Door: DAts
Datum: 14-12-2024 | Cijfer: 9.7 | Gelezen: 4764
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 38 minuten | Lezers Online: 1
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 38 minuten | Lezers Online: 1
Vervolg op: Vuile Ton - 1
Dit verhaal is onderdeel van een kort Kerstfeuilleton. Toen ik het woord 'feuilleton' op mijn lippen proefde, stond ineens de figuur Vuile Ton helder op mijn netvlies. Daar moest ik wat mee!
Veel plezier met lezen, Douwe
Hilda
De volgende ochtend stond Hilda al vroeg op. Het begon nog maar net te schemeren, toen ze aan haar hardlooprondje begon. Ze wilde vandaag rond de Plas lopen, een kilometer of dertien. Om tien uur moest ze logopedie geven aan een basisschool. Anderhalf uur lopen, ontbijten, douchen, het moest net gaan. Half acht trok ze de deur achter zich dicht.
Het koud, rond het vriespunt. Ze had een muts op en handschoenen aangedaan. In een kalm tempo ging ze op pad. Eerst maar een beetje warmlopen. Al gauw was ze aan de rand van de stad. Het spoor onderdoor naar de Plas, dan rechtsaf. Ze verhoogde haar tempo, ze was ondertussen goed op temperatuur.
Lekker even haar hoofd leegmaken. Ze had onrustig geslapen, er speelden allerlei dingen in haar hoofd. Haar telefoongesprek met haar man Arend-Jan, op werkbezoek in Engeland. Ze had maar met een half oor geluisterd naar zijn verhaal over die charmante directrice van het andere bedrijf. Zou hij met haar de koffer induiken? Het kon haar amper schelen, had ze zich gerealiseerd. De laatste twee weken van december zou hij thuis zijn. Ze moest maar eens gaan kijken hoe het er met hun relatie voor stond. Erg aangedaan over haar relaas over de zwerver Ton had hij zich niet bepaald getoond. Had hij niets meegekregen van de vlinders die in haar buik rond hadden gefladderd bij de gedachte aan Ton?
Hij was zo aardig voor haar geweest, zo behulpzaam. Zijn gevoelige vingers op haar huid, zijn rustgevende stem. Ze had het er helemaal warm van gehad.
Wat haar deed denken aan de bijeenkomst van buurtpreventie, gisteravond. Wat een zakkenwasser, die Patrick. De vleesgeworden vreemdelingenhaat. Het rotjoch dat haar gister met zijn fatbike had aangereden was ongetwijfeld zijn zoon. Stel je voor, zo’n joch een fatbike geven met Sinterklaas. Het zou haar niet verbazen als Patrick niet eens de moeite had genomen om er een gedicht bij te schrijven. Waar maakte die man zich eigenlijk druk om? Had hij ooit zelf narigheid ervaren? Goed van buurman Jaco om even een paar ontnuchterende vragen te stellen. Ze kende hem eigenlijk amper.
Dat kreeg je met die slootjes, hekken en hagen waar hun huizen achter verscholen waren. ‘Vrede op Aarde’, ja ja. En de wereld maar buitensluiten. Konden ze daar niet beter aan werken, aan wat meer saamhorigheid in de buurt?
Niet vergeten om de telefoon van dat rotjoch naar het politiebureau te brengen. Het zou haar niet verbazen als die knul aangifte van diefstal ging doen.
Een eindje voor recreatieterrein De Twaalf Morgen werd ze ingehaald door een fietser. Hé, dat leek Ton wel, haar zwerver van gister. Ja, het was hem echt! Hij zou haar wel niet herkennen, met haar hardloopoutfit en muts. Zou hem aanroepen? Ach nee, ze kon toch niet gaan aanpappen met hem. Die arme man, ze mocht hem geen valse hoop geven. Zej had echt wel gevoeld dat zij wat bij hem losmaakte, maar wat had zij hem te bieden? Een nachtje vergetelheid in haar warme bed? Dat kon ze hem niet aandoen, en hem dan de volgende ochtend weer de kou in sturen?
Ze zag hem het recreatieterrein opdraaien. Vast op zoek naar flesjes en blikjes. Een aarzelde ze of ze achter hem aan zou gaan, maar ze liep toch maar door.
Ton
Ton was vroeg op pad. Het was koud. De struiken en de zeildoeken van zijn onderkomen waren berijpt. Hij pakte zijn schone ondergoed, zijn handdoek en stopte die in zijn fietstas. Er zou nog geen ijs liggen, dus hij kon nog zwemmen. Die Hilda, dat aardige vrouwtje van gister, zou er wel niet aan moeten denken om met dit koude weer nog te zwemmen, bedacht hij. Hij was het wel gewend. Zolang er geen ijs lag, kon je zwemmen. Daar werd je hard van. En, gek genoeg, je kreeg het er na afloop lekker warm van, het was heerlijk als je er aan gewend was.
Weer even goed uitkijken voor hij de bosjes uitstapte. Hij moest er echt niet aan denken dat anderen zijn schuilplaats zouden ontdekken. Zijn medezwervers, ongeruste buurtbewoners of die gastjes die hem steeds vaker de weg af probeerden te rijden, zoals dat knaapje gister. Gelukkig had die daarna een mooie smakkerd gemaakt met zijn vetbuik-fiets. Jammer dat hij ook die Hilda onderuit had geramd.
