Door: Leen
Datum: 22-07-2021 | Cijfer: 9 | Gelezen: 5638
Lengte: Lang | Leestijd: 16 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Cafe, Dagboek, Dating, School, Tiener, Verlangen,
Lengte: Lang | Leestijd: 16 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Cafe, Dagboek, Dating, School, Tiener, Verlangen,
Vervolg op: Verlangen - 4: De Barbieclub
De Cinema
Die vrijdag heb ik me met een boek op mijn vertrouwde bankje in een hoek van de speelplaats genesteld. De herfstzon is verrassend warm op mijn gezicht en werpt een gouden gloed over de pagina's. Het is een van die boeken die me volledig opslokt, die de luidruchtige, chaotische schoolwereld om me heen doet vervagen tot een zacht, onbelangrijk gemurmel. De woorden nemen me mee naar zonovergoten kusten, naar het geluid van zachte golven en de geur van zout en exotische bloemen. Ik sluit even mijn ogen en laat de fantasie het overnemen. Ik zie mezelf wandelen op een parelwit strand, niet in deze onhandige spijkerbroek, maar in een luchtig, wit zomerjurkje dat danst op de wind. Naast me loopt een man. Hij is niet zomaar een man; hij is een anker. Iemand die lief is zonder voorwaarden, voorkomend zonder bijbedoelingen. Iemand die naar me luistert en me aankijkt alsof ik het enige interessante verhaal op aarde ben. Respectvol, slim… en met een lach die de zon doet verbleken. Een lach die verdacht veel lijkt op die van… Carl.
Onwillekeurig verschijnt er een glimlach op mijn gezicht. Een brede, dwaze grijns die ik niet kan onderdrukken. De scènes in mijn hoofd worden levendiger. Carl die me optilt en me lachend de zee in draagt. Carl die 's avonds een verdwaalde zandkorrel uit mijn haar plukt, zijn vingers die even blijven hangen in een tedere streling.
"Zo diep in gedachten? Moet wel een heel goeie droom zijn." De stem, laag en plaagstoot, rukt me uit mijn dagdroom. Ik schrik op, mijn hart bonst in mijn keel en het boek glijdt bijna van mijn schoot. Ik kijk recht in de ogen van Carl. Ze fonkelen van plezier. Hij staat voor me, leunend tegen een boom, zijn armen losjes over elkaar geslagen.
"Huh… ik… wat?" stotter ik, terwijl de hitte zich als een lopend vuurtje over mijn wangen en nek verspreidt. Ik voel me betrapt, alsof hij recht in mijn hoofd heeft kunnen kijken.
Hij lacht, een warm, aanstekelijk geluid. "Ik vroeg me af waar die glimlach vandaan kwam. Toch geen erotische droom, hoop ik voor je?"
"Wat? Hoe… hoe kom je daar nu bij?" Mijn hoofd is nu zo rood als een brandweerwagen. Ik sla mijn boek dicht en klem het tegen mijn borst als een schild. "Absoluut niet! Ik was aan euh… aan vakantie aan het denken. Witte stranden, palmbomen, veel zon… dat soort dingen."
Hij komt dichterbij en gaat naast me op het bankje zitten. Zijn nabijheid is een elektrische stroom. "Dat lieg je," fluistert hij samenzweerderig.
"Niet!" protesteer ik, misschien iets te luid.
Hij leunt wat achterover, zijn ogen nog steeds op mij gericht. "Jammer."
De speelsheid in dat ene woord ontwapent me. Ik kan een kleine glimlach niet onderdrukken. "Hoezo jammer?"
"Ik had je erotische fantasieën wel eens willen horen," zegt hij met een serieuze uitdrukking die totaal niet past bij de ondeugende twinkeling in zijn ogen.
Ik slaak een verontwaardigd zuchtje, maar het is pure komedie. De spanning is weg, vervangen door een licht, kriebelig gevoel in mijn buik. "Als je een erotisch verhaal wilt horen, dan moet je zelf maar een boek gaan halen in de bibliotheek. Eentje met een halfnaakte piraat op de kaft." Ik geef hem een speelse tik met mijn boek tegen zijn arm. "En dan mag je het achteraf aan me voorlezen."
