Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Door: Keith
Datum: 03-12-2022 | Cijfer: 9.2 | Gelezen: 6968
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 52 minuten | Lezers Online: 1
Vervolg op: Mini - 241
07:30… Ik werd wakker op een voor mij onbekend bed. Hé? Oh, wacht even… Travnik. Vandaag de Vlasic op. Ik keek naast me: Harm lag nog te slapen. Enfin, die had nog een half uurtje. Even wat ochtendsport. Rennen zat er niet in, maar een paar rondjes sintelbaan lopen…
En zoals ik al had verwacht: Fred zat al te eten. “Goeiemorgen, vreetbeer. Laat je ontbijtje maar even staan; ochtendsport.” Hij mopperde. “Verdorie Kees, ik heb nog maar drie broodjes op. En dan al gaan rennen? Ben jij helemaal bedonderd? Dit stond niet in de kleine lettertjes!” Ik trok hem overeind. “Voor de koffie niet zeuren, majoor van Laar. Mee jij en rennen.” Hij snaaide nog snel een broodje van het blad en volgde me naar buiten.
“Wat ben jij van plan, Kees?” “Rustig een paar rondjes sintelbaan. Verder niks geks.” We liepen de oude kazerne op, richting sportveld. En daar begonnen we rustig te draven. “Wat denk jij van Alfred, Fred?” Een grom. “Sneaky boy, Kees. Ik vertrouw hem niet. Wilde teveel technische details weten. Ik verdenk hem ervan dat hij zaken wil doorverkopen.” Ik heb zijn mobiel al gescand; gisteravond heeft hij contact gehad met de burgemeester. Buiten ons om. Tien minuten lang. Helaas kan ik hier dat gesprek niet terughalen, maar thuis wel. Maar dan moet ik er wel een tolk bij hebben.” Hij keek sip.
Ik dacht na. “We gaan ‘m vandaag door de mand laten vallen, Fred. We gaan hem vertellen welke voorzorgsmaatregelen we hebben genomen om te zorgen dat niemand er met onze ideeën vandoor kan gaan. We maken er een mooi kletsverhaal van. Wedden dat hij binnen no time weer met de burgervader aan de lijn hangt? En dan betrappen we hem, oké?” Fred knikte. “Ik weet wel een beetje van sterkstroomtechniek af, Kees. Iets met fluctuatiedempers? Grote condensatoren?” “Klinkt goed voor een simpele ICT-er, Fred. En wat denk jij nu van onze lieve vriendin Suus?”
Hij grinnikte. “Die is aardig bijgedraaid. Maar die meid is niet geschikt als leidinggevende, Kees. Die moet lekker tolk blijven. In feite een soort Marion-in-de-toekomst. Plaats haar op een vloeipapiertje en ze denkt meteen dat ze bovenaan de ladder staat. Maar je hebt haar gisteravond weer leuk in het zadel gezet.” “Ik heb ervaring met ‘in het zadel zetten’ van opstandige dames, Fred. Met name als ze lang blond haar hebben en blauwe ogen…” Hij keek me even aan. “Je bent een enorme opschepper, majoor Jonkman. Als ik deze uitspraak doorgeef aan mijn charmante leidinggevende dan vreet je een week lang droog brood en slaap je buiten. Kom, naar binnen, douchen, schoon pak aan en eten. Vandaag weer eens met je poten in de blubber.”

Op de kamer was Harm nét wakker. “Goeiemorgen Kees…” “Ja, goedemorgen Harm. Er uit, zo dadelijk staat het voer op tafel.” “Jaja… Even wakker worden hoor…” “Mooi, dan ga ik even onder het gemalen water staan.” Tien minuten later kwam hij de douche in. “Nog dingen te bespreken, Kees?” Ik schudde mijn hoofd. “We gaan zien wat de heren ons voorschotelen. Oh ja: heb jij stevige schoenen bij je?” Hij knikte. “Altijd. Je weet nooit waar je terecht komt.” “Mooi. En je collega’s?” Hij keek aarzelend. “Pieter wel, dat weet ik zeker. Alfred en Suus… Suus heb ik nooit anders gezien dan op pumps.” Ik grijnsde gemeen. “Dat wordt dan afzien voor de dame. En als Alfred op z’n nette schoenen loopt: ook voor hem.”
Even later liepen we naar beneden: Fred zat (alweer) te eten, de rest kwam een minuut na ons ons beneden. Ik keek even: Pieter inderdaad op stevige, halfhoge wandelschoenen, Alfred op nette, glimmende herenschoenen met een dunne zool. Suus op pumps. “Alfred, Suus: andere schoenen aan. Nú. We gaan over een berglandschap lopen en daar zijn geen mooie wandelpaden.” Suus keek zorgelijk. “Ik heb alleen maar pumps bij me…” Fred keek er naar. “Als je wil, kan ik die naaldhak er zó afbreken, hoor.” Ik keek op m’n horloge. “Jullie hebben nog 35 minuten om andere schoenen te kopen. Vraag in de lobby maar naar een schoenenzaak in de buurt. Looppas.”
Alfred keek me aan. “Zeg majoor, commandeer een ander…” Suus hield haar mond en ik zuchtte demonstratief. “Alfred, ik heb geen zin om je te dragen als jij halverwege de Vlasic je enkel verstuikt. Deze schoenen zijn leuk op een diplomatenbal, maar niet in de bergen. Wegwezen.” Ze verdwenen. “We zullen sociaal zijn en een paar broodjes voor ze smeren. Kunnen ze tijdens de rit naar de Vlasic opeten.”
Om vijf voor tien kwamen Suus en Alfred terug. Beiden met fatsoenlijk wandelschoeisel. “De kosten declareer ik wel”, zei Alfred tegen Harm. Die schudde zijn hoofd. “Echt niet meneer. Je zorgt voortaan maar dat je garderobe op orde is. Moeten we allemaal.” Ik stond op. “Dame, heren we gaan vertrekken. Over vijf minuten staat het vervoer klaar. En militaire tijd is twee minuten voor tijd.” Alfred en Suus keken paniekerig. “En ons eten dan?” Fred gaf ze beiden een plastic zakje. “Kijk eens… Hebben met liefde voor jullie gemeerd. Zit alleen geen koffie in. Wél brood met knoflookworst.” Suus keek smerig.
“Die heb ik gisteren al iets te vaak geroken, majoor van Laar.” Hij grijnsde breed. “Ja, dat zag ik.” Ze lachte voorzichtig terug. Mooi, die begon bij te trekken. We stonden voor de ingang van het hotel, maar om 09:00 uur: geen vervoer. Dat kwam pas een kwartier later. Twee busjes en een mooie Skoda Octavia er achteraan. Daar zat meneer de burgemeester in, compleet met chauffeur. In het ene busje de voorzitter van de gemeenteraad, in het andere busje een mij onbekende man. Die stelde zich voor als het Bosnisch-Servische gemeenteraadslid. Ik heette hem welkom, terwijl de burgemeester en de voorzitter duidelijk afstand namen. Die mochten elkaar dus duidelijk niet. Hun probleem.