Toch een aardig mens, die Hilda. Hij voelde het kriebelen bij die vrouw. Kon hij maar beter negeren, wat moest zo’n burgervrouwtje nou met hem. O ja, een kopje koffie gunde ze hem wel maar haal je maar niks in het hoofd, zo’n rijke madam ging echt niet iets met een zwerver beginnen. Nou ja, als speeltje voor een middag, misschien. Kon ze lekker bij haar kakvriendinnen snoeven over haar goede daad, dat ze een zwerver een fijne wip had bezorgd.
Ton had al problemen genoeg van zichzelf, een gebroken hart kon hij er niet bij hebben. En deze Hilda zou hem niet in de kouwe kleren gaan zitten, dat voelde hij op zijn klompen aan. Hij had een connectie gevoeld. Ze iets ontwapenends, haar oprechte belangstelling voor hem had hem van zijn stuk gebracht. Heel anders dan Mieke of Els, die hem ook wel eens een kopje koffie gaven. Hartelijke vrouwen, daar niet van, maar in hem zagen ze toch alleen de zwerver. Hilda leek in hem een mens gezien te hebben.
Voor zich uit zag hij een hardloper. Die was er ook vroeg bij, moest zowat met donker vertrokken zijn. Een vrouw, zo te zien. Ze deed hem denken aan Hilda. Zou het? Moeilijk te zien met die muts op, maar hij was er bijna zeker van. Zou hij haar groeten? Ach, laat ook maar. Je moet je teleurstellingen niet opzoeken. Hij draaide het recreatieterrein op. Hij hoorde haar tred haperen. Zou ze achter hem aankomen? Nee, ze liep verder. Hij voelde teleurstelling. Toch vanmiddag maar even langs gaan voor de was, dat had ze immers aangeboden.
Een goed uur later fietste Ton weer in het buurtje van Hilda. Hij had inmiddels alweer een flinke buit aan blikjes en flesjes. Zelfs met deze kou waren er altijd lui die ’s avonds op het recreatieterrein gingen chillen, met achterlating van flink wat bierflesjes. In de berm langs de weg lag de dagelijkse oogst aan lege blikjes Stierenbloed (On Wings Of Fire) en andere energiedrankjes. Het was voor Ton een soort boetedoening om deze rommel van de straat verdween.
Ton hoorde het kenmerkende geluid van een fatbike achter zich. Ze werden op deze weg steeds agressiever, sommigen probeerden hem gewoon van de weg te rijden. Toen het gevaarte naast hem kwam, stopte Ton dan ook abrubt. Geen moment te vroeg. De fatbike zwaaide scherp naar rechts en zou hem ongetwijfeld geraakt hebben, waardoor hij in de sloot zou zijn beland. De berijder was verrast dat hij voor Ton langs schoot, zijn band schoot van het asfalt in de berm en de knaap werd met fiets en al in de sloot gelanceerd.
Ton had in de gauwigheid gezien dat het dezelfde gast was als gister. Hij had geen zin in gedoe en fietste snel verder.
Claudia
Buurvrouw Claudia van nummer 21 reed met haar auto de straat in, nadat ze haar twee kinderen naar de school even verderop had gebracht. Ze had meteen maar boodschappen gedaan. Ze zag een zwerver met volle tassen fietsen. Zou dat die zwerver zijn waar Hilda het over had gehad? Bijna had ze de fatbike met haar buurjongen Olivier over het hoofd gezien. Die stoof met hoge snelheid voor haar auto langs. Die krengen reden ook veel te hard, foeterde ze. Veel te gevaarlijk met al die voetgangers, scootmobiels en gewone fietsers die je hier had.
Ze zag Olivier de zwerver inhalen en meteen scherp naar rechts sturen. Een duidelijk poging om hem te snijden. Ze zag ook dat hij de zwerver miste, voor hem langs doorschoot en recht de sloot in vloog. Het hele incident stond op haar dashcam.
Ze stopte. “Hulp nodig?” Olivier begon te schelden. “Ik zal die hufter krijgen! Mijn fatbike is nou helemaal naar zijn grootje!” Hij kwam al zelf de sloot uit klauteren. Inwendig moest Claudia lachen, de knul zag er niet uit. De blubber zat tot in zijn haren. “Over welke hufter heb je het, Olivier?” “Die zwerver!” brieste hij, “die klootzak zorgde dat ik in de sloot belandde!” “Heeft hij je aangereden?” Claudia vroeg het liefjes, maar ze voelde zich boos worden. Dit knulletje moest hoognodig een lesje leren. “Nee, hij maakte een manoeuvre waardoor ik er voorlangs schoot.” “In plaats van zich door jou in de sloot te laten rijden?” haar stem was messcherp, nu. “Och mens, bemoei je er niet mee! Ik ga met mijn pa aangifte doen!” Hij wilde weglopen, maar Claudia riep hem terug. “Zou je je rommel niet eens opruimen?” Ze wees op de fatbike, die nog steeds in de sloot lag. “Daar heb ik toch niks meer aan,” gromde hij, “en het is koud. Ik ga naar huis.” Met soppende schoenen slofte hij weg.