Hij grijpt mijn pols vast, stopt de volgende 'aanval' en zijn vingers zijn warm om mijn huid. "Deal," zegt hij, met een grijns die mijn hart een slag doet overslaan.
"Oh… jij…" Ik trek lachend mijn hand terug. De korte aanraking tintelt na. "En nu ophouden met dat geplaag."
Hij wordt weer serieus, de speelsheid maakt plaats voor een lichte nervositeit die ik herken, omdat ik hem zelf ook voel. "Even serieus… vanavond…"
Mijn maag krimpt samen. Daar gaan we. Hij gaat afzeggen. Ik wist dat het te mooi was om waar te zijn. Zijn vrienden hebben hem uitgelachen. Hij heeft er spijt van.
"Wat is er met vanavond?" vraag ik, en ik probeer de angst uit mijn stem te houden.
"Hoe laat spreken we af? Ik vergat het te vragen."
De opluchting is zo groot dat ik bijna hardop zucht. "Rond zeven uur?"
"Prima," knikt hij. "Zal ik je komen ophalen?"
Het klinkt zo hoffelijk, zo… perfect. Precies zoals de man in mijn droom het zou doen. "Graag," zeg ik, mijn stem iets meer dan een fluistering.
"Oké. Tot dan." Hij staat op, maar blijft nog even staan. Hij kijkt me aan, en voor een seconde lijkt hij iets meer te willen zeggen. Dan verschijnt de plagende grijns weer. "En ondertussen niet te veel van andere mannen dromen, hè."
Hij knipoogt, draait zich om en loopt weg. Ik kijk hem na, de manier waarop hij beweegt, de zelfverzekerdheid in zijn tred. Ik blijf achter met een knalrood hoofd en een hart dat als een gek tekeergaat. De geur van zijn deodorant lijkt in de lucht te zijn blijven hangen. Het boek in mijn handen ben ik volledig vergeten.
Ik droom alleen maar over jou, denk ik, en de woorden voelen zo waar, zo overweldigend, dat het een wonder is dat ik ze niet hardop heb geschreeuwd. Een dwaze, hopeloze, verliefde glimlach plooit mijn lippen, en dit keer doe ik geen enkele moeite om hem te verbergen.
- - -
Die avond is de badkamer mijn heiligdom en mijn folterkamer tegelijk. Voor de spiegel voer ik een strijd die ik voor één keer lijk te winnen. Mijn hand trilt als ik een dun, onwennig streepje eyeliner trek. Het is niet perfect, het is een beetje bibberig, maar het is van mij. Een laagje kleurloze lippenstift geeft een subtiele glans. Een strategisch geplaatste armada van speldjes moet de wilde, opstandige lokken rond mijn gezicht in bedwang houden.
En dan gebeurt er iets wonderbaarlijks. Ik kijk, en voor het eerst sinds lang voel ik geen afkeer. Geen drang om me om te draaien of de spiegel te verbrijzelen. Het meisje dat terugkijkt heeft een lichte blos op haar wangen die niet van de make-up komt, en een voorzichtige, hoopvolle glinstering in haar ogen. Ze is niet perfect, verre van, maar ze is… echt. En ze staat op het punt een date te hebben. Ik glimlach naar haar, en de spiegel lijkt zowaar goedkeurend terug te glimlachen.
De euforie maakt echter snel plaats voor een opkomende golf van paniek. Mijn adem stokt in mijn keel. Het voelt alsof ik een onverwachte toets wiskunde moet afleggen, en ik niet alleen het hoofdstuk niet ken, maar zelfs vergeten ben hoe je moet rekenen. De ‘wat als’-vragen vallen als aasgieren op me aan. Wat als het een ongemakkelijke, stille avond wordt? Wat als hij me helemaal niet zo leuk vindt als ik hoop? Wat als hij me een teleurstelling vindt? Wat als hij dingen van me verwacht… dingen waar Eva het over had, dingen waar ik nog lang niet klaar voor ben? Kan ik dan nee zeggen? Kan ik mijn ontgoocheling verbergen zonder hem te kwetsen?
