Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Door: Leen
Datum: 02-10-2020 | Cijfer: 9.4 | Gelezen: 5274
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 61 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Hotel, Prostitutie, Romantiek,
And The Wind Cries Marie
7 januari 2015 - Bij Marie thuis, Parijs.

WOLF

Marie opent de deur van haar stulpje en kijkt me vluchtig aan, alsof ze mijn reactie probeert te peilen. "Groot is het niet," zegt ze zachtjes, bijna verontschuldigend. "Het is alles wat ik heb. Maar voor mij is dit het enige plekje waar ik mezelf kan zijn. Let niet op de rommel, ik ben hier geen bezoek gewoon." Ze houdt de deur verder open, een uitnodiging om binnen te komen. Ik stap naar binnen en laat mijn blik door haar studio glijden. Het is klein, kleiner dan ik had verwacht, en inderdaad chaotisch. De ruimte voelt benauwd, alsof de muren dichter bij elkaar staan dan nodig is. Toch is er iets intiems, iets levendigs aan deze plek, alsof het een verlengstuk van haar persoonlijkheid is.

Ik kijk om me heen. De kookplaat in de hoek ziet eruit alsof hij al dagen niet is gebruikt. Vetspatten en kruimels getuigen van haastig gekookte maaltijden of misschien gewoon verwaarloosde opruimklusjes. Het minikoelkastje ernaast bromt zachtjes, als een trouwe maar vermoeide metgezel in haar leven. Het keukengedeelte wordt nauwelijks afgebakend door een smal aanrecht met een enkele vuile kom erop. Het enige echte meubelstuk in de kamer is een versleten slaapbank. De stof ervan is grauw en de kussens zijn ingedeukt, alsof ze al jaren dienstdoen zonder vervanging. Naast de bank, op de grond, staat een oude stereo-installatie. Er liggen stapels cd’s omheen, sommige zonder hoesje, willekeurig verspreid alsof ze er achteloos neergegooid zijn.

Mijn ogen blijven hangen op het raam, of beter gezegd, wat er doorheen te zien is. Het glas is bewasemd door de vochtige lucht binnen, maar ik herken de contouren van het kerkhof. Een huivering trekt door me heen. Het houten tafeltje dat voor het raam staat, is verweerd, met krassen die jaren van gebruik verraden. Daarop staat een theekopje, halfleeg. Het porselein is gebarsten en er loopt een scheur van het oortje naar de bodem. Een donkere ring van thee siert het schoteltje, als een fossiel van een moment dat lang geleden voorbij is. Ernaast ligt een oud boek, met de kaft gesleten en de hoeken omgeslagen. Een gele, gevouwen brief fungeert als bladwijzer, half uit het boek gevallen. De pagina's zijn vergeeld en er staan aantekeningen in de marges, geschreven in een haast onleesbaar handschrift.

Tegen de muur aan de andere kant, staat een houten rekje, volgestouwd met boeken. De stapels zijn slordig, sommige scheefgezakt alsof ze elk moment kunnen omvallen. Een kaarsje, half opgebrand, staat op de rand van een plank, naast een schamel bundeltje schriftjes en pennen. Marie haar kleding ligt verspreid over de vloer: een paar truien, een shirt, een gescheurde spijkerbroek. Een grote, zwarte sporttas ligt in de hoek, opengeklapt, met een wirwar van kledingstukken erin gepropt. Het lijkt haar enige vorm van kleerkast te zijn, en de inhoud ervan straalt net zoveel wanorde uit als de rest van de kamer. De witgeverfde muren zijn sober, bijna kaal, op één uitzondering na. Aan de muur boven de slaapbank hangt een grote poster van Pulp Fiction. De kleuren zijn vervaagd, en de hoeken zijn gekreukt, maar het beeld van Uma Thurman met haar sigaret en boek blijft intrigerend. Het lijkt te passen bij Marie’s karakter: rebels, ongrijpbaar, misschien een beetje nostalgisch.

Marie pakt haar jas van de vloer en smijt hem achteloos in de hoek. "Ik weet het," zegt ze, terwijl ze een haarlok achter haar oor strijkt. "Het is een zootje, maar het is mijn zootje." Haar stem klinkt bijna uitdagend, alsof ze me uitdaagt om er iets van te zeggen.
Ik glimlach naar haar. "Het past bij je," zeg ik eerlijk. En dat is het ook. Dit kleine, rommelige studiootje is niet zomaar een woonplek. Het is een weerspiegeling van Marie: complex, levendig, chaotisch en vol verhalen die wachten om verteld te worden.

"Ik ga douchen," zegt Marie terwijl ze een haarlok achter haar oor strijkt en over haar schouder naar me kijkt. "Zet je even op de bank, maak het je gemakkelijk. Drank vind je in de koelkast. Doe alsof je thuis bent." Ze verdwijnt achter een gordijn dat haar badkamer scheidt van de rest van de studio. Het woord thuis blijft in mijn gedachten nazinderen. Thuis. Het klinkt zo eenvoudig, maar voor mij voelt het als iets onbereikbaars. Ik laat mezelf op de versleten slaapbank zakken, de veren piepen zachtjes onder mijn gewicht. Terwijl ik voor me uit staar, voel ik een bekende leegte omhoog kruipen, zoals een koud, ongrijpbaar mistgordijn. Voor de buitenwereld ben ik Wolf, de succesvolle zakenman die half Europa afreist om bij klanten grote contracten binnen te halen. Ik draag maatpakken, geef stevige handdrukken, en steek een dure sigaar op als een deal wordt beklonken. Maar dat is slechts een façade. De realiteit is een schim van wat ik ooit was. Het reizen is niets meer dan een vlucht. Een vlucht voor de kwelling die me na de dood van mijn vrouw Barbara nu al bijna twee jaar achtervolgt. Ik staar naar mijn handen, mijn vingers verstrengeld. Is dat de reden waarom ik hier ben? Waarom ik ben meegegaan met deze vreemde vrouw? Ik ken haar nauwelijks. Haar naam, haar glimlach en haar raadselachtige woorden zijn alles wat ik heb. Maar misschien is dat genoeg. Misschien is het alternatief – eenzaam naar mijn glas staren in de bar van mijn hotel – nóg ondraaglijker.

Ik sluit mijn ogen en laat mijn hoofd tegen de rugleuning zakken. In plaats van rust voel ik een golf van verdriet over me heen spoelen. De herinneringen aan Barbara zijn vlijmscherp, alsof ze me niet willen loslaten. Ik zie haar lach, hoor haar stem, voel de warmte van haar aanwezigheid. Maar het is allemaal weg. Mijn adem stokt en mijn borst voelt alsof er een zware steen op rust. Ik kan het niet meer. Ik spring overeind en begin heen en weer te ijsberen door de kleine ruimte. De rommel op de vloer dwingt me mijn passen te vertragen, alsof zelfs dat me wil tegenhouden.

Ik blijf voor het boekenrek staan. De boeken zijn gehavend, met ezelsoren en gescheurde ruggen, maar het lijken geen oude, verwaarloosde exemplaren. Nee, dit zijn boeken die gelezen, herlezen en gekoesterd worden, als een bron van troost. De boekenkast is een bonte verzameling van kennis en creativiteit. Filosofische werken liggen naast spannende historische romans, en fantasy-epossen naast biografieën van rebelse muzikanten. Een versleten biografie van Jim Morrison fungeert als middelpunt, omringd door krantenknipsels, foto's en aantekeningen. Het boek trekt onmiddellijk mijn interesse, want tussen de bladzijden bevinden zich talloze krantenknipsels. Sommige zijn zorgvuldig uitgesneden en ingeplakt, andere zijn losjes tussen de pagina's geschoven. De krantenknipsels betreffen een breed scala aan onderwerpen, van Morrison's optredens en interviews tot artikelen over de cultuur van de jaren zestig. Er zijn foto's van Morrison toegevoegd, zowel professioneel als amateuristisch, die een intiemere blik geven op zijn leven. Maar het zijn niet alleen de krantenknipsels die het boek zo bijzonder maken. Marie heeft ook aantekeningen gemaakt in de marges, gedichten geschreven op losse velletjes papier en zelfs kleine tekeningen gemaakt die haar interpretatie van Morrison's werk weergeven. Het boek is een levende, ademende entiteit, voortdurend in ontwikkeling. Fronsend bekijk ik alles. Het is duidelijk dat dit boek belangrijk is voor Marie, al begrijp ik niet waarom.