Claudia parkeerde haar auto binnen haar hek, deed een overall en laarzen aan en pakte een hark. Daarmee trok ze de fiets naar de kant en ze liep ermee naar de oprit van nr 15, het huis van Patrick Donkers en zijn zoon Olivier. Ze wist niet eens of er ook nog een moeder in beeld was, die had ze gisteravond op de meeting niet gezien. Ze dumpte de fiets voor het hek op de oprit en liep terug naar haar eigen huis.
Ze belde de wijkagent. “Goedendag. Ik wil graag advies over een jongen, die hier in de buurt probeert zwervers van de weg te rijden.” “Heeft u daarvan bewijzen?” “Ja, ik was net getuige van een voorval, het staat op mijn dashcam.” “Ik kan wel even langskomen, ik ben toch in de wijk. Wat is uw adres?”
Even later zat agent Kees Verhaar bij Claudia in de woonkamer. Het was echt zo’n rustgevende beer van een vent, grijze snor, stevige buik, diepe stem. Hij hoorde het verhaal van Claudia aan, ook over het voorval waarover Hilda gisteravond op de buurtpreventievergadering had gesproken.
Ze bekeken het beeld en het was duidelijk dat de zwerver op geen enkele wijze probeerde de jongen te raken. Agent Kees grinnikte: “Waarschijnlijk is die zwerver gewoon op de rem gaan staan en is die knul er voorlangs geschoten, waar hij verwacht had zijn voorwiel te raken. Ik mag het niet zeggen, maar boontje komt om zijn loontje. Ik ben blij dat u dit gemeld heeft, mevrouw, als die jongen inderdaad aangifte gaat doen tegen die zwerver, dan heeft hij een probleem. Is uw buurvrouw misschien thuis? Dan kan ik die nog even spreken over dat voorval gister.” “Ik zou het niet weten, we leven hier nogal op onszelf.” “Ja. Het zijn mooie huizen, maar gezellig is anders hè?” vond agent Kees.
“Sorry, ik wil u niet beledigen,” haastte hij zich te zeggen, “maar in buurten zoals deze is er meestal weinig gemeenschapszin, als ik zo vrij mag zijn.” “We hebben anders wel met een clubje een buurtpreventieapp opgericht,” verdedigde Claudia zich. “O, dat was mij niet bekend. Normaal gesproken gebeurt dat in samenwerking met de politie.” “Echt waar? Dat wist ik niet. In ons geval is de groep opgericht door de vader van die jongen, een advocaat. Hij begon meteen over het weren van zwervers en Marokkanen. Het was gister niet zo’n fijne bijeenkomst.” “Hm,” zei agent Kees, “ik geloof dat ik maar eens een babbeltje moet gaan houden met die vader. Waar woont hij precies?” “Op nummer 15.” “Fijn. Bedankt voor de informatie, mevrouw, ik ben blij dat u het gemeld heeft.”
Hilda
Om een uur of half vijf kwam Hilda thuis. Ze had in de ochtend een paar kinderen op een basisschool logopedie gegeven. In de middag had ze mensen in een revalidatiecentrum geholpen, die aan het herstellen waren van een attaque. Daarna had ze de telefoon van de buurjongen op het politiebureau gebracht, met een verklaring van de toedracht van de dag ervoor.
Ze was moe maar voldaan, zoals dat zo mooi heet. Wat had ze toch een fijn beroep. Ze moest er alleen niet aan denken dat ze dit volle dagen zou moeten doen. Dat was toch de luxe van het getrouwd zijn met een succesvolle zakenman. Haar werk was haar passie, maar voor de financiën hoefde ze het niet te doen. Dat was een rustgevende gedachte.
Ze stond net op het punt om onder de douche te gaan, toen ze ineens grind hoorde knarsen. Een fiets, zo te horen. Ze keek naar buiten en zag nog net hoe Ton van zijn fiets stapte. Ja, dat had ze gezegd, hij mocht altijd langskomen als het hek open stond. Ineens voelde ze zich gloeiend heet. Haar opwinding van gister kwam meteen weer terug. Even aarzelde ze. Zou ze gewoon onder de douche stappen en kijken wat hij zou doen? Nee, toch maar niet. De kans dat hij met de staart tussen zijn benen zou vertrekken was te groot. Haar geestesoog visualiseerde die staart ineens erg levendig, aan de voorkant. ‘Oversekste troela’, schold ze zichzelf uit.
“Volluk,” klonk van beneden. “Ik kom eraan!” riep ze terug. Ze schoot gauw haar badjas aan en ging de trap af. “Hoi Ton, wat leuk dat je er bent! Sorry, ik stond net op het punt om onder de douche te gaan. Als je wilt, mag jij ook wel even.” Ton wist niet goed waar hij kijken moest. Het was hierbinnen toch al zo warm. Nu Hilda beneden kwam in niets dan een inderhaast aangeschoten badjas, kreeg hij het helemaal heet. “Sorry, ik heb het een beetje warm. Vind je het goed als ik mijn jassen en truien weer uitdoe? Ik hoef niet te douchen, ik heb vanmorgen al gezwommen.” “Gezwommen? Met deze kou?” Hij grinnikte. “Is heerlijk hoor, ik kan het je aanbevelen. Als je uit dat koude water komt, voel je je heerlijk warm als je je kleren weer aanhebt.”
