Door: Jefferson
Datum: 29-10-2025 | Cijfer: 9.1 | Gelezen: 1115
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 79 minuten | Lezers Online: 3
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 79 minuten | Lezers Online: 3
Vervolg op: The Obsidian Club - 1: Er Miste Iets
Eén Keuze
Er werden nauwelijks woorden gewisseld, zeker niet van mijn kant. Niet omdat ik niets wilde zeggen — in tegendeel, er gonsde van alles in mijn hoofd — maar omdat ik werkelijk niet wist wat er nog te zeggen viel, na wat zich hier had voltrokken. Alles trilde nog na in mij: in mijn ademhaling, in mijn huid, in mijn spieren die niet wisten of ze zich moesten ontspannen of juist opnieuw spannen. Het nasidderen in mijn lijf was niet alleen lichamelijk; het was existentieel. Wat betekenis had, was al uitgesproken, maar niet met taal. Het zat in hun blikken, in de adem die ik op mijn huid voelde, in hun handen die over mij bleven glijden alsof ik nog steeds het centrum was van hun honger, hun bewondering, hun onverholen drang. Alles werd gezegd zonder woorden. En daarom wist ik: woorden zouden alleen maar storen.
Zíj spraken wel. Zacht, zonder haast. In korte zinnen, laag van toon, als echo’s van wat er nog altijd smeulde onder hun huid. Frans tussen hen, Engels tegen mij. Hun stemmen waren kalm, maar in hun klanken lag iets onuitgesprokens, alsof ook zij op dat dunne koord tussen verzadiging en hernieuwd verlangen balanceerden. En dan die complimenten. Over hoe ik had bewogen, hoe ik gekreund had, hoe ik hen had ontvangen alsof dit niet zomaar gebeurd was, maar altijd al mijn bestemming was geweest. Ze noemden me mooi. Elegant. Een godin. En het vreemde — nee, het verwarrend heerlijke — was dat ik me ook werkelijk zó voelde. Niet ondanks het zaad dat op mijn huid begon op te drogen, niet ondanks de stroperige warmte die nog steeds traag tussen mijn dijen weglekte, maar misschien juist daardoor. Alsof dat restvocht, dat residu van hun lust, het bewijs was geworden van mijn waarde. Alsof ik ermee gemerkt was.
Toen ik voorzichtig overeind probeerde te komen, voelde ik het onmiddellijk: mijn benen trilden onder me. Niet van zwakte, maar van overdaad. Mijn spieren stonden nog steeds onder spanning, als een snaar die te strak gespannen is en weigert terug te veren. Maar ik hoefde niet bang te zijn om te vallen — hun handen waren er. Zonder dat ik erom hoefde te vragen. Sterk, zeker, warm. Ze tilden me zonder enige moeite omhoog, als iets kostbaars, als iets dat niet mocht breken. Ze hielden me recht. Ze hielden me vast.
Ik had vragen. Zoveel. Over hoe dit begonnen was. Over hoe het zo ver had kunnen komen. Over hoe nu verder. Maar ik stelde ze niet. In plaats daarvan keek ik toe hoe Kwame zich losmaakte uit het moment. Hij liep kalm naar de keuken en begon koffie te zetten, alsof alles wat we zojuist hadden gedeeld een volledig vanzelfsprekend onderdeel was van zijn avondroutine. Het geluid van gemalen bonen brak als een vreemd soort echo door de ruimte. Scherp, ritmisch, aards. Het voelde echter dan alles wat ik eerder die dag had meegemaakt, en toch net zo intiem.
Sefu had me nog één keer geaaid. Zijn blik was warm, intens, waarderend. Hij liep naakt de kamer in — geen spoor van schaamte, alleen dat vanzelfsprekende vertrouwen van iemand die weet wat hij waard is. Hij pakte zijn doek. Zijn kwasten. Begon te schilderen. Alsof hij met wat we net hadden gedeeld, opnieuw geïnspireerd was geraakt. In het begin waren het slechts vegen: zwart, crème, een streep rood. Maar hoe langer ik keek, hoe meer ik zag. Vormen die ik herkende. Contouren die alleen ik kon duiden. Want ik was erbij geweest. Ik was er nog. Dit was voor mij.
Mijn hoofd tolde. Langzaam keek ik naar mijn hand. Mijn ring ving het licht. Die ring. Die belofte. Ik wist niet wat ik ermee moest. Net verloofd. Net volledig uitgewoond door twee zwarte mannen die alles in mij hadden opengebroken. Hij wist van niets. Hij zat thuis, waarschijnlijk. Misschien had hij me gebeld. Ik wist het niet. Ik wist niet waar mijn tas was. Waar mijn telefoon lag. Waar híj was. Want ik wist niet meer waar ík was. Niet alleen fysiek, maar wezenlijk. Waar ik me bevond in mijn leven. Ik dacht dat ik dit achter me had gelaten. Dacht dat dit een gesloten hoofdstuk was, een oud verhaal uit een tijd waarin ik nog zoekend was, jong, wild, onstuimig. Nooit meer, had ik toen gezegd. Ik was volwassen geworden. Had een lieve man gevonden, eentje die van me hield, die met me wilde trouwen. Mij vertrouwde. Rust. Stabiliteit. Toekomst.
En nu zat ik hier. Naakt. Op een bank. Alles plakte. Alles rook. Alles tintelde. En ik... ik voelde me op mijn plaats. Niet schuldig. Niet verscheurd. Maar míj. Misschien wel meer dan ooit tevoren. Dit was wie ik was, in mijn kern. Dit was de vrouw die ik altijd al geweest was — niet verdwaald, maar weggestopt.
Voor mij bewoog Sefu in stilte. Hij nam verschillende poses aan terwijl hij schilderde. Met elke veeg op het doek leek hij een nieuw stukje van mij vast te leggen. Ik had het gevoel dat ik nog steeds het canvas was, alsof hij zijn zaad letterlijk in verf had omgezet en zijn passie voor mij nu op doek herbeleefde. Hij schilderde me niet na. Hij schilderde me dóór.
En toen kwam Kwame terug. Met een dienblad, met daarop een traditionele Afrikaanse koffieopstelling. Die kleine aardewerken kopjes, met hun ronde schotels en diepe geuren. Stomende koffie. Zo zwart als het maar zijn kon. Die geur. Die warmte. Die eenvoud. Hij schonk me in. Zonder vragen. Zonder woorden. Precies zoals ik het wilde. Alsof hij me kende.
Alsof ze me allebei kenden.
‘I know I was right,’ zegt hij. Rustig. Zonder bravoure. Gewoon alsof hij iets vaststelt dat allang zeker was. We zitten op de bank. Dezelfde bank als eerder. Waar ik op mijn knieën over zijn schoot had gehangen, mijn lippen om zijn zwartglanzende eikel, mijn keel gevuld met alles wat hij mij gaf — terwijl Sefu toekeek. Waar ik mijn borsten had samengevouwen rond zijn pik, hem had voelen glijden tussen het zachte vlees dat speciaal daarvoor leek te zijn gemaakt. Waar ik lag, wijd en open, en zij mij allebei tegelijk hadden genomen, mijn lichaam gedeeld alsof ik hun gezamenlijk bezit was. Die bank. Nu weer zo gewoon. We zitten daar samen. Naakt. In stilte. En toch zindert alles.
Tussen zijn benen hangt nog steeds dat indrukwekkende stuk vlees — iets wat wel zachter werd, maar nauwelijks kleiner. Hij schaamt zich er niet voor. Integendeel. Hij toont het met vanzelfsprekende trots. Want hij weet wat ik ermee gedaan heb. Wat ik ermee wilde doen. Wat ik ermee wíl blijven doen. En dat weet hij. Dat zíet hij. Dat zegt hij nu. Niet opschepperig, maar als een man die weet wat hij waard is. Ik zeg niks terug. Ik knik alleen. Kleine beweging. Verlegen. Een vlaag van blozen. Misschien van besef. Misschien van hoe helder het ineens allemaal is.
De wijn is bijna uitgewerkt. Het bedwelmde randje dat me over de drempel hielp, ebt langzaam weg. Ik weet dat ik het misschien nodig had — deze eerste keer. Maar ik weet ook dat ik het de volgende keer niet meer nodig zal hebben. Want die komt er. Dat voelen we allebei. Dat hangt in de ruimte, net zo tastbaar als de geur van seks en stoom die nog aan onze huid kleeft. Hij kijkt naar me. Niet vluchtig. Niet oppervlakkig. Hij kijkt echt. Naar mijn borsten. Mijn benen. Mijn lippen. Naar alles wat hij gezien, geproefd en bezeten heeft. En niets aan mij lijkt hem te vervelen. Omdat hij weet wat ik ermee kan. Wat ik ermee wíl doen. Wat ik ermee bén geworden. Dat is het. Dat wist hij toen hij me voor het eerst zag. Toen hij me aan Sefu voorstelde. Toen hij suggereerde om vanavond hier naartoe te gaan.
Kwame is kalm. Hij heeft altijd iets beheersts. Iets zakelijks. Zelfs nu. Nu het dierlijke, het rauwe even is gaan liggen, is hij weer diezelfde man: nadenkend, berekenend, doelgericht. Alsof hij wist dat dit het moment was om de volgende stap te zetten. Om de deal af te maken. Nu het ijzer heet was. En heet wás het.
‘When was your first time?’ vraagt hij dan. Niet brutaal. Eerder belangstellend. Alsof hij een puzzel probeert te leggen waarvan hij de randen al kent. Ik glimlach. Kijk even weg. Mijn gedachten dwarrelen naar vroeger. Maar ik begrijp meteen wat hij bedoelt. Niet mijn eerste keer in het algemeen. Nee. De eerste keer met iemand zoals hij. Zoals Sefu. Zoals zij. Groot. Zwart. Overweldigend.
Ik zat nog op school. Een tiener met een dubbel gezicht. Bovenaan in de klas. Nette kleding. Altijd goede cijfers. Het brave meisje dat je trots aan je moeder kon voorstellen. Maar achter dat masker zat een ander meisje. Nieuwsgierig. Hunkerend. En daar was híj — de conciërge. Ouder. Rustig. Zwart. Hij zag iets in me. Iets wat ik toen nog niet durfde te benoemen. En hij leerde me dingen. In zijn kleine kantoortje bij de fietsenstalling, waar nooit iemand kwam. Alleen hij. En ik.
Daar begon het. Daar bleef ik na school hangen. Soms om te praten. Maar vaker om te knielen. Om te leren. Daar leerde ik wat het betekende om te pijpen. Om te geven. Om klaar te komen. En hij bracht me tot die hoogte. Steeds weer. Ik raakte verslaafd aan het gevoel. Aan de controle die ik verloor. En ik hield ervan. Ik verloor mezelf. Maar op de best mogelijke manier.
Kwame grijnst. Een beheerste, berekende grijns. Sefu is even gestopt met schilderen, alsof hij het verhaal wilde horen, alsof ook hij wilde begrijpen wat hen in mij zo aansprak. Maar na een paar tellen keert hij zwijgend terug naar zijn doek.
‘And your last time?’ vraagt Kwame. Zijn toon verandert niet. Maar de vraag prikt dieper. Alsof hij een sollicitatiegesprek voert en de laatste referentie nog mist. Mijn ogen dwalen. Ik grinnik. Kort. Maar dan lach ik oprecht. Bitterzoet. De laatste keer…
Die laatste keer had me bijna doen stoppen. Kom er nu pas achter dat het niet meer te stoppen viel. Het was de avond waarna ik besloot: dit kan niet meer. Ik leefde twee levens. Had vriendjes. Die ik bedroog. Want wat ik met hen deed — wat ik vanavond heb gedaan — dat deed ik nooit met hen. Ik heb mijn verloofde nog nooit gepijpt. Hij denkt dat ik dat vies vind. En ik laat hem dat denken. Hij vraagt er niet om. Hij respecteert mijn grenzen. Maar ik weet dat hij het wil. Hij hoopt. En ik... ik wíl het niet. Niet met hém.
Maar met anderen... O, met anderen heb ik dingen gedaan die niemand van mij verwacht. Dingen die niemand ooit zal weten. Zwarte mannen wisten het. Altijd. Ze voelden het. Wat ik kon. Wat ik wilde. Waar ik voor gemaakt was. Ze herkenden het. En vaak — heel vaak — deelden ze me. Zoals vanavond. Twee. Soms drie. Soms meer.
Die laatste keer? Dat was op vakantie. Zuid-Frankrijk. Met mijn toenmalige vriend. Hij lag al in de tent. Moe van de lange dag. Ik was nog even naar het dorpspleintje gelopen. En daar stond hij — die jongen. Hij keek. Ik keek terug. Hij nam me mee. Naar het strand. Waar drie anderen op ons wachtten. Vier jongens. Franssprekend. Zwart. Zacht. Rauw. We lagen in het zand. Onder de sterren. Onder het zaad. Geen brute nacht. Geen haast. Maar eindeloos. Gevoelig en dierlijk tegelijk.
Misschien... misschien was dat waarom ik vanavond zo makkelijk meeging. Misschien voelden ze het. Misschien herkenden ze het.
En ik?
Ik had geen reden meer om nee te zeggen.
‘I need you to make a choice. You can leave. Now. We will never speak of it. It was great. But it ends here,’ zegt hij. Zonder haast. Alsof hij een zakelijke optie op tafel legt. Eentje die eigenlijk al verworpen is. Hij laat stilte vallen. Kijkt me niet aan. Hoeft ook niet. Want hij weet het. Hij weet dat ik niet opsta. Niet mijn kleren pak. Niet naar buiten stap. Want dat zou betekenen dat dit eindigt. En dat wil ik niet. Mijn lijf weet het. Mijn hart ook. Hij voelt dat.
‘Or… you stay. Tonight. With us.’
Zo simpel klinkt het. Maar het is niet zomaar een uitnodiging. Niet zomaar een nacht. Hij is nog niet klaar. Hij wacht. Meet. Leest me. Zoals hij alles leest. En ik voel het. Er hangt meer in de lucht dan ik kan bevatten.
‘There are many like us,’ zegt hij dan.
Zijn stem klinkt zwaarder nu. Niet dwingend, maar gewichtig. Alsof hij me meeneemt in iets dat veel groter is dan deze kamer, deze avond, deze nacht. ‘Men like me and Sefu. Women like you. And they need each other.’
Hij zegt het alsof het altijd al zo is geweest. En ik geloof hem. Terwijl hij het zegt, voel ik hoe alles in mij stil wordt. Hoe het landt, zonder dat ik het volledig begrijp.
Sefu is erbij komen staan. Zijn koffie nog in de hand. Hij drinkt, zwijgend, als iemand die deze speech al vaker heeft gehoord. Hij hoeft niks toe te voegen. Hij is het bewijs. Zijn aanwezigheid. Zijn lichaam. Zijn blik. Hij zet zijn voet op de fauteuil. Losjes. Onschuldig bijna. Maar zijn lul bungelt vlak voor me. Zwaar. Niet slap, niet hard. Een tussenfase die alleen bij hem lijkt te bestaan. Mijn blik vindt hem vanzelf. En ik weet dat hij dat voelt. Zíet. Hij verandert niet van houding. Het is genoeg dat ik kijk.
Kwame praat verder.
‘And we help each other finding each other. Do you understand?’
Ik kijk hem aan. Mijn hoofd een beetje schuin. Dromerig. Verward misschien. Maar ook kalm. Ik zeg niets. Schud zacht mijn hoofd. Want ik begrijp hem nog niet helemaal. Niet alles. Maar iets in mij wil het wel begrijpen.
‘We are not as big in your country yet,’ vervolgt hij. ‘Maybe you can help. In Belgium. France. Italy… We are much bigger.’
Hij spreekt niet over geslachtsdelen. Niet letterlijk. Hij spreekt over iets wat als een netwerk klinkt. Een beweging. Een gemeenschap. Geen sekte. Geen geheim genootschap. Maar iets… intiems. Essentieels. Een herkenning tussen mensen van een bepaald soort. Van een bepaalde energie.
Ik snap wat hij bedoelt. Langzaam. Steeds iets meer.
Hij heeft het niet over zomaar zwarte mannen. Niet over zomaar gewillige vrouwen. Hij bedoelt een bepaalde soort. Mensen die elkaar vinden. Niet omdat ze moeten. Maar omdat ze horen bij elkaar. Zoals ik. Zoals zij.
Het klinkt overdreven. Te groots. Bijna lachwekkend. Maar ik denk terug aan vroeger. Aan die periodes waarin ik verloren ging in iets dat groter was dan ikzelf. Waarin zwarte mannen me aantrokken. Maar ook: ik trok niet iedere zwarte man. Het was nooit zomaar kleur. Het was altijd iets wat ik voelde. Een rust. Een kracht. Een weten. Dat bedoelt hij. Dat voel ik nu.
‘We are always looking for new talent. Members,’ zegt hij.
En ineens klinkt het weer als een rekrutering. Een voorstel. Alsof ik kan toetreden. Als ik wil. Als ik kies.
‘If you stay, we could show you more. Give you more. All you need. And more.’
Hij kijkt me aan. Niet als verleider, maar als gids. Alsof hij me iets wil schenken. Iets waar ik naar verlang, nog voor ik wist dat het bestond. Zijn hand ligt inmiddels op mijn knie. Warm. Stevig. Niet dwingend. Maar geruststellend.
Ik ben niet bang. Ik voel geen dreiging.
Alleen helderheid.
Dat ik hier hoor.
Bij hen.
Bij mannen zoals zij.
En zij bij mij.
Mijn vingers bewegen. Langzaam. Ik spreid ze. De hand met de ring.
Ik voel het koude metaal rond mijn vinger.
Laat hem draaien. Kijk ernaar.
Niks. Geen emotie. Geen terugslag. Geen twijfel.
Ik trek hem van mijn vinger. Houd hem even omhoog. Sefu grijnst.
Zijn kopje is leeg. Hij houdt het naar me op, als vanzelf. En ik leg hem erin. De ring.
En dat is dat.
‘Can I take a shower?’ fluister ik.
Zacht. Vriendelijk. Ondeugend.
Kwame glimlacht.
En Sefu’s pik — die nét nog bungelde — komt langzaam omhoog. Zwaar. Dreigend.
Kwame’s ook. Knikkend. Reagerend op mij. Op mijn stem. Op mijn keuze.
Dát is wat ik met hen doe.
Omdat ik ben wie ik ben.
En zij zijn wie zij zijn.
Omdat ik hoorde wat hij zei. En het eindelijk écht begreep.
Zonder uitleg. Zonder bewijs.
Drie naakte lichamen.
Twee grijnzen.
Eén bevestiging.
Geen wijn nodig.
Alleen dit.
‘Douche?’
Eén woord. Frans. Nederlands. We spreken dezelfde taal.
Een simpele vraag.
Ik glimlach.
Klein. Verlegen.
Omdat zelfs hun zachtheid me raakt. Omdat ze het vragen, niet eisen.
Naakt loop ik voor hen uit. Mijn huid nog nat van zweet, sperma, speeksel.
Als een schilderij dat langzaam afkoelt.
En natuurlijk wijzen ze me niet alleen de weg.
Ze komen mee.
De badkamer vulde zich onmiddellijk met stoom. Het glas besloeg in seconden, het licht werd zachter, de lucht zwaar en vochtig. Marmer en hout — contrasterend, maar hier klopte het. Alles klopte. Licht en donker. Warm en koel. Ik en zij.
Ik stond voor de spiegel. Zag mezelf nog net door de nevel heen. Mijn huid glansde. Mijn ogen leken dieper, donkerder. Mijn lippen iets gezwollen. Ik herkende mezelf nauwelijks, maar ik hield van wat ik zag. Tevreden. Misschien wel mooier dan ooit. Tot de contouren achter mij verschenen — donker, breed, beheerst. Kwame. Hij kwam niet binnen als een man. Hij kwam binnen als een aanwezigheid. Een kracht.