Ik leg het boek terug op de plank en laat mijn blik opnieuw door de ruimte gaan. Het volgende dat mijn aandacht trekt is de stereo-installatie naast de bank. Een verzameling slordig neergegooide cd’s ligt eromheen, een chaos die perfect aansluit bij de rest van de kamer. Ik hurk neer en begin door de stapel te graaien. Mijn vingers glijden over namen die herinneringen oproepen aan vervlogen tijden. Nirvana, Led Zeppelin, Metallica... En dan valt mijn oog op Iron Maiden. Zonder lang na te denken kies ik die cd, alsof ik de behoefte voel om iets luidruchtigs, iets rauws, iets levends te horen. Ik steek de cd in de speler en druk op play. Een paar tellen later vult de ruimte zich met de iconische gitaren en krachtige stem van Bruce Dickinson. Run to the hills, run for your life... schalt het door de kamer. De muziek voelt als een wake-up call, een schreeuw tegen de leegte die me achtervolgt. Run for your life, heb ik dat net niet moeten doen? Het voelt onwerkelijk, als in een droom. Ik zet het volume een tikkeltje harder, alsof ik daarmee mijn gedachten kan overstemmen. De ruwe energie van het nummer vult niet alleen de kamer, maar ook mij. Ik voel mijn hart sneller kloppen, niet door verdriet deze keer, maar door een haast ongecontroleerde adrenaline.

Achter me hoor ik het geluid van stromend water stoppen. Het gordijn beweegt, en Marie steekt haar hoofd om de hoek. Haar haren druipen en ze heeft een handdoek om haar lijf geslagen. Ze kijkt me verbaasd aan. "Iron Maiden?" vraagt ze met een scheve glimlach.
Ik kijk naar haar en haal mijn schouders op. "Ik had iets nodig," zeg ik, terwijl ik een halve glimlach probeer te forceren. "Iets om niet aan alles te denken."
Marie komt dichterbij, haar blote voeten maken nauwelijks geluid op de houten vloer. Ze kijkt me aan met diezelfde nieuwsgierige blik die ik eerder zag, alsof ze mijn ziel probeert te lezen. "Run for your life, hè?" zegt ze zachtjes, terwijl haar mondhoeken omhoog krullen. "Misschien doe je dat al te lang, Wolf."
Haar woorden raken me dieper dan ik wil toegeven. Maar voor nu zeg ik niets. Ik laat de muziek het werk doen, en in haar aanwezigheid voelt de leegte – al is het maar voor een moment – iets minder allesomvattend.
Marie komt rustig naast me zitten op de versleten slaapbank. Ze laat zich nonchalant achterover zakken, haar natte haren een beetje warrig over haar schouders. Haar hand rust zachtjes op mijn bil, een subtiele maar onmiskenbare aanraking die mijn aandacht meteen naar haar trekt.
"Wil je er niet over praten?" vraagt ze, haar stem warm en uitnodigend, maar met een ondertoon van voorzichtigheid.
Ik schud mijn hoofd. "Nee," antwoord ik kortaf. Mijn blik dwaalt af naar het raam. De lucht lijkt zwaarder dan normaal, alsof de gebeurtenissen van eerder ons nog steeds omringen. Marie is echter niet zo makkelijk af te leiden. Ze haalt diep adem, leunt iets naar voren, en vervolgt:
"Waar ik het wél over wil hebben, is wat er gebeurd is op het kerkhof."
Ik draai mijn hoofd en kijk haar strak aan. "De kus?" vraag ik, terwijl ik probeer te peilen wat er in haar gedachten omgaat. Haar ogen verraden niets; ze blijven mysterieus en onderzoekend.
"Niet alleen dat," zegt ze, terwijl ze haar hoofd een beetje schudt en een speelse glimlach laat zien. "Maar ook daarna. Het amulet dat je hebt meegenomen."
Bij het horen van die woorden verstijven mijn spieren. Ik voel instinctief naar mijn jaszak, waar het amulet nog steeds verborgen zit. Hij voelt zwaar, zwaarder dan hij in werkelijkheid zou moeten zijn. Het koude metaal lijkt bijna een eigen wil te hebben, alsof het pulseert met een onzichtbare kracht.

"Wat is er met dat ding?" vraag ik, terwijl ik mijn stem laag houd om mijn onrust te verbergen. "Het is gewoon een hanger. Een oud relikwie, niets meer." Mijn eigen woorden klinken niet overtuigend, zelfs niet in mijn eigen oren.
Marie zucht diep en kijkt me indringend aan. "Wolf, dat is geen 'gewoon' relikwie. Het amulet... Je had het daar moeten laten." Haar stem is vastberaden, maar er is ook een zweem van angst in te horen.
"Gevaarlijk?" vraag ik met een geforceerde grijns, terwijl ik probeer de spanning te breken. "Kom op, Marie. Het is gewoon een stuk metaal met een paar woorden erop."
"SATOR, AREPO, TENET, OPERA, ROTAS," somt ze langzaam op, terwijl ze naar me toe buigt. Haar stem klinkt bijna hypnotiserend, alsof ze een oude spreuk reciteert. "Het is een magisch kwadraat. Een van de oudste en meest mysterieuze symbolen die er bestaan. Dat ding staat bekend om zijn connecties met de dood... en met krachten waar je niets van begrijpt."
Ik voel een koude rilling over mijn rug lopen, alsof de lucht om ons heen plotseling ijziger wordt. "Hoe weet jij dit allemaal?" vraag ik met een mengeling van achterdocht en nieuwsgierigheid.
Marie kijkt weg en bijt kort op haar lip. "Ik weet meer dan je denkt, Wolf. Maar daar gaat het nu niet om. Het gaat erom dat je dat ding nooit had moeten aanraken. Vanaf het moment dat je het hebt opgepakt, zijn we verbonden met iets wat we niet kunnen zien, maar wat ons wel kan zien."

Ik slik moeizaam. Haar woorden doen iets met me, maar ik weiger toe te geven aan de angst die aan me knaagt. "Wat stel je dan voor?" vraag ik, mijn stem iets harder dan ik bedoelde. "Teruggaan en het terugleggen op dat graf? Net doen alsof er niets is gebeurd?"
Marie schudt langzaam haar hoofd. "Nee. Teruggaan is geen optie meer. De energie die je hebt losgemaakt, kan niet zomaar teruggestopt worden. Wat we wel kunnen doen, is proberen te begrijpen wat het wil... en hoe we het kunnen overleven."
"Overleven?" Mijn stem slaat over, en ik voel hoe mijn hartslag versnelt. "Waar heb je het in godsnaam over, Marie?"

Ze buigt zich naar me toe, haar hand nu stevig op mijn bovenbeen. Haar gezicht is zo dichtbij dat ik de geur van zeep en rook inadem. "Wolf," fluistert ze, haar stem laag en vol ernst, "dit is nog maar het begin. Wat je hebt meegenomen, zal ons blijven achtervolgen. Het amulet bindt niet alleen de levenden, maar ook de doden. Vanaf nu moeten we elke stap zorgvuldig zetten... anders worden we de volgende die hun naam op dat kerkhof achterlaten."
Ik voel mijn adem stokken en kijk haar met grote ogen aan. Haar woorden zijn zo concreet, zo zeker, dat ik me realiseer dat er geen ruimte is voor twijfel. Dit is geen spel. Het amulet dat in mijn jaszak rust, is meer dan een object – het is een last, een vloek die ons nu omringt.

