Door: De Muze
Datum: 28-06-2024 | Cijfer: 9.3 | Gelezen: 1190
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 37 minuten | Lezers Online: 1
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 37 minuten | Lezers Online: 1
Vervolg op: Opgejaagd! Arnoud - 4: Verlangen
Val
“Daar zullen die teven spijt van krijgen!”
Ik kijk opzij naar Diederik. Zijn hoofd is rood en opgeblazen. Hij staart naar de tribune waar Yda trots in een prachtige jurk naast mijn zusje Hadewych staat. Ze staan allebei recht als teken dat ze hun bijdrage hebben geleverd aan de schouw van de helmen en schilden.
“Wist jij hiervan?” Diederik kijkt me dreigend aan. Ik begrijp nu waarom Hadewych me niet van haar plan op de hoogte had gebracht om Diederik uit het toernooi te laten zetten. Twee stemmen waren genoeg. Door Yda als edelvrouw te laten opdraven, was ze zeker van de tweede stem.
“Waarvan?” stamel ik. De verrassing staat nog steeds op mijn gelaat te lezen, want Diederik gromt even, spuwt een rochel weg en kijkt weer naar de tribune, waar de herauten nu elk met de helm van een deelnemer voor zich in de hand staan. Ik kan een glimlach op mijn lippen niet vermijden.
“Hoe dan ook ga je er zo aan! Wij staan in het eerste duel, wist je dat al?” Zijn woorden doorklieven mijn gedachten als een scherp zwaard. Uit de wonde vloeit paniek. Het verspreidt zich snel en vertroebelt mijn zicht. Diederik strijdt altijd op de grenzen van de regels. Ik voel mezelf kansloos.
Met luide stem neemt papa weer het woord. “Is er uit de schouw gebleken dat een van de deelnemers niet geschikt is bevonden aan deelname aan het toernooi hier in onze heerlijkheid rond de gastvrije burcht van Maupertuus? Wij als familie van Maupertuus hechten grote waarde aan gastvrijheid, broederschap en rechtvaardigheid.”
Meestal negeer ik deze ceremonie. Het is saai en mijn hoofd staat toch alleen maar naar mijn eerste duel. Nu wil ik niets van het hele gebeuren missen. Mijn ogen zijn gericht op de heraut die de zwart-rode helm van de burcht Viperdaes voor zich houdt.
Mijn hele lichaam voelt gespannen. Zou het plan van Hadewych gelukt zijn? In mijn hele leven heb ik het nog nooit meegemaakt dat een deelnemer op een toernooi werd gewraakt. Zou dit de allereerste keer worden?
De helm met de rode en zwarte versieringen valt op de grond. Vanuit het publiek klinkt geroezemoes. Angstvallig wacht ik af om te kijken of de heraut hem niet terug opraapt omdat hij hem per ongeluk heeft laten vallen. Hij doet niets. Ik voel me opgelucht. Diederik is geen gevaar meer voor mijn kansen op het toernooi.
Diederik blijft verbazingwekkend kalm. Ik had verwacht dat hij woedend zou wegrijden, maar hij blijft onverstoord naar de tribune kijken.
Een schreeuw weerklinkt vanop diezelfde tribune. Diederiks vader Nicolaas, die achter papa zit, staat recht. Hij lijkt aangedaan. Het is begrijpelijk. Het uitsluiten van zijn zoon bezorgt zijn familie schande. Zijn hoofd is helemaal rood en hij spuwt klanken uit die ik niet kan verstaan. Plots trekt hij aan zijn kraag en hij spurt al strompelend weg. Hij ziet er razend uit en lijkt in niets meer op de aimabele man waar ik gisteren in de ridderzaal mee heb gepraat.
Diederik kijkt toe hoe zijn vader opgejaagd een uitweg zoekt van het toernooiterrein. Zijn gezicht staat onbewogen. Even denk ik een zweem van een glimlach te zien. Waarschijnlijk vergis ik me en is het een zenuwtrek in zijn mondhoeken nu alles voor hem fout lijkt te gaan. Zodra Nicolaas uit het zicht is, vertrekt hij in galop van het veld.
“Heer, u moet tegen Willem van Pynnock strijden!” Mijn page Pieter komt met mijn helm naar me toegesneld en reikt hem me aan. Ik ben trots op de groene en witte kleuren van onze burcht. Ze staan symbool voor onze eerbaarheid en verbondenheid met de natuur.
Ik draai me en zie mijn tegenstander net hetzelfde doen. Zwart en geel zijn zijn kleuren. Hij komt uit het verre graafschap Vlaanderen. Ik ken hem niet en heb geen idee wat voor strijder hij is. We knikken naar elkaar en dan zet ik mijn helm op.