In een vlaag van verstandsverbijstering hoorde Hilda zichzelf zeggen: “Is dat zo? Dat zou ik wel eens willen meemaken. Wanneer ga je weer? Mag ik dan mee?” Ze zag hoe Tons ogen donker werden. Hij slikte en gluurde naar haar badjas, die bij haar borsten een klein beetje opengevallen was. Hilda deed geen moeite om hem verder dicht te trekken. Ze voelde een roekeloze energie in haar buik.
“Ik ga overmorgen weer, als er ondertussen geen ijs ligt. ’s Morgens vroeg, als het net licht is. Op de Twaalf Morgen.” Ze knikte. “Dat is mooi op mijn hardlooprondje. Je reed me vanmorgen op de fiets voorbij, maar ik durfde je niet aan te spreken.” “O, was jij dat. Sorry dat ik je niet herkende, met die muts op.” Haar hart maakte een sprongetje, zij was hem wel degelijk opgevallen!
“Wil je koffie?” “Ja, graag. Ik kwam eigenlijk vragen of je inderdaad de was voor me wil doen.” Ton hield een tasje omhoog, waarin was lijfgoed zat. Ineens voelde Hilda zich verlegen. Het ontroerde haar, dat hij haar dat durfde vragen. “Als je wilt, kan ik al je kleren wel even wassen. Stop ik het meteen in de droger en kun je het meteen weer aan. Kun je zo lang wel een badjas van Arend-Jan aan.” Ton aarzelde. “Ik heb mijn ondergoed vandaag schoon aangetrokken. De rest zou wel fijn zijn.,” zei hij. Hij trok meteen zijn flanellen overhemd met daaronder een dun truitje uit. Ook zijn broek en lange onderbroek. Wat droeg die man een kleren! Nou ja, dat mocht ook wel als je altijd buiten moest zijn en je jezelf nooit ergens op kon warmen, bedacht Hilda zich.
Ondertussen vergaapte ze zich aan zijn gespierde lijf. Ton was bepaald geen spierbundel, maar zijn pezige armen en platte buik waren aantrekkelijk genoeg, vond Hilda. “Zal ik even een badjas voor je pakken?” vroeg ze ineens zenuwachtig. Mijn god, ze was bijna in staat om hem ter plekke te bespringen. Wat bezielde haar in godsnaam? “Nee, niet nodig. Het is hier warm genoeg.”
Even later draaide de wasmachine in de bijkeuken en zaten ze beiden aan de keukentafel, met een kop koffie voor de neus. Hilda droeg nog steeds niets anders aan dan een badjas. “Heb je zin om te blijven eten?” vroeg Hilda, “ik ben toch maar alleen.” Ze was er zich scherp van bewust dat haar borst voor hem bijna zichtbaar moest zijn als ze wat voorover boog, maar ze deed geen enkele moeite om zich te bedekken. Het wond haar mateloos op om hier voor hem te zitten, als het ware voor het grijpen. Ergens diep van binnen wilde ze niets liever dan dat hij op zou staan, haar op haar rug op de keukentafel zou leggen, haar badjas helemaal open zou trekken en haar simpelweg nemen, in primitieve lust.
Hij zou zoiets nooit doen, dat wist ze zeker. Op dit ogenblik was ze daar gek genoeg ook weer heel blij om. Ze voelde in hem een innerlijke beschaving die hem voor haar onweerstaanbaar maakte, maar als hij nu toe zou geven aan zijn lust, aan haar lust, zou die onweerstaanbaarheid van hem voor haar meteen afgelopen zijn, dat wist ze ook wel. Verwarrend allemaal.
“Hilda, mag ik je wat vragen?” “Natuurlijk, zeg het maar.” “Zou je het erg vinden als je je aankleedde? Het voelt voor mij wat ongemakkelijk om hier zo met jou te zitten, terwijl je bijna naakt voor me zit.” “Vind je me niet aantrekkelijk?” “Ik vind je juist wél erg aantrekkelijk, Hilda, maar je moet begrijpen dat ik… voor mij is dit geen spelletje, Hilda. Weet je hoe moeilijk het voor mij is om straks met jou op mijn netvlies in de vrieskou onder een koud stukje zeil te liggen? Nu heb ik niks, Hilda, dus kan ik ook niks verliezen. Alsjeblieft?”
Ze keek hem met een intense blik aan. Ja, dit begreep ze heel goed. Ze schaamde zich. Hij was erg kwetsbaar, ze moest geen spelletjes met hem spelen. Al voelde het voor haar helemaal niet als een spelletje, hoe zou hij het anders moeten ervaren? De aantrekkingskracht tussen hun beiden was onmiskenbaar en voor haar zo echt als het maar zijn kon. Maar eerlijk, Hilda, zou je Arend-Jan voor hem verlaten?
“Je hebt gelijk, neem me niet kwalijk. Ik zal me aankleden.” Ze liep naar boven en trok degelijke kleren aan. Zelfs een bh, al trok ze die normaal gesproken altijd meteen uit als ze thuiskwam. Die dingen knelden alleen maar.