Maar in plaats van de paniek toe te laten, voel ik iets anders in me groeien. Een mix van nieuwsgierigheid, wanhoop, en... vastberadenheid. "Oké," zeg ik uiteindelijk, terwijl ik haar hand van mijn been pak en stevig vasthoud. "Als dit echt zo serieus is als jij zegt, wat is dan de volgende stap?"
Marie kijkt me lang en intens aan, haar blik een mengeling van angst en vertrouwen. "De volgende stap," zegt ze zacht, "is om te begrijpen wat het amulet wil... voordat het ons helemaal opslokt."

“Maar laten we eerst een hapje eten, ik sterf van de honger.” Ik probeer de gespannen sfeer te verdrijven. “Ga je mee?”
Marie kijkt me onderzoekend aan, er schuilt een scherpheid in haar blik. "Eten?" zegt ze met een opgetrokken wenkbrauw. "Jij denkt op dit moment aan eten?"
Ik laat een korte, ongemakkelijke lach ontsnappen. "Het is niet omdat we vastzitten in een mysterieuze situatie dat mijn maag stopt met grommen."
Marie zucht, maar ook haar lippen krullen toch een beetje omhoog. Ze staat op van de bank en kijkt me aan. "Oké, prima. Jij hebt gelijk. Een beetje normaal doen kan geen kwaad. Secondje, ik kleed me even aan.”
En terwijl ze deze woorden uitspreekt, laat Marie haar handdoek vallen. Voor een fractie van een seconde lijkt de tijd stil te staan. Haar naaktheid is zowel ontwapenend als onwerkelijk. Mijn blik kan haar lichaam niet verlaten, hoezeer ik ook probeer. Mijn mond voelt kurkdroog, mijn ademhaling versnelt, en mijn hart bonkt als een wild beest tegen mijn ribben. Ik neem haar in me op, stuk voor stuk. Haar hals, rank en verfijnd, lijkt gemaakt om gekust te worden. Haar kleine, ronde borstjes trekken mijn aandacht met een mix van tederheid en verleiding, haar tepelpiercing glinstert uitdagend in het schemerlicht van de studio. Mijn blik dwaalt verder naar beneden, naar haar platte buik, waar haar huid zich soepel lijkt te strekken over haar fragiele frame. En dan zie ik het – de tattoo net boven haar venusheuvel. Een subtiele, sierlijke afbeelding van een bloem, alsof het een geheim symboliseert dat alleen voor haar bestemd is. Ze is klein en mager, ja, maar haar fragiele uitstraling contrasteert met een zekere ruwe kracht. Het is alsof ze een paradox belichaamt: stoer, maar tegelijkertijd kwetsbaar. Dat maakt haar alleen maar onweerstaanbaarder. Ik voel een intense golf van opwinding door me heen trekken, en mijn lichaam reageert onmiddellijk, bijna oncontroleerbaar.

Marie stapt langzaam dichterbij, haar voeten geruisloos over de vloer, totdat ze vlak voor me staat. Haar ogen ontmoeten de mijne, en ze glimmen van iets wat ik niet helemaal kan plaatsen – verlangen, uitdaging, misschien zelfs een vleugje speelsheid. Ze tilt haar hand op, haar vingers raken zachtjes mijn wang aan, en voordat ik iets kan zeggen of doen, drukt ze haar lippen op de mijne.
De kus is anders dan eerder op het kerkhof. Die was impulsief, rauw, geboren uit een moment van adrenaline. Deze is bedachtzaam, diep, doordrenkt met een gevoel van overgave. Haar lippen zijn zacht, warm, en haar geur vult mijn zintuigen – een mix van shampoo en iets puur eigens. Haar naakte lichaam tegen het mijne doet mijn huid tintelen van verlangen, en ik verlies mezelf in haar aanraking. Ik wil haar nog dichter tegen me aandrukken, haar volledig voelen, maar tegelijkertijd lijkt een deel van me bevroren, overrompeld door de intensiteit van het moment. Haar vingers glijden naar mijn nek, en ik voel hoe ze zich iets tegen me aan vleit, haar kleine, kwetsbare frame verrassend krachtig in de manier waarop ze me vasthoudt. Het voelt alsof de wereld buiten ons is verdwenen. Geen kerkhof, geen amulet, geen gillende menigte. Alleen zij en ik, hier en nu. En voor het eerst in lange tijd voel ik me volledig aanwezig in een moment, hoe surrealistisch het ook is.

Mijn hand glijdt instinctief door Marie's haren, zacht en delicaat, alsof ik bang ben dat ze zal verdwijnen als ik haar te stevig vastpak. Het moment voelt intiem, bijna etherisch, en terwijl ik haar diep in de ogen kijk, gebeurt er iets onverwachts. In plaats van Marie zie ik plots Barbara – haar zachte blik, haar warme glimlach, haar gezicht dat ik al zo lang mis. Het is zo levensecht dat mijn adem stokt en mijn hoofd begint te tollen. Mijn hele lijf staat in brand. Een onmogelijke mix van verlangen, verdriet, en verwarring overspoelt me. Het beeld van Barbara is als een pijnlijke droom die ik koste wat kost wil vasthouden, zelfs al weet ik dat het me verscheurt. Ik trek Marie dichter tegen me aan, mijn armen stevig om haar heen geslagen, en sluit mijn ogen in een wanhopige poging Barbara bij me te houden, al is het maar in mijn verbeelding. Het voelt alsof ik haar opnieuw in mijn armen heb, alsof ze terug is, heel even.

“Barbara,” fluister ik bijna onhoorbaar. Mijn stem breekt, en ik weet niet of Marie het heeft gehoord, maar ik hoor het zelf luid en duidelijk. De naam voelt als een splinter in mijn hart. “Ik laat je nooit meer gaan,” beloof ik. Het zijn woorden die uit mijn diepste verlangen voortkomen, maar ze zijn niet bedoeld voor Marie. Ze zijn voor Barbara, voor de vrouw die ik verloor, de vrouw die ik nog steeds liefheb en mis met elke vezel van mijn wezen. De wanhoop en het gemis die ik zo lang heb proberen te onderdrukken, barsten weer naar de oppervlakte als een onstuitbare vloedgolf.

Plotseling word ik me weer bewust van het heden, van de realiteit. De discrepantie tussen mijn herinneringen en wat er nu gebeurt, snijdt door me heen als een mes. Mijn ogen schieten open, en ik duw Marie abrupt van me af, alsof ik afstand moet creëren tussen mezelf en de emotionele chaos die ik zojuist heb losgelaten. Marie kijkt me aan, haar ogen groot en vragend, gevuld met een mengeling van verwarring, kwetsbaarheid, en misschien zelfs een beetje pijn. “Wat is er?” vraagt ze, haar stem zacht, maar doordrenkt van onzekerheid.

Ik open mijn mond om iets te zeggen, om uit te leggen wat er in me omgaat, maar de woorden blijven steken in mijn keel. Hoe kan ik haar uitleggen dat het niet haar kus was, niet haar aanraking, maar de schaduw van iemand anders die mijn hart in vuur en vlam zette? Hoe kan ik haar duidelijk maken dat ik niet tegen háár ben, maar tegen mijn eigen demonen?
Marie blijft me aankijken, haar blik gevuld met onzekerheid en een vleugje verdriet. Haar ogen zoeken antwoorden, maar ik weet dat ik die haar nu niet kan geven. Ze heeft recht op de waarheid, dat besef ik, maar die waarheid voelt als een wond die nog te rauw is om te delen.
"Wie is Barbara?" vraagt ze, zachtjes, bijna alsof ze bang is het antwoord te horen. Haar stem trilt een beetje, en haar gebruikelijke bravoure lijkt verdwenen. Ze lijkt kwetsbaarder dan ooit, en dat breekt me. Ik schud mijn hoofd, mijn blik gericht op de vloer, alsof die me de kracht kan geven om deze confrontatie aan te gaan. Maar de woorden blijven steken in mijn keel, verstikt door een mengeling van pijn, schuldgevoel en angst. Mijn handen beven licht, en ik bal ze tot vuisten om mezelf onder controle te krijgen.