Terwijl een van de herauten de toernooiregels luidop citeert, begeef ik me naar mijn plaats in de arena, waar Pieter al klaarstaat met mijn lans. Voordat ik het vizier van mijn helm neerklap, kijk ik naar de tribune. Papa en mama zullen even gespannen zijn als ik. Ook voor hen staat er veel op het spel. Hadewych gooit me een handkusje toe. Een onschuldig gebaar maar het geeft me extra moed.
Het startsein wordt gegeven en ik druk mijn sporen in de flanken van Storm. Hij schiet ervandoor. Ik concentreer me op Willem die recht op me af komt gestormd en het richten van mijn lans op zijn maliënkolder. Ik heb een goed gevoel. Naarmate de afstand tussen ons verkleint, ben ik zeker dat ik hem recht op zijn torso zal raken. Hij zal een stevige schok te verwerken krijgen. Op zijn paard blijven zitten, zal niet mogelijk zijn. Mijn eerste overwinning lonkt. Stevig houd ik de punt van de lans onder controle.
Net voor ik Willem raak, voel ik hoe mijn arm opzij geduwd wordt. Ik besef dat ik een grote fout heb gemaakt. Ik was zo aandachtig voor mijn doel dat ik geen oog had voor zijn eigen tactiek. Behendig was hij klaar om mijn stoot te pareren. Gelukkig had ik mijn lans krampachtig vast, anders zou het door zijn stevige zwaai uit mijn hand gevlogen zijn.
Ik vloek tegen mezelf. Dit is een beginnersfout. Als ik me niet snel herpak, zal Willem me gemakkelijk kunnen verslaan.
Plots besef ik hoe ik deze eerste wedstijd kan winnen. Ik moet Willem laten denken dat ik een beginner ben. Net zoals ik hem niet ken, zal hij ook over mij niets weten.
Weer rijden we elkaar tegemoet. Ik houd zijn lans in het oog en schat zijn kracht en zijn stabiliteit in. Ditmaal laat ik hem de aanval doen. Hij lijkt zelf ook nog wat afwachtend. Zonder moeite sla ik de aanval af. Toch laat ik uitschijnen dat het niet gemakkelijk was.
Er volgt een derde, een vierde en zelfs een vijfde aanval. Elke keer zie ik beter waarop hij let. Elke keer zie ik hem zelfzekerder worden. Het joelen van het publiek zweept zelfs bij mij het enthousiasme op.
Bij de zesde aanval grijp ik mijn kans. Het vraagt een grote concentratie, maar ik denk dat het moet lukken. Ik richt mijn lans, net als de eerste keer, op zijn lichaam. Hij ziet het en bereidt zich voor. De punt van zijn lans schuift naar de mijne toe, klaar om mijn lans met grote kracht weg te slingeren.
Op het laatste moment richt ik mijn lans naar de zijne. Mijn punt boort zich in zijn lans die vervolgens in stukken uit elkaar vliegt. Ik heb gewonnen.
Een oorverdovend gejuich stijgt op. Ik steek mijn lans in de lucht, terwijl ik Storm laat steigeren. Vervolgens stijg ik af, geef mijn lans aan Pieter en ga naar Willem die zijn verlies met opgeheven hoofd draagt. Ik schud hem de hand.
“Ik heb je onderschat. Je hebt goed gestreden.”
Ik voel me gevlijd. “Het scheelde niet veel. Ik heb mezelf moeten weren.”
Pratend verlaten we het veld en keren we terug naar onze tenten. Ondertussen zoeken de volgende deelnemers hun plaatsen op.
Het is rustig in het tentenkamp. Te rustig. Normaal is er een nerveuze drukte van ridders die zich klaarmaken voor hun volgende strijd. Ditmaal zijn het slechts enkelingen. Ik kijk in het rond en zie dat er iets gaande is bij de burcht. Aangezien papa en mama naar het toernooi kijken, haast ik me ernaartoe.
Een dienstknecht wenkt me. “Heer, er is iets gebeurt met heer Viperdaes. Hij krijgt bijna geen lucht meer en is aan het ijlen.” Op het binnenplein zie ik een groepje mensen. Ze kijken allemaal naar de grond. Ik duw ze opzij en zie Nicolaas op een deken op de grond liggen. Zijn gelaat is nog steeds opgezwollen en rood, en de blik in zijn ogen boezemt me angst in. Ik maan de omstaanders aan om plaats maken en buig me naast hem. Ik houd mijn hand voor zijn open mond en voel amper adem. Dit is niet goed. Er is bij mijn weten maar één man die hem kan helpen.
Ik storm naar de poort, waar Hadewych net verschijnt. Ze krijgt de gestalte op de grond in het oog. “Het is Nicolaas, er is iets. Ik haal Pater Hieronimus, ik ben bang dat zijn hart het begeeft.” De ongerustheid is zichtbaar. Ze zoekt mijn hand ter ondersteuning, maar ik trek me weg en loop naar de kapel. Er is geen tijd te verliezen.