Aan de keukentafel zaten ze al gauw weer gezellig te praten, de ongedwongen stemming van gister was snel weer gevonden. Hilda vertelde over de avond van het buurtpreventie, Ton over het incident van die ochtend. “Die gast op die watjesfiets probeerde me echt van de weg te rijden, maar ik stopte precies op tijd en hij schoot voor me langs, zo de sloot in.” “Watjesfiets?” Hilda had grote vraagtekens in haar ogen. “Ja, hoe noemde jij die ook weer: vetbuik-fiets.” Hilda schoot in de lach. “Dat is een goede, die houden we erin! Een fiets waar je een vette buik van krijgt!” “Zo noemde jij dat ding gister toch?” “Nee, een fatbike! Op zijn Engels!” “O,” zei Ton droog, “natuurlijk. Had ik kunnen weten. Geef iets eens Engelse nam en het klinkt gelijk stoer. Al is het eigenlijk een stoerloze fiets.”
Hilda deed het bijna in haar broek van het lachen. “Stoerloos! Hoe kom je erop. Ben jij dichter of zo?” “Geen dichter maar ‘of zo’,” antwoordde Ton. Ik verdiende mijn geld wel met taal ja. Marktmisleiding. Da’s Nederlands voor marketeer. Ooraannaaier. Aansmeerder, ’t is maar hoe he noemen wilt. Wat doe jij voor de kost?”
Met onkarakteristieke duidelijkheid zei Hilda: “Als je werk bedoelt: ik ben logopedist. Als je geld bedoelt: ik ben getrouwd.” “Juist ja. Veel op reis voor zijn werk?” “Ja, hij zit momenteel in Engeland. Vrijdag komt hij weer terug. Tot en met Nieuwjaar is hij thuis.”
Met invoelende ogen keek Ton haar aan. Ze voelde zich week worden. “Je kijkt er niet bij alsof je ernaar uitziet,” zei hij zacht. Hij legde zijn hand op de hare. Ze trok hem niet terug. Ze voelde tintelingen door haar hand, via haar arm tot diep in haar buik. “Nee? Misschien wel niet, nee. Hij is de laatste tijd erg eh, afwezig. Ook als hij hier is, bedoel ik. Ik geloof niet dat hij nog warmloopt voor mij. Hij komt natuurlijk zoveel interessante mensen tegen op zijn reizen.” “Jij bent heel interessant, volgens mij. Origineel.” “Hoezo origineel?” “Jij bent anders dan de meeste mensen. Je volgt je eigen kompas.” Hilda bloosde bij het compliment.
“En jij? Loop jij nog warm voor hem?” Ineens voelde ze een steen in haar maag. “Nee,” fluisterde ze. “Hoe is dat zo gekomen?” Hilda haalde haar schouders op. “Langzaam uit elkaar gegroeid. Hij gaat steeds meer alleen nog voor het geld, de kick van het zakendoen, mij interesseert het steeds minder.” Ze haalde haar schouders op. “Het is natuurlijk wel fijn om je geen zorgen over geld te hoeven maken.” Hij lachte wrang. “Maar wat als het bloedgeld is…”
Ton hielp Hilda mee met eten koken. Hilda wilde hem graag naar zijn verleden vragen, maar door zijn reactie gister wist ze niet goed hoe ze daarover zou moeten beginnen. “Ton?” “Hm?” antwoordde hij, terwijl hij een ui aan het snipperen was, “je bent in de keuken bezig alsof je dit dagelijks doet.” Zijn handen vielen stil, zijn gezicht trok strak. Toen ontspande hij weer. Zijn ogen stonden verdrietig. “Ik mocht graag koken. “Ik werkte meestal vanuit huis, dus als Alicia thuiskwam was het eten meestal klaar. Áls ze thuiskwam,” zei hij er wat bitter achteraan. “Zakenvrouw?” informeerde Hilda. “Advocaat. We matchten perfect. We hielden allebei van taal. Zij hielp bedrijven met het vinden van mazen in de wet en ik hielp ze om schadelijke producten aan de man te brengen.” “Zoals watjesfietsen.” “Ja. Eerst bedacht ik een term die ik toepasselijk achtte, en maakte er dan wat aantrekkelijks van. Engels natuurlijk, onze opdrachtgevers wanen zich graag Amerikaanse tycoons en het volk wil blijkbaar graag geloven in sprookjes. Doe ik uit macht der gewoonte nog steeds. Dus eerst vetbuik-fiets en dan pasfatbike.” “En toen?” Ze zag hem weer verkrampen. Hij slikte moeizaam. Hij probeerde iets te zeggen maar het kwam niet over zijn lippen. Zweet parelde op zijn voorhoofd. Nu was het haar beurt om zijn hand te pakken. “Sorry, ik wil je niet in verlegenheid brengen.” Met intens verdriet keek hij haar aan. Met grote letters stond er ‘help’ op zijn voorhoofd geschreven. Ze stond op en drukte zijn hoofd tegen haar boezem. “Rustig maar Ton, het is goed.” Zachtjes wiegde ze hem, terwijl aan zijn tranen geen einde leek te komen. In lange tijd had ze zich niet zó compleet gevoeld.
Ze lieten het onderwerp verder rusten. Tijdens het eten hadden ze het over kerstversiering en maakten ze taalgrapjes. Om half acht vertrok Ton naar zijn slaapplek. “Ga je overmorgen weer zwemmen?” vroeg Hilda. “Ja, ’s ochtends vroeg als het licht is.” “Goed als ik met je meedoe?” Ton sloot zijn ogen. Zijn kaken waren hard aan het malen, zag ze aan zijn baard. “Weet wat je doet,” zei hij cryptisch. Hij tilde zijn arm op en streek met de knokkels van zijn vingers langs haar boezem. Haar knieën werden week, haar adem versnelde. “Ik wil het graag eens meemaken,” fluisterde ze dubbelzinnig.