"Sorry," fluister ik uiteindelijk, nauwelijks hoorbaar. Het voelt als een armzalige reactie op haar vraag, een schamele poging om haar nieuwsgierigheid te sussen zonder mezelf bloot te geven. Maar het is alles wat ik nu kan opbrengen.
Marie kantelt haar hoofd, haar blik blijft op me gericht, zoekend naar een barst in mijn muur van stilte. "Je hoeft het me niet te vertellen," zegt ze uiteindelijk, haar stem voorzichtig en minder confronterend dan ik had verwacht. "Maar wat het ook is, Wolf... het lijkt je pijn te doen. En ik wil niet degene zijn die die pijn erger maakt."

Ik kijk op, verrast door haar woorden. Haar begrip raakt me meer dan ik wil toegeven. Het maakt haar anders, anders dan de mensen die proberen je open te breken uit nieuwsgierigheid of hun eigen ego. Marie probeert me niet te forceren, en toch voel ik de zwaarte van haar blik als een stille aansporing om eerlijk te zijn.
"Het is ingewikkeld," mompel ik uiteindelijk, niet wetend hoe ik moet beginnen. "Barbara... ze..." Mijn stem breekt en ik slik om de emotie weg te duwen die in mijn keel opwelt.
Marie blijft stil, maar haar aanwezigheid voelt als een baken in de storm. Ze oordeelt niet, dringt niet aan. Ze wacht gewoon, alsof ze begrijpt dat sommige waarheden tijd nodig hebben om verteld te worden. En misschien, heel misschien, kan ik haar ooit alles vertellen. Maar nu nog niet.
“Zullen we een hapje gaan eten?” vraagt ze uiteindelijk. Ik knik ‘ja’. “Bedankt,” fluister ik.

7 januari 2015 - Restaurant Chez Yvette, Parijs.

MARIE

Dit is bedoeld als mijn triomftocht. Mijn kans om eindelijk te bewijzen dat ik meer ben dan het meisje dat ze altijd al hebben zien falen. Ik wil tonen dat ik meer ben dan die versie van mezelf die vastzit in een leven vol ellende en beperkingen. Dit is mijn gelegenheid om te laten zien dat ik het verleden achter me heb gelaten, dat ik de ketenen van mijn oude leven heb afgeworpen. Het zou mijn moment moeten zijn om te stralen, om te laten zien dat ik niet meer de persoon ben die ik ooit was. Maar hier sta ik, omringd door de sporen van mijn wilde verleden. En ik besef met een schrijnende helderheid dat ik mijn geschiedenis niet zomaar kan wissen, hoe hard ik het ook probeer. Het is alsof ik een kostuum heb aangetrokken dat niet past, alsof ik me probeer in te houden in een rol die ik nooit volledig zou kunnen spelen. Mijn nieuwe identiteit voelt als een façade die elk moment kan instorten, een illusie die te fragiel is om stand te houden. De ironie van het moment is bijna te veel om te dragen: ik heb alles gedaan om te ontsnappen aan mijn verleden, om mezelf opnieuw uit te vinden, en nu, hier, loop ik recht in dat verleden – geconfronteerd met de realiteit van wat ik nooit zou kunnen ontvluchten. Ergens, diep vanbinnen, had ik al moeten weten dat het verkeerd zou aflopen. Misschien is het de manier waarop de lucht om me heen voelt, zwaar van verwachtingen die ik niet kan waarmaken. Of de manier waarop de oude muren van de bistro zich als een oude herinnering om me heen sluiten. Ze herinneren me aan alles wat ik dacht te hebben achtergelaten. Wat het ook is, het is er: een voorgevoel van falen.

Het begint nochtans goed. Bij binnenkomst worden we begroet door Yvette, de bejaarde eigenares, die met haar opgezwollen voeten en gebloemde schort naar ons toe waggelt. Haar gezicht klaart op wanneer ze mij ziet. "Marie, ma petite, dat is lang geleden," zegt ze, terwijl ze haar rimpelige handen naar me uitsteekt. Haar stem klinkt verheugd, maar er zit ook een ondertoon van verwijt in. "Ik dacht al dat er iets was gebeurd!” En dan kijkt ze naar Wolf, alsof ze hem nu pas heeft opgemerkt. Haar ogen twinkelen van nieuwsgierigheid. “Stel me eens voor aan die mooie jonge man." Ze knipoogt onbeschaamd. Wolf, die zijn rol perfect lijkt te begrijpen, legt zonder aarzelen zijn arm om mijn middel en kijkt me met een glimlach aan alsof ik zijn hele wereld ben.

"Dit is Wolf," zeg ik, mijn stem iets te hoog om natuurlijk te klinken, "mijn vriend."
Yvette neemt ons beiden op met een blik die meer zegt dan woorden ooit zouden kunnen. Maar haar glimlach lijkt niet oprecht en voor een moment vraag ik me af of ze echt blij voor me is, of dat haar ogen een waakzame, moederlijke bezorgdheid verraden. Ze heeft me altijd gezien als haar dochter die beschermt moet worden voor de buitenwereld.
Wolf glimlacht vriendelijk en biedt haar zijn hand aan. “Aangenaam, mevrouw,” zegt hij charmant, zijn stem warm en vriendelijk. Zijn reactie lijkt Yvette te plezieren.
“Kennen jullie elkaar al lang?” vraagt die nieuwsgierig.
"Nog maar pas," antwoordt Wolf zelfverzekerd. "Maar ik kan me mijn leven zonder haar al niet meer herinneren."
Zijn woorden doen me blozen, maar ook stralen. Ik leun naar Wolf toe en geef hem een speelse zoen op zijn wang, meer voor het effect dan uit werkelijke spontaniteit. Yvette kijkt ons met een ietwat geamuseerde blik aan, haar lippen krullen omhoog. "Ah, l’amour," zegt ze met een mengeling van vastberadenheid en weemoed. “Ga maar achterin zitten.” Met haar gerimpelde vinger wijst ze naar een afgelegen tafeltje, verstopt in een hoek van de bistro. “Daar stoort niemand jullie. Ik maak intussen iets lekkers voor jullie klaar.”
Het tafeltje is klein en intiem, de stoelen een beetje krakkemikkig, maar het heeft iets geruststellends. Heel even heb ik het gevoel alsof alles op zijn plaats valt, alsof dit het moment is waarop ik mijn oude leven eindelijk zou kunnen achterlaten. Met Wolf naast me - in deze kleine, verborgen hoek - voel ik me voor het eerst sinds lange tijd veilig, geliefd en beschermd. Maar de illusie van controle houdt niet lang stand.

Want op dat moment komt Max binnen.
Max - of "Mad Max," zoals iedereen hem noemt - vult letterlijk en figuurlijk de ruimte. De geur van bier en sigaretten die hij met zich meebrengt, vult de lucht en verdringt de warmte en het comfort van de bistro. Zijn imposante gestalte, met brede schouders, een bierbuik die over de gesp van zijn leren broek hangt, en een gezicht dat wordt gedomineerd door een lange grijze baard, zorgt ervoor dat je hem onmogelijk kan negeren. De tattoos op zijn armen lijken verhalen te vertellen die niemand wil horen, en zijn kale hoofd, met ouderdomsvlekken als landkaarten, weerspiegelt het zachte licht van de lampen. Hij hoeft niets te zeggen om zijn aanwezigheid kenbaar te maken. Toch doet hij dat. En hoe.