Veel tijd om te piekeren heb ik niet. De deurbel klinkt als een donderslag bij heldere hemel, het startschot van de race. Mijn hart springt op en lijkt zich in mijn keel te nestelen. Als op een roze wolk zweef ik de trap af, mijn voeten raken de treden nauwelijks. Wanneer ik voorbij de keuken hol, steekt mijn ma verbaasd haar hoofd door de deuropening.
"Heb jij een vriendje, Leen?" Haar blik is een mix van verrassing en een vleugje triomf.
De leugen struikelt over mijn lippen, een haastig gebouwd schild. "Nee ma, ik heb met een paar klasgenoten afgesproken. Carl woont hier vlakbij, dus het leek ons veiliger om samen te rijden."
"Carl?" De naam blijft even hangen.
"Ja, het neefje van Maria. Die nieuwe. Ze zijn praktisch onafscheidelijk."
Of ze me gelooft, weet ik niet. Ik wacht haar reactie niet af. Ik trek de voordeur open. Daar staat hij, onder het gele licht van de veranda. Hij draagt een donker shirt en zijn haar is een beetje warrig. Hij ziet er nerveus uit. Hij ziet er perfect uit.
"Hoi Carl," fluister ik.
Even later rijden we naast elkaar, de avondlucht is koel en fris. De stilte tussen ons is zwaar en ongemakkelijk, alleen doorbroken door het zachte zoemen van onze fietsbanden op het asfalt. Af en toe vangen we elkaars blik op in het schijnsel van een lantaarnpaal. Dan verschijnt er een voorzichtige glimlach op onze gezichten, een stille erkenning van onze gedeelde nervositeit, voor we allebei snel weer voor ons uit kijken.
Bij de bioscoop vraagt hij: "Welke film wil je zien?"
"Look Who's Talking lijkt me wel leuk," zeg ik. Het voelt als een veilige keuze. Luchtig, grappig, geen ingewikkelde emoties. "Hij schijnt heel grappig te zijn."
"Is dat die met die sprekende baby?"
"Ja," glimlach ik.
De ontnuchtering volgt onmiddellijk. "Daar krijg je me met geen stokken in."
"Wat wil jij dan zien?" Mijn stem klinkt scherper dan bedoeld, de teleurstelling sijpelt erdoorheen. Hij merkt het niet, of negeert het.
"Dead Poets Society."
"Meen je dat?" Het klinkt als een aanklacht. Een film over kostscholen en dode dichters? Is dat wat hij ‘leuk’ vindt? Een deel van mij overweegt om luid gillend weg te lopen, maar een ander, groter deel besluit hem zijn zin te geven. Er het beste van maken.
Carl leidt me de donkere zaal in. Hij aarzelt en kijkt naar de bovenste rijen – de beruchte kus-stoeltjes – maar durft duidelijk niet. We schuiven ongeveer halverwege een rij in. De zaal is bijlange niet vol, dus we leggen onze jassen en mijn handtas als een buffer op de stoelen naast ons.
"Zit je goed hier?" vraagt hij, bijna galant.
Ik knik en schenk hem een glimlachje. Terwijl de reclames beginnen, dwalen mijn ogen door de zaal. Ze vallen op een koppeltje, schuin voor ons. Ze zitten volledig in elkaar verstrengeld, hun monden versmolten in een intense kus. Een plotselinge, hete flits van mijn droom van gisteravond schiet door me heen. Zijn handen die over mijn lichaam glijden en me in vuur en vlam zetten… De gedachte is zo levendig dat ik het begin van de film volledig mis. Het brengt me in de war. Wat wordt er van mij verwacht? Van Carl hoef ik duidelijk geen initiatief te verwachten; hij is al volledig opgeslokt door het verhaal op het scherm.
Dan, in een vlaag van moed die ik van mezelf niet ken, doe ik het. Tergend langzaam beweegt mijn hand, als een bang diertje dat uit zijn hol kruipt. Ik leg hem voorzichtig op het been van Carl, op de ruwe stof van zijn jeans. Ik begin zijn knie zachtjes te strelen. Mijn hart bonst in mijn oren. Ik geniet van de stoutmoedigheid, maar het duurt niet lang of ik voel me ongemakkelijk. Mijn arm dreigt te verkrampen en ik durf hem niet te bewegen, bang om het moment te verbreken.