Zijn handen, die ik eerder over mijn huid had gevoeld, legden zich opnieuw op mijn schouders. Warm. Zeker. Niet vragend, maar bevestigend. Hij masseerde langzaam, als om me te herinneren aan wie ik nu was geworden. Mijn nek boog vanzelf naar achteren, mijn hoofd rustte tegen hem. Ik voelde zijn lippen. Eerst aarzelend, toen doelgericht. Zacht kussend in mijn hals, tot mijn ademhaling onregelmatig werd, mijn mond zich opende, mijn lichaam zich weer herinnerde hoe snel het zich aan hem kon overgeven.
Zijn handen gleden verder. Van mijn schouders naar mijn armen. Van mijn armen naar mijn borsten. Hij pakte ze vol, zwaar, stevig — alsof hij iets claimde wat al van hem was. Zijn duimen gleden over mijn tepels, en ik hijgde, zacht, ritmisch, mijn buik tegen de wasbak. De spiegel was nu volledig beslagen. Maar ik zag nog net de beweging. Twee lichamen. Donker tegen licht. Een vrouw die haar eigen spiegelbeeld niet meer herkende.
Ik voelde hem tegen me aan, zijn erectie kaarsrecht tegen mijn onderrug gedrukt. Zo warm dat het bijna brandde. Ik moest me ergens aan vasthouden. Eén hand greep de rand van de wasbak, de andere gleed vanzelf naar achteren. Zocht hem. Vond hem.
Zijn huid was glad, gespannen, leerachtig. De aderen gleden onder mijn vingertoppen als touwen. Ik kon ze volgen zonder te kijken — ik wist waar ze liepen. Hoe ze pulseerden. Hoe ze klopten onder de druk van mijn hand. Ik probeerde hem te omvatten. Het lukte niet. Mijn vingers sloten, maar hij vulde mijn hele hand, mijn hele aandacht. Ik trok hem langzaam af. Zijn adem brak. Zijn lippen vonden mijn oor, mijn kaak. Zijn stem gromde iets onverstaanbaars, iets wat eerder uit zijn borst dan uit zijn mond kwam.
Hij draaide mijn gezicht naar hem toe, ruw maar precies. En toen hij me kuste, was het alsof de stoom in de kamer op datzelfde moment explodeerde. Alles werd wazig. Warm. Trager. Zijn tong proefde naar koffie en naar mij. Zijn handen hielden me vast — mijn borsten, mijn hals, mijn heupen — alsof hij bang was dat ik zou oplossen in het water.
In het spiegelbeeld zag ik ons — een silhouet van contrasten. Mijn lichte huid onder zijn donkere handen. Zijn contouren die zich als schaduw om mij heen vouwden. Het zag eruit als een schilderij dat iemand ooit had durven dromen, maar nooit had durven schilderen. Ik keek, en ik wist: dit ben ik. Dit is nu. Dit is echt.
Het werd licht in mijn hoofd. Niet van zwakte, maar van overgave. Van volkomen helderheid. Ik voelde wat er ging komen. Wéér. En ik wist dat Sefu zou volgen. Dat hij al onderweg was. Dat dit nog niet voorbij was. Dat ik van hen was. Deze nacht. Deze hele nacht. En daarna? Misschien wel vaker. Zo voelde het. Onvermijdelijk. Juist.
Het water bleef stromen. Warm, zijig, glijdend over mijn rug, mijn schouders, mijn heupen. Maar verkoeling bracht het niet. De hitte zat te diep. Ze hing in de tegels, in het stoom, in mijn poriën. De geur van huid, zeep, zweet, verlangen — alles vermengde zich tot één geur die ik later nog weken zou herkennen. Kwame pakte mijn hand. Nam me mee. Onder de douche, waar de ruimte ruimer was dan nodig. Alsof ze wisten dat dit moment gepland stond. Dat ik hier zou eindigen.
Ik begon het te begrijpen. Niet rationeel, maar lichamelijk. We waren deel van iets groters. Een ritueel. Een kring. Ik was niet de eerste vrouw hier. En ik zou niet de laatste zijn. Zoals zij niet mijn eersten waren. En zeker niet mijn laatsten.
Ik leunde tegen hem aan. Tegen zijn borst, mijn hand op zijn hart. De andere gleed naar beneden. Vond zijn schacht opnieuw. Hard, zwaar, warm onder mijn natte vingers. Ik trok hem af. Eerst langzaam. Toen steviger. Zijn lichaam bewoog mee, zijn adem werd luider, zijn tong vond de mijne, gulzig, zoekend. Water en huid, tong en hand — alles vloeide samen. De wereld bestond alleen nog uit adem, vocht, ritme.
Ik hoorde voetstappen. Zachte tikken op de tegelvloer. Ik wist het al voor ik keek. Sefu. Zijn aanwezigheid vulde de ruimte zonder geluid. Hij kwam dichterbij, het water gleed over zijn huid, zijn geur mengde zich met die van ons.
Ik voelde zijn hand op mijn heup. Zijn vingers, nat en stevig, gleden langs mijn zij. Hij was warm, altijd warmer dan ik me herinnerde. En weer stonden we daar: één vrouw, twee mannen. Eén adem. Twee erecties. Twee ritmes die elkaar vonden zonder overleg.
Twee harde pikken — één tegen mijn buik, één tegen mijn rug.
En ik, ertussenin, nat van water, van zweet, van verwachting.
Als ik me omdraaide, vond ik een tong. Als ik bleef staan, een hand. En telkens wanneer ik dacht dat ik alles al had gevoeld, bleek er nog iets nieuws te ontdekken.
Kwame’s mond vond een tepel, Sefu’s handen mijn heupen. Mijn vingers klemden zich rond hun schachten — groot, zwaar, zwart, onverminderd hard. Hun controle was totaal. Hun bewegingen beheerster dan ik verwachtte. Ze hielden zich in. Voor nu. Voor iets wat nog komen moest.
Ik wist: dit zou opnieuw gebeuren. Maar beter. Langzamer. Dieper.
Eer dat ze zouden komen, zou ik al tien, twintig, honderd keer zijn losgekomen.
Het hing in de lucht. Die belofte. Die dreiging. Die zekerheid.
En ik besefte: wat ik opgaf, was niet voor niets. Niet uit roekeloosheid. Niet uit schuld.
Ik gaf iets op — maar kreeg iets terug.
Iets wat geen naam had.
Iets wat van hen was.
En van mij.
Ik ben niet gek.
Alleen gevonden.
Kwame stond links van me — een silhouet van kracht en rust, zijn ademhaling diep, beheerst, alsof niets hem uit balans kon brengen.
Sefu stond rechts, dichterbij. Vuriger. Ongeduldiger. Zijn aanwezigheid brandde.
Hun lichamen raakten me — hun buiken tegen mijn rug, hun dijen langs mijn heupen, hun adem warm in mijn nek. En ik liet het toe. Liet me omarmen, opnemen, dragen. Door hen. Door het water. Door de stilte, die voller aanvoelde dan woorden ooit zouden kunnen.
Hun handen bleven in beweging. Zacht. Traag. Aftastend. Alsof ze me opnieuw wilden leren kennen. Alsof ik opnieuw mocht beginnen. Ze wasten me, maar dat woord volstond niet — dit was geen handeling, dit was een gebed. Hun vingers gleden over mijn schouders, mijn borsten, mijn buik, mijn billen. Zeep werd schuim. Schuim werd aanraking. Aanraking werd hunkering. En hun monden — warm, nat, precies — vonden mijn hals, mijn schouderbladen, de curve van mijn nek met een vanzelfsprekendheid die me duizelig maakte.
Ik voelde me weer datzelfde wezen dat ik eerder was geweest. Geen meisje. Geen slachtoffer. Een vrouw. Eén die werd gevierd, niet verbruikt. Eén die werd aanbeden, niet beheerst. Aangeraakt alsof ik heilig was, en tegelijk aards genoeg om met volle overgave begeerd te worden.
Mijn handen begonnen te bewegen nog voor ik het zelf besefte. Ze vonden hun weg zoals water stroomt — natuurlijk, onstuitbaar. Langs hun borst, over gespannen buiken, over nekken die stevig aanvoelden onder mijn vingertoppen, tot daar beneden.
Naar dat wat me het meest had getekend deze nacht. Wat me het meest fascineerde, het meest aantrok, het meest definieerde waar ik nu stond.
Ze hingen daar. Nog steeds. Groot. Zwaar. Hard.
Eén tegen mijn linkerheup. Eén tegen mijn rechter.
Als handvatten, als oriëntatiepunten, als de belichaming van alles wat deze nacht was geweest en nog zou worden.
En mijn handen vonden hen. Mijn vingers gleden tussen hun dijen, door het warme water, door het schuim. Ik hield ze vast. Eén in elke hand.
Altijd wakker. Altijd alert.
Warm, levend vlees. Trillend onder mijn aanraking.
Alsof ook zij zich herinnerden wat er net gebeurd was.
Alsof ook zij opnieuw wilden beginnen.
En langzaam — bijna gehoorzaam — begonnen ze weer te zwellen.
Hun lichamen bogen zich naar me toe.
Een borst tegen elke schouder van mij. Mijn rug gevangen in hun warmte. Mijn mond nog net vrij.
Hun handen vonden mij. Mijn hals. Mijn schouders.
Eén duim gleed mijn lippen binnen. Zacht, maar onmiskenbaar bezettend.
Ik keek niet op.
Mijn blik bleef op hen gericht.
Op die twee palen in mijn handen.
Zwart. Glanzend. Onontkoombaar.
Mijn vingers bewogen. Mijn huid gloeide.
En ik wist: ze mochten me aanraken.
Overal.
Ze mochten me nemen.
Waar ze maar wilden.
En ik wilde niets liever.
Ze kusten me. In mijn hals, met de binnenkant van hun lippen. Op mijn kaak. Op mijn wang.
Ze beten. Zacht. Plagerig.
Ze bromden tegen me. Diepe, dierlijke geluiden die mijn ruggengraat deden tintelen.
Hun handen streelden.
Hun vingertoppen vonden mijn tepels.
Mijn huid. Mijn heupen. Mijn billen.
Ze knepen.
Ze trokken.
Niet ruw. Niet hard.
Maar precies goed.
Alsof ze mijn lichaam beter kenden dan ik zelf.
En ik voelde het — niet in mijn hoofd, maar in mijn onderbuik.
In mijn spieren.
In mijn binnenste.
Het bouwde zich op.
Nog voor ze me aanraken, raakte mijn lichaam al los.
Elektrisch.
Vloeibaar.
Gevaarlijk opwindend.
Mijn binnenste ontspande.
Begon zich opnieuw te openen.
Alsof het nooit volledig gesloten was geweest.
En alleen die gedachte —
dat het wéér zou gebeuren,
dat ik wéér tussen hen in zou liggen, of staan, of knielen,
dat ze me wéér zouden vullen —
alleen dié gedachte
maakte me week.
Ademloos.
Open.
Klaar.
Voor hen.
Met het sop en de zeep werd alles nog intiemer, nog zachter — alsof elke aanraking een nieuw begin mocht zijn. Alsof we elkaar opnieuw mochten verkennen, niet uit honger, maar uit eerbied. Er viel geen haast meer te bespeuren, geen woorden meer nodig om te begrijpen wat we deden. De stilte zelf leek ons dichter bij elkaar te brengen dan taal ooit had gekund.
Mijn handen gleden over hun stijve, natte pikken, die onder de warme douche allang weer tot hun volle kracht waren gekomen — groot, donker, glanzend, met dat mengsel van zeep, water en huid dat hen veranderde in iets haast bovennatuurlijks. Ze stonden daar als levende zuilen, massief en levend tegelijk, hun gewicht tastbaar in mijn hand, hun warmte pulserend onder mijn vingertoppen. Mijn vingers masseerden ze ritmisch, soms met beide handen tegelijk, soms met alleen mijn duimen die over de dikke, kloppende aderen gleden, alsof ik met elke beweging een oude kaart volgde, een pad dat ik allang kende en toch telkens opnieuw ontdekte.
Zij bewogen ook. Als ik mijn beide handen op de een legde, trok de ander zichzelf langzaam en beheerst af — wat me nog verder opwond. Niet gehaast. Niet met de drang van eerder. Met één hand aan zichzelf — langzaam, beheerst, ceremonieel bijna — alsof ook hún aanraking deel uitmaakte van iets wat groter was dan lust. Een ritueel, een afsluiting, of misschien juist een wedergeboorte. Het witte schuim tekende patronen over hun donkere huid, bewoog mee met elke ademhaling, elk spiertrekken. Het contrast was adembenemend. Ik keek naar hen en het voelde alsof ik naar een levend kunstwerk keek: twee lichamen die glansden van warmte en kracht, hun spieren aangespannen, hun huid glibberend en glanzend onder het stoomlicht. Ze waren mooi — op een ruwe, eerlijke, onontkoombare manier. En ze stonden daar… voor mij.
“Sometimes it’s long, sometimes it’s short,” zei Sefu toen, zijn stem laag en kalm, maar met een ondertoon van ernst, alsof hij iets zei dat veel dieper ging dan wat de woorden verrieden. Hij keek me recht aan. “But you… you’ve proven yourself.”
Ik moest lachen. Zacht. Verlegen bijna. Mijn wangen rood ondanks de warmte. Niet omdat ik zijn compliment niet begreep — maar omdat ik plotseling voelde hoeveel ik had gegeven. Hoeveel ik had gedeeld. Hoeveel van mezelf ik hier, zonder aarzeling, had achtergelaten. Zijn woorden waren geen lof. Ze waren erkenning.
Hun handen vonden mijn schouders. Ze namen de regie weer in handen. Twee brede, warme palmen die rustten, maar tegelijk duwden. Niet hard. Niet bruut. Maar onvermijdelijk. En ik liet het toe. Zakte langzaam. Voel het koude, gladde oppervlak van de natte tegels onder mijn knieën. Maar niets aan deze ruimte was nog koud. Niet met hun warmte zo dicht bij me. Niet met hun adem boven me. Niet met hun lichamen — gretig, glanzend, vol dreunende energie — die als donkere silhouetten tegen het licht van het badkamervenster afstaken.
Ze draaiden de douche uit. Het water droop in langzame lijnen van hun huid, kleine riviertjes die de zeep meenamen. Hun pikken — nog steeds recht, glimmend van sop en verwachting — stonden als wachters voor me, massief, trots. En ik zat daar, op mijn knieën, mijn hoofd omhoog, mijn ogen open, mijn mond al iets geopend, hijgend. Klaar.
Ik wist precies wat ze wilden.
En ik?
Ik wilde het ook.
Hun handen begonnen te bewegen. Eerst beheerst, traag. Toen sneller. Gretiger. Hun buikspieren trokken aan, hun ademhaling versnelde, de pezen in hun hals kwamen scherp tevoorschijn. Hun dijen trilden. Hun heupen begonnen te schokken, de ritmiek van pure, dierlijke concentratie. Hun ogen strak op mij gericht. En toen — ineens — kwam het.
"So beautiful..." zei Kwame zacht. Geen make-up meer. M'n lange haren nog donkerder, nat en plakkend op mijn rug, schouders en gezicht — al haalde ik het daar weg. Ze stonden voor me. M’n handen op m’n knieën. Mijn huid glom van vocht, stoom en spanning. Ik was gewoon even mooi. Ik was voor hén. Nu. Nu begreep ik het pas. Soms lang. Soms kort. Ik was niet eens klaargekomen. Nog niet. Maar dat deed er niet toe. Dit was hun moment. Hun triomf. En nu stonden ze daar, zich beheerst het sop over hun zwarte, glanzende speren uit te wrijven. Die kloppende eikels op mij gericht. Ze kwamen steeds iets dichterbij. Stap voor stap. Hun ademhaling hoorbaar. Ik keek naar ze op, met hongerige ogen die niet logen. Mijn mond nog wat verder open.
"Fuck..." proestte Sefu. De onbeheerste van de twee kwam als eerste. Zijn hand plots ruw op m’n hoofd. Trok m’n haar iets naar achteren zodat ik naar hem op moest kijken. Ik kreunde toen hij dit deed. Zijn eikel eerst een paar tellen voor me, dan drukte hij hem tegen m’n mond aan. Als een beloning. Als een zegening.
Het spoot. Warm. Zwaar. Onhoudbaar. De eerste stralen over mijn gezicht, daarna in m’n mond. Zijn eikel pulseerde nog terwijl hij op m’n tong lag. Zaad sijpelde eruit. Zijn hand nog steeds op m’n hoofd, zijn lul nog in mijn mond. En ik zoog. Ik kreunde. Ik smulde. Ik keek naar hem op met één oog — de ander zat dichtgeplakt. Ik voelde het op m’n kin, m’n hals. Een deel op m’n schouder. En ik wilde alleen maar méér.
Terwijl Sefu nog klaarkwam, die razendsnelle seconden, stapte ook Kwame dichterbij. Zijn eikel op mijn wang gericht. Nee, net erboven. Dikke stralen van mijn ene wang, over mijn neus, naar m’n andere wang en voorhoofd. Ik sloot beide ogen. Voelde het zaad branden van genot. Zoog Sefu helemaal leeg totdat hij zich met kracht moest terugtrekken. M’n lippen plopten. Lieten zich dan weer opendrukken door Kwame, die hem nu naar binnen duwde. Hij kwam recht voor me te staan. Zinderde. Fluisterde dingen in dialect. Geen Frans. Iets donkers. Diepers. Iets wat resoneerde in m’n onderbuik.
Hun orgasmes braken los tegelijk — een dubbele klap van hitte en gewicht die me letterlijk deed beven. Dikke, witte slierten zaad raakten mijn gezicht, mijn wangen, mijn open mond. Ze gleden naar beneden in trage lijnen, mengden zich met het water dat nog van mijn haar droop, vormden sporen over mijn hals, mijn borst, mijn tepels — hard en donker in het stoomlicht. Een mengsel van hun verlangen en mijn overgave. Warm. Plakkerig. Onuitwisbaar.
En ik genoot.
Opnieuw. Nog steeds. Meer dan ooit.
Ik keek omhoog naar hen, mijn ogen halfgesloten van roes en zaad, mijn lippen nog open, mijn tong die kort over mijn onderlip gleed. Er zat een giechel in mijn keel — niet van spot, maar van ongeloof. Hoe kon dit nog steeds zó heerlijk zijn? Hoe kon ik me zó vol, zó compleet, zó levend voelen? Alsof ik opnieuw geboren werd. In hun handen. In hun climax.
Mijn handen gleden vanzelf omhoog. Vonden hun eikels, nat, glibberig, nog altijd trillend van naspanning. Ik pakte ze vast, bracht ze naar mijn mond, mijn tong gleed over de randen, mijn lippen sloten zich eromheen. Ik likte ze schoon — het sop, het zaad, het water. Alles wat ze me hadden gegeven. Alles wat er nog restte van hen. Ik wilde geen druppel verloren laten gaan. Alles was deel van dit moment. Van ons.
Ik zoog tot er niets meer kwam.
Tot hun adem weer kalm werd.
Tot hun lichamen eindelijk ontspanden.
Tot ik zeker wist dat ik écht álles van ze had gekregen.
En zelfs toen — zelfs toen — wilde ik niet dat het ophield.
Want wat ik proefde, wat ik voelde —
Daar was geen houden meer aan.
Niet voor hen.
Niet voor mij.
Niet voor dit.
Sefu deed een stap terug. Kwame een stap dichterbij. Zijn eikel nog gezwollen, zijn schacht krom van de weggeslopen spanning. Hij duwde zijn eikel op mijn tong, mijn mond in. Zijn handen in mijn haar. Zijn blik, bronstig, gericht op de mijne. Hij was nog niet klaar met me. Hij wist dat ik meer kon geven. Meer wílde geven.