Gelukkig is Pater Hieronimus een fervent tegenstander van toernooien. Hij vindt het slechts uitingen van zinloos geweld die hem doen denken aan de duistere tijden van de Romeinen waar brood en spelen een manier waren om het plebs rustig te houden. Daardoor ben ik zeker dat ik hem in de kapel kan vinden waar hij bidt om het zielenheil van de deelnemers waarvan er volgens hem al veel te veel verwond zijn geraakt of zelfs gesneuveld. Het argument dat het belangrijk is dat we onze heerlijkheid moeten kunnen beschermen in tijden van oorlog, wuift hij weg met het feit dat een toernooi geen enkele meerwaarde biedt voor de opleiding van ridders.
Zodra ik de deur van de kapel binnengestormd kom, draait hij zich vanuit zijn knielende positie voor het altaar om. “Arnoud, jongen, je bent in het huis van God. Enig respect voor Hem kan geen kwaad. Je weet toch wat ze zeggen: Haast ende spoed...”
Ik onderbreek hem. “Pater, Nicolaas Viperdaes is er slecht aan toe. Ik weet niet wat er aan de hand is, maar volgens mij is hij stervende.”
Normaal gezien zou hij me een reprimande geven om mijn onbetamelijke onderbreking, maar zodra ik het woord ‘stervende’ uitspreek, staat hij fluks recht en haast hij zich achter me aan naar het burchtplein. Daar zie ik Hadewych staan die lijkbleek is en onwel lijkt te worden.
“Hadewych!” Nog net op tijd kan ik haar overeind houden. “Gaat het?”
Ze herpakt zich en draait zich naar me om. In haar ogen zie ik paniek. “Hij gaat dood...” fluistert ze. Ze klampt zich aan me vast. Heel even leg ik mijn armen om haar, maar dan bevrijd ik me voorzichtig. “Ik moet de pater helpen...”
De pater leunt in volle concentratie over Nicolaas heen. Hij luistert aandachtig naar tekenen van ademhaling. In het rumoer van de omstaanders is dat moeilijk. Gelukkig heft hij zijn hoofd. “Hij leeft...”
Ogenblikkelijk steekt hij enkele vingers in Nicolaas’ mond, waarna die direct met veel lawaai naar adem begint te happen.
“Pak de natte doeken, Arnoud!”
Ik doe meteen wat er van me verwacht wordt. Met enkele in water gedrenkte doeken kniel ik naast pater Hieronimus neer. Hoewel er terug een beetje leven is in Nicolaas, zijn zijn ogen gesloten en lijkt hij volledig weg van deze wereld. Zijn romp wordt half overeind getrokken, steunend tegen een bediende. Weer steekt Hieronimus enkele vingers in de mond van de zieltogende Nicolaas. Ditmaal steekt hij ze helemaal tot in zijn keel. Nicolaas begint te kokhalzen, tot er een stroom braaksel uit zijn mond loopt. Tussen enkele brokken brood van het ontbijt en wat rode wijnresten, zie ik ook wat bloedsporen.
Plots doopt Hieronimus zijn wijsvinger in het vocht van het braaksel en houdt de vinger even onder zijn neus. Ik zie hem zijn ogen sluiten en zachtjes met zijn hoofd schudden. “Vergiftigd met akelei.” Hij mompelt de woorden voor zich uit. Ze zijn niet bestemd voor iemands oren, maar eerder een uitgesproken bevestiging van een vermoeden.
Ik probeer er niet op te letten en concentreer me verder op het deppen van zijn bezwete hoofd. Even gaan zijn ogen een beetje open. Hij staart in het ijle niets alsof hij in de verte de hemelpoort al ontwaart.
“Arnoud, het is goed zo. Je hulp is elders nodig.”
Verbaasd kijk ik naar de fluisterende Hieronimus op. Wat bedoelt hij? Wat kan er op dit moment belangrijker zijn dan Nicolaas? Hij maakt een amper waarneembaar knikje met zijn hoofd naar links. Ik kijk opzij en zie hoe Diederik Hadewych vasthoudt. Zijn arm verdwijnt tussen haar benen. Het kan niet anders dan dat zijn hand tegen haar kutje aandrukt. Dat haar kleren er nog tussen zitten, maakt niets uit. Dit is pure provocatie.
Ik sta recht en loop naar Diederik toe. Ik stoot hard genoeg tegen hem aan zodat hij zijn arm een beetje terugtrekt. Ik grijp Hadewychs arm en trek haar al rennend met me mee. “Meekomen!”
Ik hoor haar wat tegensputteren en vragen stellen, maar ze laat zich met me meevoeren naar de burcht. Ik wil haar zo snel mogelijk weg hebben van Diederik en al de rest.