Uiteindelijk, verslagen door de naderende kramp, trek ik mijn hand terug en zet ik me rechter in mijn stoel. Carl buigt zich naar me toe, zijn stem een fluistering in de duisternis. "Scheelt er iets?"
"Kramp," lieg ik half.
"Ah."
Een paar seconden van stilte. En dan voel ik het. Zijn hand. Hij legt hem op mijn bovenbeen. Het is geen aarzelende aanraking zoals de mijne. Zijn hand is warm en stevig. Een tinteling, als een elektrische schok, verspreidt zich via mijn been naar mijn onderbuik en zet mijn hele lichaam in lichterlaaie. Ik leg mijn hand op de zijne, mijn vingers verstrengelen zich met de zijne. Zijn duim begint zachte cirkels te tekenen op mijn huid. Ik schuif lichtjes onderuit in mijn stoel en nestel me met mijn hoofd op zijn schouder. Ik druk me zo ver als mogelijk tegen hem aan en sluit mijn ogen. Op dit moment kan de film me gestolen worden. Ik slaak een diepe, tevreden zucht en geniet van de zachte aanrakingen in het donker.
"Prachtige film. Ik heb ervan genoten," zegt Carl als we weer buiten in de koele avondlucht staan.
"Ik ook," zeg ik, maar de film is het laatste waar ik aan denk.
"Zullen we nog even iets drinken in Den Eglantier?" (1)
"Prima."
We vinden een tafeltje achterin het bruine, rokerige café. Carl bestelt een Hoegaarden (2), ik hou het bij een cola. Terwijl de melancholische klanken van "Pictures of You" van The Cure door de ruimte zweven, kijk ik geïnteresseerd om me heen. Het hoge plafond, de muren volgeplakt met vergeelde muziekposters, de imposante houten toog – het ademt sfeer. Als ik weer voor me kijk, merk ik dat Carl me aanstaart. Niet op een ongemakkelijke manier, maar met een onbestemde, intense blik. Alsof hij elk detail van mijn gezicht, van de eyeliner tot de speldjes in mijn haar, in zich op wil nemen.
"Je bent mooi," zegt hij, zijn stem schor. "Echt mooi."
Mijn hart bonkt in mijn keel. Hij legt zijn hand op mijn arm en buigt zich een beetje voorover. Een duizelingwekkende kriebel roert zich in mijn buik. Ik kan niks zeggen, me niet verroeren. Mijn brein schreeuwt dat ik moet reageren, maar ik weet niet hoe.
De stilte die volgt is geladen. Ik staar verlegen naar mijn colaglas. Carl kijkt me vragend aan. Ik slik moeizaam als hij zich nog verder naar me toe buigt, onze gezichten nu dicht bij elkaar.
"Zou je boos worden als ik je nu zoen?" vraagt hij zacht.
Ik kijk op, recht in zijn ernstige ogen. "Nee… niet boos. Maar… ik weet niet of we dat moeten doen. Ik… Ik…"
"Vind je me niet leuk?" De vraag is direct, de pijnlijke ondertoon is duidelijk.
De hitte schiet naar mijn wangen. "Jawel! Jawel, heel leuk, maar… ik weet het niet. Ik… ik heb nog nooit gekust." De woorden zijn eruit, mijn grootste, meest kinderachtige geheim ligt op tafel.
Carls gezicht ontspant. Er verschijnt een tedere, begrijpende glimlach. Hij strijkt met de rug van zijn vingers over mijn wang. "Oké. Ik snap het. Dan neem je gewoon je tijd. Ik hoor het wel als je er klaar voor bent."
Een golf van opluchting overspoelt me. "Bedankt," lach ik zachtjes. "En sorry dat ik zulke verwarrende signalen uitzend."
"Geeft niet." Hij leunt voorover en drukt een zachte, warme kus op mijn wang, vlak naast mijn mond. "Zolang er maar hoop is."
Ik blaas mijn ingehouden adem langzaam uit en staar even in gedachten verzonken voor me uit, de plek op mijn wang nog natintelend.