"Marie, heb je weer een geldschieter gevonden?" buldert hij, zonder zich druk te maken om het feit dat hij de aandacht van de andere gasten trekt. Ik verstijf. Ik voel me kleiner worden, alsof zijn woorden en aanwezigheid me terugduwen in de versie van mezelf waar ik zo hard van probeerde weg te vluchten. Wolf blijft stil, maar ik zie de vragen in zijn ogen. Hij kijkt me aan met een mengeling van verwarring en nieuwsgierigheid. Hij bestudeert Max, alsof hij probeert te begrijpen wie deze man is en welke rol hij speelt in mijn leven. "En wie ben jij precies?" vraagt hij uiteindelijk, zijn stem beheerst, maar met een randje scherpte. Max grijnst breed, een grijns die meer dreiging uitstraalt dan humor. Hij ploft op de stoel tegenover ons. De stoel kreunt onder zijn gewicht. Hij legt zijn massieve ellebogen op de tafel, zijn zwarte leren jas kraakt.
"Oh, dat heeft ze je niet verteld?" zegt hij met een gespeelde verbazing. "Ik ben Max. Ik weet alles over je lieve Marie hier." Zijn ogen richten zich op mij, en ik voel hoe ik me in mijn stoel terugtrek. "Of nee, wacht... Ze heeft een nieuwe naam nu, zeker? Een nieuwe identiteit? Dat is toch je ding, Marie? Net doen alsof je iemand anders bent?"

Ik open mijn mond om iets te zeggen, maar de woorden blijven steken in mijn keel. Wolf kijkt van mij naar Max, zijn gezicht strak, en ik weet dat hij wacht op uitleg. Maar hoe leg ik dit uit? Hoe vertel ik hem dat Max deel uitmaakt van dat verleden waar ik zo hard van probeer weg te rennen?
Max buigt zich weer naar voren, zijn gezicht nu vlak bij het mijne. "Is dit je plan, Marie?" fluistert hij, maar luid genoeg dat Wolf het kan horen. "Doen alsof je een nieuw leven hebt, totdat hij ontdekt wie je echt bent? Denk je echt dat hij je gaat helpen? Dat hij je uit je ellende gaat halen?" Zijn stem is doordrenkt van spot. Ik voel mijn maag samenknijpen. Dit is niet hoe de avond had moeten verlopen. "Marie, Marie, toch," gaat Max door, zijn blik priemend op me gericht. "Je zou toch beter moeten weten. Dat heeft nog nooit iemand gedaan. Niemand gaat dat doen. Je kan je lot niet ontlopen. Je plaats is hier, bij ons. Bij je kameraden."
Zijn woorden snijden door me heen. Hij weet precies hoe hij mijn onzekerheden moet blootleggen, precies welke wonden hij moet openrijten om de waarheid in twijfel te trekken die ik mezelf heb proberen wijsmaken.
Ik open mijn mond om iets te zeggen, iets om mezelf te verdedigen of om Wolf niet mee te sleuren in dit drama, maar Wolf is me voor. "Ik weet niet wie jij denkt dat je bent," zegt hij, zijn stem kalm maar met een ondertoon van dreiging die zelfs Max niet kan negeren. "Maar wie ben je om zo te oordelen over iemand anders?"
Max, die gewend is dat zijn houding en stem anderen intimideren, lijkt even van zijn stuk gebracht. Hij trekt zijn hoofd iets achterover en knippert, alsof hij niet verwachtte dat Wolf het zo direct zou aanpakken. Maar het duurt niet lang voordat zijn zelfingenomen grijns weer terugkeert. Hij pakt een bierviltje van de tafel en draait het tussen zijn vingers.
"Ah," zegt hij, langzaam, alsof hij Wolf analyseert. "De held speelt zijn rol." Hij laat zijn ogen over Wolf glijden, zijn blik berekenend. "Je denkt zeker dat je haar gaat redden, hè? Dat je haar kunt veranderen? Dat je beter bent dan de rest van ons? Laat me je wat vertellen, jongen. Marie—of hoe ze zichzelf tegenwoordig ook noemt—is een meester in toneelspelen. Ze kan zich voordoen als een prinses, maar van binnen is ze nog steeds hetzelfde."

Ik voel mijn hele lichaam trillen, en ik weet dat dit nog maar het begin is. Ik voel de woede diep in me opborrelen, maar tegelijkertijd ook een enorme machteloosheid. Dit is Max ten voeten uit: bulderend, kwetsend, en nietsontziend. “Max, laat ons. Meer vraag ik niet. Alsjeblieft.” Mijn stem trilt, bijna smekend. Ik haat hoe zwak ik klink.
Maar Max? Max denkt er niet over na om op te houden. Hij neemt een diepe hijs van zijn sigaret, blaast de rook in mijn gezicht en richt zijn volle aandacht op Wolf, alsof ik er niet eens meer ben.
“Ik durf te wedden dat ze je al een paar keer heeft besprongen,” zegt hij met een zelfgenoegzame grijns. “Weet je, op dat vlak is Marie een makkelijk meisje. In ruil voor een jointje of wat coke doet ze alles.” Ik voel mijn gezicht heet worden, een mengeling van schaamte en razernij. Wolf blijft ogenschijnlijk kalm, maar ik zie de spieren in zijn kaak spannen. Hij neemt even de tijd om te reageren, alsof hij de juiste woorden zorgvuldig afweegt.
“Max,” begint hij met een stem die laag maar krachtig is, “je hebt je punt gemaakt. Maar ik ben oud en wijs genoeg om zelf te oordelen. Daarom zou ik het appreciëren als je ons nu met rust laat. Ga aan de toog zitten en drink er eentje op mijn kosten.”
Vol onbegrip schudt Max zijn hoofd. “Jongeman, ik heb het goed met jou voor,” zegt hij, zijn stem doordrenkt van schijnbare oprechtheid. “Het probleem is dat je niet weet wat voor iemand Marie is. Hoe lang ken je haar al? Wat weet je over haar? Ik wil je waarschuwen. Het is een hoer die zich laat betalen voor haar zogenaamde liefde. En ze kan heel overtuigend zijn.”

“MAX!” krijs ik. Ik spring abrupt op. Mijn stoel valt met een harde klap achterover op de grond. Mijn borst gaat snel op en neer van de ingehouden woede en schaamte. “STOP!”
Max kijkt me aan, zijn blik vol voldoening. Hij heeft precies bereikt wat hij wil: mij breken, mij blootleggen voor iedereen in de ruimte. Maar hij is nog niet klaar. Hij staat op van zijn stoel, leunt iets naar voren en vervolgt met bulderende stem, zodat iedereen in het restaurant hem kan horen: “Weet je nog, mensen?” roept hij, terwijl hij zijn armen wijd spreidt alsof hij een podium betreedt. “Die keer toen Marie op tafel stond te dansen met haar borsten bloot? Gewoon omdat ze daar zin in had?”
Het geroezemoes zwelt aan. Mensen aan andere tafels lachen, sommigen mompelen zachtjes tegen elkaar. De sfeer in het restaurant slaat om. Wat eerder warm en gezellig was, voelt nu vijandig en beklemmend. Ik zie hoe Yvette in de keuken haar hoofd schudt, maar ze doet niets om Max tegen te houden.
“Ik was dronken,” fluister ik, nauwelijks hoorbaar. De woorden voelen smakeloos in mijn mond, alsof ze helemaal niets betekenen.
Max geniet hier duidelijk van. Hij blijft met zijn rauwe stem de aandacht opeisen, alsof dit een voorstelling is en ik zijn favoriete slachtoffer. “Dronken of niet,” zegt hij met een grijns, “je genoot ervan. Toegeven, Marie! Je genoot ervan.”
Ik voel mijn benen trillen. Het liefst wil ik verdwijnen, oplossen in het niets, weg van de vernietigende blik van Max en het oordelende gelach van de mensen om ons heen. Maar ik blijf staan, gevangen in dit nachtmerrieachtige moment.