Ik keek de burgemeester aan. “Heeft u een recente mijnenkaart voor me?” Hij riep zijn chauffeur, en die kwam meteen met de bekende kaart aanzetten. Een detailkaart van Travnik en omgeving. Mooi. Samen met Fred bestudeerde ik de kaart. In het deel waar we moesten zijn waren gelukkig weinig ‘rode bolletjes’ te zien; de tekens voor mijnen of UXO’s.
Maar het was niet compleet schoon, dat zag ik wel. De burgemeester gaf aan dat de afgelopen 6 jaar daar geen munitie gevonden was. Daar durfde hij zijn hand voor in het vuur te steken. Ik bromde wat.
De voorzitter ging zelfs nog een stapje verder. “Ik garandeer u dat daar geen mijnen of explosieven meer liggen. De gemeente Travnik heeft dat 100 procent laten ruimen, juist omdat we met die waterkrachtcentrale aan het werk wilden. Daar sta ik voor in!” Fred keek hem glashard aan. “Mooi. Dan weten we wie er voorop loopt als we het terrein te voet in gaan. Dank u wel.” Suus vertaalde en de voorzitter keek bijzonder giftig en hij begon te vloeken, iets wat ik vrij goed verstond. (In een vreemde taal leer je de vloeken en smerige taal als eerste)
Ik keek hem aan en lepelde een zin op die ik tijdens mijn uitzending in Bosnië van een van onze tolken had geleerd: “Psovke su izmišljene od strane glupana kako ne bi morali razmišljati o pametnom odgovoru.” (Vloeken zijn door idioten bedacht zodat ze geen slim antwoord hoeven te bedenken.)

Ik had er drie weken op geoefend voordat ik de zin zonder stotteren kon uitspreken, maar het had me destijds wel een paar hilarische momenten opgeleverd. Bijvoorbeeld als ik wacht had bij een roadblock en een automobilist begon te schelden omdat hij weer eens opgehouden werd door zo’n irritante militair van SFOR. De zin had ook nu effect.
Hij keek me stomverwonderd aan en de anderen begonnen te lachen. “Suus, vertel hem even dat dit een van de weinige zinnen is die ik in het Kroatisch ken. Maar dat hij 100 procent toepasbaar is.”
Hij keek me gemeen aan, maar zei niets. Ik wees “Instappen, we zijn hier om dingen te doen.” We reden de stad uit, de weg naar Sisava op. Daar was in ‘mijn’ tijd van SFOR ook een Nederlandse basis gevestigd. En daar stond toen de Olympische skischans. Nou ja, wat er van over was…
Maar een paar kilometer voor Sisava sloegen we rechtsaf, de weg op richting de radiotoren op de Vlasic. In de oorlog een Servische vesting, zwaar verdedigd. Uiteindelijk reden we over een grindweg op de bergrand boven Travnik. Een behoorlijk stuk; ik zag in de verte het witte kapelletje boven Travnik al. Maar daar kwamen we niet; we sloegen linksaf en reden een vallei in. En een bos. En daar stopten we.
De burgemeester wees. “Daar is het stuwmeer. Deels boven, deels ondergronds.” We liepen er naar toe, over een smal pad. De voorzitter voorop. Ik keek goed om me heen en zag dat Fred ook zijn ogen op steeltjes had. Prima…

Bij het meer maakte ik een aantal foto’s, bekeek de grond en de inlaat van de huidige centrale. Snel maakte ik een globale berekening van het debiet. Dat kwam redelijk overeen met de centrale in Noorwegen. En het was nu zomer en warm; in het voorjaar zou het debiet wel groter zijn. Maar… in de winter? Vorst? Het kon hier behoorlijk vriezen, wist ik uit ervaring. Toen ik dat aan de voorzitter vroeg haalde hij zijn schouders op.
Het Servische gemeenteraadslid bracht uitkomst: de inlaat zat ook onder water. Dusdanig diep dat er, ook in de winter, altijd voldoende water stroomde. Na een uurtje had ik het hier wel bekeken en wilde ik verplaatsen naar de plek waar de centrale zou moeten komen.
‘Meneer de voorzitter’ begon te protesteren. “Is dat wel nodig?” Ik keek hem aan. “Meneer, wilt u die centrale of niet? Zo niet, eerlijk zeggen, dan stappen we weer in en vertrekken.” De burgemeester nam hem apart en ze liepen een aantal meters weg. Ik kon zien dat ze woorden hadden. Het boeide me niet zo.
Ik keek naar de rest van het gezelschap: Suus zat aan haar schoenen te prutsen, Pieter en Harm kletsten wat met elkaar en Alfred stond wat gespannen naar beide bekvechtende heren te kijken. Fred hield ze ook in de gaten. Na een aantal minuten kwamen ze terug. De voorzitter wees. Ik maakte een uitnodigend gebaar dat hij voor moest gaan en hij keek weer nijdig. Langzaam liep hij het pad op.
“Mensen: op het pad blijven. Geen millimeter in de berm!” Fred waarschuwde. Na een half uurtje kwamen we bij een steile helling en de burgemeester wees. “Hier zou die centrale moeten komen”, vertaalde Suus. “De huidige centrale ligt daar, aan de andere kant van dit bos. Maar hier ligt een centrale gunstiger: het water kan dan rechtstreeks de stad in; de waterzuivering ligt hier bijna pal onder.”