Toch, zelfs in dit bijna perfecte moment, sluipen de twijfels weer binnen. Ben ik wel echt verliefd? Ik geniet van zijn aandacht, van de warmte in mijn buik, van het gevoel dat iemand me ziet. Maar is dit genoeg? Is dit de basis voor een echte relatie? Spelen en flirten zoals Eva predikt, dat wil ik absoluut niet. Ik wil een lief dat me betovert, dat me overrompelt. Ik schud de gedachten van me af. Voor nu is dit genoeg. Ik laat het los.We zien wel wat de toekomst brengt.
---
(1) Café in Sint-Niklaas, België, tegenwoordig uitgegroeid tot een jeugdhuis.
(2) Hoegaarden is een Belgisch witbier. Als niet-volwassene kon men eind jaren 80 zonder problemen bier bestellen op café.
Onwillekeurig verschijnt er een glimlach op mijn gezicht. Een brede, dwaze grijns die ik niet kan onderdrukken. De scènes in mijn hoofd worden levendiger. Carl die me optilt en me lachend de zee in draagt. Carl die 's avonds een verdwaalde zandkorrel uit mijn haar plukt, zijn vingers die even blijven hangen in een tedere streling.
"Zo diep in gedachten? Moet wel een heel goeie droom zijn." De stem, laag en plaagstoot, rukt me uit mijn dagdroom. Ik schrik op, mijn hart bonst in mijn keel en het boek glijdt bijna van mijn schoot. Ik kijk recht in de ogen van Carl. Ze fonkelen van plezier. Hij staat voor me, leunend tegen een boom, zijn armen losjes over elkaar geslagen.
"Huh… ik… wat?" stotter ik, terwijl de hitte zich als een lopend vuurtje over mijn wangen en nek verspreidt. Ik voel me betrapt, alsof hij recht in mijn hoofd heeft kunnen kijken.
Hij lacht, een warm, aanstekelijk geluid. "Ik vroeg me af waar die glimlach vandaan kwam. Toch geen erotische droom, hoop ik voor je?"
"Wat? Hoe… hoe kom je daar nu bij?" Mijn hoofd is nu zo rood als een brandweerwagen. Ik sla mijn boek dicht en klem het tegen mijn borst als een schild. "Absoluut niet! Ik was aan euh… aan vakantie aan het denken. Witte stranden, palmbomen, veel zon… dat soort dingen."
Hij komt dichterbij en gaat naast me op het bankje zitten. Zijn nabijheid is een elektrische stroom. "Dat lieg je," fluistert hij samenzweerderig.
"Niet!" protesteer ik, misschien iets te luid.
Hij leunt wat achterover, zijn ogen nog steeds op mij gericht. "Jammer."
De speelsheid in dat ene woord ontwapent me. Ik kan een kleine glimlach niet onderdrukken. "Hoezo jammer?"
"Ik had je erotische fantasieën wel eens willen horen," zegt hij met een serieuze uitdrukking die totaal niet past bij de ondeugende twinkeling in zijn ogen.
Ik slaak een verontwaardigd zuchtje, maar het is pure komedie. De spanning is weg, vervangen door een licht, kriebelig gevoel in mijn buik. "Als je een erotisch verhaal wilt horen, dan moet je zelf maar een boek gaan halen in de bibliotheek. Eentje met een halfnaakte piraat op de kaft." Ik geef hem een speelse tik met mijn boek tegen zijn arm. "En dan mag je het achteraf aan me voorlezen."
Hij grijpt mijn pols vast, stopt de volgende 'aanval' en zijn vingers zijn warm om mijn huid. "Deal," zegt hij, met een grijns die mijn hart een slag doet overslaan.
"Oh… jij…" Ik trek lachend mijn hand terug. De korte aanraking tintelt na. "En nu ophouden met dat geplaag."
Hij wordt weer serieus, de speelsheid maakt plaats voor een lichte nervositeit die ik herken, omdat ik hem zelf ook voel. "Even serieus… vanavond…"
Mijn maag krimpt samen. Daar gaan we. Hij gaat afzeggen. Ik wist dat het te mooi was om waar te zijn. Zijn vrienden hebben hem uitgelachen. Hij heeft er spijt van.
"Wat is er met vanavond?" vraag ik, en ik probeer de angst uit mijn stem te houden.