"Frère, il faut que j’y aille. Assure-toi qu’elle soit encore là demain," hijgt Sefu. Zijn stem is hees, niet alleen van inspanning, maar van emotie. Kwame knikt. Wist het al. Voelt wat ik voel. Sefu zet de douche weer aan. Hij spoelt zijn pik af, methodisch, alsof ook dat deel uitmaakt van een ritueel. Kijkt tevreden neer op mij. Ziet hoe mijn mond nog steeds gevuld is met die lange, zwarte paal van Kwame. Beheerst, maar resoluut. Zijn pik wordt steeds harder, steeds rechter, alsof het mijn overgave zelf is die hem voedt. Ik zie spijt in de ogen van Sefu. Hij moet weg. Dat blijkt. Maar hij wil niet weg. Alles in zijn blik zegt het. Toch laat hij ons achter zodra hij echt schoon is. Alsof hij nog ergens moest wezen. Of juist nergens anders meer kon zijn dan hier, en dat hem dat beangstigde. Ik niet. Ik was precies waar ik wilde zijn. En Kwame wist dat ook. Dat zag hij. Dat voelde hij. En dat gebruikte hij.
Het was een appartement. Ergens in Brussel. Een wijk zonder postkaartcharme. Ik wist de straatnaam niet. Een gedeelte waar je misschien liever niet alleen loopt. En daar was ik. In die badkamer. Met marmer dat ooit wit moet zijn geweest. En spiegels die ouderwets bol stonden van damp. Ik was daar. Met hem. En ik was niet bang. Ik was nieuwsgierig. Wat hij wilde. Hoe ver we zouden gaan. Wat ik zou ontdekken in mezelf. Want ik had nergens het idee dat dit nu voorbij was. Integendeel. Het voelde als een begin. Een tweede begin. Iets wat nog niet eens zijn naam had gekregen.
Zijn grip op mijn hoofd werd zachter, maar nog steeds hield hij me vast. Zijn eikel drukte hij mijn mond in, opnieuw en opnieuw. Mijn lippen strak om zijn schacht daarachter. Ik voelde hoe hij me aanmoedigde om nog meer te nemen. Dieper. Langzamer. Het meeste zaad spoelde inmiddels van mijn gezicht. Maar ik proefde het nog steeds. Van beiden. In mijn mondhoeken. Achter op mijn tong. Aan mijn kin bleef een dikke, hardnekkige klodder hangen die pas verdween toen ik die wegveegde, precies op het moment dat ik opstond. Of beter: opgetrokken werd. Zijn hand onder mijn kin, zijn andere hand stevig in mijn haar. Beheerst, maar vastberaden. Zijn ogen zacht. Zijn lichaam hard.
Ik hoorde de deur dichtvallen verderop. Zeker alweer tien minuten geleden. Tien minuten die ik op de vloer had doorgebracht. Op mijn knieën. Op koude tegels. Maar ik voelde geen kou. Alleen de hitte van zijn blik. Zijn adem. Zijn aanwezigheid. Tien minuten zuigend op de opdringerige eikel van Kwame. En ik zag zijn schacht opnieuw kaarsrecht worden. Zijn huid glanzend van water en zeep en iets anders — iets donkers, iets heiligs. Dat was wat ons greep. Die opwinding. Die lust voor elkaar. Niet uitgesproken. Geen gesprekken. Geen verwachtingen. Alleen handelingen. Alleen verlangen. Puur in daden en gevoel.
Het besef dat ik hem wilde — nu, straks, de hele nacht — maakte hem hard van verlangen. En mij? Mij maakte het nat. Zoveel natter dan de douche ooit zou kunnen. Ik voelde mijn dijen glijden tegen elkaar bij elke beweging. Zijn hand gleed langs mijn rug. Zijn lippen vonden opnieuw mijn hals. Mijn sleutelbeen. Mijn oorlel. En in het zachte stoomlicht van die badkamer in Brussel, voelde ik me geen bezoeker meer. Geen gast. Geen vrouw met twijfels. Geen verloofde met geheimen. Maar bezit. En tegelijk: heilig verklaard. Alsof mijn lichaam eindelijk begrepen werd. Niet als instrument. Niet als object. Maar als altaar.
Ik laat me voorover drukken. Eerst met mijn handen vlak tegen de muur, niet veel later ook met een wang. Met een kreun geef ik me over, laat ik me door hem in positie brengen. Zijn handen glijden stevig over mijn heupen en rug, grijpen verlangend naar mijn borsten, kneden mijn billen. Twee vingers — groter dan gemiddeld — glijden zonder moeite langs mijn schaamlippen naar binnen. Ik sta helemaal open. Kreun diep, zwaar. Ik weet wat er gaat volgen.
Wanneer hij zijn handen weer op mijn heupen legt en ik geen kant meer op kan, is het wachten op die eikel. De eikel waar ik net nog mijn best op had gedaan om hem weer keihard te krijgen. Zodat ik hem kon ontvangen met mijn zachte, gretige schaamlippen. En als ik hem dan voel, open ik instinctief mijn mond. Ik knijp mijn ogen dicht. Mijn wang drukt nog harder tegen de koude wand als hij hem naar binnen probeert te dringen. Toch voel ik even weerstand — want hij is groot. Groter dan ik ooit gewend was. Maar zodra zijn eikel binnen is, is er geen houden meer aan.
Mijn hele lichaam beweegt met hem mee, in het ritme dat hij bepaalt. Het is nog even stroef, maar mijn eigen geil verspreidt zich al snel langs zijn paal. Gemengd met zijn voorvocht — en misschien nog wat zaad van eerder. De douche klettert onophoudelijk, maar mijn poes sopt luider dan het water valt. Ik zet me schrap tegen de muur, laat hem dieper doordringen. Hij wrijft elke centimeter van zijn lengte in me, hemels. Hij zucht, kreunt, proest en steunt. Maar zijn concentratie is voelbaar. Hij gaat niet snel komen. Dat weet ik zeker.
Ik zet me steviger af. Ik geniet. Hij zoekt zijn ritme. Dan weer wat dieper, dan weer wat langzamer. Maar elke stoot ontvang ik met een extatische kreun. Ik smeek erom. Minuten verstrijken zo, zweet gemengd met douchewater. Zijn grip verstevigt plots, alsof hij zichzelf in toom moet houden. Hij houdt zijn eikel dan langer in mij. En ik voel hoe mijn bekken zich spant, hoe mijn schaamlippen zich strak sluiten om zijn schacht. Het is een hemels gevoel.
Het warme water blijft op mijn rug vallen, maar als ik omkijk, zie ik zijn donkere gelaat. Die zwarte handen op mijn heupen. Zijn woeste gezicht vol focus en begeerte. De manier waarop hij zijn heupen beweegt — zo volledig, zo doordacht — tot hij bijna helemaal in mij glijdt. Ik tril. Ik kan amper blijven staan. Het is een trance. Geen wilde beestachtigheid, maar pure overgave aan genot. Elke stoot stuurt een ongekende stroom van sensatie door mij heen.
Ik blijf kijken. Zie hoe hij zich inspant om mij dit te geven. En ik voel hoe ik mezelf verlies. "Harder..." fluister ik, bijna smekend. Hij kijkt op, verrast even — maar dan grijnst hij. Hij buigt zich over me heen. Zijn eikel glijdt nog dieper. Mijn lichaam vouwt zich langzaam tot ik bijna plat tegen de muur sta. Hij vangt het douchwater op met zijn rug. De koude tegels drukken tegen mijn borsten en buik. Zijn handen komen naast mijn gezicht. En dan begint hij te stoten.
Zijn heupen slaan hard tegen mijn billen. Niet snel, maar diep en krachtig. Mokerslagen. Mijn ogen rollen naar achteren. Hij gromt bij mijn oor. Ik hoor zijn lippen smakken. Hij kijkt naar me. Maar ik kan niet terugkijken. Mijn handen vinden zijn polsen — ik moet me ergens aan vasthouden. Mijn mond wijd open. Geen geluid. Maar wijder open kan niet. Mijn lichaam trilt. Van extase. Na elke stoot. En ook al tussen elke stoot. En elke nieuwe stoot die volgt, maakt het alleen maar erger. Heftiger. Mijn knijpen in zijn armen wordt krampachtig. Ik sta op mijn tenen. Voel zijn ballen met een vertraging tegen mijn dijen slaan. Zijn hele lengte in mij.
Die eikel — die blijft drukken, daar waar het telt. Het orgasme dat ik voel houdt maar niet op. Het bouwt zich op tot iets wat ik niet langer kan dragen. Totdat ik moet smeken. Smeken dat hij stopt. Terwijl ik dat niet wil. Maar ik kan niet meer. Mijn benen geven bijna op. Mijn grip verslapt. Mijn ogen sluiten zich. Mijn mond blijft open. Mijn lichaam beeft. Zijn lul nog steeds in me — hard, trots, ongenaakbaar. En ik kan niet eens meer vallen...
De douche lijkt langzaam stiller te worden. Of is het mijn waarneming die verandert? Mijn huid tintelt. Mijn binnenste siddert na. Zijn ademhaling hoor ik vlak bij mijn oor, zwaar en tevreden. Ik voel zijn hartslag kloppen in zijn lul. In mij. En ik weet: dit was geen climax — dit was een initiatie. Wat volgt, is aan hen. En aan mij. En ik wil alles.
Ik heb het amper door. Ik ben er niet meer bij. Mijn ogen kan ik amper openhouden. Maar hij draait me om. Hij vangt me op. Hij tilt me op. Als ik de kou nu op mijn rug voel, schieten mijn ogen open. Hij kijkt me recht aan. Gromt en grijnst. Ik sla automatisch mijn benen om zijn heupen heen. Die beweegt hij naar achteren. Zijn hand helpt. Totdat zijn eikel weer mijn schaamlippen trotseert. Compleet opgerekt. En met een zucht ontvang ik hem weer. Een lange, piepende zucht.
Hij lijkt me even los te laten. Zodat ik vanzelf over hem heen zak. Mijn lichaam veert op. Ik kijk hem aan. Mijn ogen vallen weer dicht. Ik begin te lachen. Alsof ik dronken ben. High van de extase. Zijn handen vinden mijn heupen. Strelend. Glijden omhoog naar m'n borsten terwijl hij me gewoon op z'n lul laat zitten. Gespiest. Zijn eikel zo diep. Hij laat de ruimte. Ik zie het allemaal. Voel zijn handen naar mijn borsten grijpen en hij kneedt ze met gevoel. Ik kan mijn hoofd alleen laten hangen. Tegen zijn schouder. Ook als hij m'n heupen weer vindt, me steviger vastpakt. Me iets optilt, zodat hij met zijn ritme weer in me kan glijden. Weer zo diep. Langzame stoten, maar zo diep. Glijdend over die hele lengte. En ik kreun lang, hard en schor met elke beweging die hij maakt.
Ik kan niet meer. Maar ik wil alleen maar meer. Meer, meer, meer... En hij ook. Dus dat komt goed uit. Ik voel zijn adem. Briesend. Hij kijkt naar me. Steeds als ik even m'n ogen open, even de kracht vindt om op te kijken, zie ik hem naar me kijken. Liefkozend. En begeert. Dominant. Ik ben overgeleverd aan zijn kracht. En voel het in elke stoot. Mijn handen houden zich vast aan zijn gespierde rug. Elke vezel voel ik mee bewegen. En ik verlies het helemaal. Mijn lijf wordt slap. Ik kan niks meer. Ik ben leeg. Of eigenlijk: vol. Te vol. Tot de rand gevuld. Tot overgave aan toe.
Totdat hij zijn handen van mijn heupen naar m'n rug laat glijden. Naar m'n schouders. Me echt in de houdgreep neemt. Zijn lichaam tegen het mijne aan nu. Hij stoot steviger. Zijn halen langer. Zijn gebries wilder. In m'n hals. Een hand grijpt naar m'n haar. Trekt eraan met beheersing. Maar daar beneden verliest hij de beheersing. Ik voel geen kou meer. Alleen zijn hitte. Dik en hard. Glijdend en wrijvend. Elke tien seconden pakt hij me steviger vast. Ik kan niks. Alleen trillen van genot. Kreunen van ongeloof. Elke tien seconden neemt hij me harder. Mijn benen volledig gespreid om zijn heupen, zijn pik volledig verdwenen in mij. Diepe overgave. Tot in het merg.
Voor ik het doorheb, houdt hij hem daar. En alhoewel hij al zo diep als mogelijk in mij zit, probeert hij hem verder omhoog te duwen. Ik beweeg dan ook omhoog. Voel zijn lichaam trillen. Een brul en een kreun slaat hij plots uit. En dan voel ik hem spuiten. Alweer. Zo diep in mij dat ik denk dat het eigenlijk niet mogelijk is. Zijn hete zaad jeukt aan alle kanten, en nog steeds blijft hij zich in mij duwen. Twee keer trekt hij zich kort terug, om weer naar binnen te drukken, mij nog voller te spuiten dan ik al ben...
Totdat ook zijn lichaam verslapt. Hij blijft overeind staan, leunend tegen de douchewand die het bijna begeven had. Zijn lul glijdt eindelijk uit me, halfslap, maar nog even lang. En ik glij langs zijn lichaam naar beneden, voel zijn zaad uit me stromen, zie mijn eigen geil als wit goedje op zijn zwarte leeggemolken lul... Ik laat mijn hoofd boven zijn knie rusten. Zijn eikel hangt naast me.
"Allemachtig..." kan ik net fluisteren.
Hij zegt niks. Hijgt op me neer. Zijn ogen groot en donker. Hard. Ongeloof. En daar zat ik dan. Of stond hij dan. Of hing ik daar tussenin. Was dit dan de conclusie? De climax? Of gewoon een pauze? In ieder geval konden we opnieuw douchen.
Hij ging naast me zitten, arm om me heen, knieën opgetrokken, z'n hoofd tegen het mijne, en het douchewater wat rustig en warm bleef vallen. Zaten we dan... Als uitgebluste dieren. Als tempeldienaars na een offerritueel. De stoom was onze rook, de druppels ons zweet, onze ademhaling het enige wat nog overbleef.
Alles tintelde. Alles brandde nog na. En alles was goed.
Na het douchen, wanneer het warme water eindelijk is gestopt en de damp langzaam verdwijnt, verlaten we samen de badkamer. Een halfuur is voorbijgegaan — misschien langer — maar het lijkt alsof de tijd zich heeft opgerold tot een zachte cocon van hitte, huid en adem. Mijn lijf is droog, mijn huid schoon, mijn haren klam, maar van binnen voel ik alles nog nat: het kloppen van zijn zaad, de nasleep van zijn kracht, de echo van wat er zich daarnet diep in mij heeft uitgespeeld. Kwame heeft een dik, zacht gewaad voor me gepakt, wit als een hoteljas, geurend naar wasmiddel, misschien met een vleugje van hem. Ik sla het om me heen, voel de stof zwaar langs mijn schouders en dijen glijden. Ik weet niet waar ik moet zijn, ik weet niet eens of ik iets moet zeggen, maar vanzelf lopen we samen de gang door, naar de slaapkamer van Sefu.
Heel even schiet het door mijn hoofd — wat als Sefu er nog was geweest? Wat als hij, na Kwame, aan de beurt was geweest? Zou ik dat wel aankunnen, meer van hen, na alles wat ik zojuist al heb doorstaan en ondergaan? Het antwoord blijft ergens in de ruimte zweven, want zelfs nu nog, na alles, voel ik geen angst, alleen nieuwsgierigheid, verlangen, een soort machteloze overgave aan de mogelijkheid dat het elke keer nóg intenser kan worden, nóg ruwer, nóg dieper.
De slaapkamer is allesbehalve neutraal. Het is de kamer waar het waarschijnlijk hoort te gebeuren, waar lakens verschoven worden en lichamen samenvloeien tot nieuwe verhalen. Maar ik weet nu al: hier is geen vaste plek, geen voorspelbaarheid. Hier kan alles, overal. Elk meubel, elke muur, elk stukje vloer heeft het potentieel om herinnering te worden, om door mijn huid te trekken, om zich te laten doordrenken door ons. Ik stel me even voor hoe ik me tegen elke kast, elk nachtkastje zou kunnen laten duwen, hoe ik me tegen het raam zou laten optillen, hoe mijn lijf zich zou openen voor alles wat mogelijk is. Maar nu is er alleen het bed. Groot, rond, uitnodigend als een eiland in een zee van verlangen. Ik val neer, lach zachtjes — misschien omdat het idee van zo’n bed alleen al een soort komisch genoegen geeft, maar ook omdat ik voel dat zelfs over dit detail is nagedacht. Hier heeft iemand zich voorgesteld hoe lichamen, rond en vloeiend, in elkaar zouden moeten passen, zonder hoeken, zonder grenzen.
Kwame draagt niets meer. Zijn huid glanst donker tegen het lichte laken, alleen nog een witte handdoek losjes gedrapeerd over zijn brede, gespierde schouders. Hij loopt wat rond in de kamer, lijkt zijn tijd te nemen, alles rustig en beheerst. Af en toe kijkt hij naar mij, met die blik van tevredenheid, van rust, van trots misschien zelfs. Ik lig languit op het bed, uitgeput en tegelijk wakkerder dan ooit. Mijn ogen glijden langs zijn lichaam. Mijn blik blijft hangen bij zijn piempel, nu eindelijk slap — eindelijk tot rust gekomen, maar nog steeds indrukwekkend groot, groter dan menig stijve die ik ooit heb gezien. Het is een beeld dat blijft prikkelen, zelfs nu het vuur even geluwd lijkt.
Kwame dooft het grote licht, laat alleen een klein, zacht lampje aan. Het werpt gouden schaduwen over onze huid, tekent de contouren van zijn spieren, van mijn borsten onder het gewaad. Dan komt hij naast me liggen, tegen me aan, zijn lichaam zwaar en vertrouwd. Ik draai me naar hem toe, nestel mijn gezicht in de holte van zijn nek, snuif zijn geur op: zweet, huid, een vleugje aftershave. Zijn handen glijden onder het gewaad door, vinden mijn schouders, trekken de stof losser zodat ik hem beter kan voelen, zodat hij mij weer kan ontdekken.
We kijken elkaar aan, ik gniffel, een ondeugend, slaperig lachje dat uit mijn keel komt. Maar zijn handen blijven niet stil. Ze glijden verder naar beneden, vinden mijn borsten, kneden ze met zachte, stevige druk, alsof hij zeker wil weten dat ze nog steeds voor hem zijn, nog steeds in zijn handen passen. Ik kreun zachtjes, verrast door de golf van verlangen die direct weer door me heen spoelt, alsof het nooit gestopt is. ''You are too sexy…'' lispelt hij, zijn stem schor en warm. Mijn hoofd rust nu op zijn arm, zijn hand buigt zich om mijn schouder, vult zich opnieuw met een borst. Hij legt me weer open, spreidt mijn benen behoedzaam, respectvol maar beslist. Zijn andere hand glijdt zachtjes over mijn schaamlippen, liefkozend, teder, alsof het voorspel weer van voren af aan begint. Was het ooit gestopt?
Mijn hand vindt zijn knie, zijn dij, volgt het pad omhoog naar zijn schaamstreek, waar zijn lul zacht, maar nog steeds imposant, tegen mijn vingers ligt. Ik trek de voorhuid langzaam over zijn eikel, voel hem groeien in mijn hand — langzaam eerst, dan sneller. Hij kijkt me aan, zijn ogen glimlachen. En het duurt niet lang, of hij is weer keihard. Of ja, wat is lang? Alles is relatief geworden in deze kamer, in deze nacht.
Zijn vingertoppen cirkelen over mijn clitoris, tasten mijn lippen af, duwen voorzichtig in mij. Mijn lichaam reageert zonder nadenken, mijn heupen kantelen omhoog, mijn adem stokt. Hij vingert me langzaam, uitgebreid, als een kunstenaar die een meesterwerk afmaakt, geduldig en precies. Hij zit dus ook in de kunst. Ik voel het orgasme zich opbouwen, begin te trillen, te huilen bijna, en dan spant alles zich samen — ik kom klaar op zijn vingers, op zijn hand, met een kracht die me doet sidderen tot in mijn kaken.