Ik keek rond en pakte de kaart. Erg veel verstand had ik niet van geologie, maar het klonk aannemelijk. En inderdaad zou het water redelijk centraal de stad in lopen… “Suus! Stop!” baste Fred plotseling en ik keek om. Suus was een eind terug gelopen en stond al bijna in het bos.
“Ik moet plassen”, klonk het zielig. “Dat doe je maar op het pad! Je gaat niét het bos in, stomme trut! In je eigen voetstappen weer terug naar het pad. Nú!” Voorzichtig kwam ze weer op het pad. “En waar…” “Op het pad”, baste Fred. “En dat we je poes misschien zien, zal mij een biet zijn.” Met een rood hoofd hurkte ze en deed wat ze moest doen. Behoorlijk opgelucht liep ze weer naar ons toe. “Sorry…”
Een half uur later had ik het hier ook wel gezien en zei dat we terug konden. Ik had behoorlijk wat foto’s gemaakt en tekeningen en schetsen. Ik had op de kaart aantekeningen gemaakt en Fred had een aantal stenen meegenomen. Behoorlijk opgelucht liep het gezelschap het pad weer terug. Een plaspauze bij de busjes en we reden weer weg.
Onderweg kreeg ik een ingeving en keek op m’n horloge. Tien over één. Tijd genoeg om vanmiddag en vanavond mijn berekeningen globaal uit te werken en een presentatie voor te bereiden. Ik liet de chauffeur stoppen en liep naar het busje achter ons, met de Servische meneer en de voorzitter, nu noodgedwongen bij elkaar. Suus liep mee en ook de burgemeester stapte uit zijn Skoda.
“Ik wil graag nog even iemand een bezoek brengen. Een mevrouw die achter Vitovlje woont. Hebben we tien jaar geleden kunnen helpen toen ze ingesneeuwd was. Eens kijken hoe het nu met haar gaat. Hoeft u niet bij mee, als u andere dingen te doen heeft.” Suus vertaalde netjes en de heren zeiden dat ze inderdaad andere dingen te doen hadden. Mooi…
“Dan zien we elkaar morgenochtend om 08:00 in het hotel, heren. Niet later; onze heli vertrekt om 10:30.” Ze knikten, duidelijk opgelucht nu ze van die klootzak van een Jonkman af waren. We liepen naar ‘ons’ busje en ik vroeg de chauffeur om naar Vitovlje te rijden. Hij keek verwonderd, maar schakelde in.
Onderweg zat ik op de kaart te kijken, maar dat hielp me niet veel; ik moest op m’n herinnering afgaan. Bij Vitovlje een grindweg op naar het noorden; het busje kon het wegdek niet zo waarderen. Op een gegeven moment kwamen we op een splitsing uit…
Rechts een steile bergwand, iets dichterbij redelijk open terrein. Ja, dáár was toen die lawine geweest! Ik stapte uit. Van hieruit waren drie huisjes te zien.
Nou ja, kijken dan maar. De eerste twee waren ‘spookhuizen’: alleen maar karkassen zonder dak. Het derde huis… JA! Een klein huisje, houten schuur ernaast en een opvallende greppel tussen huis en schuur. Daar hadden we het grootste deel van de sneeuw ingekieperd. Dat was het! Ik gaf opdracht om te stoppen.
We liepen naar het huis toe en toen we het terrein op liepen begon er een hond te blaffen. Een groot beest, aan een ketting naast het huis. De deur ging open… En ik stond tegenover de oude vrouw die we tien jaar geleden hadden uitgegraven!
“Suus…” Ik stelde me voor als een van de soldaten die haar tien jaar geleden hadden geholpen met die lawine op kerstavond. Haar gezicht lichtte op, ze kwam naar me toe en sloeg haar armen om me heen.
Suus had moeite om haar snelle teksten te vertalen, maar het kwam erop neer dat dat de mooiste kerst was die ze ooit had gehad. Ze wilde me naar binnen trekken, maar ik zei dat ik alleen maar even langskwam om te kijken hoe het met haar was. Ze keek naar het busje en wenkte. “Ze gaat koffie maken, majoor”, zei Suus. “Of wilt u liever Slivo?” Ik schudde m’n hoofd. “Géén Slivo, Suus. Je weet wat ik gezegd heb. Koffie is prima. Nou ja… Je moet wel een stevige maag hebben.”

De anderen waren ondertussen ook binnen gekomen en het was even prutsen met de ruimte. Het vrouwtje bekeek Fred eens; ze scheelden ruim een meter qua lengte. Ze lachte en zei iets tegen Suus. “Ze vraagt of je honger hebt. Je lijkt iemand met gezonde trek.” Fred’s mondhoeken gingen wat omhoog. “Wat een mensenkennis… Maar nee, ik heb geen honger, hoor. Koffie is prima.”
“Denk er aan mensen: ze zet een nogal pittig bakje. Melk er in en wat suiker, anders heb je een maagzweer. En de laatste slok niet opeten. Dat zijn de pure gemalen bonen” Ik keek Fred aan. “Rob z’n koffie is een slap aftrekseltje van het bakje wat deze dame zet.”
Na een kwartiertje was de koffie klaar en ze kwam met een bak met koek aanzetten. Die smaakte prima. Een van haar dochters was een week eerder uit Duitsland overgekomen met een auto vol etenswaren. Mooi, ze werd dus nog steeds door haar dochters onderhouden. Ik keek het kamertje rond: en nog steeds hetzelfde portretje van paus Johannes Paulus de Tweede aan de muur. Niet de nieuwe paus.
De koffie was ondertussen ingeschonken en men nam een voorzichtig slokje. Fred dronk met een stalen gezicht zijn kopje leeg en werd meteen weer voorzien. Ik grinnikte stiekem om zijn gezicht. De rest deed het bijzonder rustig aan met de koffie. Alleen de chauffeur zat er niet zo mee. Suus had duidelijk moeite met het zwarte vocht. “Niet zeuren Suus. Het kan nooit zo erg zijn als een landing in een C-130 terwijl er tegenover je knoflookworst wordt gegeten.”
Harm zei het enigszins spottend en ze werd rood. Na een half uurtje vonden we het welletjes en namen met moeite afscheid. Ik legde stiekem een briefje van 20 euro onder mijn kopje. Kon ze even mee vooruit… Wéér kreeg ik een omhelzing en twee kussen op m’n wangen. Ik voelde haar tranen.

