos, nutteloos schild.

Zonder een woord te zeggen, bukt de terrorist en trekt hij het kind met een ruwe, gewelddadige ruk aan haar haren naar zich toe. De gil van het meisje is schril en vol pijn. Hij slaat haar, een harde, vlakke klap op haar gezicht die onnatuurlijk luid klinkt in de stilte. Hij gooit haar op de grond alsof ze een zak afval is en schopt dan, met een misselijkmakende, doffe klank, keihard met zijn zware gevechtslaars tegen haar hoofd. De schreeuw van de oude vrouw is een gekreun van pure, onmachtige horror.

Een blinde, witte woede explodeert achter mijn ogen. Alle voorzichtigheid, alle overlevingsdrang wordt weggevaagd door een oeroude, instinctieve razernij. Dit is geen overvaller. Dit is een monster dat zich vergrijpt aan de meest weerlozen. "Laat dat kind met rust!" roep ik. Mijn stem is een luide, scherpe grom die ik zelf nauwelijks herken. "Die heeft je niets misdaan!" De gangster, die op het punt stond nog een keer te schoppen, stopt. Langzaam, heel langzaam, draait hij zijn hoofd naar mij. Zijn ogen vinden de mijne, dwars door de slordig opgestapelde waren in de rekken. Hij kijkt me minachtend aan, een flits van verraste irritatie in zijn blik, en heft dan kalm zijn geweer.

De wereld vertraagt. Ik zie de donkere opening van de loop, het kleine, zwarte gat dat het einde van alles betekent. Ik draai me om en spurt met de kracht van pure adrenaline door de winkel, een gangpad in. Het geluid van schieten barst los, een oorverdovend, droog geratel. Kogels scheren met een boosaardig, sissend geluid rakelings langs mijn hoofd. Achter me exploderen pakken rijst en bussen tomatensaus, een rode en witte regen spettert tegen de rekken. Ik blijf doorrennen, zigzaggen. Mijn longen branden.

Een man in een grijs pak, die in paniek voor me uit probeert te vluchten, is niet snel genoeg. Ik zie het gebeuren, een afschuwelijk beeld in slow motion. Een van de kogels, bedoeld voor mij, treft hem in het achterhoofd. Er is geen schreeuw. Enkel een natte, ziekmakende klank. Zijn hoofd slaat met een onnatuurlijke, gewelddadige beweging naar voren. Een fijne, rode nevel spat uit de voorkant van zijn gezicht en schildert een gruwelijk, abstract patroon op de vrolijk gekleurde dozen ontbijtgranen achter hem. Zijn lichaam, al levenloos voordat het de grond raakt, stort als een lappenpop in elkaar en blijft liggen in een snelgroeiende, donkere plas.

Mijn maag keert zich om, maar ik stop niet. Ik blijf rennen voor mijn leven.Ik sprint door een gangpad vol met huishoudartikelen. Mijn longen schreeuwen om lucht. Mijn enige gedachte is een woord, een baken: nooduitgang. Ik zie de deur aan de achterkant van de winkel, met het vertrouwde groene bordje erboven. Hoop, irrationeel en krachtig, laait op in mijn borst. Ik smijt mijn schouder tegen de zware, metalen deur, verwachtend dat hij openzwaait naar een steeg, naar de vrijheid.

Hij beweegt echter geen millimeter. Met een kreet van pure frustratie ruk ik aan de paniekstang. Niets. Dan zie ik ze. Twee zware, verroeste hangsloten die de stang stevig aan het deurkozijn ketenen. Een ziekmakend gevoel van absolute wanhoop overspoelt me. De val is dichtgeklapt. Er is geen ontsnapping. Het geluid van nieuwe schoten, dichterbij nu, dwingt me tot actie. Ik draai me om, mijn ogen schieten wild door de schemerige achterkant van de winkel. Mijn blik valt op een smalle, ijzeren wenteltrap die naar beneden leidt, de duisternis in. De kelder. Het is geen keuze, het is de enige optie die overblijft. Ik duik de trap af, mijn laarzen kletteren luid op de metalen treden. De lucht verandert onmiddellijk. De kille, steriele geur van de winkel maakt plaats voor de koude, vochtige adem van de kelder. Het ruikt hier naar muf beton, naar nat karton en iets zurigs, de geur van vergetelheid.