De gangen zijn verlaten. In een hoekje laat ik haar los. “Nicolaas is vergiftigd.” Ik zeg het stil. Soms lijkt het alsof de muren van onze burcht oren hebben.
Hadewych laat zich meteen op de vloer zakken. Ze ziet er hulpeloos uit. “Kom, Hadewych, we moeten sterk zijn. We moeten weten wie dit heeft gedaan!”
Ze kijkt me wat verwilderd aan. “Maar wie heeft hem vergiftigd?”
“Dat weet ik niet!”
“Hoe kom je daarbij?” Haar slem slaat even over. Het is duidelijk dat ze wat in paniek is.
“Dat zei de pater, hij had het over een plant. Akelien of zo.”
“Akelei!!!?”
“Ja, dat!”
Hadewych knijpt haar ogen samen tot spleetjes. Ze lijkt even na te denken. Het maakt haar rustiger. “Trillen, zweten, ademhalingsproblemen, ongecontroleerde bewegingen, hartkloppingen... Maar wie???”
Weer stelt ze die vraag. Nicolaas is een zachtaardig man. Wie zou hem willen vergiftigen? En dan vooral op een toernooi waar zoveel mensen samen zijn en het moeilijk is om iets stiekem te doen. Zou het geen ongeluk kunnen zijn? Het beeld van de lijdende man duikt weer op in mijn hoofd. “De kans dat hij het niet redt, is behoorlijk groot. Toch dacht de pater dat hij net op tijd was.”
Hadewych knikt. “Zou een zoon zijn vader kunnen vergiftigen?”
Hoewel die gedachte ook al door me heen was gegaan, had ik hem direct verdrongen. “Dat kan ik me niet voorstellen... Je eigen vader... Waarom zou je dat doen?” Ok, dat Diederik en zijn vader er totaal verschillende meningen op na houden, dat hoeft geen betoog, maar hem doden is toch een grote stap verder.
“Hij wil me meenemen!”
Hadewych rukt me uit mijn gedachten. “Wie?”
“Diederik! Nicolaas stamelde dat ik de nieuwe burchtvrouw moet worden! Diederik zei dat ik me moest voorbereiden op mijn vertrek...”
Ik wil uitroepen dat dat dat onmogelijk is. Diederik is net uitgesloten van het toernooi vanwege oneervol gedrag. Hij heeft gisteren dan wel zijn excuses gemaakt bij papa, maar de uitsluiting is een duidelijk signaal dat hij niet naast zich neer kan leggen. En het is niet omdat een ijlende man mijn zus als een goede partij voor zijn zoon ziet, dat dat zomaar moet worden ingewilligd. En mama staat ook nog aan onze kant, toch? Het lijkt wel alsof mijn gedachten als waterjuffers door mijn hoofd schieten. Het is moeilijk om er vat op te krijgen. Eén ding is zeker. “Ga naar papa en mama!”
“Ik denk dat Diederik nu papa en mama opzoekt om tot een overeenstemming te komen.”
“Overeenstemming??? Je bent toch geen handelswaar?”
Ik ben verontwaardigd. Natuurlijk is het zo dat het uithuwelijken van vrouwen een bevordering van de handel tussen heerlijkheden als gevolg heeft en dat veel edelen de hand van hun dochter dan ook tactisch weggeven. Onze ouders zijn anders. Dat is ten minste wat ik altijd dacht. In elk geval is Hadewych anders. Hadewych is... Ze is... een deel van mij.
Ik reik haar mijn hand, die ze direct aanneemt, en help haar recht. Nog voor ze iets kan doen, trek ik haar tegen me aan en knuffel haar. Ik kan me geen leven zonder haar voorstellen. Ze is er altijd geweest. Het idee dat ze weg zou zijn, en dan nog wel in de klauwen van Diederik, is ondraaglijk. Gelukkig kan ze de tranen niet zien die in mijn ooghoeken vechten om weg te geraken.
Mijn handen glijden troostend over haar rug.
Haar haren kriebelen mijn neus.
Mijn ademhaling wordt rustiger en dieper als kleine zuchtjes.
Haar zachte borsten drukken tegen me aan.
Dit voelt zo goed.
Zo juist.
Zo...
De geur van Hadewych dringt mijn neus in. Ik ken die maar al te goed. Het is het zachte aroma van de lavendel die Clara in vaak in het bad van Hadewych strooit. Het is vermengd met iets onbestemds dat enkel zij heeft. Iets dat me het gevoel van vertrouwde rust geeft. Nu is het sterker. Het windt me op.