Even later in het busje zei Fred: “Nou majoor Jonkman… Ik ben benieuwd wat uw echtgenote hiervan vindt. In den vreemde gezoend worden door een andere vrouw…” Ik keek Fred aan. “Tien jaar geleden had ik niet gedacht dat ik haar ooit nog zou terugzien, Fred. En ik ben er heel erg blij mee. Alleen dit en het bezoek aan het klooster van Guca Gora gisteren maakte dit tripje al de moeite waard.” Hij knikte en hield verder commentaar voor zich.
Tijdens de rit kletste ik wat met Fred over de technische zaken van het geheel. “Kijk, als ze de installatie in eigen beheer willen bouwen, zonder de technische ondersteuning van DT, komen ze écht van de kouwe kermis thuis, Kees. Tussen de generatoren moet echt een condensatorbank geplaatst worden om de stroompieken af te vangen, anders gaat het hele systeem aan gruzelementen. Dat zijn drie condensatorbanken, na elke generatortrap eentje. En dat kost een paar centen… Of je moet de pieken afvlakken met accu’s, maar dan kunnen de halve berg wel volzetten met accu’s. Gaat men niet willen.”
“Je hebt gelijk, Fred. Maar dat gaan we de heren nog maar even niet vertellen, anders loopt DT een klus mis.” Ik knipoogde naar Harm, buiten het zicht van Alfred. Eenmaal terug bij het hotel bedankten we de chauffeur. Hij had netjes gereden, dus ook hij kreeg een fooi, ditmaal van Fred.
“Goed mensen, het is nu… bijna twee uur. We gaan eens wat eten. Daarna verzamelen in de vergaderzaal en de koppen bij elkaar steken.” “Af en toe heb jij wel slimme ideeën, Kees”, zei Fred droog. “Ik weet dat jij nogal onhebbelijk wordt als je maag knort, vriend. Als we jou bij die oude dame je gang hadden laten gaan, had dat haar een compleet varken gekost.” We liepen richting eetzaal.
Alfred excuseerde zich en liep richting toilet. “Ik kom er zo aan, heren.” Fred keek me aan, trok zijn mobiel tevoorschijn en keek naar Harm. “Kan jouw mobiel opnemen? Mooi, opnemen dan. Suus: vertalen!” We gingen aan een tafeltje zitten. Pieter en Suus keken hogelijk verbaasd. Ondertussen hoorden we uit Fred’s mobiel de toon dat ergens een telefoon overging.
En werd er opgenomen. De naam van de burgemeester. En een andere stem: Alfred.
Die kletste snel en Suus vertaalde synchroon.
“Hij vertelt dat er essentiële zaken missen. Condensators tussen de generatoren. Als die niet geplaatst worden, gaat de hele installatie in rook op… De burgemeester is eerst kwaad, zegt dan dat hij vriendjes heeft die er verstand van hebben. De installatie gaat niet door Nederlanders gebouwd worden… En Alfred wil zijn deel voor deze info… 100:000 euro contant… Burgemeester moet daarover denken… belt over een aantal dagen wel terug… Niets laten merken tijdens de bespreking morgen…”
Toen klonk de bezettoon.
“Telefoons wég. Suus, met Pieter mee. Even kalmeren allebei.” Ik wees. Suus was duidelijk geshockeerd, die zou de zaak kunnen verraden. Alfred kwam een minuut later de eetzaal binnen. Doodkalm. “Hé, waar zijn Suus en Pieter?”
Fred gromde: “Mevrouw wilde weer even het prinsesje uithangen. En daar vond ik wat van. Zal nu wel uithuilen bij Pieter. Ik ben wel klaar met mevrouw.” Hé… Misschien kon ik daar wel iets mee “Ik ga wel even kijken and wat ‘damage control’ doen. Graag even wachten met eten.”

Ik liep de lobby in en keek rond. In een zitje Pieter en Suus. Ik trok een stoel bij. “Suus, jij kunt goed toneelspelen; dat ga je vanaf nu even doen. Fred heeft gezegd dat hij je net, toen Alfred weg was, op je sodemieter heeft gegeven; daar ben je behoorlijk van ondersteboven. Je gaat vanaf nu héél erg schichtig doen richting Fred. En probeert in Alfred een medestander te vinden. Wie weet laat hij nog wat los tegen je. Deal?”
Ze keek me aan. “Moet ik een collega in de val laten lopen, majoor? Ik weet niet of…”
Ik sneed haar de pas af. “Wie weet kun je iets goedmaken van gisteren, Suus. En die ‘collega’ gaat sowieso keihard voor de bijl. Ik wil alleen de mogelijkheid tot een beetje extra bewijs nooit uitschakelen. Doe je mee of niet?” En voor het shockeffect voegde ik er aan toe: “En nee, ik vraag niet van je of je met hem naar bed gaat.”
Ze keek me geschrokken aan en toen zei ze zachtjes: “Ik doe mee.” “Mooi. Vanavond rond kwart over tien op de sintelbaan melden. Zonder Alfred. En vanaf nu een beetje het vernederde meisje uithangen. Pieter?”
Die knikte simpel. “Ik doe mee. Ik hou niet zo van mensen die uit de school klappen richting tegenpartij.”

Ze kwamen overeind en Suus kwam, in haar ogen wrijvend, terug in de eetzaal. En ging zo ver mogelijk van Fred af zitten, schichtig kijkend. Hij grauwde: “En nou doe je potdomme normaal juffie, of ik neem je mee naar de sintelbaan en dan zal ik je eens leren hardlopen!” Zachtjes zei ze: “Jawel majoor…” Ik keek Fred aan. “Zo kan hij wel weer, Fred.”
Een laatste boze blik werd op Suus geworpen en gelukkig kwam er een ober de bestelling opnemen. En die kwam even later terug met een fles Slivovitsj, die ik meteen retour richting keuken liet gaan. Vers appelsap kwam ervoor in de plaats. Tijdens het eten werd er weinig gesproken. Er kwamen wat algemeenheden ter tafel.
“Na het dessert nog even een rondje lopen, mensen. En daarna willen Fred en ik onze aantekeningen uitwerken en een presentatie voor morgen in elkaar zetten. En dan gaan we gestrekt. Jullie hebben dus vanavond even vrij.” Ik keek het gezelschap aan. “Maar als ik morgenochtend alcohol ruik, is diegene nog niet jarig. En ja, dat geldt ook voor u, mevrouw Verbaten!”
“Ja, majoor”, klonk het nogal bedeesd.
Alfred trok een wenkbrauw op en Fred verklaarde: “Mevrouw hier dacht dat ik het niet zou merken als ze stiekem in de bar een neut dronk.” Hij gromde laag. “Helaas voor haar kwam ik op moment de bar in.” Een half uurtje later wandelden we een paar rondjes sintelbaan. Harmen ik samen, Pieter er Fred en een paar meter achter hen Suus en Alfred. We hadden het nog even over de dag van vandaag en de zaken die we nog moesten uitwerken, toen doken Harm,Pieter, Fred en ik de conferentieruimte in. Alfred en Suus wensten ons succes en vertrokken. Ik ging samen met Fred aan m’n presentatie werken, Harm en Pieter bereidden een ‘afscheidstoespraak’ voor. Om tien uur waren we gereed.
“Kom lui, even nog een frisse neus halen.” Fred pakte de laptop weer in zijn rugzak en slingerde het ding over zijn schouder. We staken de weg weer over en liepen zwijgend over de sintelbaan. Even later kwam Suus erbij. “En?” Ze schudde het hoofd. “Niks. We hebben even gepraat over die ‘etters van Defensie’, maar voor de rest kwam hij niet uit schulp.” Fred bromde. “Jammer. Een beetje extra bewijs is nooit weg.” Ik haalde mijn schouders op. “Nat gaat hij toch wel, Fred. Kom lui, we gaan maar eens gestrekt. Morgen nog een vergadering door zien te komen, en daarna wachten ons weer een paar leuke vluchtjes. Morgenmiddag staan we weer op Eindhoven!”
Op onze kamer, onder de douche, keek Harm me aan. “Wat wil je met Alfred doen, Kees?” Ik dacht na. “Laten arresteren op Eindhoven, Harm. Ik weet niet hoe met bij BuZa met dit soort zaken omgaat, maar…” “Bij ons gaat hij ook voor de bijl, Kees. Vertrouwelijke info lekken naar je opponenten is een doodzonde in de diplomatieke dienst. Krijgt een schop onder z’n kont en staat op straat.” Ik keek grimmig. “Mooi. Dit soort types…” Hij knikte. “En nu slapen, vriend.” Tien minuten later lagen we in bed. “Slaap lekker, Kees.” “Idem Harm. Tot morgen.” Ik draaide me om en na een paar minuten zakte ik weg…