"Hoe laat spreken we af? Ik vergat het te vragen."
De opluchting is zo groot dat ik bijna hardop zucht. "Rond zeven uur?"
"Prima," knikt hij. "Zal ik je komen ophalen?"
Het klinkt zo hoffelijk, zo… perfect. Precies zoals de man in mijn droom het zou doen. "Graag," zeg ik, mijn stem iets meer dan een fluistering.
"Oké. Tot dan." Hij staat op, maar blijft nog even staan. Hij kijkt me aan, en voor een seconde lijkt hij iets meer te willen zeggen. Dan verschijnt de plagende grijns weer. "En ondertussen niet te veel van andere mannen dromen, hè."
Hij knipoogt, draait zich om en loopt weg. Ik kijk hem na, de manier waarop hij beweegt, de zelfverzekerdheid in zijn tred. Ik blijf achter met een knalrood hoofd en een hart dat als een gek tekeergaat. De geur van zijn deodorant lijkt in de lucht te zijn blijven hangen. Het boek in mijn handen ben ik volledig vergeten.
Ik droom alleen maar over jou, denk ik, en de woorden voelen zo waar, zo overweldigend, dat het een wonder is dat ik ze niet hardop heb geschreeuwd. Een dwaze, hopeloze, verliefde glimlach plooit mijn lippen, en dit keer doe ik geen enkele moeite om hem te verbergen.
- - -
Die avond is de badkamer mijn heiligdom en mijn folterkamer tegelijk. Voor de spiegel voer ik een strijd die ik voor één keer lijk te winnen. Mijn hand trilt als ik een dun, onwennig streepje eyeliner trek. Het is niet perfect, het is een beetje bibberig, maar het is van mij. Een laagje kleurloze lippenstift geeft een subtiele glans. Een strategisch geplaatste armada van speldjes moet de wilde, opstandige lokken rond mijn gezicht in bedwang houden.
En dan gebeurt er iets wonderbaarlijks. Ik kijk, en voor het eerst sinds lang voel ik geen afkeer. Geen drang om me om te draaien of de spiegel te verbrijzelen. Het meisje dat terugkijkt heeft een lichte blos op haar wangen die niet van de make-up komt, en een voorzichtige, hoopvolle glinstering in haar ogen. Ze is niet perfect, verre van, maar ze is… echt. En ze staat op het punt een date te hebben. Ik glimlach naar haar, en de spiegel lijkt zowaar goedkeurend terug te glimlachen.
De euforie maakt echter snel plaats voor een opkomende golf van paniek. Mijn adem stokt in mijn keel. Het voelt alsof ik een onverwachte toets wiskunde moet afleggen, en ik niet alleen het hoofdstuk niet ken, maar zelfs vergeten ben hoe je moet rekenen. De ‘wat als’-vragen vallen als aasgieren op me aan. Wat als het een ongemakkelijke, stille avond wordt? Wat als hij me helemaal niet zo leuk vindt als ik hoop? Wat als hij me een teleurstelling vindt? Wat als hij dingen van me verwacht… dingen waar Eva het over had, dingen waar ik nog lang niet klaar voor ben? Kan ik dan nee zeggen? Kan ik mijn ontgoocheling verbergen zonder hem te kwetsen?
Veel tijd om te piekeren heb ik niet. De deurbel klinkt als een donderslag bij heldere hemel, het startschot van de race. Mijn hart springt op en lijkt zich in mijn keel te nestelen. Als op een roze wolk zweef ik de trap af, mijn voeten raken de treden nauwelijks. Wanneer ik voorbij de keuken hol, steekt mijn ma verbaasd haar hoofd door de deuropening.
"Heb jij een vriendje, Leen?" Haar blik is een mix van verrassing en een vleugje triomf.
De leugen struikelt over mijn lippen, een haastig gebouwd schild. "Nee ma, ik heb met een paar klasgenoten afgesproken. Carl woont hier vlakbij, dus het leek ons veiliger om samen te rijden."
"Carl?" De naam blijft even hangen.
"Ja, het neefje van Maria. Die nieuwe. Ze zijn praktisch onafscheidelijk."