Dan buigt hij zich over me heen. ''Again?'' vraag ik hem met grote, bijna smekende ogen, half verbaasd dat mijn lichaam dit opnieuw wil, opnieuw aankan. En het zijne. Hij grijnst breed. ''Just need to be sure,'' zegt hij, zacht maar overtuigd. En voor ik het weet, neemt hij me opnieuw. Hij neemt me zoals alleen hij dat kan — diep, langzaam, met eindeloze beheersing. Op mijn rug eerst, dan op mijn buik, mijn billen hoog. Ik voel elke centimeter, elke stoot, elke golf die hij veroorzaakt, en ik kom keer op keer, laat me vullen, laat me uitdagen, laat me meeslepen in het ritme dat alleen hij bepaalt. De uren verstrijken in een waas van hitsige, zinderende bewegingen, tot hij, na wat een eeuwigheid lijkt, eindelijk stopt. Zijn lichaam trilt, is verkrampd van inspanning en genot.
Bezweet, uitgeput, maar intens voldaan lig ik op het bed. Hij zegt niets — hoeft niets te zeggen. Alles zit al in zijn blik, in zijn aanraking. En als hij dan op zijn rug gaat liggen, raap ik alles wat ik nog aan energie heb bij elkaar, kruip tussen zijn benen en neem hem in mijn mond. Met al het geduld dat nog in mij leeft, begin ik hem te pijpen, langzaam, aanbiddend, alsof dit het laatste gebaar van de nacht moet zijn. En zo blijven we liggen, in een eindeloze cirkel van geven en ontvangen, tot de eerste lichtstralen zich door de gordijnen persen en ik boven op hem getrokken word, zijn handen op mijn borsten, mijn heupen wiegend, onze lichamen samen schokkend in een laatste, verlossend orgasme.
Dit is de nacht waarin alles mogelijk was — waarin ik mezelf opnieuw vond, verloor, en weer vond — steeds weer, in zijn armen, op zijn schoot, onder zijn handen, op zijn lippen. Een nacht die blijft hangen in mijn lijf als een zoete, zoute herinnering — en waarvan ik nu al weet dat ik hem nooit meer vergeet.
Misschien slaap ik net een uurtje, hooguit twee. Maar het lijkt alsof ik geen slaap nodig heb; mijn lichaam vindt vanzelf zijn rust, gloeit na onder het dunne laken, de geur van huid en liefde nog om me heen. Kwame ligt naast me. Zijn ademhaling vertraagt, zijn ogen vallen eerder dicht dan de mijne. Daar lig ik dan: onder vreemde lakens, in een kamer die niet van mij is, in een stad die me tot gisteravond nog onbekend was, met een man die ik pas net écht heb leren kennen. Alles aan deze situatie is op papier onmogelijk, verboden, misschien zelfs onverstandig. Maar ik voel geen spijt, geen angst, alleen een diepe, donkere tevredenheid. Het avontuur waar ik in een onbezonnen moment voor koos, is niet gebleven bij één keer, niet bij één nacht. Waar het ooit bedoeld was als een laatste, rebelse zucht — een sprong in het diepe voor ik me voorgoed zou settelen — is het nu iets wat ik nooit meer achter me kan laten. Iets wat in me is blijven hangen, als een geur die niet meer wegtrekt.
De ochtend breekt langzaam aan, het licht is koel en stil, de kamer gevuld met een onbestemde spanning. Rond een uur of acht hoor ik de voordeur beneden opengaan. Mijn hart slaat een slag over. Sefu. En hij is niet alleen. Het geroezemoes van stemmen bereikt me vaag, doorsneden door een lachsalvo, gefluister in het Frans, nog een stem — en nóg één. Ik spitst mijn oren, probeer me te oriënteren, voel hoe het onbekende zich om me heen sluit als een laken dat te klein is voor het bed. Stoelen schuiven, koffie wordt gezet, het geluid van lepeltjes in kopjes. Naast me draait Kwame zich nog een keer loom om, zijn gezicht begraven in het kussen. Mijn kleren? Die liggen verspreid in de woonkamer, de stille getuigen van wat vannacht is gebeurd.
Een halfuur gaat voorbij waarin ik alleen maar lig te luisteren, schuilend onder het laken, nerveus en half opgewonden tegelijk. Dan ineens klinkt mijn naam, vreemd uitgesproken: ''Kristen?'' — hij bedoelt Kirsten, maar het maakt niet uit. Sefu’s silhouet verschijnt in de deuropening van de slaapkamer, de kamer waarin ik lig met een andere man dan hij. Hij kijkt niet eens vreemd op, glimlacht, zijn ogen warm en ondeugend. Ik trek het laken nog iets hoger, de schaamte brandend in mijn wangen. Toch is hij alleen maar vriendelijk. In zijn hand houdt hij mijn telefoon omhoog, die trilt en licht geeft. “Your phone,” zegt hij, en werpt hem moeiteloos naar het bed. Ik kijk naar het scherm — de naam die verschijnt, is die van mijn ex. Of eigenlijk: van de man die dat deze nacht is geworden. Twaalf keer heeft hij al gebeld sinds gisteravond. De waarheid dringt zich aan me op, rauw en onafwendbaar.
Sefu blijft staan, grijnst, een glinstering in zijn ogen. ''Pick it up,'' zegt hij langzaam, zonder dwang, maar met een ondertoon die me geen ruimte laat. Ik aarzel geen seconde, neem op, mijn stem trilt. ''Hey, schat.'' Zo nerveus klinkt het dat het onmogelijk te missen is. Aan de andere kant klinkt zijn stem — bezorgd, liefdevol, nietsvermoedend. “Wie is dat?” vraagt hij, achterdochtig nu. “Sorry, ben bij een... tentoonstelling,” zeg ik haastig, gooi er wat extra zenuwen tegenaan. “Mag niet bellen,” voeg ik eraan toe, in de hoop snel te kunnen ophangen. Maar hij geeft niet op. “Nee, wacht. Waar was je? Ik heb je de hele tijd geprobeerd te bellen. Ben je oké?” Zijn stem is doordrongen van zorgen. Ik voel me een slecht mens. Vooral als Kwame zich omhoog drukt, naast me komt zitten — naakt, groot, zijn pik zwaar slap tussen zijn benen hangend, maar toch imposant.
''Who is it?'' vraagt Kwame droogjes, zijn hand al op mijn schouder. Ik sus hem snel. “Her boyfriend,” antwoordt Sefu, grijnzend. “Nah, not anymore. Give it to me,” zegt Kwame met een knik naar de telefoon, maar ik schud mijn hoofd, houd hem stevig tegen mijn oor. Aan de andere kant blijft mijn ex vragen, wantrouwig nu. ''Wie is dat?'' herhaalt hij. “Sorry, ik moet gaan…” probeer ik, nog nerveuzer. Maar Kwame pakt me vast, trekt het laken van me af, zijn hand stevig op mijn hoofd, de ander om zijn lul die hij langzaam naar mijn mond stuurt. “Time to choose,” fluistert hij, maar het is geen vraag meer. Het is een vanzelfsprekendheid. Mijn keuze is al gemaakt. Ik protesteer niet. Ik voel nog het geluid van mijn ex in mijn oor, maar ik laat alles los, open mijn lippen en neem Kwame in mijn mond, zelfs als hij nog niet hard is.
Het is een moment van ultieme overgave. Ik sluit mijn ogen, sluit mijn oren, laat de telefoon uit mijn hand vallen op het bed, terwijl ik me helemaal richt op wat hier, nu, telt. Het contrast tussen zijn zware, donkere lul in mijn mond en de stem van mijn ex die op de achtergrond nog roept, raakt me dieper dan ik verwacht had. Maar ik geef me eraan over. Ik zuig. Ik kreun. Ik voel alles loslaten. In de hoek van mijn oog zie ik Sefu dichterbij komen, zie hoe hij de telefoon oppakt en naar mij kijkt. “You want to see?” vraagt hij zacht, bijna terloops, terwijl hij met mijn ex lijkt te gaan praten — of eigenlijk: hem laat luisteren, laat kijken. Het is geen gesprek. Het is een afsluiting. Een executie van wat was. Hij begint te filmen, en ik laat alles gebeuren. Ik laat me filmen, laat me nemen, laat alles achter me. De schaamte verdwijnt, het verlangen wint. Hier ben ik. Hier kies ik. Hier word ik opnieuw mezelf.
Het ging snel. Misschien wel te snel. Maar er was geen twijfel meer mogelijk: ik had gekozen, en alles wat daarna kwam, voltrok zich in een roes van instinct en overgave. Terwijl ik op Kwame zoog, voelde ik de wereld om me heen verdwijnen tot alleen nog het warme, pulserende gewicht in mijn mond overbleef, de geur van huid, het strelende geluid van hun stemmen — alles versmolt tot een waas. Mijn ogen hield ik dicht, wetend dat Sefu me ondertussen bleef filmen, met die eigenaardige grijns op zijn gezicht die tegelijk geruststellend en uitdagend was. Alsof hij me, zelfs met de camera op mijn gezicht, alleen maar dieper in mezelf liet afdalen.
En toen, ineens, hoorde ik zijn stem, niet gericht op mij of op Kwame, maar op de kamer, op de anderen. Er werd geroepen — en nog voordat ik kon reageren, hoorde ik stemmen, voetstappen, het schuiven van stoelen, en voelde ik hoe de energie in de kamer veranderde. Ik opende mijn ogen net op het moment dat drie mannen de slaapkamer binnen kwamen. Donker, duidelijk Afrikaans — hetzelfde soort mannen waar ik de nacht mee had doorgebracht, maar ook weer anders, met hun eigen gezichten, hun eigen stijl, hun eigen aanwezigheid. Het was een soort oerkracht die ze meebrachten, een aura die niet te beschrijven valt maar die alles aanraakt wat in de ruimte is. Ze spraken met elkaar in dialect, klanken die me ontgingen, gefluisterde woorden die voor mij even gesloten bleven als hun gedachten, maar waarvan ik de toon begreep: uitgelaten, opgewonden, vol verwachting.
En ik? Ik voelde geen angst, geen schaamte, zelfs geen twijfel. Slechts een opwellende nieuwsgierigheid, een dorst naar meer die ik niet kon verklaren. Ze hielden hun kleren grotendeels aan, maar hun broeken waren open, hun pikken blootgelegd — glanzend, donker, dik, onmiskenbaar mannelijk en groot. Stereotypen? Misschien. Maar het was niet alleen hun kleur of omvang die me opwond. Het was datzelfde extra, die kalme, onbetwiste kracht die Sefu en Kwame ook hadden. Een vanzelfsprekendheid van aanwezigheid, van weten wat ze willen en wat ze komen halen. Ik voelde me op dat moment net zozeer gekozen als kiesbaar.
Ik weet nog precies hoe ik wisselde: het ene moment had ik Kwame’s paal in mijn mond, het volgende moment liet ik Sefu toe, en daarna de mannen die ik nog niet kende. Steeds weer draaide ik vanzelf mijn gezicht naar een nieuwe pik die voor mijn lippen werd gehouden, liet hem toe, proefde hem, zoog hem diep naar binnen of liet hem rustig over mijn tong glijden. Soms duwden ze zichzelf iets dieper, soms hielden ze zich in. Intussen werden mijn borsten gekneed door handen die ik niet kon thuisbrengen, omdat mijn blik werd gevangen door de overvloed aan huid en bewegingen in mijn gezicht. Alles werd aangeraakt: mijn wangen, mijn kin, mijn haar, mijn mond. Een van hen trok zich af terwijl ik een ander in mijn mond hield; een derde masseerde mijn tepels tussen zijn vingers, kneep zacht, alsof ook hij recht had op een deel van mijn aandacht.
Was dit een gangbang? Nee, het bleef bij pijpen, bij een blowbang — en hoe vreemd dat ook klinkt, ik was er dol op. Ik genoot van het ritme, van het tempo, van het gemak waarmee ik telkens weer iemand anders kon verwelkomen, van de trots die ik voelde als ik zag hoe hard ze voor me werden, hoe hun ademhaling versnelde en hun spieren zich aanspanden terwijl ze zich aan mij overgaven. Minuten werden kwartieren. Ik voelde mijn mond moe worden, maar bleef doorgaan. Want ik wilde hen allemaal. Ik wilde hen laten zien wie ik was, wat ik kon, wat ik wilde — dat ik het waard was, dat ik hoorde bij hun wereld.
Sefu bleef filmen. Ik zag zijn ogen achter het scherm, de goedkeurende blik. Later hoorde ik dat niemand live meekeek, dat dit moment van mij en hen bleef. Maar iedereen in de kamer wist dat ik was doorgegaan, dat ik, zelfs na die nacht, met een honger en een overgave doorging die niemand had verwacht. Het was niet zomaar overgave; het was een statement, een bevestiging, een extase die ik nergens anders had gevonden.
De climax kwam snel. Ze trokken zich af, namen mijn mond, hun handen in mijn haar, op mijn schouders, op mijn borsten. Sefu, die zich tussen mijn borsten nestelde, gleed met zijn pik tussen mijn huid, wreef over mijn tepels, kneedde ze samen terwijl hij zichzelf ontlaadde. Het sperma kwam in golven, vulde mijn mond, spatte op mijn wangen, mijn kin, mijn voorhoofd. Het maakte mijn haar opnieuw nat, deed me giechelen van pure opwinding en verwondering. De rest volgde. In m'n mond, of daarbuiten. Het maakte me niet uit.
Was ik beschaamd? Nooit. Was ik bang? Geen seconde. Ik voelde alleen maar een gloeiende trots, een dierlijke honger die nog niet gestild was. Mijn ogen keken naar hen op — smekend, hongerig, vragend om meer. Maar ze gaven me niet meer. Niet nu. Misschien straks. Misschien morgen. Maar voor nu… was ik volledig, volledig van hen, en hadden zij alles van mij.
Enigszins op mijn hoede, en toch stiekem nog nagloeiend van alles wat zich had afgespeeld, verliet ik de kamer. In mijn hoofd draaiden beelden en gedachten door elkaar: het rauwe van de nacht, het tedere van hun handen, de machtige overgave aan dat wat niemand in mijn leven ooit mocht weten – niet mijn familie, niet mijn vrienden, niet de collega’s waarmee ik straks weer moest ontbijten alsof er niets was gebeurd. Met misschien toch een vleugje schaamte, omdat ik ergens voelde hoe groot de afstand was tussen deze verborgen wereld en het daglicht waarin ik nu weer moest stappen, liep ik de badkamer in. Mijn lichaam was moe, plakkerig, gevoelig tot in het diepst van mijn vezels. Toen ik in de spiegel keek, zag ik mezelf zoals ik nog nooit naar mezelf had gekeken: mijn wangen rood, mijn lippen gezwollen, mijn haren wild, met de resten van hun zaad nog zichtbaar, stijf en wit op mijn huid, alsof het een herinnering was die zich niet zomaar liet wegspoelen.
Ik draaide de douche open. Heet water spoelde over me heen, maar in plaats van de schaamte weg te nemen, versterkte het alles wat ik voelde. Mijn vingers gleden langs mijn dijen, mijn buik, tussen mijn benen. Heel even, kort, vingerde ik mezelf, mijn ogen dicht, denkend aan hoe het geweest was met hen, met hun handen, hun pikken, hun zweet, hun stemmen. Het verlangen keerde als een golf terug – de wens dat ze alle vijf tegelijk bij me zouden komen, in me zouden spuiten, me opnieuw en opnieuw zouden vullen tot ik niets meer was dan een nat, trillend vat vol extase. Maar ik maakte het niet af. Niet nu. De leegte die volgde was geen teleurstelling, maar een vreemde vorm van acceptatie. Dit was nu van mij, dit bleef bij mij.
Terwijl ik mezelf afdroogde, klopte Kwame zachtjes op de deur. Hij kwam binnen, met mijn kleren in zijn handen, een nieuwe warmte in zijn blik. Hij kuste me, liet zijn tong kort over mijn lippen glijden, kneep speels in mijn bil, en ik voelde mezelf alweer week worden, mijn knieën bijna zwak van verlangen. Maar ik moest me aankleden. Ik moest weer de wereld in, en het leek even alsof de echte wereld een verre planeet was waar ik niet meer bij hoorde. Ik trok het jurkje aan dat ik gisteren had gedragen. Pas nu zag ik hoe het zat: veel te gewillig, veel te kort, niet hoerig, nee, daar was het te elegant voor – maar ik wist dat ik met deze blik, deze gloed op mijn huid, deze roes in mijn ogen niet kon doen alsof ik een gewone vrouw was. En toch moest het. In deze buurt van Brussel viel ik op. Misschien te veel.
In de woonkamer lagen mijn hakken nog, netjes bij elkaar gezet. De andere drie mannen waren alweer vertrokken, alsof ze een droom waren geweest, schimmen in het ochtendlicht die mij alleen met Sefu en Kwame achterlieten. Sefu kwam naar me toe, glimlachte, overhandigde me zwijgend mijn ring. Maar ik kon hem niet aannemen. Mijn hand sloot zich niet om het koude metaal. Dit hoofdstuk was afgesloten. Ik had geen ring meer nodig om te weten wie ik was. De vrouw die ze vannacht hadden gezien – dát was nu mijn waarheid.
Met een opgewonden, opgejaagd gevoel liep ik door de straten naar het hotel. Mijn benen leken nog na te sidderen van alles wat er gebeurd was. Te laat kwam ik aan. Het ontbijtbuffet was al opgeruimd. Maar het kon me niets schelen. Eén lieve collega had mijn spullen aangenomen, de rest was al vertrokken naar de activiteit van de dag, waar ik nu veel te laat voor was. Niemand vroeg echt door, maar ik zag blikken. Ik voelde hun ogen op mijn outfit, op mijn gloed, op iets in mijn houding dat verried dat ik vannacht iets had meegemaakt wat buiten hun voorstellingsvermogen lag. En ik lachte alleen maar. Want ze hadden geen idee, en dat hoefden ze ook niet te hebben.
De rest van de dag ging ik als in een roes voorbij. Elk uur voelde ik mijn telefoon trillen. Een berichtje van Sefu. Een emoji van Kwame. Soms alleen hun namen, soms alleen een ‘thinking of you’, een foto, een suggestie. Elk uur dat ik niet bij hen was, verlangde ik terug naar hun handen, hun stemmen, hun geur. Het was een gemis dat zich niet liet negeren. Mijn werk deed ik op de automatische piloot. Mijn lijf voelde loom, voldaan, mijn hoofd was leeg en vol tegelijk, een doolhof van herinneringen en plannen voor wat misschien nog zou kunnen komen.
En dan, thuis. Naar hem. Naar de man die nog dacht dat ik de vrouw was die hem trouw zou zijn, die voor hem zou kiezen. Ik probeerde het niet mooier te maken dan het was. Ik vertelde de waarheid. Dat ik vreemd was gegaan. Dat het niet eenmalig was gebleven. Dat het niet zomaar een slippertje was. Dat ik, op een manier die ik zelf niet eens helemaal begreep, had besloten dat ik niet meer bij hem kon blijven, omdat ik nu pas wist wat ik nodig had. Hij reageerde zoals ik misschien had verwacht: eerst boos, toen verdrietig, daarna ineens mild. “Een slippertje kan ik je vergeven,” zei hij. Maar dit was geen slippertje. Ik had gekozen. Voor mezelf. Voor meer.
Die avond nog pakte ik mijn spullen, reed ik naar mijn ouders. Daar, tussen de dozen op mijn oude zolderkamer, probeerde ik de gebeurtenissen van het afgelopen weekend te ordenen. Het ging te snel. De impact was te groot. Ik wist niet of ik in Brussel opnieuw moest beginnen, of dat ik juist ver weg moest blijven. Ik wist alleen dat niets ooit nog hetzelfde zou zijn. Hier bekeek ik voor het eerst het filmpje. Sefu had mij vastgelegd. Wie ik echt was. En het naar niemand gestuurd. Het stond op m'n telefoon. Dat kon ik ten zeerste waarderen. Ze waren eerlijk. Ze wilde geen misbruik maken van mijn zwakte voor hen. En om mezelf daar te zien liggen, was elke keer weer een feestje.