Vrijdagochtend. Na het ontbijt zaten we om acht uur in de vergaderzaal te wachten. In tegenstelling tot de eerdere keren was de Bosnische delegatie nu wél op tijd. Harm heette ze welkom, Suus vertaalde netjes en daarna was het mijn beurt. Met behulp van een uitgebreide Powerpoint schetste ik de bodemproblemen die we tegen waren gekomen en ons advies voor een oplossing. Daarna de elektrotechnische zaken van de centrale zelf, plaats en functie van de generatoren, in het kort de watertoevoer en de afvoer in de zuiveringsinstallatie.
De burgemeester en een paar heren in zijn gevolg waren zeer geïnteresseerd en stelden een aantal vragen over de fluctuatie van de electrische opbrengst bij veel of weinig water. Inwendig moest ik lachen. Hij had duidelijk wat info ingewonnen. Internet? Andere, meer technisch onderlegde lui? Maar er klonken termen in die Fred en ik de avond er voor gebruikt hadden… Klinkklare onzin. Zelfs het ‘accu’s als gelijkrichters’ - verhaal kwam aan bod.

Op een gegeven moment brak Fred in. “Meneer de burgemeester… Ik weet niet wie u deze nonsens heeft verteld, maar die moet écht terug naar de schoolbanken voor een stevig lesje natuurkunde. Wát een onzin!” Hij werd wit en keek naar Alfred. En ik ook.
“Alfred, beste kerel… Vertel de inhoud van je telefoongesprek met de burgemeester maar even in dit gezelschap.”
“Welk telefoongesprek?” Hij klonk agressief.
“Gisteren, voor de avondmaaltijd. Met de burgemeester. We hebben je getapt, jongen. Het valt me nog mee dat je niet de flux-capacitor uit de film ‘Back to the future’ hebt genoemd. En jij wil 100.000 Euro voor deze bullshit hebben?”
Hij schoon zijn stoel langzaam achteruit en Fred zag het.
“Zitten blijven, rotjong. Eén beweging die me niet bevalt en je hebt 110 kilo boze spieren bovenop je.”
Ik wendde me tot de burgemeester.
“Wij vertrouwden hem niet, dus hebben wij in ons busje wat technische onzin zitten uitwisselen. Deze jongeman is keihard in die val getrapt door die onzin één op één aan u door te briefen. En daar gaat hij een vrij hoge prijs voor betalen.” Ik boog me verder voorover.
“Maar meneer… Wat ik u af wil raden is te proberen om deze installatie op eigen houtje te laten bouwen. Ik heb een aantal technische voorzieningen expres weg gelaten. Als iemand anders de installatie zou bouwen, zit Travnik zonder stroom. En zonder centrale, want die gaat meteen naar de bliksem.”
Hij keek nijdig. “We gaan overleggen met Sarajevo of wij wel verder met jullie willen. Dit soort dingen zijn wij hier niet gewend.” Hij stond op, ten teken dat hij de meeting als beëindigd beschouwde. Hij gaf ons slap handje, sloeg Alfred demonstratief over en liep de zaal uit. Ook de andere heren namen afscheid.

We waren weer alleen. Harm keek me aan. “Jij bent gezakt voor het diploma ‘diplomaat’, Kees.” Ik keek hem aan. “Gelukkig heb ik een goeie baan. En ja, soms ben ik een enorm botte lul, maar ik hou er niet van als ik bedonderd wordt.”
Ik keek naar Alfred. “En als ik bedonderd wordt door iemand die aan mijn kant zou moeten staan, word ik bijzonder onprettig in de omgang. Meneer Alfred, vanaf dit moment staat u onder arrest wegens lekken van vertrouwelijke informatie. Een doodzonde in diplomatieke dienst, vertelde iemand mij recent. Haal geen grappen uit en probeer er niet tussenuit te knijpen, want mijn bud en ik hebben je binnen drie seconden te pakken en dat gaat bijzonder veel pijn doen. Heb je je spullen al gepakt?” Een knikje. “Mooi. Trek je veters uit je schoenen.”
“Wát?”
“Je verstond me wel. Veters uit je schoenen. Nú.” Hij gehoorzaamde en Fred nam de veters in ontvangst. “Goed zo. En waarom doe ik dat? Op schoenen zonder veters kun je niet zo goed hardlopen. En als je het tóch probeert, mag je tot en met Eindhoven op blote poten lopen. En of er glas of punaises op straat liggen: het zal me jeuken. Doe je vervelend, dan worden wij wat minder makkelijk in de omgang en binden we je gewoon vast. Het ligt dus in je eigen handen of je ongeschonden op Eindhoven aankomt. En daar moet je veters sowieso inleveren: vlak voordat je op Eindhoven de cel in gaat. Opstaan en rustig meegaan; proberen te ontsnappen staat gelijk aan vrij veel pijn hebben.”
Ik keek op mijn horloge. “We hebben nog tijd voor een bak koffie; over een kwartier moeten we op het sportveld staan.” Harm rekende het hotel af en na tien minuten pakten we onze bagage en liepen richting sportveld, Alfred voor ons. Terwijl we op de heli wachtten, fouilleerde Fred hem nog even en zei:
“Het ligt aan jezelf of je voor joker staat of niet. Doe je moeilijk, dan bind ik je vast als een rolmops; als je je gedraagt kun je gewoon lopen. Nou ja, zonder veters dan.” De spullen van Alfred verdwenen in zijn tas. Een paar minuten daarna hoorden we de heli. “Baret af, Kees.” Oh ja… Luchtmachtpersoneel droeg op het platform ook nooit een hoofddeksel; te grote kans dat dat afvloog en door de inlaat van een straalmotor of turbine opgezogen werd. Hoe noemde men dat ook alweer? Oh ja, FOD. Foreign Object Damage...
De heli landde en we stapten onder de nog draaiende wieken in. Riemen vast, controle van de crewchief en even later waren we in de lucht. We vlogen dezelfde route als op de heenweg, de M5 volgend en een half uur later landden we bij Camp Butmir. Afscheid nemen van de crew. Weer in een busje naar het ‘echte’ vliegveld, waar de Hercules al stond.