Mijn pik reageert. Hij begint op te zwellen. Mijn strelende bewegingen worden intenser. Ik hoor hoe Hadewych sneller begint te ademen. Zij voelt mijn opwinding ook. Haar heupen beginnen heel zachtjes te bewegen. Haar lichaam begint mij te strelen. Ik voel...
“Jonkheer Arnoud en jonkvrouw Hadewych...” Clara’s stem doorbreekt de plotseling ontstane erotische spanning in de lucht. Hoewel ze zelf de bron is van veel lust op de burcht, voelen we ons een beetje betrapt en maken we ons van elkaar los. Ze moet het hebben gezien, maar reageert er niet op. “Het toernooi is voor vandaag ten einde en u beiden moet uw opwachting maken in de ridderzaal!”
Het toernooi. Ik was het toernooi helemaal vergeten. Moest ik geen nieuwe strijd aangaan? Zou ik mijn plaats kwijtgespeeld zijn door niet op te dagen? Bracht ik onze burcht hierdoor in verlegenheid? Een onderhuidse angst veegt de intimiteit van zonet helemaal weg.
Clara merkt het en stelt me gerust. “Zodra het nieuws over de toestand van heer Nicolaas bekend werd, heeft je vader beslist om het toernooi te stoppen voor vandaag. Morgen wordt het verdergezet.”
Hadewych en ik begeven ons naar de ridderzaal. Iedereen is in een feestelijke stemming. Ik snap niet waarom. De vergiftiging van Nicolaas en het plotse pauzeren van het toernooi zouden voor ongerustheid en verwarring moeten zorgen. Wat is hier aan de hand? Iedereen lijkt er echter voor te kiezen om afleiding te zoeken in drank en vertier. Zelfs papa heeft een vrolijke lach op mijn gezicht. Mijn adem stokt. Zijn geamuseerde gesprek is met Diederik, die zijn arm gemoedelijk rond papa heeft geslagen.
Hier klopt iets niet. Diederik zou boos moeten zijn omdat hij uit het toernooi is gezet. Hij zou bij zijn vader moeten zijn die zijn strijd tegen de dood aan het voeren is. Waarom lachen ze? Hadewych heeft hen ook in het oog. De uitdrukking op haar gelaat verraadt dat ze mijn bezorgdheid deelt. Wat heeft dat addergebroed weer allemaal bij papa uitgekraamd? Zouden papa en Diederik een verbond hebben gesloten? Het probleem is dat dit niet de plaats en de tijd is om dat te weten te komen.
Een dienstmeid biedt Hadewych en mij wat wijn aan. Hoewel ik geen zin heb om aan de uitbundigheid deel te nemen, snak ik wel naar een slok van de alcohol die de storm in mijn hoofd even wat kan luwen. Hadewych neemt niets. We staan in stilte naast elkaar en zien hoe de aanwezigen als mieren in een mierennest door elkaar krioelen. Er wordt gegeten en gedronken. Er wordt geflirt en gedanst. Hier en daar zijn er kleine opstootjes van jongens en mannen die al te dronken zijn en een verkeerd woord of een weggeschaakte jonkvrouw niet kunnen verkroppen. Niets om je zorgen over te maken.
Even verderop klinkt bulderend gelach. Het is een troepje geile tienerjongens dat zich wil laten gelden door opgefokt haantjesgedrag. Ze hebben een kippetje op het oog en slaan met hun vleugels om haar aandacht te trekken. Mijn blik zoekt de jongedame in kwestie.
Het zou me niet verbazen mocht het de zus van Fabian van Fallada zijn. Het was me opgevallen dat het kleine meisje van vroeger plots geen meisje meer was. Vroeger kwam ze immer op me afgerend met open armpjes en stralende oogjes. Net op het moment dat ook ik mijn armen opendeed voor een knuffel, stak ze dan giechelend haar tong uit om weer weg te rennen. Even later zou ik haar armen toch om me heen voelen als ze me van achteren besloop.
Sinds haar aankomst voor het toernooi was er geen knuffel, geen gegiechel, en dus ook geen klein meisje. Haar lichaam vertoont de rondingen die aantonen dat ze vrouw aan het worden is. Ze is zich bewust van de blikken van mannen en lokt die ook uit. Ook ik heb haar bekeken met een blik vol begeerte, om dan te beseffen dat zij het was. Ik had mijn armen geopend, maar er was iets veranderd. Een knikje en ze was weg.
Op het moment dat ik tussen de jongens de reden van hun onrust ontdek, kijkt ze me recht in de ogen. Het is Yda. Ze loopt nog steeds rond als jonkvrouw en is het middelpunt van de belangstelling. Ik begrijp waarom de jongens zich allemaal voor haar uitsloven. In de prachtige jurk en met haar haren mooi opgemaakt, is er geen spoor meer van de dienstmeid die ze eigenlijk is. Ze voelt zich trots en heeft een glans over zich die haar onderscheidt van de meeste aanwezige meiden die opgegroeid zijn in de adellijke stand.