Rechts van mij zie ik de deuren van de toiletten. De deur van het damestoilet staat op een kier. Ik vang een glimp op van een vrouw, ineengedoken op de betegelde vloer, haar hoofd trillend tussen haar knieën, een klein, gebroken hoopje ellende. Haar zachte, verstikte snikken zijn het enige geluid in de gang. Een stukje verderop, in het zwakke schijnsel van een enkele, naakte gloeilamp, voltrekt zich een ander, bizar tafereel. Een medewerker van de winkel, een jongen in een blauw uniform, duwt met een stille, panische efficiëntie een aantal klanten de grote, stalen deur van een vriesruimte in. Hij sist bevelen, zijn gezicht is een bleek masker van vastberadenheid. Ik hoor de zachte klik wanneer hij het koelsysteem afzet, zie het licht in de ruimte doven, en dan de zware, definitieve klonk waarmee hij de massieve deur dichttrekt en de grendel erop schuift. Een daad van heldenmoed die de mensen binnenin zowel redt als levend begraaft.

Ik moet zelf een schuilplaats vinden. De toiletten zijn te voor de hand liggend. De vriesruimte is verzegeld. Mijn ogen vallen op een laatste deur: Bureau. Zonder na te denken, snel ik naar binnen. Het is het kleine, rommelige kantoor van de manager. Een overvol bureau, een omgevallen stoel, en in de hoek, een grote, ouderwetse archiefkast. Mijn redding. Ik trek de deur open, wurm me in de krappe, naar oud papier en stof ruikende ruimte, en trek de deur zachtjes achter me dicht, een spleet van een millimeter openlatend. Mijn ademhaling klinkt als een storm in de benauwde stilte.

Dan, van boven, uit de winkel, komt een oorverdovend, ratelend geraas, onmiddellijk gevolgd door een definitieve, metalen klap die door het hele gebouw dreunt. Het ijzeren rolluik. Onze enige uitweg is nu gebarricadeerd. De supermarkt is een fort. Een graf. De stilte die volgt is absoluut, zwaarder en dreigender dan ooit. En dan hoor ik het. Voetstappen. Zware, kalme, zelfverzekerde stappen. Geen gehaast. De stappen van een jager die weet dat zijn prooi in de val zit. Ze stoppen bovenaan de wenteltrap.

Even blijft het stil. Dan schreeuwt de overvaller, zijn stem klinkt vervormd en metaalachtig door de akoestiek van de trap. "TOUT LE MONDE MONTE! JE VEUX PERSONNE EN BAS!" "IEDEREEN NAAR BOVEN! IK WIL NIEMAND MEER IN DE KELDER!"

Vanuit de duistere hoeken van de kelder komt geen reactie, enkel de zware, drukkende stilte van pure angst. Iedereen houdt zijn adem in, bang voor wat komen gaat. Dan, door de smalle spleet van de kastdeur, hoor ik het. Een zacht, schrapend geluid. De zool van een laars op de bovenste, metalen trede van de wenteltrap. Mijn hart bonst in mijn keel. Hij komt. De man begint langzaam de trap af te dalen, niet met de haast van een jager die zijn prooi opjaagt, maar met de methodische, ijzingwekkende kalmte van een slachter die zijn werkterrein inspecteert. Ik hoor het zachte, ritmische gekletter van zijn laarzen op het metaal, elke stap is een dreun die dichterbij komt. Zijn lichaam houdt hij tegen de muur gedrukt, zijn wapen constant naar beneden gericht, zijn blik gefixeerd op elke volgende trede. Hij is een professional. Een wolf die een vossenhol betreedt.