“Zo, zijn de dame en de heren er weer klaar voor?” De loadmaster stond bij de nog open achterklep. Hij keek verwonderd naar Alfred die zonder veters naar binnen slofte. “Dat loopt niet zo prettig, meneer…” “Dat is de bedoeling ook, adjudant. Deze meneer staat onder arrest. Gaat in Eindhoven meteen kennismaken met de politie”, gromde Fred. “Ik wil geen last van hem hebben, dus kunnen we hem ergens mee vastbinden?”
De loadmaster fronste. “Het enige wat ik heb is duckttape…” “Prima. Over zijn kleren heen, heeft hij er ook geen pijn aan als we het weghalen. Als hij maar niet los kan komen.” Even later zat Alfred op zijn stoeltje, twee repen tape om hem heen en zijn armen voor de borst vastgebonden. “Als je braaf bent, maak ik je het iets comfortabeler als we eenmaal in de lucht zijn.” Fred keek hem dreigend aan. “Maar als je gekke dingen gaat doen, blijf je tot en met Eindhoven zo zitten. Ik weet niet of je bloedsomloop dat leuk gaat vinden, maar dat zal me een zorg zijn.”
Alfred reageerde niet. De gezagvoerder kwam even naar achteren. “Ik hoor dat we een arrestant aan boord hebben? Ik wil geen ellende tijdens de vlucht, dus…” Hij keek naar Alfred, controleerde zijn ‘boeien’ en knikte. “Oké, dat zit wel snor.” Hij keek me aan. “Mag ik weten waarom meneer onder arrest staat?” “Hij wilde wat technische gegevens aan de Bosniacs verkopen. Maar zeg ik er niet over.”
De gezagvoerder haalde zijn schouders op. “Stom. Ik ga deze kist maar weer eens besturen. Dame, heren, als we eenmaal recht in de lucht hangen komt mijn loadmaster u wel halen voor een kijkje in de cockpit. Eén voor één. Dan kunt u zien wat een wereldbaan wij bij de Luchtmacht hebben.” Hij grijnsde en verdween. Fred greep zijn broodtrommel uit zijn rugzak en begon te eten. Pieter keek met opgetrokken wenkbrauwen toe. “Je zit alwéér te eten…?” Ik grinnikte. “Mijn echtgenote noemt hem ‘de lopende biobak’.”
Fred keek me dreigend aan. “Kijk jij een beetje uit, majoor? Ik weet waar de knop zit van die achterklep. Ga zo door en ik flikker je er boven de Alpen uit.” “Hé makker, Ik noem je niet zo hoor. Dat is mijn lieve echtgenote. Ik zou niet durven…” Hij bromde nog wat en at toen verder. De stuurboord binnenmotor begon te gieren en even later draaide de prop. Bakboord binnenmotor… En een minuut later draaiden alle props. De loadmaster liet de achterklep dichtdoen en we zaten weer in het halfduister. De kist begon te rijden en na een paar keer links en rechts stonden we stil. De motoren toerden op en met een schok gingen de remmen los. Bonkend reden we steeds sneller over de runway, toen ging de neus omhoog en waren we los.
Ondanks dat ik ondertussen al een behoorlijk aantal keren gevlogen had, bleef de start van een Hercules een machtige ervaring. Zo’n lompe kist, in feite een grote doos met vleugels… Maar veel wendbaarder dan zo’n sierlijk passagiersvliegtuig. Ik zag dat we weer naar het westen vlogen, bijna dezelfde route als de heli gevolgd had. Nog even en we zouden de berg Vlasic in zicht krijgen…
En inderdaad: niet veel later passeerden we de radiotoren op de Vlasic. En Travnik, in het dal er onder. Ik grinnikte. De burgemeester zou de C-130 wellicht horen en bij zijn dat die Hollandse lomperiken verdwenen waren. Ik wist dat ik me niet zo diplomatiek gedragen had, maar hé… Zij wilden die waterkrachtcentrale. En dan moesten ze onze voorwaarden maar accepteren. Take it or leave it.
We zouden via BuZa wel horen of de heren met ons verder wilden. Waarschijnlijk had een ingenieur die écht op de hoogte was van de finesses van zo’n centrale het beter gedaan, maar men had ons waarschijnlijk gekozen omdat we een mix waren van Infanterist, elektrotechnisch Ingenieur en ICT-er. De technische details kwamen later, tijdens de ontwerpfase wel. Als DT de opdracht ten minste kreeg…
De aanbesteding zou later volgen, als de heren in Bosnië de knoop hadden doorgehakt. En als DT de opdracht zou krijgen, zou ik samen willen werken met Gerard, mijn studiegenoot. Hij wist er ten minste alles van, ik moest me grondig in de materie inlezen en dat kostte tijd. Heel veel tijd. Enfin, dat was van later zorg…