Ik wil weten hoe Hadewych erin geslaagd is om dit te laten lukken. Ze staat echter niet meer naast me. Even kijk ik om me heen, maar ik zie geen spoor meer van haar in de drukte.
“Gegroet, Arnoud van Maupertuus!” Yda heeft zich losgemaakt van haar bewonderaars en staat plots voor me. Ik zie hoe de anderen afdruipen, op zoek naar een andere bestemming voor hun hitsige verlangens. Hier en daar wordt er een jaloerse blik op me afgeschoten. Maar er is slechts één blik die doel treft, en dat is die van Yda.
Haar ogen staan vol vuur en haar pijlen branden mijn beschermingsmuur vol gaten. Weg is mijn plan om zo snel mogelijk met vader of moeder te praten om te achterhalen wat Diederik allemaal bedisseld heeft. Weg is mijn voornemen om niet deel te nemen aan het plezier en het vermaak. Er is enkel nog zij en ik. Ik ga mee in haar spel. Ik kan niet anders?
“En met wie heb ik de eer, weledele jonkvrouw?”
“De vlammen in haar ogen gooien gensters af. Met een giecheltje maakt ze een reverence. “Ik ben Yda van Eikenwald.” Ze heft haar pols naar me op, met het bekende slappe handje. Ik neem de hand vast, buig me erover heen en geef een kus boven de handrug. Plots rukt ze zich los en drukt haar hand tegen mijn lippen. Voor ik besef wat er gebeurt, drukt ze mijn kusafdruk tegen haar eigen lippen. “Mmmm, veel dank voor deze lieftallige begroeting, Arnoud van Maupertuus.”
Even ben ik volledig van de kaart. Ik heb geen idee hoe ik hierop moet reageren. Nog steeds word ik nauwgezet in het oog gehouden door enkelen die het onderspit hebben moeten delven. Ik concentreer me dan maar op wat ze zegt.
“Yda van Eikenwald? Waar ligt Eikenwald?”
“Jutland... in het noorden... ver in het noorden... heel ver.” Het antwoord komt snel, en toch erg twijfelachtig. Ergens heb ik het gevoel dat ze dit niet zelf heeft verzonnen.
“Wel, Yda van Eikenwald, je ziet er... anders uit.”
“Anders? Hoe bedoelt u?” Ze bekijkt me speels verontwaardigd.
“Wel, eh... zeker niet slecht.”
“Ik zie er dus zeker niet slecht uit?”
Ik voel me meer en meer in een hoek geduwd waar ik niet uit geraak. “Dat klopt, ja. Niet slecht, dat is goed, dus ik kan wel degelijk zeggen dat u er best wel goed uitziet.”
“Best wel goed? Bent u in slaap gevallen tijdens de lessen retorica? Is het zo dat u jonkvrouwen het hof maakt?”
Een lichte paniek overvalt me. Ik slaag er schijnbaar niet in om iets goeds te zeggen. “Ik maak u toch niet het hof?”
“Waarom niet? Is er iets mis met mij? Beval ik u niet? Zijn mijn haren niet mooi opgemaakt?” Ze zwaait haar vlecht over haar schouder. “Zijn mijn borstjes soms te klein voor uw handen?” Ostentatief plaatst ze haar handen over haar borsten, die half zichtbaar zijn in haar decolleté. Even vrees ik dat ze haar jurk naar beneden zal trekken om ze voor de hele zaal te ontbloten.”
De enige uitweg die ik zie, is haar bevestigen. Ik stamel erop los. “Natuurlijk is er niets mis met u. Vanzelfsprekend bevalt u me. Uw haren zijn schitterend gevlecht. Uw borstjes zijn...”
“Gaat u rustig verder, Arnoud van Maupertuus! Vertelt u mij eens wat u van mijn borstjes vindt!”
Dit is het moment dat ik besef dat ik in haar val ben gelopen. “Uw borstjes? Ze zijn... eh... rond... en eh... ze zijn...”
“Aangezien uw geheugen u in de steek laat, waarde Arnoud van Maupertuus, en ik niet van plan ben om mijn prachtige welpenpaar te laten matigen tot twee rondjes, stel ik voor dat u eerst een deugdelijk onderzoek doet alvorens u verder nog commentaar geeft over mijn bevalligheid. Of vergis ik me?”
Nee zeggen is geen optie. Zoveel is zeker. Het lijkt trouwens of zij die lessen retorica in mijn plaats heeft gevolgd. Hoe komt een dienstmeid aan zo’n welsprekendheid? Ver hoef ik niet te zoeken. Clara, haar moeder, is zelf ook niet op haar mondje gevallen.