Hij bereikt de betonnen vloer van de kelder en blijft even staan, zijn hoofd beweegt langzaam van links naar rechts, zijn zintuigen op scherp. Zijn blik glijdt langs de stalen deur van de vriesruimte, langs de deur van mijn eigen schuilplaats, en stopt dan. Hij focust op de toiletten, waar de vrouw zich heeft verborgen. Vanuit de kier onder haar deur is een zacht, oncontroleerbaar gesnik te horen. Een geluid dat haar doodvonnis tekent. De terrorist stapt op de toiletten af, zijn kalasjnikov nu in de aanslag. De loop van het geweer is op de dunne, houten deur gericht. Hij gaat haar executeren. De gedachte is een uitbarsting van witte, hete razernij in mijn hoofd. Er moet dringend iets gebeuren. Ik ben ongewapend, gevangen. Mijn enige optie is een onmogelijke, een waanzinnige. Mijn hand, trillend van de adrenaline, grijpt naar het koude, zware amulet in mijn broekzak. Ik haal het eruit. De metalen randen snijden in mijn zweterige handpalm. Het is een sprong in het duister, een gebed tot een onbekende god. "SATOR TENET ROTAS AREPO OPERA," mompel ik. De oude woorden vormen een hese, dringende fluistering in de stoffige duisternis van de kast. Ik voel een vreemde, statische energie door het metaal pulseren. Een ijskoude rilling trekt door mijn arm.

De overvaller, op een meter van de toiletdeur, heft zijn wapen. Zijn vinger kromt zich om de trekker. Op het moment dat hij schiet, gaat het geweer niet af met een daverende knal. In plaats daarvan is er een gedempte, zieke, metalige klap, alsof iemand met een moker op de zijkant van het wapen slaat. Een flits van witheet licht en heet gas barst uit de kamer van de kalasjnikov, niet uit de loop. Met een luide, snerpende knal ontploft de patroon in het wapen zelf en scheurt het staal van de behuizing open.

"AARGH!" Een dierlijke kreet van pure pijn en shock scheurt door de kelder. De man laat zijn verminkte, rokende kalasjnikov vallen. Die stuitert met een luid gerinkel op de betonnen vloer. De gangster tast verschrikt met beide handen naar zijn gezicht, dat plotseling bedekt is met scherpe, metalen splinters. Wat hij voelt is kleverig, nat en warm. Een dikke, pulserende stroom bloed. Het wordt zwart voor zijn ogen, de kelder begint te tollen in een misselijkmakende draaikolk van pijn en duisternis. Hij wankelt, zet een stap achteruit, zijn benen weigeren dienst. Hij valt naar achteren. Zijn achterhoofd raakt met een misselijkmakende, natte kraak een oude, gietijzeren radiator die aan de muur hangt. Zijn schedel barst als een eierschaal. Zijn lichaam verstijft een seconde in een laatste, elektrische stuiptrekking, en zakt dan als een lappenpop in elkaar. De terrorist sluit zijn ogen. De pijn vervaagt. De duisternis is absoluut. Hij geeft zich over aan wat komen gaat. Laat mij maar sterven, is zijn laatste, verrassend kalme gedachte.

De stilte die volgt op de dood van de terrorist is onnatuurlijk, dieper en onheilspellender dan de chaos ervoor. Het enige wat ik hoor is het zachte, ritmische drup... drup... van een lekkende kraan, het verstikte, panische gesnik van de vrouw in het toilet, en het wilde, onregelmatige bonzen van mijn eigen hart in de stoffige duisternis van de kast. Een eeuwigheid lijkt voorbij te gaan. Dan, voorzichtig, duw ik de deur van mijn schuilplaats open. Het lichaam van de terrorist ligt in een onnatuurlijke houding bij de radiator, een donkere plas vormt zich langzaam onder zijn hoofd. Ik kijk niet lang. Mijn ogen schieten naar de stalen deur van de vriesruimte. Ik loop erheen, mijn benen voelen zwak en trillerig aan. Ik klop op de deur. “Kom er maar uit, het is voorbij.” Geen reactie.