Ik draaide me van het raampje weg. Fred werd net meegenomen door de loadmaster om in de cockpit te kijken. Ik keek naar Alfred. Die zat nog steeds vastgebonden tegenover me. Ik maakte mijn riem los en stak het laadruim over. “Gaat het?” Hij reageerde met het opsteken van een middelvinger. Oké knul, dan niet. Stik er maar in, ik ga je niet helpen om de reis comfortabeler te maken.
Ik draaide me om en keek recht in de ogen van Suus. Die had het ook gezien en keek kwaad. Ik ging naast haar zitten. “Hoe is het nu met jou?” Zachtjes praten ging niet; ik moest bijna in haar oor brullen. Een vreemde manier om een vertrouwelijk gesprek te voeren...
“Ik heb mijn lesje geleerd, majoor. Vannacht over nagedacht; ik blijf tolk. Misschien nog een Slavische taal erbij leren, dat scheelt ook qua salaris. Hongaars lijkt me wel wat. Samen met Fins de moeilijkste talen die er zijn. Er zijn weinig Hongaars-Nederlandse tolken bij ons.”
Ik knikte. “Lijkt me een goed plan. Want even recht-voor-z’n-raap Suus: Jij bent geen leidinggevende. Je schiet in de stress en dat verberg je dan door een enorme berg arrogantie.”
Ze keek me aan en riep: “U moet psycholoog worden, majoor.” Ik schudde mijn hoofd. “Nee, dank je wel. En by the way: ik heet Kees.” Het was even stil, toen riep ze: “Dank je wel.”
“We praten op Eindhoven wel even verder, Suus. Nu even m’n stembanden sparen.” Ze knikte.
Fred kwam terug, Pieter mocht mee naar voren, richting cockpit. Fred brulde: “Bijna net zulk werk als ik heb, Kees. Op knopjes drukken en op metertjes letten. En als alles goed gaat met je poten op tafel koffie drinken.” Ik schoot in de lach. Hij wees naar Alfred. “Zullen we hem wat los maken?” Ik schudde mijn hoofd. “Nee. Ik vroeg net hoe het ging en kreeg en opgestoken middelvinger retour. Hij bekijkt het maar. Ben er klaar mee.” Een knik was zijn reactie.
Een voor een konden we naar voren komenen in de cockpit kijken. Ik was de laatste. Toen ik de headset op had vroeg de gezagvoerder: “Weer een tactische landing, Kees?” Ik schudde mijn hoofd. “Doe maar niet. de dame om wie het ging heeft haar lesje wel geleerd, geloof ik. En degene die in de boeien zit kan toch geen kant uit.” Hij knikte. “En op Eindhoven mogen we niet zo vaak tactisch landen. Dan gaan de omwonenden er wat van vinden.”
Ik grinnikte. “En ik ben er één van. Ik woon in Veldhoven. Als jullie starten en een bocht naar links maken, vliegen jullie vlak voor mijn appartement langs. Tot een tijdje geleden best confronterend, sinds een half jaar niet meer.” De tweede vlieger keek me aan. “Hoezo confronterend, majoor?”
Ik moest even slikken en vertelde toen het verhaal van Peter, mijn loopmaatje uit Afghanistan en de manier hoe ik afscheid van heb had moeten nemen. De gezagvoerder pakte het logboek. “Wanneer was dat, majoor? Deze kist heeft ook ten tijde van de missie in Afghanistan gevlogen. Een van de weinigen die nog over zijn.”
Ik noemde de datum, hij bladerde. En even later kwam de datum in beeld. En aantekeningen. ‘Tarin Koht – Mazar el Shariv – 1 KIA – 4 tons freight’ Tijdstippen, verbruikte brandstof… dingen die me niet boeiden.
Mijn ogen bleven op de letters ‘KIA’ rusten. ‘Killed In Action’… Dat was niet waar. Peter was gesneuveld terwijl hij over het kamp liep. Waarschijnlijk zoals hij altijd over het kamp liep: oplettend, kijkend of er zaken niet in orde waren… de strakke sergeant-majoor. Mijn vingers gleden over de bladzijde. Toen keek ik de vlieger aan.
“Dank je wel. Hij was mijn mentor. Begeleidde me toen ik plotseling sergeant werd. Twee maanden, toen sneuvelde hij door een stomme, ongeleidde raket die insloeg op het kamp, op twee meter afstand van Peter. Hij was op slag dood. In het hospitaal op de base vertelden ze me later dat de kist niet meer open mocht; zijn hele lichaam was kapot. Zijn vrouw Betty, zijn kinderen Adri en Wilma hebben hem nooit meer gezien…”
Ik ging in de stoel van de boordwerktuigkundige zitten, mijn ogen wazig. Na een minuut raapte ik mezelf weer bij elkaar.
“Sorry. Het vloog me even aan.” De tweede vlieger knikte. “Snappen we, majoor.” De gezagvoerder hield me het logboek voor.
“Majoor, dit is absoluut tegen de regels, maar… Schrijf de naam van uw vriend erbij. De letters 'KIA' zijn zo onpersoonlijk. Tot een paar minuten had ik het wel gezien dat deze kist overledenen had vervoerd. Uw vriend, maar ook slachtoffers van de ramp van de MH-17. Het zei me niet zoveel. Nu wel. Zet de naam van uw vriend erbij. Het is geen vracht, het was een mens.”
Ik knikte, pakte de pen aan en schreef ‘SMI der Infanterie Peter’ “Het klinkt stom, maar… mag ik hier een foto van maken?” Hij knikte, ik pakte mijn telefoon en maakte een paar foto’s van de bladzijde.
Toen gaf ik het logboek weer terug. “Dank je wel. Ik zal die foto’s aan zijn gezin laten zien. Lieve vrouw, leuke kinderen.” Hij knikte en de tweede vlieger stak zijn duim op. Het was even stil.