Hij stapte op zijn fiets en zwaaide ten afscheid. “Tot vrijdag!”
agent Kees
Met een kapotte iPhone op zak belde wijkagent Kees aan op nr 15, de woning van advocaat Patrick. Of beter gezegd, bij het toegangshek. Voor het hek lag een bemodderde fatbike. Hij werd vergezeld door een verzekeringsagent. “Goedendag, “ik ben wijkagent Kees Verhaar. Komt het gelegen?” “Komt u binnen.”
Patrick stond de agent handenwrijvend op te wachten. Hij nam niet de moeite zichzelf voor te stellen. Zelfingenomen man, concludeerde Kees. “Fijn dat u zo snel kon komen. Olivier!” brulde Patrick naar boven. Olivier riep terug: “Wat is er?” “Politie! Voor je aangifte!” “Ik kom eraan!” Agent Kees zei meesmuilend: “Moet u iedere keer uitleggen waarom hij beneden moet komen? Lijkt me vermoeiend voor u.” De advocaat keek hem donker aan. “Wie is uw metgezel?” “O, neem me niet kwalijk dat ik hem nog niet heb voorgesteld. Hoe heette u ook weer?” Hij hield zijn stem vriendelijk, maar Kees had het ondertussen al helemaal gehad met deze blaaskaak van een advocaat.
Zijn metgezel stak zijn hand uit. “Rick van Vliet, verzekeringsagent,” stelde hij zich netjes voor. “Patrick Donkers, aangenaam. Fijn dat u meteen meekomt, dat scheelt een hoop gedoe. Is dat nieuw? Dat u meteen de verzekering meeneemt bij een aangifte? Heel klantvriendelijk van u, moet ik zeggen.” Kees keek hem wat verbaasd aan. “U hebt gister toch al aangifte gedaan?” “Dat was van de telefoon van mijn zoon. Ik heb daarnet gebeld over zijn fatbike, die gestolen is.” “O, die fatbike bij uw poort is niet van u?” Patrick liep rood aan. “Olivier!” brulde hij opnieuw. Die kwam nu snel de trap aflopen.
“Hoi,” begroette hij de bezoekers achteloos. “Hoi,” groette Kees even achteloos terug. ‘Wat een onopgevoede vlegel’, dacht hij bij zichzelf, ‘een aardje naar zijn vaartje’.
“Ik reed vanmiddag op de weg toen een zwerver me ineens van de sokken reed en er met mijn fatbike vandoor ging!” barstte de jongen meteen los. “Die fatbike die bij de poort ligt?” vroeg Kees droog. “Wat?” Olivier verbleekte. “Heb je een reservesleutel?” vroeg de agent. “Ja, ik zal hem evn halen.” Even later kwam de jongen terug met de sleutel. “Zullen we even kijken?” stelde Kees voor. Met zijn vieren liepen ze naar de fatbike bij de poort. “Ik weet niet of dat mijn fiets is, hij ziet er zo smerig uit! Had die zwerver hem in de sloot gekieperd?” “Misschien wil je even je reservesleutel proberen, dan kunnen we zien of het jouw fiets is,” zei Kees minzaam. Olivier rommelde wat, maar kreeg de sleutel niet in het slot. “Mag ik even proberen?” Kees nam de sleutel van hem over en die ging moeiteloos in het slot. “Nou, dat is duidelijk. Dit is jouw fiets. Is dat probleem ook weer opgelost.” “Ik wil toch aangifte doen,” zei Patrick, die fiets heeft door dat water waarschijnlijk flink wat schade.” “Laten we even naar binnen gaan,” stelde Kees voor.
Even later aan de keukentafel, schraapte Kees zijn keel. “Eigenlijk kwamen we niet voor die fatbike, ik wist nog niet dat u die als gestolen op wilde geven. Ik kwam voor uw iPhone, die u gister als gestolen heeft opgegeven.” “O, heeft u die gevonden?” “Inderdaad,” zei Kees. Hij is door iemand hier op de weg gevonden en op het politiebureau afgegeven door een getuige van de vermeende diefstal.” Patrick trok bleek weg. Hij voelde waarschijnlijk aankomen dat dit helemaal de verkeerde kant uitging.
Minzaam zei Rick van Vliet, de verzekeringsagent: “U bent zich ervan bewust dat het strafbaar is om een valse aangifte te doen?” “Wat bedoelt u?” blufte Olivier nog. “Ik wil u graag een filmpje laten zien.” Rick opende zijn laptop. “Kijkt u even mee?” Hij opende een bestand en draaide het scherm zo, dat Patrick en Olivier mee konden kijken. Ze zagen een opname die zo te zien vanaf een snel rijdende fiets genomen was. Het onrustige beeld verried, dat het beeld uit de hand was opgenomen en niet door een cameraatje op de fiets. “Kijk die zwerver! Die gaan we eens even laten schrikken.” De stem van Olivier was duidelijk herkenbaar. De fietser werd met grote snelheid ingehaald en de fietser maakte snelle bocht naar rechts, rakelings voor de zwerver langs. De camera filmde het verschrikte gezicht van de zwerver. “Haha, dat was gaaf. O shit!” Een klap klonk, de camera vloog door de lucht en het beeld ging op zwart.”