Onopvallend voor alle anderen duwt Yda me voor zich uit naar de toegangsdeur van de ridderzaal. In de gang is het rustig. Ze neemt mijn handen vast en legt ze boven op haar borsten. Mijn handen beginnen ze uit zichzelf te strelen. Even plots als ik ze voelde, zijn ze ook weer weg. Net als Yda, die de gang in rent in de richting van de cel die ik voorlopig met Hadewych deel. “Het onderzoek is deze kant uit.”
Ik twijfel. Slechts een tel. Een blik in de ridderzaal waar het gebral van dronken ridders toeneemt, en waar mijn afwezigheid dus minder opgemerkt zal worden. Een blik naar de traphal waar ik Yda nog net om de bocht zie verdwijnen. Ze wacht niet af om te kijken of ik haar volg.
Natuurlijk volg ik haar. De drank oefent ook bij mij zijn invloed uit. Ik wil even geen zorgen. Yda kan daarvoor zorgen.
Ik spurt de trap op. Achter me hoor ik de vermanende stem van Petrus, de kamerheer. “Jonkheer Arnoud, niet rennen op de trappen.” Ditmaal luister ik niet. Ik heb zin in het spel van Yda. Ik heb zin in haar hete lijfje. Ik heb zin.
De deur van de cel staat op een kier. Ik duw hem stilletjes open. Yda staat met haar rug naar me toe aan het raam. Ze kijkt naar buiten.
“Welgekomen, Arnoud van Maupertuus. Ik moet zeggen dat ik wel een zekere ontgoocheling voel dat u de heerlijkheid van mijn appeltjes zo snel vergeten bent.” Haar stem klinkt schalks. Natuurlijk is ze niet ontgoocheld. Ze daagt me uit.
Rustig stap ik op haar toe. Ze verroert geen vin en blijft onbewogen naar buiten staren. Ik stop zodra ik achter haar sta, net niet tegen haar aangedrukt, maar dicht genoeg zodat ze mijn lichaamswarmte kan voelen. Ze is opgewonden. Ik merk het aan haar ademhaling die hoorbaar is. Ze wacht af wat ik ga doen.
“Ik ben een heer, jonkvrouw Yda van Eikenwald.” Ik praat zacht en stil, als een briesje dat door het gebladerte ruist. “In het bijzijn van anderen praat ik niet over de intimiteiten die ik met dames beleef. Mijn ervaring met uw wonderbaarlijke borsten gaat niemand wat aan. Toch wens ik uw bede voor een onderzoek ter harte te nemen. Het kan geen kwaad om het beeld dat ik van uw zachte tietjes heb af te toetsen aan de werkelijkheid.”
Mijn handen zoeken hun weg onder haar armen door naar haar borsten. Ze omhelzen ze met tederheid.
Een slag op mijn handen doet me schrikken. Ik trek ze allebei terug. “Foei! Is dat het gedrag van een heer?”Alweer brengt ze me van de wijs. “Maar daarnet plaatste je me mijn handen nog zelf op...”
Yda draait zich naar me om. “Een échte heer...” Even schiet haar stem de hoogte in. “... voert zijn onderzoek bedaard uit. Savoureert u uw wijn ook door ze zomaar door uw keelgat te gieten?”
Wijn!
Is het de wijn die mijn gedachten al een beetje lichtvoetig maakt? Is het de toenemende geilheid die me moedig maakt? Hopelijk is het niet overmoedig. Hoe dan ook neem ik nu de teugels over.
“Dat doe ik nooit. De geneugten des levens, zoals dat edele druivenvocht, worden door mij met de hoogste eerbied behandeld. Eerst houd ik het in het licht om de kleurschakeringen te beoordelen, want ze vertellen me veel over de intensheid die me te wachten staat.”
Voorzichtig trek ik de bovenkant van haar jurk naar onder. Haar pronte borstjes komen tevoorschijn. Yda laat me doen. Ik kniel voor haar neer en kijk indringend naar de vorm van haar druiventrosjes. In het roodachtige licht van de stilaan ondergaande zon zie ik haar tepels reageren op mijn blik.
“Mmmm, dit zou wel eens een pittig wijntje kunnen zijn.”
Yda zet een stap dichter. Haar borsten hangen recht voor mijn gezicht. “De wijn heeft dan ook al enkele jaren kunnen rijpen. Ga er maar van uit dat ze u zal bekoren. Maar laat me u niet nodeloos tegenhouden in uw degustatie.”
“Vervolgens ga ik de aroma’s van de wijn hun werk laten doen. Er is maar één manier om het delicate van de wijn goed in te schatten.”
Ik druk mijn neus in het dal tussen haar wijngaardheuvels en snuif diep in. De geur van rozenbloesems vermengd met een lichte muskustoets van haar zweet dringt mijn neusgaten in. Het bedwelmt me. Yda legt haar handen op mijn achterhoofd en drukt me steviger tegen haar borsten aan. Ik wentel me in haar warmte en geniet. Mijn lippen beginnen kusjes op haar zachte huid te geven.