“Silence! Stilte!” Yvettes stem snijdt door het geroezemoes als een mes. De oude vrouw, normaal gesproken vriendelijk en rustig, kijkt nu met vurige ogen de zaal rond. “Hoe durven jullie! Jullie moeten je schamen!” Ze liet haar blik over de aanwezigen glijden en richt zich dan tot Max. “En jij, waar ben je in godsnaam mee bezig?”
“Maman,” reageert Max met een schouderophalen, “iedereen ziet toch dat die twee niet voor elkaar gemaakt zijn.” Zijn stem druipt van cynisme. Hij glimlacht naar Yvette alsof hij de ernst van de situatie niet begrijpt – of gewoon negeert.
Achter me hoor ik een andere stem, rauw en venijnig, roepen: “Eens hoer, altijd hoer!” De woorden raken me als een klap in mijn gezicht. Mijn lip begint te trillen, mijn zicht wordt wazig. En dan barst ik in tranen uit. Ik kan het niet meer aan. De blikken, het gelach, de fluisterende stemmen. Het voelt alsof ik word uitgekleed en veroordeeld midden in die zaal. Mijn handen trillen terwijl ik mijn gezicht bedek, maar het is alsof ik nergens meer kan schuilen.

Wolf staat op. Hij draait zich langzaam naar Max, zijn lengte en kalmte plotseling intimiderend. Hij kijkt Max recht in de ogen, zonder ook maar een spoor van angst. “Wat je doet, is walgelijk. Je noemt jezelf een vriend? Wat ben je? Een oude man die zijn eigen leegte probeert te vullen door een vrouw publiekelijk te vernederen?” Max kijkt naar Wolf, alsof hij deze reactie niet had verwacht. Maar voordat hij iets kan zeggen, gaat Wolf verder: “Je bent niets meer dan een zielige, verbitterde man die anderen naar beneden haalt omdat je jezelf allang opgegeven hebt. Ik weet genoeg over Marie om te zien dat zij beter verdient dan dit.”

Het restaurant valt stil. Iedereen houdt zijn adem in. Max kijkt Wolf aan, zijn gezicht rood van woede, maar ook van vernedering. Zonder een woord te zeggen, draait hij zich om en loopt hij richting de deur. Zijn zware voetstappen weerklinken in de plotselinge stilte, totdat hij het restaurant verlaat en de deur met een klap achter zich dichttrekt. Ik blijf staan, trillend, niet zeker of ik me opgelucht of nog steeds vernederd moet voelen. Wolf draait zich naar me toe, legt zijn handen op mijn schouders en kijkt me intens aan. “Het spijt me,” zegt hij zacht. “Je hebt dit niet verdiend.” Zijn woorden breken iets in me. Ik knik alleen, niet in staat om te spreken.
Dan richt Wolf zich tot Yvette, maar zijn woorden zijn voor iedereen bedoeld: “Ik denk dat het beter is dat we gaan,” zegt hij. “Ik wil je danken voor je gastvrijheid, Yvette. Jammer dat het zo gelopen is.” Wolf slaat zijn arm beschermend rond mijn trillende schouders en leidt me zonder nog een woord te zeggen naar buiten. De frisse lucht slaat als een koude golf tegen mijn gezicht. Ik haal diep adem, maar het helpt niet. De schaamte, de pijn, de vernedering – het overmant me. Daar, buiten het restaurant, breek ik helemaal. Mijn lichaam schokt van het hysterische huilen. Ik voel hoe Wolf me stevig tegen zich aan drukt.

De wind blaast zacht door de straten, en ergens, in de verte, klinkt muziek uit een open raam:
“A broom is drearily sweeping
Up the broken pieces of yesterday's life
Somewhere a queen is weeping
Somewhere a king has no wife
And the wind it cries Mary.”

“Sorry, schatje,” snik ik, mijn woorden bijna onverstaanbaar. Ik kijk op naar Wolf, mijn gezicht nat van tranen, mijn ogen wanhopig. “Het spijt me. Voor alles.”
Wolf kijkt me aan, zijn blik zacht en warm, zonder een spoor van oordeel. Hij schudt langzaam zijn hoofd. “Excuses zijn echt niet nodig,” zegt hij. “Jou treft geen schuld.”
Ik sla mijn ogen neer, het gevoel van falen zit diepgeworteld. “Als je me niet meer wilt, dan begrijp ik dat,” fluister ik, bang voor zijn antwoord. Maar in plaats van me af te wijzen, trekt hij me nog steviger tegen zich aan. Zijn armen voelen sterk en veilig. “Ik laat mijn oordeel niet afhangen van dat uitschot,” zegt hij vastberaden. “Voor mij is er niks veranderd. Ik wil je nog altijd dolgraag leren kennen.” Zijn woorden zijn als balsem voor mijn verscheurde ziel. Hij tilt mijn kin op en dwingt me hem aan te kijken. “Onthou één ding, Marie,” vervolgt hij met nadruk, “niet wat anderen over je zeggen is belangrijk, wel wat je zelf probeert te zijn.”
Ik knik, de warmte van zijn woorden dringen langzaam door mijn verdriet heen. Misschien, heel misschien, is er toch nog hoop.


7 januari 2015 - Hotel Novotel, Parijs.

MARIE

“Zullen we in de bar een biertje gaan drinken? Ik kan best wel iets gebruiken na vanavond,” stelt Wolf voor. Zijn stem klinkt ontspannen, alsof hij het voorval in het restaurant achter zich heeft gelaten. Ik knik ja, al zou ik het liefst direct naar de kamer gaan. De avond had me al genoeg uitgeput. Ik wil mensen vermijden, geen nieuwe blikken, geen fluisterende stemmen. Maar ik wil Wolf niet nog een keer teleurstellen, dus sta ik op en volg hem naar de bar.

De bar is rustig, met slechts een paar gasten verspreid over de ruimte. De verlichting is warm en gedimd, de geur van bier en verschaalde nootjes hangt in de lucht. Ik nestel me in een zacht leren zeteltje tegenover Wolf, terwijl hij twee biertjes bestelt.
Maar zelfs in deze serene setting blijft het restaurant door mijn hoofd spoken. De woorden van Max echoën in mijn gedachten, venijnig en onvermoeibaar: Je kan je lot niet ontlopen. Hij gaat je niet helpen. Hij wil enkel met je naar bed. Morgen is hij je weer vergeten.
Ik voel hoe mijn keel zich samenknijpt. Mijn handen friemelen onrustig aan de zoom van mijn jas. Wolf ziet het en buigt zich een beetje naar me toe. “Scheelt er iets?” vraagt hij zacht, zijn stem vol oprechte bezorgdheid.
Ik kijk hem aan, mijn ogen droevig. Heel even raken onze blikken elkaar, en het voelt alsof er een onzichtbare draad tussen ons gespannen staat. Maar ik kijk snel weg, overvallen door een vreemd gevoel. Voor het eerst in mijn leven voel ik me verlegen.
“Hoe weet ik dat je het serieus met me voor hebt?” vraag ik stilletjes, nauwelijks hoorbaar.

Wolf zwijgt en kijkt me doordringend aan. Zijn blik is kalm, bijna geruststellend. Hij glimlacht een beetje, en even denk ik dat hij mijn vraag niet gehoord heeft. Maar dan leunt hij naar voren en zegt: “Ik ga je een voorstel doen.”
Mijn hart slaat sneller, maar mijn instinct schakelt in. “Laat me raden: tweehonderd euro voor een nacht?” snauw ik, voordat hij zijn zin kan afmaken.
Hij leunt achterover en grijnst. “Is een jointje of wat coke ook goed?” kaatst hij met een speelse toon terug.
Ik kijk hem woedend aan, mijn ogen schieten vuur. “Met zo’n dingen lach je niet,” bijt ik hem toe. Mijn stem trilt van woede, maar ook van iets anders – iets rauws en pijnlijks dat ik al jaren probeer weg te duwen. De woorden komen er sneller uit dan ik ze kan tegenhouden. “Mijn ma was... euh... is verslaafd aan cocaïne. Ze ging met iedereen naar bed om haar verslaving te bekostigen. Ze keek niet naar me om. Toen ik vier was, heeft mijn oma me bij haar weggehaald.”