Pas veel later, weken later misschien, drong het tot me door: dit was niet het einde van een verhaal, maar het begin van een heel nieuw hoofdstuk. Een nieuw leven, met andere keuzes, andere verlangens, andere kansen. Het zou niet lang duren voordat ik mijn ouders vertelde dat ik weer naar Brussel moest. Voor mijn werk, ja, maar vooral omdat ik wist: daar wachtte iets op mij. Iets wat ik niet meer los wilde laten. En dit keer was het niet meer met collega’s, niet met oude vriendinnen of onschuldige voornemens. Dit keer was het omdat ik had geproefd van iets wat ik mezelf niet langer kon ontzeggen.
Want soms is één nacht, één keuze, genoeg om alles wat je dacht te weten voorgoed te veranderen.
-
Zíj spraken wel. Zacht, zonder haast. In korte zinnen, laag van toon, als echo’s van wat er nog altijd smeulde onder hun huid. Frans tussen hen, Engels tegen mij. Hun stemmen waren kalm, maar in hun klanken lag iets onuitgesprokens, alsof ook zij op dat dunne koord tussen verzadiging en hernieuwd verlangen balanceerden. En dan die complimenten. Over hoe ik had bewogen, hoe ik gekreund had, hoe ik hen had ontvangen alsof dit niet zomaar gebeurd was, maar altijd al mijn bestemming was geweest. Ze noemden me mooi. Elegant. Een godin. En het vreemde — nee, het verwarrend heerlijke — was dat ik me ook werkelijk zó voelde. Niet ondanks het zaad dat op mijn huid begon op te drogen, niet ondanks de stroperige warmte die nog steeds traag tussen mijn dijen weglekte, maar misschien juist daardoor. Alsof dat restvocht, dat residu van hun lust, het bewijs was geworden van mijn waarde. Alsof ik ermee gemerkt was.
Toen ik voorzichtig overeind probeerde te komen, voelde ik het onmiddellijk: mijn benen trilden onder me. Niet van zwakte, maar van overdaad. Mijn spieren stonden nog steeds onder spanning, als een snaar die te strak gespannen is en weigert terug te veren. Maar ik hoefde niet bang te zijn om te vallen — hun handen waren er. Zonder dat ik erom hoefde te vragen. Sterk, zeker, warm. Ze tilden me zonder enige moeite omhoog, als iets kostbaars, als iets dat niet mocht breken. Ze hielden me recht. Ze hielden me vast.
Ik had vragen. Zoveel. Over hoe dit begonnen was. Over hoe het zo ver had kunnen komen. Over hoe nu verder. Maar ik stelde ze niet. In plaats daarvan keek ik toe hoe Kwame zich losmaakte uit het moment. Hij liep kalm naar de keuken en begon koffie te zetten, alsof alles wat we zojuist hadden gedeeld een volledig vanzelfsprekend onderdeel was van zijn avondroutine. Het geluid van gemalen bonen brak als een vreemd soort echo door de ruimte. Scherp, ritmisch, aards. Het voelde echter dan alles wat ik eerder die dag had meegemaakt, en toch net zo intiem.
Sefu had me nog één keer geaaid. Zijn blik was warm, intens, waarderend. Hij liep naakt de kamer in — geen spoor van schaamte, alleen dat vanzelfsprekende vertrouwen van iemand die weet wat hij waard is. Hij pakte zijn doek. Zijn kwasten. Begon te schilderen. Alsof hij met wat we net hadden gedeeld, opnieuw geïnspireerd was geraakt. In het begin waren het slechts vegen: zwart, crème, een streep rood. Maar hoe langer ik keek, hoe meer ik zag. Vormen die ik herkende. Contouren die alleen ik kon duiden. Want ik was erbij geweest. Ik was er nog. Dit was voor mij.
Mijn hoofd tolde. Langzaam keek ik naar mijn hand. Mijn ring ving het licht. Die ring. Die belofte. Ik wist niet wat ik ermee moest. Net verloofd. Net volledig uitgewoond door twee zwarte mannen die alles in mij hadden opengebroken. Hij wist van niets. Hij zat thuis, waarschijnlijk. Misschien had hij me gebeld. Ik wist het niet. Ik wist niet waar mijn tas was. Waar mijn telefoon lag. Waar híj was. Want ik wist niet meer waar ík was. Niet alleen fysiek, maar wezenlijk. Waar ik me bevond in mijn leven. Ik dacht dat ik dit achter me had gelaten. Dacht dat dit een gesloten hoofdstuk was, een oud verhaal uit een tijd waarin ik nog zoekend was, jong, wild, onstuimig. Nooit meer, had ik toen gezegd. Ik was volwassen geworden. Had een lieve man gevonden, eentje die van me hield, die met me wilde trouwen. Mij vertrouwde. Rust. Stabiliteit. Toekomst.
En nu zat ik hier. Naakt. Op een bank. Alles plakte. Alles rook. Alles tintelde. En ik... ik voelde me op mijn plaats. Niet schuldig. Niet verscheurd. Maar míj. Misschien wel meer dan ooit tevoren. Dit was wie ik was, in mijn kern. Dit was de vrouw die ik altijd al geweest was — niet verdwaald, maar weggestopt.
Voor mij bewoog Sefu in stilte. Hij nam verschillende poses aan terwijl hij schilderde. Met elke veeg op het doek leek hij een nieuw stukje van mij vast te leggen. Ik had het gevoel dat ik nog steeds het canvas was, alsof hij zijn zaad letterlijk in verf had omgezet en zijn passie voor mij nu op doek herbeleefde. Hij schilderde me niet na. Hij schilderde me dóór.
En toen kwam Kwame terug. Met een dienblad, met daarop een traditionele Afrikaanse koffieopstelling. Die kleine aardewerken kopjes, met hun ronde schotels en diepe geuren. Stomende koffie. Zo zwart als het maar zijn kon. Die geur. Die warmte. Die eenvoud. Hij schonk me in. Zonder vragen. Zonder woorden. Precies zoals ik het wilde. Alsof hij me kende.
Alsof ze me allebei kenden.
‘I know I was right,’ zegt hij. Rustig. Zonder bravoure. Gewoon alsof hij iets vaststelt dat allang zeker was. We zitten op de bank. Dezelfde bank als eerder. Waar ik op mijn knieën over zijn schoot had gehangen, mijn lippen om zijn zwartglanzende eikel, mijn keel gevuld met alles wat hij mij gaf — terwijl Sefu toekeek. Waar ik mijn borsten had samengevouwen rond zijn pik, hem had voelen glijden tussen het zachte vlees dat speciaal daarvoor leek te zijn gemaakt. Waar ik lag, wijd en open, en zij mij allebei tegelijk hadden genomen, mijn lichaam gedeeld alsof ik hun gezamenlijk bezit was. Die bank. Nu weer zo gewoon. We zitten daar samen. Naakt. In stilte. En toch zindert alles.
Tussen zijn benen hangt nog steeds dat indrukwekkende stuk vlees — iets wat wel zachter werd, maar nauwelijks kleiner. Hij schaamt zich er niet voor. Integendeel. Hij toont het met vanzelfsprekende trots. Want hij weet wat ik ermee gedaan heb. Wat ik ermee wilde doen. Wat ik ermee wíl blijven doen. En dat weet hij. Dat zíet hij. Dat zegt hij nu. Niet opschepperig, maar als een man die weet wat hij waard is. Ik zeg niks terug. Ik knik alleen. Kleine beweging. Verlegen. Een vlaag van blozen. Misschien van besef. Misschien van hoe helder het ineens allemaal is.
De wijn is bijna uitgewerkt. Het bedwelmde randje dat me over de drempel hielp, ebt langzaam weg. Ik weet dat ik het misschien nodig had — deze eerste keer. Maar ik weet ook dat ik het de volgende keer niet meer nodig zal hebben. Want die komt er. Dat voelen we allebei. Dat hangt in de ruimte, net zo tastbaar als de geur van seks en stoom die nog aan onze huid kleeft. Hij kijkt naar me. Niet vluchtig. Niet oppervlakkig. Hij kijkt echt. Naar mijn borsten. Mijn benen. Mijn lippen. Naar alles wat hij gezien, geproefd en bezeten heeft. En niets aan mij lijkt hem te vervelen. Omdat hij weet wat ik ermee kan. Wat ik ermee wíl doen. Wat ik ermee bén geworden. Dat is het. Dat wist hij toen hij me voor het eerst zag. Toen hij me aan Sefu voorstelde. Toen hij suggereerde om vanavond hier naartoe te gaan.
Kwame is kalm. Hij heeft altijd iets beheersts. Iets zakelijks. Zelfs nu. Nu het dierlijke, het rauwe even is gaan liggen, is hij weer diezelfde man: nadenkend, berekenend, doelgericht. Alsof hij wist dat dit het moment was om de volgende stap te zetten. Om de deal af te maken. Nu het ijzer heet was. En heet wás het.
‘When was your first time?’ vraagt hij dan. Niet brutaal. Eerder belangstellend. Alsof hij een puzzel probeert te leggen waarvan hij de randen al kent. Ik glimlach. Kijk even weg. Mijn gedachten dwarrelen naar vroeger. Maar ik begrijp meteen wat hij bedoelt. Niet mijn eerste keer in het algemeen. Nee. De eerste keer met iemand zoals hij. Zoals Sefu. Zoals zij. Groot. Zwart. Overweldigend.
Ik zat nog op school. Een tiener met een dubbel gezicht. Bovenaan in de klas. Nette kleding. Altijd goede cijfers. Het brave meisje dat je trots aan je moeder kon voorstellen. Maar achter dat masker zat een ander meisje. Nieuwsgierig. Hunkerend. En daar was híj — de conciërge. Ouder. Rustig. Zwart. Hij zag iets in me. Iets wat ik toen nog niet durfde te benoemen. En hij leerde me dingen. In zijn kleine kantoortje bij de fietsenstalling, waar nooit iemand kwam. Alleen hij. En ik.
Daar begon het. Daar bleef ik na school hangen. Soms om te praten. Maar vaker om te knielen. Om te leren. Daar leerde ik wat het betekende om te pijpen. Om te geven. Om klaar te komen. En hij bracht me tot die hoogte. Steeds weer. Ik raakte verslaafd aan het gevoel. Aan de controle die ik verloor. En ik hield ervan. Ik verloor mezelf. Maar op de best mogelijke manier.
Kwame grijnst. Een beheerste, berekende grijns. Sefu is even gestopt met schilderen, alsof hij het verhaal wilde horen, alsof ook hij wilde begrijpen wat hen in mij zo aansprak. Maar na een paar tellen keert hij zwijgend terug naar zijn doek.
‘And your last time?’ vraagt Kwame. Zijn toon verandert niet. Maar de vraag prikt dieper. Alsof hij een sollicitatiegesprek voert en de laatste referentie nog mist. Mijn ogen dwalen. Ik grinnik. Kort. Maar dan lach ik oprecht. Bitterzoet. De laatste keer…
Die laatste keer had me bijna doen stoppen. Kom er nu pas achter dat het niet meer te stoppen viel. Het was de avond waarna ik besloot: dit kan niet meer. Ik leefde twee levens. Had vriendjes. Die ik bedroog. Want wat ik met hen deed — wat ik vanavond heb gedaan — dat deed ik nooit met hen. Ik heb mijn verloofde nog nooit gepijpt. Hij denkt dat ik dat vies vind. En ik laat hem dat denken. Hij vraagt er niet om. Hij respecteert mijn grenzen. Maar ik weet dat hij het wil. Hij hoopt. En ik... ik wíl het niet. Niet met hém.
Maar met anderen... O, met anderen heb ik dingen gedaan die niemand van mij verwacht. Dingen die niemand ooit zal weten. Zwarte mannen wisten het. Altijd. Ze voelden het. Wat ik kon. Wat ik wilde. Waar ik voor gemaakt was. Ze herkenden het. En vaak — heel vaak — deelden ze me. Zoals vanavond. Twee. Soms drie. Soms meer.
Die laatste keer? Dat was op vakantie. Zuid-Frankrijk. Met mijn toenmalige vriend. Hij lag al in de tent. Moe van de lange dag. Ik was nog even naar het dorpspleintje gelopen. En daar stond hij — die jongen. Hij keek. Ik keek terug. Hij nam me mee. Naar het strand. Waar drie anderen op ons wachtten. Vier jongens. Franssprekend. Zwart. Zacht. Rauw. We lagen in het zand. Onder de sterren. Onder het zaad. Geen brute nacht. Geen haast. Maar eindeloos. Gevoelig en dierlijk tegelijk.
Misschien... misschien was dat waarom ik vanavond zo makkelijk meeging. Misschien voelden ze het. Misschien herkenden ze het.
En ik?
Ik had geen reden meer om nee te zeggen.
‘I need you to make a choice. You can leave. Now. We will never speak of it. It was great. But it ends here,’ zegt hij. Zonder haast. Alsof hij een zakelijke optie op tafel legt. Eentje die eigenlijk al verworpen is. Hij laat stilte vallen. Kijkt me niet aan. Hoeft ook niet. Want hij weet het. Hij weet dat ik niet opsta. Niet mijn kleren pak. Niet naar buiten stap. Want dat zou betekenen dat dit eindigt. En dat wil ik niet. Mijn lijf weet het. Mijn hart ook. Hij voelt dat.
‘Or… you stay. Tonight. With us.’
Zo simpel klinkt het. Maar het is niet zomaar een uitnodiging. Niet zomaar een nacht. Hij is nog niet klaar. Hij wacht. Meet. Leest me. Zoals hij alles leest. En ik voel het. Er hangt meer in de lucht dan ik kan bevatten.
‘There are many like us,’ zegt hij dan.
Zijn stem klinkt zwaarder nu. Niet dwingend, maar gewichtig. Alsof hij me meeneemt in iets dat veel groter is dan deze kamer, deze avond, deze nacht. ‘Men like me and Sefu. Women like you. And they need each other.’
Hij zegt het alsof het altijd al zo is geweest. En ik geloof hem. Terwijl hij het zegt, voel ik hoe alles in mij stil wordt. Hoe het landt, zonder dat ik het volledig begrijp.
Sefu is erbij komen staan. Zijn koffie nog in de hand. Hij drinkt, zwijgend, als iemand die deze speech al vaker heeft gehoord. Hij hoeft niks toe te voegen. Hij is het bewijs. Zijn aanwezigheid. Zijn lichaam. Zijn blik. Hij zet zijn voet op de fauteuil. Losjes. Onschuldig bijna. Maar zijn lul bungelt vlak voor me. Zwaar. Niet slap, niet hard. Een tussenfase die alleen bij hem lijkt te bestaan. Mijn blik vindt hem vanzelf. En ik weet dat hij dat voelt. Zíet. Hij verandert niet van houding. Het is genoeg dat ik kijk.
Kwame praat verder.
‘And we help each other finding each other. Do you understand?’
Ik kijk hem aan. Mijn hoofd een beetje schuin. Dromerig. Verward misschien. Maar ook kalm. Ik zeg niets. Schud zacht mijn hoofd. Want ik begrijp hem nog niet helemaal. Niet alles. Maar iets in mij wil het wel begrijpen.
‘We are not as big in your country yet,’ vervolgt hij. ‘Maybe you can help. In Belgium. France. Italy… We are much bigger.’
Hij spreekt niet over geslachtsdelen. Niet letterlijk. Hij spreekt over iets wat als een netwerk klinkt. Een beweging. Een gemeenschap. Geen sekte. Geen geheim genootschap. Maar iets… intiems. Essentieels. Een herkenning tussen mensen van een bepaald soort. Van een bepaalde energie.
Ik snap wat hij bedoelt. Langzaam. Steeds iets meer.
Hij heeft het niet over zomaar zwarte mannen. Niet over zomaar gewillige vrouwen. Hij bedoelt een bepaalde soort. Mensen die elkaar vinden. Niet omdat ze moeten. Maar omdat ze horen bij elkaar. Zoals ik. Zoals zij.
Het klinkt overdreven. Te groots. Bijna lachwekkend. Maar ik denk terug aan vroeger. Aan die periodes waarin ik verloren ging in iets dat groter was dan ikzelf. Waarin zwarte mannen me aantrokken. Maar ook: ik trok niet iedere zwarte man. Het was nooit zomaar kleur. Het was altijd iets wat ik voelde. Een rust. Een kracht. Een weten. Dat bedoelt hij. Dat voel ik nu.
‘We are always looking for new talent. Members,’ zegt hij.
En ineens klinkt het weer als een rekrutering. Een voorstel. Alsof ik kan toetreden. Als ik wil. Als ik kies.
‘If you stay, we could show you more. Give you more. All you need. And more.’
Hij kijkt me aan. Niet als verleider, maar als gids. Alsof hij me iets wil schenken. Iets waar ik naar verlang, nog voor ik wist dat het bestond. Zijn hand ligt inmiddels op mijn knie. Warm. Stevig. Niet dwingend. Maar geruststellend.
Ik ben niet bang. Ik voel geen dreiging.
Alleen helderheid.
Dat ik hier hoor.
Bij hen.
Bij mannen zoals zij.
En zij bij mij.
Mijn vingers bewegen. Langzaam. Ik spreid ze. De hand met de ring.
Ik voel het koude metaal rond mijn vinger.
Laat hem draaien. Kijk ernaar.
Niks. Geen emotie. Geen terugslag. Geen twijfel.
Ik trek hem van mijn vinger. Houd hem even omhoog. Sefu grijnst.
Zijn kopje is leeg. Hij houdt het naar me op, als vanzelf. En ik leg hem erin. De ring.
En dat is dat.
‘Can I take a shower?’ fluister ik.
Zacht. Vriendelijk. Ondeugend.
Kwame glimlacht.
En Sefu’s pik — die nét nog bungelde — komt langzaam omhoog. Zwaar. Dreigend.
Kwame’s ook. Knikkend. Reagerend op mij. Op mijn stem. Op mijn keuze.
Dát is wat ik met hen doe.
Omdat ik ben wie ik ben.
En zij zijn wie zij zijn.
Omdat ik hoorde wat hij zei. En het eindelijk écht begreep.
Zonder uitleg. Zonder bewijs.
Drie naakte lichamen.
Twee grijnzen.
Eén bevestiging.
Geen wijn nodig.
Alleen dit.
‘Douche?’
Eén woord. Frans. Nederlands. We spreken dezelfde taal.
Een simpele vraag.
Ik glimlach.
Klein. Verlegen.
Omdat zelfs hun zachtheid me raakt. Omdat ze het vragen, niet eisen.
Naakt loop ik voor hen uit. Mijn huid nog nat van zweet, sperma, speeksel.
Als een schilderij dat langzaam afkoelt.
En natuurlijk wijzen ze me niet alleen de weg.
Ze komen mee.
De badkamer vulde zich onmiddellijk met stoom. Het glas besloeg in seconden, het licht werd zachter, de lucht zwaar en vochtig. Marmer en hout — contrasterend, maar hier klopte het. Alles klopte. Licht en donker. Warm en koel. Ik en zij.
Ik stond voor de spiegel. Zag mezelf nog net door de nevel heen. Mijn huid glansde. Mijn ogen leken dieper, donkerder. Mijn lippen iets gezwollen. Ik herkende mezelf nauwelijks, maar ik hield van wat ik zag. Tevreden. Misschien wel mooier dan ooit. Tot de contouren achter mij verschenen — donker, breed, beheerst. Kwame. Hij kwam niet binnen als een man. Hij kwam binnen als een aanwezigheid. Een kracht.
Zijn handen, die ik eerder over mijn huid had gevoeld, legden zich opnieuw op mijn schouders. Warm. Zeker. Niet vragend, maar bevestigend. Hij masseerde langzaam, als om me te herinneren aan wie ik nu was geworden. Mijn nek boog vanzelf naar achteren, mijn hoofd rustte tegen hem. Ik voelde zijn lippen. Eerst aarzelend, toen doelgericht. Zacht kussend in mijn hals, tot mijn ademhaling onregelmatig werd, mijn mond zich opende, mijn lichaam zich weer herinnerde hoe snel het zich aan hem kon overgeven.
Zijn handen gleden verder. Van mijn schouders naar mijn armen. Van mijn armen naar mijn borsten. Hij pakte ze vol, zwaar, stevig — alsof hij iets claimde wat al van hem was. Zijn duimen gleden over mijn tepels, en ik hijgde, zacht, ritmisch, mijn buik tegen de wasbak. De spiegel was nu volledig beslagen. Maar ik zag nog net de beweging. Twee lichamen. Donker tegen licht. Een vrouw die haar eigen spiegelbeeld niet meer herkende.