Of ze me gelooft, weet ik niet. Ik wacht haar reactie niet af. Ik trek de voordeur open. Daar staat hij, onder het gele licht van de veranda. Hij draagt een donker shirt en zijn haar is een beetje warrig. Hij ziet er nerveus uit. Hij ziet er perfect uit.
"Hoi Carl," fluister ik.
Even later rijden we naast elkaar, de avondlucht is koel en fris. De stilte tussen ons is zwaar en ongemakkelijk, alleen doorbroken door het zachte zoemen van onze fietsbanden op het asfalt. Af en toe vangen we elkaars blik op in het schijnsel van een lantaarnpaal. Dan verschijnt er een voorzichtige glimlach op onze gezichten, een stille erkenning van onze gedeelde nervositeit, voor we allebei snel weer voor ons uit kijken.
Bij de bioscoop vraagt hij: "Welke film wil je zien?"
"Look Who's Talking lijkt me wel leuk," zeg ik. Het voelt als een veilige keuze. Luchtig, grappig, geen ingewikkelde emoties. "Hij schijnt heel grappig te zijn."
"Is dat die met die sprekende baby?"
"Ja," glimlach ik.
De ontnuchtering volgt onmiddellijk. "Daar krijg je me met geen stokken in."
"Wat wil jij dan zien?" Mijn stem klinkt scherper dan bedoeld, de teleurstelling sijpelt erdoorheen. Hij merkt het niet, of negeert het.
"Dead Poets Society."
"Meen je dat?" Het klinkt als een aanklacht. Een film over kostscholen en dode dichters? Is dat wat hij ‘leuk’ vindt? Een deel van mij overweegt om luid gillend weg te lopen, maar een ander, groter deel besluit hem zijn zin te geven. Er het beste van maken.
Carl leidt me de donkere zaal in. Hij aarzelt en kijkt naar de bovenste rijen – de beruchte kus-stoeltjes – maar durft duidelijk niet. We schuiven ongeveer halverwege een rij in. De zaal is bijlange niet vol, dus we leggen onze jassen en mijn handtas als een buffer op de stoelen naast ons.
"Zit je goed hier?" vraagt hij, bijna galant.
Ik knik en schenk hem een glimlachje. Terwijl de reclames beginnen, dwalen mijn ogen door de zaal. Ze vallen op een koppeltje, schuin voor ons. Ze zitten volledig in elkaar verstrengeld, hun monden versmolten in een intense kus. Een plotselinge, hete flits van mijn droom van gisteravond schiet door me heen. Zijn handen die over mijn lichaam glijden en me in vuur en vlam zetten… De gedachte is zo levendig dat ik het begin van de film volledig mis. Het brengt me in de war. Wat wordt er van mij verwacht? Van Carl hoef ik duidelijk geen initiatief te verwachten; hij is al volledig opgeslokt door het verhaal op het scherm.
Dan, in een vlaag van moed die ik van mezelf niet ken, doe ik het. Tergend langzaam beweegt mijn hand, als een bang diertje dat uit zijn hol kruipt. Ik leg hem voorzichtig op het been van Carl, op de ruwe stof van zijn jeans. Ik begin zijn knie zachtjes te strelen. Mijn hart bonst in mijn oren. Ik geniet van de stoutmoedigheid, maar het duurt niet lang of ik voel me ongemakkelijk. Mijn arm dreigt te verkrampen en ik durf hem niet te bewegen, bang om het moment te verbreken.
Uiteindelijk, verslagen door de naderende kramp, trek ik mijn hand terug en zet ik me rechter in mijn stoel. Carl buigt zich naar me toe, zijn stem een fluistering in de duisternis. "Scheelt er iets?"
"Kramp," lieg ik half.
"Ah."
Een paar seconden van stilte. En dan voel ik het. Zijn hand. Hij legt hem op mijn bovenbeen. Het is geen aarzelende aanraking zoals de mijne. Zijn hand is warm en stevig. Een tinteling, als een elektrische schok, verspreidt zich via mijn been naar mijn onderbuik en zet mijn hele lichaam in lichterlaaie. Ik leg mijn hand op de zijne, mijn vingers verstrengelen zich met de zijne. Zijn duim begint zachte cirkels te tekenen op mijn huid. Ik schuif lichtjes onderuit in mijn stoel en nestel me met mijn hoofd op zijn schouder. Ik druk me zo ver als mogelijk tegen hem aan en sluit mijn ogen. Op dit moment kan de film me gestolen worden. Ik slaak een diepe, tevreden zucht en geniet van de zachte aanrakingen in het donker.