“Wederrechtelijk verkregen bewijs!” brieste Patrick. “U mag een telefoon niet zomaar openen!” Rick keek hem met koude ogen aan. “Dit filmpje werd gister gestreamd op sociale media. Het is duidelijk dat uw zoon de camera tijdens het fietsen in de hand hield.” Het beeld klopte volledig met de getuigenis van de persoon die de telefoon op het bureau heeft afgegeven.” Kees liet zijn minzaamheid nu varen. “We kregen vandaag nog een filmpje van een dashcam, van een bezorgde buurtbewoner.”
Kees pakte zijn telefoon erbij en toonde het filmpje. Ze zagen hoe Olivier de zwerver inhaalde, plotseling naar rechts stuurde en voor de zwerver langs in de sloot belandde.
“Niet zo handig, Olivier.” “Die klootzak stopte ineens! Toen vloog ik voor hem langs en raakte ik van de weg.” “Sukkel,” brulde zijn vader, “hou je mond!” Onverstoorbaar vervolgde Kees: “Wij zullen Olivier aanmelden bij Bureau Halt. We klagen hem aan voor poging tot mishandeling.” “En tegen u, mijnheer Donkers, dient mijn verzekeringsmaatschappij een aanklacht in wegens poging tot verzekeringsfraude,” zei Rick van Vliet kil.
Kees en Rick stonden op. “Ik hoop dat u hiervan leert,” zei Kees tegen Patrick. “En jij ook jongen,” richtte hij zich tot Olivier. “Moest jij vanmorgen trouwens niet op school zijn?” “School is stom,” mompelde Olivier. “Weet je wat stom is?” Kees priemde zijn vinger tegen de borst van Olivier. “Als jij straks samen met je vriendjes uit de buurt hier tegenover in de jeugdgevangenis terechtkomt.” “Dat zijn mijn vriendjes niet!” stoof Olivier op. “Daarom juist,” zei Kees droog, “ga je niet fijn vinden. Ik wens jullie nog een fijne avond. Wij komen er wel uit.”
Terwijl ze naar de auto liepen, hoorden ze pa Donkers te keer gaan tegen Olivier, die even hard terug brulde. “Jezus, je zou zo’n jongen toch uit huis moeten kunnen plaatsen,” mompelde Rick. Kees zuchtte. “Weet je Rick, ik ben 90% van mijn tijd bezig met die Marokkanen in de wijk hier tegenover, vanwege kruimeldiefstalletjes. Over dit soort witteboordentuig hoor je nooit iemand maar ze zijn minstens zo erg, als je het mij vraagt. Die geven mij nou een onveilig gevoel. Ik schat zo dat die Donders in zijn eentje meer schade veroorzaakt dan honderd van die kruimeldiefjes uit de flat een stukje verderop.” “Zou zomaar eens kunnen,” antwoordde Rick neutraal.
Claudia
Na het eten besloot Claudia even aan te wippen bij Hilda, de vuurvrouw van een paar huizen verderop. Ze had gister op de buurtpreventieavond een prettige indruk van haar en haar buurman gekregen. Toch bezopen eigenlijk, dat je je eigen buren nauwelijks kende. Misschien was het de Kersttijd, maar ze voelde behoefte aan wat meer contact. Terwijl ze naar Hilda liep, werd ze zich bewust van de kerstversieringen, die her en der zichtbaar waren. Wat was dat toch altijd gezellig. Bomen in de tuinen versierd met lichtjes, kerststerren voor de ramen. Wat ze wat minder vond, dat waren van die knipperlichtsnoeren aan de balkons of gevels, of van die neongroene of -rode lichtfiguren. Ze hield eigenlijk het meest van wat bescheiden lichtjes. Het moest wel donker blijven.
Zoals altijd stond het hek bij Hilda open. Eigenlijk wel prettig bedacht ze. Buurman Jaco kwam net aanrijden. Ze sprak hem even aan. “Hoi Jaco.” “Hé, Claudia, leuk om jou te zien. Wat vond jij van die vergadering van gisteravond?” “Daar wilde ik net met Hilda over gaan praten.” “Weet je wat? Waarom komen jullie niet even bij mij een bakkie doen?” ”Goh, wat leuk! Dat meen ik echt, ik liep me net te bedenken dat ons buurtje niet echt gezellig is, we komen vrijwel nooit bij elkaar over de vloer!” “Precies, dat bedacht ik me gister ook. Ik laat het hek wel even open, kom jij dan zo met Hilda?”
Claudia liep de oprit van Hilda op en belde aan. Hilda deed open. “Hé Claudia,” zei ze verrast, “is er iets?” “Nee, niet iets speciaals, maar ik bedacht me dat ik het wel leuk zou vinden als we wat meer contact hadden. Ik kwam net Jaco tegen, die vroeg of we zin hadden om bij hem een bakkie te komen doen. Kom je mee?” Hilda begon te stralen. “Ja, leuk! Weet je, dat mis ik hier wel eens. Dat je gewoon bij elkaar binnenloopt om even te buurten!” Ze trok snel een jas aan en stapte naar buiten.