Ik voelde hem tegen me aan, zijn erectie kaarsrecht tegen mijn onderrug gedrukt. Zo warm dat het bijna brandde. Ik moest me ergens aan vasthouden. Eén hand greep de rand van de wasbak, de andere gleed vanzelf naar achteren. Zocht hem. Vond hem.
Zijn huid was glad, gespannen, leerachtig. De aderen gleden onder mijn vingertoppen als touwen. Ik kon ze volgen zonder te kijken — ik wist waar ze liepen. Hoe ze pulseerden. Hoe ze klopten onder de druk van mijn hand. Ik probeerde hem te omvatten. Het lukte niet. Mijn vingers sloten, maar hij vulde mijn hele hand, mijn hele aandacht. Ik trok hem langzaam af. Zijn adem brak. Zijn lippen vonden mijn oor, mijn kaak. Zijn stem gromde iets onverstaanbaars, iets wat eerder uit zijn borst dan uit zijn mond kwam.
Hij draaide mijn gezicht naar hem toe, ruw maar precies. En toen hij me kuste, was het alsof de stoom in de kamer op datzelfde moment explodeerde. Alles werd wazig. Warm. Trager. Zijn tong proefde naar koffie en naar mij. Zijn handen hielden me vast — mijn borsten, mijn hals, mijn heupen — alsof hij bang was dat ik zou oplossen in het water.
In het spiegelbeeld zag ik ons — een silhouet van contrasten. Mijn lichte huid onder zijn donkere handen. Zijn contouren die zich als schaduw om mij heen vouwden. Het zag eruit als een schilderij dat iemand ooit had durven dromen, maar nooit had durven schilderen. Ik keek, en ik wist: dit ben ik. Dit is nu. Dit is echt.
Het werd licht in mijn hoofd. Niet van zwakte, maar van overgave. Van volkomen helderheid. Ik voelde wat er ging komen. Wéér. En ik wist dat Sefu zou volgen. Dat hij al onderweg was. Dat dit nog niet voorbij was. Dat ik van hen was. Deze nacht. Deze hele nacht. En daarna? Misschien wel vaker. Zo voelde het. Onvermijdelijk. Juist.
Het water bleef stromen. Warm, zijig, glijdend over mijn rug, mijn schouders, mijn heupen. Maar verkoeling bracht het niet. De hitte zat te diep. Ze hing in de tegels, in het stoom, in mijn poriën. De geur van huid, zeep, zweet, verlangen — alles vermengde zich tot één geur die ik later nog weken zou herkennen. Kwame pakte mijn hand. Nam me mee. Onder de douche, waar de ruimte ruimer was dan nodig. Alsof ze wisten dat dit moment gepland stond. Dat ik hier zou eindigen.
Ik begon het te begrijpen. Niet rationeel, maar lichamelijk. We waren deel van iets groters. Een ritueel. Een kring. Ik was niet de eerste vrouw hier. En ik zou niet de laatste zijn. Zoals zij niet mijn eersten waren. En zeker niet mijn laatsten.
Ik leunde tegen hem aan. Tegen zijn borst, mijn hand op zijn hart. De andere gleed naar beneden. Vond zijn schacht opnieuw. Hard, zwaar, warm onder mijn natte vingers. Ik trok hem af. Eerst langzaam. Toen steviger. Zijn lichaam bewoog mee, zijn adem werd luider, zijn tong vond de mijne, gulzig, zoekend. Water en huid, tong en hand — alles vloeide samen. De wereld bestond alleen nog uit adem, vocht, ritme.
Ik hoorde voetstappen. Zachte tikken op de tegelvloer. Ik wist het al voor ik keek. Sefu. Zijn aanwezigheid vulde de ruimte zonder geluid. Hij kwam dichterbij, het water gleed over zijn huid, zijn geur mengde zich met die van ons.
Ik voelde zijn hand op mijn heup. Zijn vingers, nat en stevig, gleden langs mijn zij. Hij was warm, altijd warmer dan ik me herinnerde. En weer stonden we daar: één vrouw, twee mannen. Eén adem. Twee erecties. Twee ritmes die elkaar vonden zonder overleg.
Twee harde pikken — één tegen mijn buik, één tegen mijn rug.
En ik, ertussenin, nat van water, van zweet, van verwachting.
Als ik me omdraaide, vond ik een tong. Als ik bleef staan, een hand. En telkens wanneer ik dacht dat ik alles al had gevoeld, bleek er nog iets nieuws te ontdekken.
Kwame’s mond vond een tepel, Sefu’s handen mijn heupen. Mijn vingers klemden zich rond hun schachten — groot, zwaar, zwart, onverminderd hard. Hun controle was totaal. Hun bewegingen beheerster dan ik verwachtte. Ze hielden zich in. Voor nu. Voor iets wat nog komen moest.
Ik wist: dit zou opnieuw gebeuren. Maar beter. Langzamer. Dieper.
Eer dat ze zouden komen, zou ik al tien, twintig, honderd keer zijn losgekomen.
Het hing in de lucht. Die belofte. Die dreiging. Die zekerheid.
En ik besefte: wat ik opgaf, was niet voor niets. Niet uit roekeloosheid. Niet uit schuld.
Ik gaf iets op — maar kreeg iets terug.
Iets wat geen naam had.
Iets wat van hen was.
En van mij.
Ik ben niet gek.
Alleen gevonden.
Kwame stond links van me — een silhouet van kracht en rust, zijn ademhaling diep, beheerst, alsof niets hem uit balans kon brengen.
Sefu stond rechts, dichterbij. Vuriger. Ongeduldiger. Zijn aanwezigheid brandde.
Hun lichamen raakten me — hun buiken tegen mijn rug, hun dijen langs mijn heupen, hun adem warm in mijn nek. En ik liet het toe. Liet me omarmen, opnemen, dragen. Door hen. Door het water. Door de stilte, die voller aanvoelde dan woorden ooit zouden kunnen.
Hun handen bleven in beweging. Zacht. Traag. Aftastend. Alsof ze me opnieuw wilden leren kennen. Alsof ik opnieuw mocht beginnen. Ze wasten me, maar dat woord volstond niet — dit was geen handeling, dit was een gebed. Hun vingers gleden over mijn schouders, mijn borsten, mijn buik, mijn billen. Zeep werd schuim. Schuim werd aanraking. Aanraking werd hunkering. En hun monden — warm, nat, precies — vonden mijn hals, mijn schouderbladen, de curve van mijn nek met een vanzelfsprekendheid die me duizelig maakte.
Ik voelde me weer datzelfde wezen dat ik eerder was geweest. Geen meisje. Geen slachtoffer. Een vrouw. Eén die werd gevierd, niet verbruikt. Eén die werd aanbeden, niet beheerst. Aangeraakt alsof ik heilig was, en tegelijk aards genoeg om met volle overgave begeerd te worden.
Mijn handen begonnen te bewegen nog voor ik het zelf besefte. Ze vonden hun weg zoals water stroomt — natuurlijk, onstuitbaar. Langs hun borst, over gespannen buiken, over nekken die stevig aanvoelden onder mijn vingertoppen, tot daar beneden.
Naar dat wat me het meest had getekend deze nacht. Wat me het meest fascineerde, het meest aantrok, het meest definieerde waar ik nu stond.
Ze hingen daar. Nog steeds. Groot. Zwaar. Hard.
Eén tegen mijn linkerheup. Eén tegen mijn rechter.
Als handvatten, als oriëntatiepunten, als de belichaming van alles wat deze nacht was geweest en nog zou worden.
En mijn handen vonden hen. Mijn vingers gleden tussen hun dijen, door het warme water, door het schuim. Ik hield ze vast. Eén in elke hand.
Altijd wakker. Altijd alert.
Warm, levend vlees. Trillend onder mijn aanraking.
Alsof ook zij zich herinnerden wat er net gebeurd was.
Alsof ook zij opnieuw wilden beginnen.
En langzaam — bijna gehoorzaam — begonnen ze weer te zwellen.
Hun lichamen bogen zich naar me toe.
Een borst tegen elke schouder van mij. Mijn rug gevangen in hun warmte. Mijn mond nog net vrij.
Hun handen vonden mij. Mijn hals. Mijn schouders.
Eén duim gleed mijn lippen binnen. Zacht, maar onmiskenbaar bezettend.
Ik keek niet op.
Mijn blik bleef op hen gericht.
Op die twee palen in mijn handen.
Zwart. Glanzend. Onontkoombaar.
Mijn vingers bewogen. Mijn huid gloeide.
En ik wist: ze mochten me aanraken.
Overal.
Ze mochten me nemen.
Waar ze maar wilden.
En ik wilde niets liever.
Ze kusten me. In mijn hals, met de binnenkant van hun lippen. Op mijn kaak. Op mijn wang.
Ze beten. Zacht. Plagerig.
Ze bromden tegen me. Diepe, dierlijke geluiden die mijn ruggengraat deden tintelen.
Hun handen streelden.
Hun vingertoppen vonden mijn tepels.
Mijn huid. Mijn heupen. Mijn billen.
Ze knepen.
Ze trokken.
Niet ruw. Niet hard.
Maar precies goed.
Alsof ze mijn lichaam beter kenden dan ik zelf.
En ik voelde het — niet in mijn hoofd, maar in mijn onderbuik.
In mijn spieren.
In mijn binnenste.
Het bouwde zich op.
Nog voor ze me aanraken, raakte mijn lichaam al los.
Elektrisch.
Vloeibaar.
Gevaarlijk opwindend.
Mijn binnenste ontspande.
Begon zich opnieuw te openen.
Alsof het nooit volledig gesloten was geweest.
En alleen die gedachte —
dat het wéér zou gebeuren,
dat ik wéér tussen hen in zou liggen, of staan, of knielen,
dat ze me wéér zouden vullen —
alleen dié gedachte
maakte me week.
Ademloos.
Open.
Klaar.
Voor hen.
Met het sop en de zeep werd alles nog intiemer, nog zachter — alsof elke aanraking een nieuw begin mocht zijn. Alsof we elkaar opnieuw mochten verkennen, niet uit honger, maar uit eerbied. Er viel geen haast meer te bespeuren, geen woorden meer nodig om te begrijpen wat we deden. De stilte zelf leek ons dichter bij elkaar te brengen dan taal ooit had gekund.
Mijn handen gleden over hun stijve, natte pikken, die onder de warme douche allang weer tot hun volle kracht waren gekomen — groot, donker, glanzend, met dat mengsel van zeep, water en huid dat hen veranderde in iets haast bovennatuurlijks. Ze stonden daar als levende zuilen, massief en levend tegelijk, hun gewicht tastbaar in mijn hand, hun warmte pulserend onder mijn vingertoppen. Mijn vingers masseerden ze ritmisch, soms met beide handen tegelijk, soms met alleen mijn duimen die over de dikke, kloppende aderen gleden, alsof ik met elke beweging een oude kaart volgde, een pad dat ik allang kende en toch telkens opnieuw ontdekte.
Zij bewogen ook. Als ik mijn beide handen op de een legde, trok de ander zichzelf langzaam en beheerst af — wat me nog verder opwond. Niet gehaast. Niet met de drang van eerder. Met één hand aan zichzelf — langzaam, beheerst, ceremonieel bijna — alsof ook hún aanraking deel uitmaakte van iets wat groter was dan lust. Een ritueel, een afsluiting, of misschien juist een wedergeboorte. Het witte schuim tekende patronen over hun donkere huid, bewoog mee met elke ademhaling, elk spiertrekken. Het contrast was adembenemend. Ik keek naar hen en het voelde alsof ik naar een levend kunstwerk keek: twee lichamen die glansden van warmte en kracht, hun spieren aangespannen, hun huid glibberend en glanzend onder het stoomlicht. Ze waren mooi — op een ruwe, eerlijke, onontkoombare manier. En ze stonden daar… voor mij.
“Sometimes it’s long, sometimes it’s short,” zei Sefu toen, zijn stem laag en kalm, maar met een ondertoon van ernst, alsof hij iets zei dat veel dieper ging dan wat de woorden verrieden. Hij keek me recht aan. “But you… you’ve proven yourself.”
Ik moest lachen. Zacht. Verlegen bijna. Mijn wangen rood ondanks de warmte. Niet omdat ik zijn compliment niet begreep — maar omdat ik plotseling voelde hoeveel ik had gegeven. Hoeveel ik had gedeeld. Hoeveel van mezelf ik hier, zonder aarzeling, had achtergelaten. Zijn woorden waren geen lof. Ze waren erkenning.
Hun handen vonden mijn schouders. Ze namen de regie weer in handen. Twee brede, warme palmen die rustten, maar tegelijk duwden. Niet hard. Niet bruut. Maar onvermijdelijk. En ik liet het toe. Zakte langzaam. Voel het koude, gladde oppervlak van de natte tegels onder mijn knieën. Maar niets aan deze ruimte was nog koud. Niet met hun warmte zo dicht bij me. Niet met hun adem boven me. Niet met hun lichamen — gretig, glanzend, vol dreunende energie — die als donkere silhouetten tegen het licht van het badkamervenster afstaken.
Ze draaiden de douche uit. Het water droop in langzame lijnen van hun huid, kleine riviertjes die de zeep meenamen. Hun pikken — nog steeds recht, glimmend van sop en verwachting — stonden als wachters voor me, massief, trots. En ik zat daar, op mijn knieën, mijn hoofd omhoog, mijn ogen open, mijn mond al iets geopend, hijgend. Klaar.
Ik wist precies wat ze wilden.
En ik?
Ik wilde het ook.
Hun handen begonnen te bewegen. Eerst beheerst, traag. Toen sneller. Gretiger. Hun buikspieren trokken aan, hun ademhaling versnelde, de pezen in hun hals kwamen scherp tevoorschijn. Hun dijen trilden. Hun heupen begonnen te schokken, de ritmiek van pure, dierlijke concentratie. Hun ogen strak op mij gericht. En toen — ineens — kwam het.
"So beautiful..." zei Kwame zacht. Geen make-up meer. M'n lange haren nog donkerder, nat en plakkend op mijn rug, schouders en gezicht — al haalde ik het daar weg. Ze stonden voor me. M’n handen op m’n knieën. Mijn huid glom van vocht, stoom en spanning. Ik was gewoon even mooi. Ik was voor hén. Nu. Nu begreep ik het pas. Soms lang. Soms kort. Ik was niet eens klaargekomen. Nog niet. Maar dat deed er niet toe. Dit was hun moment. Hun triomf. En nu stonden ze daar, zich beheerst het sop over hun zwarte, glanzende speren uit te wrijven. Die kloppende eikels op mij gericht. Ze kwamen steeds iets dichterbij. Stap voor stap. Hun ademhaling hoorbaar. Ik keek naar ze op, met hongerige ogen die niet logen. Mijn mond nog wat verder open.
"Fuck..." proestte Sefu. De onbeheerste van de twee kwam als eerste. Zijn hand plots ruw op m’n hoofd. Trok m’n haar iets naar achteren zodat ik naar hem op moest kijken. Ik kreunde toen hij dit deed. Zijn eikel eerst een paar tellen voor me, dan drukte hij hem tegen m’n mond aan. Als een beloning. Als een zegening.
Het spoot. Warm. Zwaar. Onhoudbaar. De eerste stralen over mijn gezicht, daarna in m’n mond. Zijn eikel pulseerde nog terwijl hij op m’n tong lag. Zaad sijpelde eruit. Zijn hand nog steeds op m’n hoofd, zijn lul nog in mijn mond. En ik zoog. Ik kreunde. Ik smulde. Ik keek naar hem op met één oog — de ander zat dichtgeplakt. Ik voelde het op m’n kin, m’n hals. Een deel op m’n schouder. En ik wilde alleen maar méér.
Terwijl Sefu nog klaarkwam, die razendsnelle seconden, stapte ook Kwame dichterbij. Zijn eikel op mijn wang gericht. Nee, net erboven. Dikke stralen van mijn ene wang, over mijn neus, naar m’n andere wang en voorhoofd. Ik sloot beide ogen. Voelde het zaad branden van genot. Zoog Sefu helemaal leeg totdat hij zich met kracht moest terugtrekken. M’n lippen plopten. Lieten zich dan weer opendrukken door Kwame, die hem nu naar binnen duwde. Hij kwam recht voor me te staan. Zinderde. Fluisterde dingen in dialect. Geen Frans. Iets donkers. Diepers. Iets wat resoneerde in m’n onderbuik.
Hun orgasmes braken los tegelijk — een dubbele klap van hitte en gewicht die me letterlijk deed beven. Dikke, witte slierten zaad raakten mijn gezicht, mijn wangen, mijn open mond. Ze gleden naar beneden in trage lijnen, mengden zich met het water dat nog van mijn haar droop, vormden sporen over mijn hals, mijn borst, mijn tepels — hard en donker in het stoomlicht. Een mengsel van hun verlangen en mijn overgave. Warm. Plakkerig. Onuitwisbaar.
En ik genoot.
Opnieuw. Nog steeds. Meer dan ooit.
Ik keek omhoog naar hen, mijn ogen halfgesloten van roes en zaad, mijn lippen nog open, mijn tong die kort over mijn onderlip gleed. Er zat een giechel in mijn keel — niet van spot, maar van ongeloof. Hoe kon dit nog steeds zó heerlijk zijn? Hoe kon ik me zó vol, zó compleet, zó levend voelen? Alsof ik opnieuw geboren werd. In hun handen. In hun climax.
Mijn handen gleden vanzelf omhoog. Vonden hun eikels, nat, glibberig, nog altijd trillend van naspanning. Ik pakte ze vast, bracht ze naar mijn mond, mijn tong gleed over de randen, mijn lippen sloten zich eromheen. Ik likte ze schoon — het sop, het zaad, het water. Alles wat ze me hadden gegeven. Alles wat er nog restte van hen. Ik wilde geen druppel verloren laten gaan. Alles was deel van dit moment. Van ons.
Ik zoog tot er niets meer kwam.
Tot hun adem weer kalm werd.
Tot hun lichamen eindelijk ontspanden.
Tot ik zeker wist dat ik écht álles van ze had gekregen.
En zelfs toen — zelfs toen — wilde ik niet dat het ophield.
Want wat ik proefde, wat ik voelde —
Daar was geen houden meer aan.
Niet voor hen.
Niet voor mij.
Niet voor dit.
Sefu deed een stap terug. Kwame een stap dichterbij. Zijn eikel nog gezwollen, zijn schacht krom van de weggeslopen spanning. Hij duwde zijn eikel op mijn tong, mijn mond in. Zijn handen in mijn haar. Zijn blik, bronstig, gericht op de mijne. Hij was nog niet klaar met me. Hij wist dat ik meer kon geven. Meer wílde geven.
"Frère, il faut que j’y aille. Assure-toi qu’elle soit encore là demain," hijgt Sefu. Zijn stem is hees, niet alleen van inspanning, maar van emotie. Kwame knikt. Wist het al. Voelt wat ik voel. Sefu zet de douche weer aan. Hij spoelt zijn pik af, methodisch, alsof ook dat deel uitmaakt van een ritueel. Kijkt tevreden neer op mij. Ziet hoe mijn mond nog steeds gevuld is met die lange, zwarte paal van Kwame. Beheerst, maar resoluut. Zijn pik wordt steeds harder, steeds rechter, alsof het mijn overgave zelf is die hem voedt. Ik zie spijt in de ogen van Sefu. Hij moet weg. Dat blijkt. Maar hij wil niet weg. Alles in zijn blik zegt het. Toch laat hij ons achter zodra hij echt schoon is. Alsof hij nog ergens moest wezen. Of juist nergens anders meer kon zijn dan hier, en dat hem dat beangstigde. Ik niet. Ik was precies waar ik wilde zijn. En Kwame wist dat ook. Dat zag hij. Dat voelde hij. En dat gebruikte hij.