Buiten vullen het geluid van sirenes de straat. Even later wordt het ijzeren rolluik van de winkel opengebroken. Het duurt niet lang. Geroep vult de supermarkt. Mannen in donkerblauwe uniformen schreeuwen bevelen. De supermarkt, een moment geleden nog een tombe, verandert in een hectische, georganiseerde chaos. Zware laarzen denderen de wenteltrap van de kelder af. Twee, drie, vier mannen in donkerblauwe, zwaarbewapende uniformen stormen naar binnen, hun wapens in de aanslag, hun ogen schieten door de ruimte, scannend op elke mogelijke dreiging. Ze zien het lichaam van de terrorist bij de radiator, de gevallen kalasjnikov, de bevende vrouw die uit het toilet komt gekropen en de groep verkleumde overlevenden die uit de vriesruimte strompelt.

En dan zien ze mij, te midden van dit alles, een man in alledaagse kleren, bedekt met het stof van een archiefkast. "Handen omhoog!" Mijn handen schieten onmiddellijk de lucht in. De loop van een geweer wordt op mijn borst gericht. De adrenaline, die even was weggeëbd, schiet met vernieuwde kracht door mijn aderen. "Hij is een gijzelaar," zegt een winkelbediende snel. Zijn stem is schor en onvast. "De gangster is dood. Het is voorbij." De sfeer verandert onmiddellijk. De agressie maakt plaats voor een professionele, efficiënte routine. Ik word ondervraagd, hier in de kille, vochtige kelder, terwijl andere agenten zich over de andere overlevenden ontfermen en de plaats delict veiligstellen. Mijn handen trillen nog steeds oncontroleerbaar. De vragen komen snel en direct. Wie ben ik? Wat heb ik gezien? Wat is er gebeurd?

Mijn geest is een warboel. Hoe leg ik uit wat er is gebeurd? Hoe verklaar ik de onmogelijke, wonderbaarlijke samenloop van omstandigheden? Ik geef een vage, onsamenhangende verklaring. Ik vertel over de schoten, over de man die voor mijn ogen werd gedood, over mijn vlucht naar de kelder. "Hij kwam de trap af," stamel ik. "Hij wilde de vrouw in het toilet... hij wilde haar doden. Ik zag het. Hij richtte zijn wapen..." Ik slik. "En toen... weigerde het. Het geweer. Het ontplofte in zijn gezicht. Hij viel... hij viel achterover, tegen de radiator."

De agent die me ondervraagt, een oudere man met vermoeide, maar scherpe ogen, kijkt me lang aan. Hij kijkt naar het lichaam, naar het verminkte wapen op de grond, en dan weer naar mij. Ik verwacht een spervuur van sceptische vragen, een diepgaand verhoor. Maar niemand stelt moeilijke vragen. De agent knikt langzaam. "U heeft geluk gehad, meneer," zegt hij, en er is een zweem van ontzag in zijn stem. "Heel veel geluk."

Later, als de eerste schok is weggeëbd en de overlevenden een voor een naar boven worden geleid, hoor ik flarden van de gesprekken tussen de agenten. Ze praten over een wonder. Een daad van God. Een terrorist, een monster, uitgeschakeld door een bizarre, onwaarschijnlijke speling van het lot. De gijzelaars zijn veilig, op één ongelukkig slachtoffer na. In de chaos en de opluchting van het moment, is dat het enige wat telt. De details, hoe onlogisch ook, zijn van ondergeschikt belang. En ik, de man die een onmogelijk gebed prevelde in de duisternis van een kast, ik zwijg. Ik laat hen hun wonder. Want de waarheid, de echte, angstaanjagende waarheid, is iets wat niemand zou begrijpen.