Wolfs gezicht verandert. De speelsheid verdwijnt, vervangen door een intense aandacht. Ik voel mijn keel dichtknijpen, maar de woorden blijven komen. “Oma heeft me zo goed als ze kon opgevoed,” zeg ik zacht. “En als ik eerlijk ben, heb ik het haar niet makkelijk gemaakt.”
Wolf knikt langzaam, alsof hij mijn woorden zorgvuldig laat binnenkomen. Zijn stem is warm en oprecht wanneer hij antwoordt: “Je oma heeft dat goed gedaan. Daar ben ik zeker van.”
Zijn reactie overvalt me. Geen oordeel, geen medelijden – alleen rust. Voor het eerst in jaren voel ik me gehoord. Het lijkt alsof er een last van mijn schouders valt, ook al zijn de herinneringen nog even scherp.
Ik neem een slok van mijn bier en kijk naar hem. “Waarom ben je daarnet niet van me weggelopen?” vraag ik, bijna fluisterend. “Waarom wil je mij nog altijd?”
Hij glimlacht en antwoordt zonder aarzeling: “Omdat ik denk dat jij het waard bent. En ik wil dat je dat zelf ook gaat zien.”
Die woorden raken me harder dan ik had verwacht. Voor even is het alsof de bar, de wereld om ons heen, oplost. Alleen wij blijven over – Wolf met zijn rust en zijn vertrouwen, en ik met mijn onzekerheden die hij steeds lijkt te ontwapenen.

"Je wou me een voorstel doen?" probeer ik het gesprek op een ander onderwerp te brengen. Mijn stem klinkt wat schor, deels door de emoties die nog nazinderen van ons eerdere gesprek. Wolf leunt iets naar achteren en neemt een slok van zijn bier. Zijn ogen beginnen te fonkelen, alsof hij een geheim wil delen. “Wat als ik een paar weken vrij neem om er samen op uit te trekken?” begint hij, met een lichte opwinding in zijn stem.
Ik kijk hem vragend aan, nieuwsgierig naar waar dit heen gaat.
“We zouden wat kunnen rondtoeren in Frankrijk,” vervolgt hij. “Of ons een week opsluiten in een hotelkamer…” Hij pauzeert even, zijn glimlach verraden door een speelse twinkeling in zijn ogen. “Of proberen te achterhalen wat dat amulet te betekenen heeft, bijvoorbeeld. Het maakt me niet uit, als we maar samen zijn.”

Zijn woorden komen binnen als een warme golf. Mijn hart maakt een sprongetje en mijn adem stokt even. “Meen je dat?” vraag ik, terwijl ik hem met open mond aankijk. Mijn stem klinkt bijna ongelooflijk, alsof ik niet kan geloven dat iemand zoiets zou voorstellen – aan mij van alle mensen.
Wolf lijkt mijn reactie te voelen, en voor het eerst klinkt er een tikkeltje onzekerheid door in zijn stem. “Alleen als je het zelf wilt.”
Ik voel mijn lippen zich automatisch tot een brede glimlach vormen. Ik kan mijn vreugde niet bedwingen en spring impulsief op. Nog voordat ik weet wat ik doe, nestel ik me op zijn schoot. Mijn armen slaan zich stevig om zijn nek, mijn hart bonkt in mijn borst. “Oh Wolf,” fluister ik ademloos, “waarom ik?”
Hij houdt me stevig vast en kijkt me recht in de ogen. Het lijkt alsof hij dwars door me heen kijkt, tot in de diepste krochten van mijn ziel. Zijn blik is intens, maar niet overweldigend. Hij glimlacht en zijn stem zakt tot een hees gefluister: “Je bent de mooiste vrouw die ik ken.”
Die woorden, simpel en oprecht, slaan me uit balans. Voor een moment lijkt de wereld stil te staan. Ik voel hoe mijn ogen vochtig worden en laat mijn hoofd tegen zijn schouder rusten. In zijn armen voel ik me veilig, alsof niets of niemand ons kan bereiken.
Wolf strijkt zacht met zijn hand door mijn haar, en we blijven zo zitten, in het zachte geroezemoes van de bar. Voor het eerst in lange tijd voel ik een sprankje hoop – hoop dat dit misschien anders kan zijn, dat dit niet zomaar een vluchtige ontmoeting is.
Mijn stem breekt de stilte, zacht en bijna kinderlijk: “Waar in Frankrijk zou je dan heen willen?”
Hij lacht zachtjes. “Maakt niet uit. Parijs, de Provence, een vergeten dorpje met een lekker wijntje... zolang jij erbij bent, is het goed.”
Mijn hart smelt, en ik weet dat er geen weg terug is.
“Je bent gek,” lach ik zachtjes, terwijl ik Wolf in zijn ogen aankijk. De wereld om ons heen lijkt stil te staan. Onze monden vinden elkaar, gretig en verlangend. Zijn handen dwalen van mijn schouders naar beneden, over mijn rug, en blijven rusten op mijn heupen. Mijn lichaam reageert instinctief, en ik voel hoe de honger in mij groeit. Ik wil hem. Ik wil hem nu.

Plots worden we uit onze bubbel gehaald door een luide, theatrale kuch. “Jullie biertjes,” zegt de ober droogjes, terwijl hij de glazen voor ons op tafel zet. Hij kijkt ons streng aan, alsof hij onze gedachten kan lezen. “Mag ik jullie vragen het fatsoenlijk te houden?”
Ik bijt op mijn lip en probeer mijn lach in te houden, maar faal hopeloos. Wolf grinnikt ook, pakt zijn glas en heft het een beetje op naar de ober. “Sorry, mijn vrouw en ik hebben iets te vieren.”
Zijn woorden verrassen me. Ik kijk hem aan, mijn hart dat even een sprongetje maakt. ‘Mijn vrouw.’ Het klinkt onwerkelijk, alsof hij net een stukje van een verborgen waarheid heeft uitgesproken. Ik voel een warmte door me heen trekken en geef hem een liefdevolle glimlach. Voor een moment lijkt het alsof alle geluiden om ons heen verdwijnen. Het geroezemoes van de bar, het gekletter van glazen, alles vervaagt. Het enige dat ik nog voel, is zijn aanwezigheid en de rust die hij me geeft.
Wolf buigt zich naar me toe, sluit zijn armen stevig om me heen en laat zijn lippen zachtjes mijn hals strelen. Ik kreun bijna onhoorbaar en woel met mijn vingers door zijn haar. Het moment is perfect, maar ik voel hoe het verlangen groter wordt, onhoudbaar bijna.
“Kom, we gaan naar mijn kamer,” zegt Wolf vastberaden, terwijl hij zijn glas neerzet en mijn hand grijpt.