"Prachtige film. Ik heb ervan genoten," zegt Carl als we weer buiten in de koele avondlucht staan.
"Ik ook," zeg ik, maar de film is het laatste waar ik aan denk.
"Zullen we nog even iets drinken in Den Eglantier?" (1)
"Prima."
We vinden een tafeltje achterin het bruine, rokerige café. Carl bestelt een Hoegaarden (2), ik hou het bij een cola. Terwijl de melancholische klanken van "Pictures of You" van The Cure door de ruimte zweven, kijk ik geïnteresseerd om me heen. Het hoge plafond, de muren volgeplakt met vergeelde muziekposters, de imposante houten toog – het ademt sfeer. Als ik weer voor me kijk, merk ik dat Carl me aanstaart. Niet op een ongemakkelijke manier, maar met een onbestemde, intense blik. Alsof hij elk detail van mijn gezicht, van de eyeliner tot de speldjes in mijn haar, in zich op wil nemen.
"Je bent mooi," zegt hij, zijn stem schor. "Echt mooi."
Mijn hart bonkt in mijn keel. Hij legt zijn hand op mijn arm en buigt zich een beetje voorover. Een duizelingwekkende kriebel roert zich in mijn buik. Ik kan niks zeggen, me niet verroeren. Mijn brein schreeuwt dat ik moet reageren, maar ik weet niet hoe.
De stilte die volgt is geladen. Ik staar verlegen naar mijn colaglas. Carl kijkt me vragend aan. Ik slik moeizaam als hij zich nog verder naar me toe buigt, onze gezichten nu dicht bij elkaar.
"Zou je boos worden als ik je nu zoen?" vraagt hij zacht.
Ik kijk op, recht in zijn ernstige ogen. "Nee… niet boos. Maar… ik weet niet of we dat moeten doen. Ik… Ik…"
"Vind je me niet leuk?" De vraag is direct, de pijnlijke ondertoon is duidelijk.
De hitte schiet naar mijn wangen. "Jawel! Jawel, heel leuk, maar… ik weet het niet. Ik… ik heb nog nooit gekust." De woorden zijn eruit, mijn grootste, meest kinderachtige geheim ligt op tafel.
Carls gezicht ontspant. Er verschijnt een tedere, begrijpende glimlach. Hij strijkt met de rug van zijn vingers over mijn wang. "Oké. Ik snap het. Dan neem je gewoon je tijd. Ik hoor het wel als je er klaar voor bent."
Een golf van opluchting overspoelt me. "Bedankt," lach ik zachtjes. "En sorry dat ik zulke verwarrende signalen uitzend."
"Geeft niet." Hij leunt voorover en drukt een zachte, warme kus op mijn wang, vlak naast mijn mond. "Zolang er maar hoop is."
Ik blaas mijn ingehouden adem langzaam uit en staar even in gedachten verzonken voor me uit, de plek op mijn wang nog natintelend.
Toch, zelfs in dit bijna perfecte moment, sluipen de twijfels weer binnen. Ben ik wel echt verliefd? Ik geniet van zijn aandacht, van de warmte in mijn buik, van het gevoel dat iemand me ziet. Maar is dit genoeg? Is dit de basis voor een echte relatie? Spelen en flirten zoals Eva predikt, dat wil ik absoluut niet. Ik wil een lief dat me betovert, dat me overrompelt. Ik schud de gedachten van me af. Voor nu is dit genoeg. Ik laat het los.We zien wel wat de toekomst brengt.
---
(1) Café in Sint-Niklaas, België, tegenwoordig uitgegroeid tot een jeugdhuis.
(2) Hoegaarden is een Belgisch witbier. Als niet-volwassene kon men eind jaren 80 zonder problemen bier bestellen op café.
Lees verder: Verlangen - 6: De Eerste Kus
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10