Een uur later sta ik buiten, in de bijtende kou van de Parijse namiddag. De adrenaline is weggeëbd en heeft een diepe, holle uitputting achtergelaten. Ik heb een schokdeken om mijn schouders, maar de kou die ik voel, komt van binnenuit. Flitsende blauwe en rode lichten van politieauto's en ambulances weerkaatsen op de natte straatstenen. De supermarkt is nu een plaats delict, afgezet met rood-wit lint. De menigte die buiten staat te kijken wordt op afstand gehouden. Ik scan de gezichten, mijn hart bonst met een nieuwe, andere angst. Waar is ze?

En dan hoor ik het. Een stem, scherp en vol paniek, die mijn naam roept. "WOLF!" Ik kijk op en zie haar: Marie. Ze vecht zich een weg door de politieversperring. Een agent probeert haar tevergeefs tegen te houden. Haar gezicht is lijkbleek, haar ogen zijn wijd van een angst die de afgelopen helse minuten alleen maar is gegroeid. Ze ziet me, en haar gezicht vertrekt in een grimas van pure, onversneden opluchting. Ze begint te rennen. Ze stormt op me af, niet met de gratie die ik van haar ken, maar met de struikelende, wanhopige haast van iemand die naar een reddingsboei snelt in een woeste zee. Ze bereikt me en valt niet zomaar in mijn armen; ze botst tegen me aan, een desperate, fysieke impact die me bijna van mijn voeten slaat. Haar armen slaan zich met een krampachtige kracht om mijn nek, en ze begraaft haar gezicht in mijn schouder. En dan breekt ze. Een hartverscheurende, dierlijke snik schokt door haar lichaam, een catharsis van alle opgekropte terreur.

"Ik laat je nooit meer alleen," jammert ze, haar woorden zijn onsamenhangend, gesmoord tegen de stof van mijn jas. "Nooit meer... ik dacht dat je... ik laat je nooit meer alleen." Ik sla zwijgend mijn armen om haar heen. Mijn eigen emoties vormen een verwarde knoop in mijn keel. Ik trek haar dicht tegen me aan, voel het trillen van haar lichaam, en begraaf mijn gezicht in haar haren. Ik adem haar geur in – de geur van haar, van buitenlucht, van leven. En in de oorverdovende chaos van sirenes en schreeuwende stemmen, is haar aanwezigheid het enige dat echt is, het enige anker in een wereld die gek is geworden.

- - - - -

De deur van de hotelkamer valt met een zachte klik in het slot en sluit de buitenwereld buiten. De chaos van de straat – de sirenes, de schreeuwende stemmen, de flitsende lichten – vervaagt tot een gedempt, onwerkelijk geruis. Hierbinnen is het stil. We bewegen ons als twee slaapwandelaars, nog steeds in shock, onze lichamen vol van een uitputting die dieper gaat dan enkel vermoeidheid. Marie is onder de douche gaan staan in een poging om de geur van angst en de kilte van de dag van zich af te spoelen. Ik hoor het zachte, constante geluid van het stromende water. Zelf zak ik neer op de rand van het bed, mijn hoofd in mijn handen. Ik probeer de beelden uit mijn geest te bannen: het uiteenspattende gezicht van de man in het grijze pak, de lege ogen van de dode terrorist, het verroeste hangslot aan de nooduitgang.

Wanneer Marie even later de badkamer uitkomt, gehuld in een van mijn T-shirts, met haar haren nat en donker langs haar gezicht, is de stilte tussen ons niet ongemakkelijk. Het is de zware, geladen stilte van twee mensen die samen aan de hel zijn ontsnapt. Ze komt naast me zitten op het bed. Haar hand vindt de mijne. Haar vingers zijn koud, maar haar greep is stevig. Een anker. "Het is voorbij," fluistert ze. Ik knik, maar de woorden voelen leeg. Is het ooit echt voorbij?