We duiken samen het bed in, lachend en verlangend. Ik klim boven op hem en druk mezelf stevig tegen hem aan. Door de dunne stof van onze kleren heen voel ik zijn harde lichaam, zijn warmte, en… ja, ook de duidelijke uitstulping in zijn broek. Een golf van begeerte spoelt door me heen, onmiskenbaar en krachtig.
“Het liefst had ik je daar beneden al uitgekleed,” hijgt hij zacht, terwijl zijn handen mijn heupen vastpakken en mijn rokje omhoogschuiven.
Ik laat mijn vingers plagend over zijn borstkas glijden en kijk hem met een zwoele blik aan. “Ik had je niet tegengehouden,” fluister ik uitdagend.
Wolfs ogen volgen elke beweging van mijn handen terwijl ik langzaam naar het bovenste knoopje van mijn blouse ga. “Doe die uit,” zegt hij hees, bijna smekend.
Met een speelse glimlach begin ik knoopje voor knoopje mijn blouse los te maken. Ik kijk hem intussen diep in de ogen, genietend van de honger die in zijn blik groeit. Langzaam laat ik de stof over mijn schouders naar achteren zakken, totdat mijn borsten bloot zijn. Wolf kijkt naar me alsof hij iets onbetaalbaars ziet, alsof hij mijn lichaam voor het eerst bewondert.
“Wat ben je mooi,” fluistert hij zacht, bijna met een soort eerbied.

Ik buig me naar hem toe, mijn lippen vlak boven de zijne. Onze blikken ontmoeten elkaar, en op dat moment lijkt de tijd stil te staan. Het voelt alsof een onzichtbare sluier wordt opgetild. Beelden flitsen door mijn hoofd, alsof ik plotseling naar een ander leven wordt getransporteerd. Ik zie een man, gekleed in zwart, die voor een oud stenen altaar knielt. Zijn hoofd is gebogen, en wanneer hij opkijkt, staart hij recht in mijn ziel. Zijn ogen stralen een diepe melancholie uit, en tot mijn verbazing voel ik een golf van herkenning.
“Wulfbehrt,” fluister ik, zonder te begrijpen waarom. Het woord rolt vanzelf over mijn lippen, alsof het altijd al ergens in mijn geheugen lag.
“Maryan,” hoor ik vaag als antwoord. Het klinkt zacht, bijna als een echo in mijn hoofd.
De beelden vervagen, en ik word abrupt teruggetrokken naar het hier en nu. Wolf kijkt me met een verbaasde blik aan. “Je mag me Wolf noemen, hoor,” zegt hij met een lichte grijns. Zijn woorden breken de betovering, en ik knipper verward met mijn ogen.
“Huh,” fluister ik, nog steeds half in trance. Maar voordat ik verder kan nadenken, buig ik mijn hoofd naar hem toe en druk mijn lippen stevig op de zijne. Een ongekende passie laait in me op, een vurigheid die ik nooit eerder heb gevoeld.
Terwijl onze lichamen zich aan elkaar overgeven, blijft één gedachte door mijn hoofd galmen, alsof het uit een diep, vergeten verleden komt: “Eeuwenlang met elkaar verbonden.”

Met beide handen liefkoost hij mijn borsten en speelt hij uitgebreid met mijn tepels. Daarna kust hij mijn hals. Ik kreun van wellust. Mijn lichaam staat in lichterlaaie. Met mijn ogen dicht wacht ik op het moment waarop hij zijn hoofd laat zakken en zijn mond om een van mijn tepels sluit. Lang hoef ik niet te wachten, gelukkig. Hij wisselt af tussen zijn tong en tanden, zuigend en likkend. Ik buig mijn hoofd achterover en kreun. "Meer" zucht ik en schaam me niet voor mijn gretigheid.
Maar Wolf schijnt geen haast te hebben. Hij laat zijn handen vrijelijk over mijn lijf dwalen, terwijl hij met zijn mond mijn borsten blijft bewerken.
"Toe..." jammer ik.
"Wat is er?" vraagt hij, "wat wil je dan?"
"Dat weet je best", antwoord ik hijgend. Wanhopig probeer ik zijn hand te pakken te krijgen om die daar te brengen waar ik hem hebben wil.
"Je gaat er om moeten vragen." blijft hij me plagen. Ik voel een hand over mijn bovenbeen naar boven gaan tot aan mijn warme natte plekje.
"Owww" zucht ik en druk mijn bekken tegen zijn hand aan. Met zijn duim beroert hij mijn klit, zijn vingers glijden tussen mijn schaamlippen. Het soppende geluid dat zijn vingers veroorzaken, verraadt mijn stemming.

Zijn hete adem en zijn natte tong laten mijn tepels bijna pulseren. Tussen mijn benen veroorzaken zijn vingers een soortgelijk kloppen. Langzaam en ritmisch neemt hij me met zijn hand. Hij lijkt mijn lichaam zo goed te kennen dat het een koud kunstje is om me op te winden en te stoppen als ik bijna mijn zelfbeheersing verlies. Een ogenblik gaat hij door en windt me verder op. Hij speelt met mijn lichaam en ik geniet ervan dat ik aan hem overgeleverd ben. Mijn zintuigen staan op scherp, het lijkt alsof ik enkel uit gevoel besta. Ik geef me over aan hem en reageer op elke aai. Hij lijkt perfect aan te voelen hoever ik ben.

De drang om klaar te komen is zo sterk dat mijn benen trillen van de spanning.
"Alsjeblief", smeek ik.
"Vraag er om."
"Ik wil klaarkomen." jammer ik. Ik til mijn heupen op.
"Nog even wachten." Met zijn andere hand houdt hij me in bedwang. Hij is te sterk.
"Toeee." Ik grijp kreunend zijn haren vast.
"Wacht!" zegt Wolf plots en duwt me van hem af.
"Niet stoppen." zeg ik snikkend, ik ben zo dicht bij mijn climax dat mijn hele lichaam tintelt.

Terwijl Wolf haastig zijn kleren uittrekt, stoot ik een gefrustreerde kreet uit. Het gaat me niet snel genoeg.
Wanneer hij uiteindelijk op me ligt, pak ik hem met armen en benen vast en trek ik hem naar me toe. Ik voel het topje van zijn pik tegen mijn vochtige spleetje. Ik hap naar adem.
"Weet je het zeker?" plaagt Wolf me.
"JAAA." hijg ik.
"Heel zeker?" vraagt hij nogmaals.
"Neuk me!" schreeuw ik het uit.

Wolf kijkt me strak aan en stoot dan hard door. In één haal zit zijn paal diep in me. Ik slaak een kreet van genot. Ritmisch span ik mijn spieren rond zijn geslachtsdeel. Ik laat het genot door me heen pulseren.
Ik klauw over zijn bezwete rug en bijt zachtjes in zijn oorlelletje. Nooit eerder heb ik me zo wild, zo vrij maar ook zo kwetsbaar gevoeld.
"Je bent van mij." fluistert Wolf. Ik voel dat hij gelijk heeft.

Stuiptrekkingen doen mijn lendenen schokken, een vloedgolf van pure lust overspoelt me. Ik bevind me op de rand van de afgrond, neerkijkend op een zee van pure extase. Met volledige overgave stoot ik mijn heupen omhoog, en hij gaat erin mee door zijn pik telkens weer diep in me te pompen. Mijn hart gaat tekeer alsof ik een marathon aan het lopen ben, mijn hele lijf is oververhit en rood aangelopen. De geluiden die uit mijn mond komen zijn dierlijk en laten horen dat ik in opperste extase ben.

Ik spring de afgrond in. Een hevig orgasme barst in me los en stuwt me naar een ongekend niveau van pure lust en extase. Stuiptrekkingen en golven van genot gieren door mijn lijf. Ik stoot een luid jammerend geluid uit. Nog nooit heb ik een orgasme ervaren dat zo heftig en bevredigend is. Ik smeek Wolf me te blijven neuken.
Ik rol van het ene orgasme in het volgende, dat dubbel zo intens lijkt als het vorige. Een allesverwoestende golf overspoelt me. Ik gil luid en begin te bidden om verlossing. Het lijkt alsof de hemel in brand staat, een felle gloed die mijn hele ziel doet branden met een onblusbaar genot. Het wordt zwart voor mijn ogen en ik verlies het bewustzijn...


---

Herwerkte versie: 29/06/2023 & 06/01/2025

Meer info over de verhaalreeks? check mijn profiel.

Laat zeker een reactie achter of mail me.
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...