Het was een appartement. Ergens in Brussel. Een wijk zonder postkaartcharme. Ik wist de straatnaam niet. Een gedeelte waar je misschien liever niet alleen loopt. En daar was ik. In die badkamer. Met marmer dat ooit wit moet zijn geweest. En spiegels die ouderwets bol stonden van damp. Ik was daar. Met hem. En ik was niet bang. Ik was nieuwsgierig. Wat hij wilde. Hoe ver we zouden gaan. Wat ik zou ontdekken in mezelf. Want ik had nergens het idee dat dit nu voorbij was. Integendeel. Het voelde als een begin. Een tweede begin. Iets wat nog niet eens zijn naam had gekregen.
Zijn grip op mijn hoofd werd zachter, maar nog steeds hield hij me vast. Zijn eikel drukte hij mijn mond in, opnieuw en opnieuw. Mijn lippen strak om zijn schacht daarachter. Ik voelde hoe hij me aanmoedigde om nog meer te nemen. Dieper. Langzamer. Het meeste zaad spoelde inmiddels van mijn gezicht. Maar ik proefde het nog steeds. Van beiden. In mijn mondhoeken. Achter op mijn tong. Aan mijn kin bleef een dikke, hardnekkige klodder hangen die pas verdween toen ik die wegveegde, precies op het moment dat ik opstond. Of beter: opgetrokken werd. Zijn hand onder mijn kin, zijn andere hand stevig in mijn haar. Beheerst, maar vastberaden. Zijn ogen zacht. Zijn lichaam hard.
Ik hoorde de deur dichtvallen verderop. Zeker alweer tien minuten geleden. Tien minuten die ik op de vloer had doorgebracht. Op mijn knieën. Op koude tegels. Maar ik voelde geen kou. Alleen de hitte van zijn blik. Zijn adem. Zijn aanwezigheid. Tien minuten zuigend op de opdringerige eikel van Kwame. En ik zag zijn schacht opnieuw kaarsrecht worden. Zijn huid glanzend van water en zeep en iets anders — iets donkers, iets heiligs. Dat was wat ons greep. Die opwinding. Die lust voor elkaar. Niet uitgesproken. Geen gesprekken. Geen verwachtingen. Alleen handelingen. Alleen verlangen. Puur in daden en gevoel.
Het besef dat ik hem wilde — nu, straks, de hele nacht — maakte hem hard van verlangen. En mij? Mij maakte het nat. Zoveel natter dan de douche ooit zou kunnen. Ik voelde mijn dijen glijden tegen elkaar bij elke beweging. Zijn hand gleed langs mijn rug. Zijn lippen vonden opnieuw mijn hals. Mijn sleutelbeen. Mijn oorlel. En in het zachte stoomlicht van die badkamer in Brussel, voelde ik me geen bezoeker meer. Geen gast. Geen vrouw met twijfels. Geen verloofde met geheimen. Maar bezit. En tegelijk: heilig verklaard. Alsof mijn lichaam eindelijk begrepen werd. Niet als instrument. Niet als object. Maar als altaar.
Ik laat me voorover drukken. Eerst met mijn handen vlak tegen de muur, niet veel later ook met een wang. Met een kreun geef ik me over, laat ik me door hem in positie brengen. Zijn handen glijden stevig over mijn heupen en rug, grijpen verlangend naar mijn borsten, kneden mijn billen. Twee vingers — groter dan gemiddeld — glijden zonder moeite langs mijn schaamlippen naar binnen. Ik sta helemaal open. Kreun diep, zwaar. Ik weet wat er gaat volgen.
Wanneer hij zijn handen weer op mijn heupen legt en ik geen kant meer op kan, is het wachten op die eikel. De eikel waar ik net nog mijn best op had gedaan om hem weer keihard te krijgen. Zodat ik hem kon ontvangen met mijn zachte, gretige schaamlippen. En als ik hem dan voel, open ik instinctief mijn mond. Ik knijp mijn ogen dicht. Mijn wang drukt nog harder tegen de koude wand als hij hem naar binnen probeert te dringen. Toch voel ik even weerstand — want hij is groot. Groter dan ik ooit gewend was. Maar zodra zijn eikel binnen is, is er geen houden meer aan.
Mijn hele lichaam beweegt met hem mee, in het ritme dat hij bepaalt. Het is nog even stroef, maar mijn eigen geil verspreidt zich al snel langs zijn paal. Gemengd met zijn voorvocht — en misschien nog wat zaad van eerder. De douche klettert onophoudelijk, maar mijn poes sopt luider dan het water valt. Ik zet me schrap tegen de muur, laat hem dieper doordringen. Hij wrijft elke centimeter van zijn lengte in me, hemels. Hij zucht, kreunt, proest en steunt. Maar zijn concentratie is voelbaar. Hij gaat niet snel komen. Dat weet ik zeker.
Ik zet me steviger af. Ik geniet. Hij zoekt zijn ritme. Dan weer wat dieper, dan weer wat langzamer. Maar elke stoot ontvang ik met een extatische kreun. Ik smeek erom. Minuten verstrijken zo, zweet gemengd met douchewater. Zijn grip verstevigt plots, alsof hij zichzelf in toom moet houden. Hij houdt zijn eikel dan langer in mij. En ik voel hoe mijn bekken zich spant, hoe mijn schaamlippen zich strak sluiten om zijn schacht. Het is een hemels gevoel.
Het warme water blijft op mijn rug vallen, maar als ik omkijk, zie ik zijn donkere gelaat. Die zwarte handen op mijn heupen. Zijn woeste gezicht vol focus en begeerte. De manier waarop hij zijn heupen beweegt — zo volledig, zo doordacht — tot hij bijna helemaal in mij glijdt. Ik tril. Ik kan amper blijven staan. Het is een trance. Geen wilde beestachtigheid, maar pure overgave aan genot. Elke stoot stuurt een ongekende stroom van sensatie door mij heen.
Ik blijf kijken. Zie hoe hij zich inspant om mij dit te geven. En ik voel hoe ik mezelf verlies. "Harder..." fluister ik, bijna smekend. Hij kijkt op, verrast even — maar dan grijnst hij. Hij buigt zich over me heen. Zijn eikel glijdt nog dieper. Mijn lichaam vouwt zich langzaam tot ik bijna plat tegen de muur sta. Hij vangt het douchwater op met zijn rug. De koude tegels drukken tegen mijn borsten en buik. Zijn handen komen naast mijn gezicht. En dan begint hij te stoten.
Zijn heupen slaan hard tegen mijn billen. Niet snel, maar diep en krachtig. Mokerslagen. Mijn ogen rollen naar achteren. Hij gromt bij mijn oor. Ik hoor zijn lippen smakken. Hij kijkt naar me. Maar ik kan niet terugkijken. Mijn handen vinden zijn polsen — ik moet me ergens aan vasthouden. Mijn mond wijd open. Geen geluid. Maar wijder open kan niet. Mijn lichaam trilt. Van extase. Na elke stoot. En ook al tussen elke stoot. En elke nieuwe stoot die volgt, maakt het alleen maar erger. Heftiger. Mijn knijpen in zijn armen wordt krampachtig. Ik sta op mijn tenen. Voel zijn ballen met een vertraging tegen mijn dijen slaan. Zijn hele lengte in mij.
Die eikel — die blijft drukken, daar waar het telt. Het orgasme dat ik voel houdt maar niet op. Het bouwt zich op tot iets wat ik niet langer kan dragen. Totdat ik moet smeken. Smeken dat hij stopt. Terwijl ik dat niet wil. Maar ik kan niet meer. Mijn benen geven bijna op. Mijn grip verslapt. Mijn ogen sluiten zich. Mijn mond blijft open. Mijn lichaam beeft. Zijn lul nog steeds in me — hard, trots, ongenaakbaar. En ik kan niet eens meer vallen...
De douche lijkt langzaam stiller te worden. Of is het mijn waarneming die verandert? Mijn huid tintelt. Mijn binnenste siddert na. Zijn ademhaling hoor ik vlak bij mijn oor, zwaar en tevreden. Ik voel zijn hartslag kloppen in zijn lul. In mij. En ik weet: dit was geen climax — dit was een initiatie. Wat volgt, is aan hen. En aan mij. En ik wil alles.
Ik heb het amper door. Ik ben er niet meer bij. Mijn ogen kan ik amper openhouden. Maar hij draait me om. Hij vangt me op. Hij tilt me op. Als ik de kou nu op mijn rug voel, schieten mijn ogen open. Hij kijkt me recht aan. Gromt en grijnst. Ik sla automatisch mijn benen om zijn heupen heen. Die beweegt hij naar achteren. Zijn hand helpt. Totdat zijn eikel weer mijn schaamlippen trotseert. Compleet opgerekt. En met een zucht ontvang ik hem weer. Een lange, piepende zucht.
Hij lijkt me even los te laten. Zodat ik vanzelf over hem heen zak. Mijn lichaam veert op. Ik kijk hem aan. Mijn ogen vallen weer dicht. Ik begin te lachen. Alsof ik dronken ben. High van de extase. Zijn handen vinden mijn heupen. Strelend. Glijden omhoog naar m'n borsten terwijl hij me gewoon op z'n lul laat zitten. Gespiest. Zijn eikel zo diep. Hij laat de ruimte. Ik zie het allemaal. Voel zijn handen naar mijn borsten grijpen en hij kneedt ze met gevoel. Ik kan mijn hoofd alleen laten hangen. Tegen zijn schouder. Ook als hij m'n heupen weer vindt, me steviger vastpakt. Me iets optilt, zodat hij met zijn ritme weer in me kan glijden. Weer zo diep. Langzame stoten, maar zo diep. Glijdend over die hele lengte. En ik kreun lang, hard en schor met elke beweging die hij maakt.
Ik kan niet meer. Maar ik wil alleen maar meer. Meer, meer, meer... En hij ook. Dus dat komt goed uit. Ik voel zijn adem. Briesend. Hij kijkt naar me. Steeds als ik even m'n ogen open, even de kracht vindt om op te kijken, zie ik hem naar me kijken. Liefkozend. En begeert. Dominant. Ik ben overgeleverd aan zijn kracht. En voel het in elke stoot. Mijn handen houden zich vast aan zijn gespierde rug. Elke vezel voel ik mee bewegen. En ik verlies het helemaal. Mijn lijf wordt slap. Ik kan niks meer. Ik ben leeg. Of eigenlijk: vol. Te vol. Tot de rand gevuld. Tot overgave aan toe.
Totdat hij zijn handen van mijn heupen naar m'n rug laat glijden. Naar m'n schouders. Me echt in de houdgreep neemt. Zijn lichaam tegen het mijne aan nu. Hij stoot steviger. Zijn halen langer. Zijn gebries wilder. In m'n hals. Een hand grijpt naar m'n haar. Trekt eraan met beheersing. Maar daar beneden verliest hij de beheersing. Ik voel geen kou meer. Alleen zijn hitte. Dik en hard. Glijdend en wrijvend. Elke tien seconden pakt hij me steviger vast. Ik kan niks. Alleen trillen van genot. Kreunen van ongeloof. Elke tien seconden neemt hij me harder. Mijn benen volledig gespreid om zijn heupen, zijn pik volledig verdwenen in mij. Diepe overgave. Tot in het merg.
Voor ik het doorheb, houdt hij hem daar. En alhoewel hij al zo diep als mogelijk in mij zit, probeert hij hem verder omhoog te duwen. Ik beweeg dan ook omhoog. Voel zijn lichaam trillen. Een brul en een kreun slaat hij plots uit. En dan voel ik hem spuiten. Alweer. Zo diep in mij dat ik denk dat het eigenlijk niet mogelijk is. Zijn hete zaad jeukt aan alle kanten, en nog steeds blijft hij zich in mij duwen. Twee keer trekt hij zich kort terug, om weer naar binnen te drukken, mij nog voller te spuiten dan ik al ben...
Totdat ook zijn lichaam verslapt. Hij blijft overeind staan, leunend tegen de douchewand die het bijna begeven had. Zijn lul glijdt eindelijk uit me, halfslap, maar nog even lang. En ik glij langs zijn lichaam naar beneden, voel zijn zaad uit me stromen, zie mijn eigen geil als wit goedje op zijn zwarte leeggemolken lul... Ik laat mijn hoofd boven zijn knie rusten. Zijn eikel hangt naast me.
"Allemachtig..." kan ik net fluisteren.
Hij zegt niks. Hijgt op me neer. Zijn ogen groot en donker. Hard. Ongeloof. En daar zat ik dan. Of stond hij dan. Of hing ik daar tussenin. Was dit dan de conclusie? De climax? Of gewoon een pauze? In ieder geval konden we opnieuw douchen.
Hij ging naast me zitten, arm om me heen, knieën opgetrokken, z'n hoofd tegen het mijne, en het douchewater wat rustig en warm bleef vallen. Zaten we dan... Als uitgebluste dieren. Als tempeldienaars na een offerritueel. De stoom was onze rook, de druppels ons zweet, onze ademhaling het enige wat nog overbleef.
Alles tintelde. Alles brandde nog na. En alles was goed.
Na het douchen, wanneer het warme water eindelijk is gestopt en de damp langzaam verdwijnt, verlaten we samen de badkamer. Een halfuur is voorbijgegaan — misschien langer — maar het lijkt alsof de tijd zich heeft opgerold tot een zachte cocon van hitte, huid en adem. Mijn lijf is droog, mijn huid schoon, mijn haren klam, maar van binnen voel ik alles nog nat: het kloppen van zijn zaad, de nasleep van zijn kracht, de echo van wat er zich daarnet diep in mij heeft uitgespeeld. Kwame heeft een dik, zacht gewaad voor me gepakt, wit als een hoteljas, geurend naar wasmiddel, misschien met een vleugje van hem. Ik sla het om me heen, voel de stof zwaar langs mijn schouders en dijen glijden. Ik weet niet waar ik moet zijn, ik weet niet eens of ik iets moet zeggen, maar vanzelf lopen we samen de gang door, naar de slaapkamer van Sefu.
Heel even schiet het door mijn hoofd — wat als Sefu er nog was geweest? Wat als hij, na Kwame, aan de beurt was geweest? Zou ik dat wel aankunnen, meer van hen, na alles wat ik zojuist al heb doorstaan en ondergaan? Het antwoord blijft ergens in de ruimte zweven, want zelfs nu nog, na alles, voel ik geen angst, alleen nieuwsgierigheid, verlangen, een soort machteloze overgave aan de mogelijkheid dat het elke keer nóg intenser kan worden, nóg ruwer, nóg dieper.
De slaapkamer is allesbehalve neutraal. Het is de kamer waar het waarschijnlijk hoort te gebeuren, waar lakens verschoven worden en lichamen samenvloeien tot nieuwe verhalen. Maar ik weet nu al: hier is geen vaste plek, geen voorspelbaarheid. Hier kan alles, overal. Elk meubel, elke muur, elk stukje vloer heeft het potentieel om herinnering te worden, om door mijn huid te trekken, om zich te laten doordrenken door ons. Ik stel me even voor hoe ik me tegen elke kast, elk nachtkastje zou kunnen laten duwen, hoe ik me tegen het raam zou laten optillen, hoe mijn lijf zich zou openen voor alles wat mogelijk is. Maar nu is er alleen het bed. Groot, rond, uitnodigend als een eiland in een zee van verlangen. Ik val neer, lach zachtjes — misschien omdat het idee van zo’n bed alleen al een soort komisch genoegen geeft, maar ook omdat ik voel dat zelfs over dit detail is nagedacht. Hier heeft iemand zich voorgesteld hoe lichamen, rond en vloeiend, in elkaar zouden moeten passen, zonder hoeken, zonder grenzen.
Kwame draagt niets meer. Zijn huid glanst donker tegen het lichte laken, alleen nog een witte handdoek losjes gedrapeerd over zijn brede, gespierde schouders. Hij loopt wat rond in de kamer, lijkt zijn tijd te nemen, alles rustig en beheerst. Af en toe kijkt hij naar mij, met die blik van tevredenheid, van rust, van trots misschien zelfs. Ik lig languit op het bed, uitgeput en tegelijk wakkerder dan ooit. Mijn ogen glijden langs zijn lichaam. Mijn blik blijft hangen bij zijn piempel, nu eindelijk slap — eindelijk tot rust gekomen, maar nog steeds indrukwekkend groot, groter dan menig stijve die ik ooit heb gezien. Het is een beeld dat blijft prikkelen, zelfs nu het vuur even geluwd lijkt.
Kwame dooft het grote licht, laat alleen een klein, zacht lampje aan. Het werpt gouden schaduwen over onze huid, tekent de contouren van zijn spieren, van mijn borsten onder het gewaad. Dan komt hij naast me liggen, tegen me aan, zijn lichaam zwaar en vertrouwd. Ik draai me naar hem toe, nestel mijn gezicht in de holte van zijn nek, snuif zijn geur op: zweet, huid, een vleugje aftershave. Zijn handen glijden onder het gewaad door, vinden mijn schouders, trekken de stof losser zodat ik hem beter kan voelen, zodat hij mij weer kan ontdekken.
We kijken elkaar aan, ik gniffel, een ondeugend, slaperig lachje dat uit mijn keel komt. Maar zijn handen blijven niet stil. Ze glijden verder naar beneden, vinden mijn borsten, kneden ze met zachte, stevige druk, alsof hij zeker wil weten dat ze nog steeds voor hem zijn, nog steeds in zijn handen passen. Ik kreun zachtjes, verrast door de golf van verlangen die direct weer door me heen spoelt, alsof het nooit gestopt is. ''You are too sexy…'' lispelt hij, zijn stem schor en warm. Mijn hoofd rust nu op zijn arm, zijn hand buigt zich om mijn schouder, vult zich opnieuw met een borst. Hij legt me weer open, spreidt mijn benen behoedzaam, respectvol maar beslist. Zijn andere hand glijdt zachtjes over mijn schaamlippen, liefkozend, teder, alsof het voorspel weer van voren af aan begint. Was het ooit gestopt?
Mijn hand vindt zijn knie, zijn dij, volgt het pad omhoog naar zijn schaamstreek, waar zijn lul zacht, maar nog steeds imposant, tegen mijn vingers ligt. Ik trek de voorhuid langzaam over zijn eikel, voel hem groeien in mijn hand — langzaam eerst, dan sneller. Hij kijkt me aan, zijn ogen glimlachen. En het duurt niet lang, of hij is weer keihard. Of ja, wat is lang? Alles is relatief geworden in deze kamer, in deze nacht.
Zijn vingertoppen cirkelen over mijn clitoris, tasten mijn lippen af, duwen voorzichtig in mij. Mijn lichaam reageert zonder nadenken, mijn heupen kantelen omhoog, mijn adem stokt. Hij vingert me langzaam, uitgebreid, als een kunstenaar die een meesterwerk afmaakt, geduldig en precies. Hij zit dus ook in de kunst. Ik voel het orgasme zich opbouwen, begin te trillen, te huilen bijna, en dan spant alles zich samen — ik kom klaar op zijn vingers, op zijn hand, met een kracht die me doet sidderen tot in mijn kaken.
Dan buigt hij zich over me heen. ''Again?'' vraag ik hem met grote, bijna smekende ogen, half verbaasd dat mijn lichaam dit opnieuw wil, opnieuw aankan. En het zijne. Hij grijnst breed. ''Just need to be sure,'' zegt hij, zacht maar overtuigd. En voor ik het weet, neemt hij me opnieuw. Hij neemt me zoals alleen hij dat kan — diep, langzaam, met eindeloze beheersing. Op mijn rug eerst, dan op mijn buik, mijn billen hoog. Ik voel elke centimeter, elke stoot, elke golf die hij veroorzaakt, en ik kom keer op keer, laat me vullen, laat me uitdagen, laat me meeslepen in het ritme dat alleen hij bepaalt. De uren verstrijken in een waas van hitsige, zinderende bewegingen, tot hij, na wat een eeuwigheid lijkt, eindelijk stopt. Zijn lichaam trilt, is verkrampd van inspanning en genot.