Ik grijp naar de afstandsbediening die op het nachtkastje ligt en zet de televisie aan, meer uit een behoefte om de stilte te vullen met een banaal, alledaags geluid dan uit echte interesse. Een spelprogramma, een reclameblok, en dan, de schrille, dringende jingle van het nieuws. Een ernstig kijkende nieuwslezeres verschijnt in beeld. Achter haar, een foto van de gevel van een supermarkt. Een gevel die ik met een schok van herkenning in mijn maag herken. Het is de winkel.

* * *NIEUWSFLITS * * *

"We onderbreken onze uitzending voor het laatste nieuws over de dramatische gijzeling in Parijs," zegt de vrouw, haar stem is strak en professioneel. Marie’s vingers knijpen harder in de mijne. We staren beiden, als gehypnotiseerd, naar het scherm. "Bij de gijzeling in een Joodse supermarkt in de wijk Porte de Vincennes zijn, zo wordt nu bevestigd, vier gijzelaars gedood. Er zijn ook vijf zwaargewonden gevallen."

"Wat?" De adem stokt in mijn keel. De woorden dringen niet door. Ze botsen tegen een muur van ongeloof. "Nee," fluister ik. "Dat klopt niet. Er was... er was die man, die in mijn plaats werd geraakt. Maar de rest... de vrouw in het toilet, de mensen in de vriescel... die waren in orde. Geschokt, maar levend."

De nieuwslezeres gaat onverstoord verder. "Ook de gijzelnemer, die geïdentificeerd is als de 32-jarige Amedy Coulibaly, is gedood. De man was rond 14 uur gewapend met een machinegeweer de supermarkt Hypercacher binnengestapt... Hij opende het vuur en nam vervolgens een groep mensen gegijzeld," vervolgt de stem uit de televisie. "Verschillende getuigen, al dan niet gewond, konden wel meteen ontkomen."

Mijn geest begint op hol te slaan. De beelden op het scherm, de woorden van de nieuwslezeres, ze beschrijven een gebeurtenis die tegelijkertijd exact en totaal anders is dan wat ik heb meegemaakt. Een parallelle, bloedigere versie van mijn eigen werkelijkheid.

"De politie bevestigde eerder," zegt de vrouw, en een foto van de dode agente verschijnt op het scherm, "dat gijzelnemer Amedy Coulibaly ook betrokken was bij de schietpartij van donderdag in Montrouge, waarbij een jonge agente werd gedood."

De puzzelstukjes vallen op hun plaats, maar het beeld dat ze vormen is monsterlijk en onmogelijk. Een misselijkmakend, duizelingwekkend besef daalt op me neer. De woorden van de Zwarte Weduwe echoën in mijn hoofd: "Via dit amulet ligt het lot van de wereld in jouw handen. Het bevat een kracht die de fundamenten van de werkelijkheid kan verschuiven."

Ik kijk naar Marie, haar gezicht lijkbleek in het blauwe schijnsel van de televisie. Ik zie in haar ogen dat zij dezelfde, vreselijke conclusie trekt. Het amulet. Mijn onbewuste, desperate gebed in die kelder. Het heeft niet zomaar een wapen doen weigeren. Het heeft de hele loop van de gebeurtenissen veranderd. Het heeft ingegrepen in de tijd, en een bloedbad met meerdere slachtoffers en een gewelddadige politie-inval veranderd in een incident met één dode terrorist en één ongelukkig, maar toevallig slachtoffer. Ik heb de geschiedenis niet alleen meegemaakt. Ik heb haar, zonder het te weten, zonder het te willen, herschreven. En de immense, angstaanjagende omvang van die realisatie dreigt me te verpletteren.
Trefwoord(en): Parijs, Supermarkt, Suggestie?
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...