“Oh, wat doe je nu?”
“Ik ben aan het nippen. Zo laat ik de smaak mondjesmaat op mijn tong belanden om die te ontleden en er ten volle van te genieten.”
Dat zijn de woorden die ik wil zeggen. Het klinkt echter als gewauwel, omdat mijn mond nog steeds in vrijwillige gevangenschap zit. Nu ons liefdesspel begonnen is, denk ik dat het ook zoveel niet meer uitmaakt of Yda al mijn woorden verstaat.
Ze heeft me we degelijk begrepen, want ze duwt me van zich af en laat haar jurk op de grond zakken. Helemaal naakt staat ze voor me. Haar handen grijpen naar haar kutje en trekken haar lipjes een beetje uit elkaar. “Voor een liefhebber van geestrijke dranken heb ik ook nog wat mede voor u. Ik ben er zeker van dat de zoete smaak u zal kunnen verblijden.”
Ik zie de druppeltjes van haar honingvocht al glinsteren. Ik buk me zodat mijn tong zich ook aan deze kelk kan laven.
Vanaf dan gaat het snel. Ik doe me tegoed aan de geile sapjes van haar kutje, terwijl ze zelf een positie zoekt waarin ze mijn proeverij ten volle kan beleven. De lust stijgt zo snel dat ons beider gekronkel ons ertoe noopt drastische maatregelen te nemen. Tegen een hels tempo rukken vier handen de kleren van mijn lijf.
Zodra ik naakt ben, stort Yda zich op mij, haar mond zoekt de mijne begerig op. Ik til haar omhoog, met mijn handen onder haar billen. Haar benen slaan zich rond me. Mijn pik doopt zich in de vochtigheid die zich tussen haar lipjes verzamelt. Ze beweegt haar heupen, waardoor haar kutje langs mijn pik glijdt, tot ze de bovenkant van mijn eikel bereikt, en met een laatste stuiptrekking van haar beenspieren wipt ze even wat hoger om zich dan over me heen te laten zakken. In één keer schuif ik helemaal in haar kutje tot ik niet meer dieper kan. De zwaartekracht doet zijn werk. Het zoenen is geen enkel moment gestopt. Zelden maakte ik een passioneler moment mee.
Ik wil maar één ding. Dat is neuken. Ik wil dat dit wezentje weet hoe geil ze me maakt, ik wil dat ze siddert van genot, ik wil dat ze nooit meer vergeet hoe het voelt om opgevuld te worden door mijn pik.
Ik stap naar het bed en leg haar op haar rug zonder dat ik uit haar kom. Ogenblikkelijk start ze weer met bewegen. Ze is ongedurig. Ik willig haar wens in. Ik beweeg tegen haar in. Er ontstaat een dans van twee lichamen die samen naar een grote finale toewerken. We zijn allebei zo opgewonden dat dit niet lang op zich laat wachten. Slechts een paar minuten later kreunen we allebei ons genot naar elkaar toe en vermengen onze genotssappen zich met elkaar.
Toch is dit niet het einde. Het klaarkomen heeft de roes waar we inzitten niet doorbroken. Het zoenen gaat door. Onze handen strelen en verwennen. Mijn pik blijft hard en blijft in en uit het warme kutje bewegen. Niet meer met de razernij van zonet, maar wel langzaam, zacht en teder. Noem het interne strelingen.
En dan vervaagt de werkelijkheid en is er plots niets meer. De nacht slokt ons op.
Vanuit het niets is er plots weer de druk die voortkomt uit mijn soms eindeloos lijkende honger naar bevrediging. Ik ruk mezelf los uit de slaap en probeer me te focussen op mijn verhardende pik. Een warme hand trekt er zachtjes aan. Zou Yda weer zin hebben? Probeert ze me te wekken om haar te neuken? Ik weet het niet. De hand voelt anders. Voorzichtiger dan Yda zou doen. Een kneepje in mijn hete vlees veroorzaakt een golf aan verlangen. Toch houd ik me slapende. Door mijn wimpers probeer ik te kijken wiens hand het is. Het is te donker. Als ik mijn ogen verder open, is het duidelijk dat ik wakker ben.
Mijn voorhuid wordt naar achter getrokken, een vinger wrijft over mijn plasgaatje en wrijft het vrijgekomen vocht uit. Dan verdwijnt de hand.
Ik hoor nog slechts een zucht.
Het is Hadewych, mijn lieve Adi.
Mijn pik blijft hard.
Tot de slaap me weer komt halen.
Lees verder: Opgejaagd! Arnoud - 6: Verloren
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10