Bezweet, uitgeput, maar intens voldaan lig ik op het bed. Hij zegt niets — hoeft niets te zeggen. Alles zit al in zijn blik, in zijn aanraking. En als hij dan op zijn rug gaat liggen, raap ik alles wat ik nog aan energie heb bij elkaar, kruip tussen zijn benen en neem hem in mijn mond. Met al het geduld dat nog in mij leeft, begin ik hem te pijpen, langzaam, aanbiddend, alsof dit het laatste gebaar van de nacht moet zijn. En zo blijven we liggen, in een eindeloze cirkel van geven en ontvangen, tot de eerste lichtstralen zich door de gordijnen persen en ik boven op hem getrokken word, zijn handen op mijn borsten, mijn heupen wiegend, onze lichamen samen schokkend in een laatste, verlossend orgasme.
Dit is de nacht waarin alles mogelijk was — waarin ik mezelf opnieuw vond, verloor, en weer vond — steeds weer, in zijn armen, op zijn schoot, onder zijn handen, op zijn lippen. Een nacht die blijft hangen in mijn lijf als een zoete, zoute herinnering — en waarvan ik nu al weet dat ik hem nooit meer vergeet.
Misschien slaap ik net een uurtje, hooguit twee. Maar het lijkt alsof ik geen slaap nodig heb; mijn lichaam vindt vanzelf zijn rust, gloeit na onder het dunne laken, de geur van huid en liefde nog om me heen. Kwame ligt naast me. Zijn ademhaling vertraagt, zijn ogen vallen eerder dicht dan de mijne. Daar lig ik dan: onder vreemde lakens, in een kamer die niet van mij is, in een stad die me tot gisteravond nog onbekend was, met een man die ik pas net écht heb leren kennen. Alles aan deze situatie is op papier onmogelijk, verboden, misschien zelfs onverstandig. Maar ik voel geen spijt, geen angst, alleen een diepe, donkere tevredenheid. Het avontuur waar ik in een onbezonnen moment voor koos, is niet gebleven bij één keer, niet bij één nacht. Waar het ooit bedoeld was als een laatste, rebelse zucht — een sprong in het diepe voor ik me voorgoed zou settelen — is het nu iets wat ik nooit meer achter me kan laten. Iets wat in me is blijven hangen, als een geur die niet meer wegtrekt.
De ochtend breekt langzaam aan, het licht is koel en stil, de kamer gevuld met een onbestemde spanning. Rond een uur of acht hoor ik de voordeur beneden opengaan. Mijn hart slaat een slag over. Sefu. En hij is niet alleen. Het geroezemoes van stemmen bereikt me vaag, doorsneden door een lachsalvo, gefluister in het Frans, nog een stem — en nóg één. Ik spitst mijn oren, probeer me te oriënteren, voel hoe het onbekende zich om me heen sluit als een laken dat te klein is voor het bed. Stoelen schuiven, koffie wordt gezet, het geluid van lepeltjes in kopjes. Naast me draait Kwame zich nog een keer loom om, zijn gezicht begraven in het kussen. Mijn kleren? Die liggen verspreid in de woonkamer, de stille getuigen van wat vannacht is gebeurd.
Een halfuur gaat voorbij waarin ik alleen maar lig te luisteren, schuilend onder het laken, nerveus en half opgewonden tegelijk. Dan ineens klinkt mijn naam, vreemd uitgesproken: ''Kristen?'' — hij bedoelt Kirsten, maar het maakt niet uit. Sefu’s silhouet verschijnt in de deuropening van de slaapkamer, de kamer waarin ik lig met een andere man dan hij. Hij kijkt niet eens vreemd op, glimlacht, zijn ogen warm en ondeugend. Ik trek het laken nog iets hoger, de schaamte brandend in mijn wangen. Toch is hij alleen maar vriendelijk. In zijn hand houdt hij mijn telefoon omhoog, die trilt en licht geeft. “Your phone,” zegt hij, en werpt hem moeiteloos naar het bed. Ik kijk naar het scherm — de naam die verschijnt, is die van mijn ex. Of eigenlijk: van de man die dat deze nacht is geworden. Twaalf keer heeft hij al gebeld sinds gisteravond. De waarheid dringt zich aan me op, rauw en onafwendbaar.
Sefu blijft staan, grijnst, een glinstering in zijn ogen. ''Pick it up,'' zegt hij langzaam, zonder dwang, maar met een ondertoon die me geen ruimte laat. Ik aarzel geen seconde, neem op, mijn stem trilt. ''Hey, schat.'' Zo nerveus klinkt het dat het onmogelijk te missen is. Aan de andere kant klinkt zijn stem — bezorgd, liefdevol, nietsvermoedend. “Wie is dat?” vraagt hij, achterdochtig nu. “Sorry, ben bij een... tentoonstelling,” zeg ik haastig, gooi er wat extra zenuwen tegenaan. “Mag niet bellen,” voeg ik eraan toe, in de hoop snel te kunnen ophangen. Maar hij geeft niet op. “Nee, wacht. Waar was je? Ik heb je de hele tijd geprobeerd te bellen. Ben je oké?” Zijn stem is doordrongen van zorgen. Ik voel me een slecht mens. Vooral als Kwame zich omhoog drukt, naast me komt zitten — naakt, groot, zijn pik zwaar slap tussen zijn benen hangend, maar toch imposant.
''Who is it?'' vraagt Kwame droogjes, zijn hand al op mijn schouder. Ik sus hem snel. “Her boyfriend,” antwoordt Sefu, grijnzend. “Nah, not anymore. Give it to me,” zegt Kwame met een knik naar de telefoon, maar ik schud mijn hoofd, houd hem stevig tegen mijn oor. Aan de andere kant blijft mijn ex vragen, wantrouwig nu. ''Wie is dat?'' herhaalt hij. “Sorry, ik moet gaan…” probeer ik, nog nerveuzer. Maar Kwame pakt me vast, trekt het laken van me af, zijn hand stevig op mijn hoofd, de ander om zijn lul die hij langzaam naar mijn mond stuurt. “Time to choose,” fluistert hij, maar het is geen vraag meer. Het is een vanzelfsprekendheid. Mijn keuze is al gemaakt. Ik protesteer niet. Ik voel nog het geluid van mijn ex in mijn oor, maar ik laat alles los, open mijn lippen en neem Kwame in mijn mond, zelfs als hij nog niet hard is.
Het is een moment van ultieme overgave. Ik sluit mijn ogen, sluit mijn oren, laat de telefoon uit mijn hand vallen op het bed, terwijl ik me helemaal richt op wat hier, nu, telt. Het contrast tussen zijn zware, donkere lul in mijn mond en de stem van mijn ex die op de achtergrond nog roept, raakt me dieper dan ik verwacht had. Maar ik geef me eraan over. Ik zuig. Ik kreun. Ik voel alles loslaten. In de hoek van mijn oog zie ik Sefu dichterbij komen, zie hoe hij de telefoon oppakt en naar mij kijkt. “You want to see?” vraagt hij zacht, bijna terloops, terwijl hij met mijn ex lijkt te gaan praten — of eigenlijk: hem laat luisteren, laat kijken. Het is geen gesprek. Het is een afsluiting. Een executie van wat was. Hij begint te filmen, en ik laat alles gebeuren. Ik laat me filmen, laat me nemen, laat alles achter me. De schaamte verdwijnt, het verlangen wint. Hier ben ik. Hier kies ik. Hier word ik opnieuw mezelf.
Het ging snel. Misschien wel te snel. Maar er was geen twijfel meer mogelijk: ik had gekozen, en alles wat daarna kwam, voltrok zich in een roes van instinct en overgave. Terwijl ik op Kwame zoog, voelde ik de wereld om me heen verdwijnen tot alleen nog het warme, pulserende gewicht in mijn mond overbleef, de geur van huid, het strelende geluid van hun stemmen — alles versmolt tot een waas. Mijn ogen hield ik dicht, wetend dat Sefu me ondertussen bleef filmen, met die eigenaardige grijns op zijn gezicht die tegelijk geruststellend en uitdagend was. Alsof hij me, zelfs met de camera op mijn gezicht, alleen maar dieper in mezelf liet afdalen.
En toen, ineens, hoorde ik zijn stem, niet gericht op mij of op Kwame, maar op de kamer, op de anderen. Er werd geroepen — en nog voordat ik kon reageren, hoorde ik stemmen, voetstappen, het schuiven van stoelen, en voelde ik hoe de energie in de kamer veranderde. Ik opende mijn ogen net op het moment dat drie mannen de slaapkamer binnen kwamen. Donker, duidelijk Afrikaans — hetzelfde soort mannen waar ik de nacht mee had doorgebracht, maar ook weer anders, met hun eigen gezichten, hun eigen stijl, hun eigen aanwezigheid. Het was een soort oerkracht die ze meebrachten, een aura die niet te beschrijven valt maar die alles aanraakt wat in de ruimte is. Ze spraken met elkaar in dialect, klanken die me ontgingen, gefluisterde woorden die voor mij even gesloten bleven als hun gedachten, maar waarvan ik de toon begreep: uitgelaten, opgewonden, vol verwachting.
En ik? Ik voelde geen angst, geen schaamte, zelfs geen twijfel. Slechts een opwellende nieuwsgierigheid, een dorst naar meer die ik niet kon verklaren. Ze hielden hun kleren grotendeels aan, maar hun broeken waren open, hun pikken blootgelegd — glanzend, donker, dik, onmiskenbaar mannelijk en groot. Stereotypen? Misschien. Maar het was niet alleen hun kleur of omvang die me opwond. Het was datzelfde extra, die kalme, onbetwiste kracht die Sefu en Kwame ook hadden. Een vanzelfsprekendheid van aanwezigheid, van weten wat ze willen en wat ze komen halen. Ik voelde me op dat moment net zozeer gekozen als kiesbaar.
Ik weet nog precies hoe ik wisselde: het ene moment had ik Kwame’s paal in mijn mond, het volgende moment liet ik Sefu toe, en daarna de mannen die ik nog niet kende. Steeds weer draaide ik vanzelf mijn gezicht naar een nieuwe pik die voor mijn lippen werd gehouden, liet hem toe, proefde hem, zoog hem diep naar binnen of liet hem rustig over mijn tong glijden. Soms duwden ze zichzelf iets dieper, soms hielden ze zich in. Intussen werden mijn borsten gekneed door handen die ik niet kon thuisbrengen, omdat mijn blik werd gevangen door de overvloed aan huid en bewegingen in mijn gezicht. Alles werd aangeraakt: mijn wangen, mijn kin, mijn haar, mijn mond. Een van hen trok zich af terwijl ik een ander in mijn mond hield; een derde masseerde mijn tepels tussen zijn vingers, kneep zacht, alsof ook hij recht had op een deel van mijn aandacht.
Was dit een gangbang? Nee, het bleef bij pijpen, bij een blowbang — en hoe vreemd dat ook klinkt, ik was er dol op. Ik genoot van het ritme, van het tempo, van het gemak waarmee ik telkens weer iemand anders kon verwelkomen, van de trots die ik voelde als ik zag hoe hard ze voor me werden, hoe hun ademhaling versnelde en hun spieren zich aanspanden terwijl ze zich aan mij overgaven. Minuten werden kwartieren. Ik voelde mijn mond moe worden, maar bleef doorgaan. Want ik wilde hen allemaal. Ik wilde hen laten zien wie ik was, wat ik kon, wat ik wilde — dat ik het waard was, dat ik hoorde bij hun wereld.
Sefu bleef filmen. Ik zag zijn ogen achter het scherm, de goedkeurende blik. Later hoorde ik dat niemand live meekeek, dat dit moment van mij en hen bleef. Maar iedereen in de kamer wist dat ik was doorgegaan, dat ik, zelfs na die nacht, met een honger en een overgave doorging die niemand had verwacht. Het was niet zomaar overgave; het was een statement, een bevestiging, een extase die ik nergens anders had gevonden.
De climax kwam snel. Ze trokken zich af, namen mijn mond, hun handen in mijn haar, op mijn schouders, op mijn borsten. Sefu, die zich tussen mijn borsten nestelde, gleed met zijn pik tussen mijn huid, wreef over mijn tepels, kneedde ze samen terwijl hij zichzelf ontlaadde. Het sperma kwam in golven, vulde mijn mond, spatte op mijn wangen, mijn kin, mijn voorhoofd. Het maakte mijn haar opnieuw nat, deed me giechelen van pure opwinding en verwondering. De rest volgde. In m'n mond, of daarbuiten. Het maakte me niet uit.
Was ik beschaamd? Nooit. Was ik bang? Geen seconde. Ik voelde alleen maar een gloeiende trots, een dierlijke honger die nog niet gestild was. Mijn ogen keken naar hen op — smekend, hongerig, vragend om meer. Maar ze gaven me niet meer. Niet nu. Misschien straks. Misschien morgen. Maar voor nu… was ik volledig, volledig van hen, en hadden zij alles van mij.
Enigszins op mijn hoede, en toch stiekem nog nagloeiend van alles wat zich had afgespeeld, verliet ik de kamer. In mijn hoofd draaiden beelden en gedachten door elkaar: het rauwe van de nacht, het tedere van hun handen, de machtige overgave aan dat wat niemand in mijn leven ooit mocht weten – niet mijn familie, niet mijn vrienden, niet de collega’s waarmee ik straks weer moest ontbijten alsof er niets was gebeurd. Met misschien toch een vleugje schaamte, omdat ik ergens voelde hoe groot de afstand was tussen deze verborgen wereld en het daglicht waarin ik nu weer moest stappen, liep ik de badkamer in. Mijn lichaam was moe, plakkerig, gevoelig tot in het diepst van mijn vezels. Toen ik in de spiegel keek, zag ik mezelf zoals ik nog nooit naar mezelf had gekeken: mijn wangen rood, mijn lippen gezwollen, mijn haren wild, met de resten van hun zaad nog zichtbaar, stijf en wit op mijn huid, alsof het een herinnering was die zich niet zomaar liet wegspoelen.
Ik draaide de douche open. Heet water spoelde over me heen, maar in plaats van de schaamte weg te nemen, versterkte het alles wat ik voelde. Mijn vingers gleden langs mijn dijen, mijn buik, tussen mijn benen. Heel even, kort, vingerde ik mezelf, mijn ogen dicht, denkend aan hoe het geweest was met hen, met hun handen, hun pikken, hun zweet, hun stemmen. Het verlangen keerde als een golf terug – de wens dat ze alle vijf tegelijk bij me zouden komen, in me zouden spuiten, me opnieuw en opnieuw zouden vullen tot ik niets meer was dan een nat, trillend vat vol extase. Maar ik maakte het niet af. Niet nu. De leegte die volgde was geen teleurstelling, maar een vreemde vorm van acceptatie. Dit was nu van mij, dit bleef bij mij.
Terwijl ik mezelf afdroogde, klopte Kwame zachtjes op de deur. Hij kwam binnen, met mijn kleren in zijn handen, een nieuwe warmte in zijn blik. Hij kuste me, liet zijn tong kort over mijn lippen glijden, kneep speels in mijn bil, en ik voelde mezelf alweer week worden, mijn knieën bijna zwak van verlangen. Maar ik moest me aankleden. Ik moest weer de wereld in, en het leek even alsof de echte wereld een verre planeet was waar ik niet meer bij hoorde. Ik trok het jurkje aan dat ik gisteren had gedragen. Pas nu zag ik hoe het zat: veel te gewillig, veel te kort, niet hoerig, nee, daar was het te elegant voor – maar ik wist dat ik met deze blik, deze gloed op mijn huid, deze roes in mijn ogen niet kon doen alsof ik een gewone vrouw was. En toch moest het. In deze buurt van Brussel viel ik op. Misschien te veel.
In de woonkamer lagen mijn hakken nog, netjes bij elkaar gezet. De andere drie mannen waren alweer vertrokken, alsof ze een droom waren geweest, schimmen in het ochtendlicht die mij alleen met Sefu en Kwame achterlieten. Sefu kwam naar me toe, glimlachte, overhandigde me zwijgend mijn ring. Maar ik kon hem niet aannemen. Mijn hand sloot zich niet om het koude metaal. Dit hoofdstuk was afgesloten. Ik had geen ring meer nodig om te weten wie ik was. De vrouw die ze vannacht hadden gezien – dát was nu mijn waarheid.
Met een opgewonden, opgejaagd gevoel liep ik door de straten naar het hotel. Mijn benen leken nog na te sidderen van alles wat er gebeurd was. Te laat kwam ik aan. Het ontbijtbuffet was al opgeruimd. Maar het kon me niets schelen. Eén lieve collega had mijn spullen aangenomen, de rest was al vertrokken naar de activiteit van de dag, waar ik nu veel te laat voor was. Niemand vroeg echt door, maar ik zag blikken. Ik voelde hun ogen op mijn outfit, op mijn gloed, op iets in mijn houding dat verried dat ik vannacht iets had meegemaakt wat buiten hun voorstellingsvermogen lag. En ik lachte alleen maar. Want ze hadden geen idee, en dat hoefden ze ook niet te hebben.
De rest van de dag ging ik als in een roes voorbij. Elk uur voelde ik mijn telefoon trillen. Een berichtje van Sefu. Een emoji van Kwame. Soms alleen hun namen, soms alleen een ‘thinking of you’, een foto, een suggestie. Elk uur dat ik niet bij hen was, verlangde ik terug naar hun handen, hun stemmen, hun geur. Het was een gemis dat zich niet liet negeren. Mijn werk deed ik op de automatische piloot. Mijn lijf voelde loom, voldaan, mijn hoofd was leeg en vol tegelijk, een doolhof van herinneringen en plannen voor wat misschien nog zou kunnen komen.
En dan, thuis. Naar hem. Naar de man die nog dacht dat ik de vrouw was die hem trouw zou zijn, die voor hem zou kiezen. Ik probeerde het niet mooier te maken dan het was. Ik vertelde de waarheid. Dat ik vreemd was gegaan. Dat het niet eenmalig was gebleven. Dat het niet zomaar een slippertje was. Dat ik, op een manier die ik zelf niet eens helemaal begreep, had besloten dat ik niet meer bij hem kon blijven, omdat ik nu pas wist wat ik nodig had. Hij reageerde zoals ik misschien had verwacht: eerst boos, toen verdrietig, daarna ineens mild. “Een slippertje kan ik je vergeven,” zei hij. Maar dit was geen slippertje. Ik had gekozen. Voor mezelf. Voor meer.
Die avond nog pakte ik mijn spullen, reed ik naar mijn ouders. Daar, tussen de dozen op mijn oude zolderkamer, probeerde ik de gebeurtenissen van het afgelopen weekend te ordenen. Het ging te snel. De impact was te groot. Ik wist niet of ik in Brussel opnieuw moest beginnen, of dat ik juist ver weg moest blijven. Ik wist alleen dat niets ooit nog hetzelfde zou zijn. Hier bekeek ik voor het eerst het filmpje. Sefu had mij vastgelegd. Wie ik echt was. En het naar niemand gestuurd. Het stond op m'n telefoon. Dat kon ik ten zeerste waarderen. Ze waren eerlijk. Ze wilde geen misbruik maken van mijn zwakte voor hen. En om mezelf daar te zien liggen, was elke keer weer een feestje.
Pas veel later, weken later misschien, drong het tot me door: dit was niet het einde van een verhaal, maar het begin van een heel nieuw hoofdstuk. Een nieuw leven, met andere keuzes, andere verlangens, andere kansen. Het zou niet lang duren voordat ik mijn ouders vertelde dat ik weer naar Brussel moest. Voor mijn werk, ja, maar vooral omdat ik wist: daar wachtte iets op mij. Iets wat ik niet meer los wilde laten. En dit keer was het niet meer met collega’s, niet met oude vriendinnen of onschuldige voornemens. Dit keer was het omdat ik had geproefd van iets wat ik mezelf niet langer kon ontzeggen.
Want soms is één nacht, één keuze, genoeg om alles wat je dacht te weten voorgoed te veranderen.
-
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10


Bezoek ook eens mijn profiel pagina om meer over mij te weten te komen, een overzicht te zien van mijn verhalen of om een berichtje achter te laten! Ook kun je jezelf aanmelden om een mail te ontvangen als ik een nieuw verhaal heb geplaatst!