“Majoor, wilt u weer naar achteren gaan? We zijn nu ter hoogte van Luxemburg; we moeten ons voorbereiden op de landing.” Ik knikte. “Goed. Nogmaals: dank jullie wel.” Ik deed de headset af, liep naar achteren en ging in gedachten weer naast Fred zitten. Die stootte me even later aan. “Hé! Wat heb jij?” Ik brulde: “Deze kist heeft Peter uit TK gehaald.” Ik pakte mijn telefoon en liet hem de foto zien van het logboek. Hij wees. “Dat is jouw handschrift, maat!” Ik knikte. “De 1e vlieger vond dat ik zijn naam erbij moest zetten. Hij zei: ‘Het is geen vracht, het was een mens.’ Mooi gebaar.”
Fred knikte en daarna zeiden we niet zoveel meer. Het vliegtuig verloor langzaam hoogte. Kijkend door de raampjes konden we de Maas door België zien kronkelen, daarna door Luik, even verderop Maastricht, duidelijk herkenbaar aan de Pieterberg en groeve van de ENCI. De splitsing van de Maas en het Albertkanaal… Fort Eben Emaël stond op die splitsing. Er was niets van te zien.
De loadmaster kwam weer naar achteren, controleerde de riemen. Niet veel later zagen we dat de grond snel dichterbij kwam. Extra herrie omdat de wielen omlaag gingen… en even daarna een bonk. Geland!
Nog meer herrie: de props duwden de lucht naar voren en de vertraging duwde ons scheef in de stoeltjes. Een bocht, van de landingsbaan af, weer een bocht en toen reden we rustig over de taxibaan richting het militaire deel van de basis. De achterklep ging horizontaal open en de loadmaster ging er op zitten. Voor de militaire ontvangst- en vertrekhal stopte de kist. De motoren gierden nog één keer en kwamen langzaam tot rust. Toen ging de laadklep op de grond. “Zo. Dame en heren, welkom op Eindhoven.”
Hij gniffelde even en keek naar Suus en Harm. “Deze landing was wat prettiger dan de vorige, nietwaar?” “Ik hoef ten minste geen kots meer op te ruimen”, zei Harm droog. Suus giechelde zachtjes. De vliegers kwamen naar achteren en we namen afscheid. “Kom mensen, er uit. De jongens van Cargo moeten aan het werk.” De loadmaster wees naar de pallets met vracht in het laadruim. Rustig liepen we naar de hal.
Daar stonden twee man in burger die zich identificeerden als politielui. Wie van de heren is meneer de Quaay?” Harm wees naar Alfred. “En dit is zijn bagage. Met onder andere een telefoon, waar een paar gesprekken op staan Bewijslast.” Ze sloegen Alfred in de boeien. “Meneer, u bent gearresteerd wegens het lekken van vertrouwelijke informatie. U hoeft niets te zeggen, maar alles wat u zegt…”
Ik kende het riedeltje ondertussen wel. Een van de politiemensen keek naar Alfred’s schoenen. “Waar zijn je veters?” Fred deed een stap naar voren. “Hier. Het zou een beetje lullig staan als we hem in Bosnië in de boeien hadden, dus hebben we wat voorzorgsmaatregelen genomen dat hij niet zo hard kon rennen.” De politieman knikte. “Wij nemen hem mee naar Den Haag. Goede dag verder, dame, heren…”
En Alfred werd afgevoerd. “Zo. Nu eerst ergens wat te eten opscharrelen. Ik heb een beetje trek.” Fred natuurlijk weer. “Kom maar mee naar de crewroom”, hoorden we achter ons. We volgden de loadmaster en zaten even daarna aan de broodjes met koffie. “Zooo… Dit is beter spul dan dat gif uit Bosnië. Zeker beter dan dat spul bij jouw vriendinnetje, Kees.” Fred keek waarderend naar zijn mok.
Ik pakte mijn telefoon. Over vriendinnetje gesproken… Ik bel even naar Gorinchem. Kijken of mijn lieve echtgenote mij wil ophalen.” Ik belde Joline, maar kreeg Margot aan de lijn. Zo te horen in de auto. “Hé Kees! Waar ben jij nu?” “Ik zit op vliegveld Eindhoven achter een lekkere bak koffie, schoonheid. Maar wat ik wil vragen: kan mijn lieve echtgenote mij op komen pikken van het vliegveld?”
Fred tikte op mijn schouder. “Eén moment, Margot…” Fred zei: “Kan ik met je mee? Dan hoeft Wilma me niet te komen halen; rijdt ze meteen door naar jullie.” Ik knikte. “Oh, Margot, mijn bud vraagt of hij ook mee mag.” “Ik weet niet of dat wel past, Kees…” klonk het plagend. “Als jullie met hem achterin gaan zitten past dat prima, tutje.” “Over een half uurtje zijn we er, schat!” hoorde ik Joline roepen. “Mooi. We staan voor de vertrekhal. Ik zal de wacht inlichten dat jullie komen, dan kun je bij de poort, als je zegt wie je bent, doorrijden.” “Oké, tot zo!” Ik verbrak de verbinding.
Fred was al met Wilma aan het bellen. “Vraag meteen of ze je danskleren meeneemt, Fred. In gevechtspak danst het niet zo fijn.” Hij gromde en gaf de vraag aan Wilma door. Even later borg hij z’n telefoon ook op. “Ze rijdt even naar huis, pakt kleren en rijdt dan naar Veldhoven toe. Eet bij jullie mee en we kleden ons bij jullie wel om. Op de dansvloer lijkt me dat niet zo’n succes, dan moet ik alle dames van me afslaan.” Hij stak nog een broodje naar binnen. Twee happen en het ding was verdwenen. De bemanning van de Hercules bekeek het met verwondering.
“Ik ben blij dat je nu pas eet, majoor. Anders had de kist behoorlijk scheef gehangen als jij op je stoeltje zat. Of we waren niet eens losgekomen op Sarajevo.” De loadmaster gniffelde.

“En waarom moest die ene vent nu in de boeien en met de politie mee, Kees?” De eerste vlieger keek nieuwsgierig en Pieter vertelde in het kort hoe het zat.
“Hmmm… dat kost hem dus z’n loopbaan.” Fred knikte. “Ja. En dat is maar goed ook. Straks zit hij bij een echt belangrijke bijeenkomst en klapt hij daar uit de school. De schade is dan een stuk groter.” “Heren… Wij hebben nog een C130 om netjes af te leveren. Jullie een goede en veilige thuisreis gewenst!”

We gaven de bemanning een hand en we verdwenen naar de grote hal. Harm, Pieter en Suus namen ook afscheid. Suus maakte nog een keer haar excuses.
Fred keek haar aan. “Je hebt er van geleerd, Suus. Blijf jezelf, dan ben je een stuk prettiger in de omgang.”
Bij het handjes geven zei Harm: “We spreken elkaar binnenkort, heren. Ik denk dat een paar lui in Den Haag ook wel eens kennis willen maken.” Ze vertrokken in een taxi.
“Zo. Ook weer achter de rug, Kees. Nu even wachten op onze vriendinnetjes.” Dat duurde niet zo lang; na vijf minuten werd er een donkerblauwe Volvo zichtbaar. Joline stopte en drie dames sprongen de auto uit. Joline vloog mij om m’n nek, Fred werd door de zussen geknuffeld.
En even later draaiden ze het om. “Hé dames, even kalm aan graag. Zo krijgen we hele verkeerde praatjes in de wereld!”

“Kom, naar huis. Koken en een beetje eten. Vanavond mag ik weer met mijn lieve majoor over de dansvloer zwieren!” “Ja, daar zie ik ook naar uit, Jolien”, klonk een bas vanaf de achterbank en de zussen lachten. En van achter het stuur klonk nogal kattig:
“Die lieve majoor ben jij niet, Fred van Laar.”
Ik legde een hand op Joline's knie. “Nou nou… Een beetje consideratie, schat. Hij was best wel aardig, de afgelopen dagen. ten minste, dat vonden de meeste leden van ons gezelschap…”
“Nou, laat zo dadelijk maar eens horen dan. Ik ben benieuwd…” Tien minuten later reden we de garagebox in. Thuis! Héhé…
Lees verder: Mini - 243
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...