Hilda
‘Vrede op Aarde’, kerstmis leek ineens bijna tastbaar. Haar gezellige maaltijd met zwerver Ton, en nu weer buurvrouw Claudia die haar kwam uitnodigen om bij buurman Jaco een kopje koffie te doen. Ze stak haar arm in die van haar buurvrouw. Samen liepen ze naar buurman Jaco, die zijn hek open had laten staan. “Wat heb je dat leuk gedaan,” complimenteerde Claudia haar over de kerstverlichting in de kersenboom voor haar huis. Voor haar raam hing een kerstster. “Ja,” vond Hilda, “meer hoeft voor mij niet.”
Het hek bij Jaco stond open. “Kijk, zo zou het altijd moeten zijn. Dat we ons niet voor elkaar afsluiten. De wereld zou er een stuk van opknappen.” Jaco had de deur opgezet. “Kom binnen, ik ben even met de koffie bezig!” Hilda liep met Claudia naar binnen. In de gang hing een groene tak met daarop twee kerstklokken. De woonkamer was bescheiden versierd: een bescheiden kerstboom, een paar kaarsen. “Gezellig, Jaco!”
De sfeer met hun drieën was een heel stuk aangenamer dan gisteravond tijdens de vergadering van de buurtpreventiegroep, daar waren ze snel over eens. Hilda vertelde over de zwerver Ton, die vandaag had gevraagd om zijn kleren van hem te wassen. “Weet je, dat voelde heel goed. Dat je elkaar gewoon als mens kunt zien, in plaats van alleen als zwerver, kakker of Marokkaan.” Claudia vertelde met leedvermaak hoe ze vanmorgen Olivier, de zoon van Patrick, in de sloot zag belanden bij een mislukte poging Ton van de weg te snijden. "Werkelijk? Hij heeft er helemaal niets over verteld, toen hij bij me was."
Jaco was erg geïnteresseerd in de figuur van Ton. “Je zegt dat hij vroeger in de marketing heeft gewerkt? Kun je eens vragen met welke producten hij bezig is geweest?” “Hij wil niet veel loslaten over zijn oude leven. Hij had het over ‘bloedgeld’ en was erg negatief over zijn oude beroep.” “Weet je, ik beheer vermogens. Onder andere het vermogen van een reclameman die een aantal jaren ineens verdween. Ik ben al jaren naar hem op zoek. Hij heet Anton Deelstra. Zou dat jouw Ton kunnen zijn? Hij was de marketingstrateeg voor Stierenbloed. “On wings of fire”, fluisterde Hilda. Jaco trok zijn wenkbrauwen op, in afwachting van wat ze verder zou zeggen. “Ik weet het niet, Jaco, maar het zou me niets verbazen.”
Ze kon bijna niet wachten om Ton weer te zien.
Veel plezier met lezen, Douwe
Hilda
De volgende ochtend stond Hilda al vroeg op. Het begon nog maar net te schemeren, toen ze aan haar hardlooprondje begon. Ze wilde vandaag rond de Plas lopen, een kilometer of dertien. Om tien uur moest ze logopedie geven aan een basisschool. Anderhalf uur lopen, ontbijten, douchen, het moest net gaan. Half acht trok ze de deur achter zich dicht.
Het koud, rond het vriespunt. Ze had een muts op en handschoenen aangedaan. In een kalm tempo ging ze op pad. Eerst maar een beetje warmlopen. Al gauw was ze aan de rand van de stad. Het spoor onderdoor naar de Plas, dan rechtsaf. Ze verhoogde haar tempo, ze was ondertussen goed op temperatuur.
Lekker even haar hoofd leegmaken. Ze had onrustig geslapen, er speelden allerlei dingen in haar hoofd. Haar telefoongesprek met haar man Arend-Jan, op werkbezoek in Engeland. Ze had maar met een half oor geluisterd naar zijn verhaal over die charmante directrice van het andere bedrijf. Zou hij met haar de koffer induiken? Het kon haar amper schelen, had ze zich gerealiseerd. De laatste twee weken van december zou hij thuis zijn. Ze moest maar eens gaan kijken hoe het er met hun relatie voor stond. Erg aangedaan over haar relaas over de zwerver Ton had hij zich niet bepaald getoond. Had hij niets meegekregen van de vlinders die in haar buik rond hadden gefladderd bij de gedachte aan Ton?
Hij was zo aardig voor haar geweest, zo behulpzaam. Zijn gevoelige vingers op haar huid, zijn rustgevende stem. Ze had het er helemaal warm van gehad.
Wat haar deed denken aan de bijeenkomst van buurtpreventie, gisteravond. Wat een zakkenwasser, die Patrick. De vleesgeworden vreemdelingenhaat. Het rotjoch dat haar gister met zijn fatbike had aangereden was ongetwijfeld zijn zoon. Stel je voor, zo’n joch een fatbike geven met Sinterklaas. Het zou haar niet verbazen als Patrick niet eens de moeite had genomen om er een gedicht bij te schrijven. Waar maakte die man zich eigenlijk druk om? Had hij ooit zelf narigheid ervaren? Goed van buurman Jaco om even een paar ontnuchterende vragen te stellen. Ze kende hem eigenlijk amper.
Dat kreeg je met die slootjes, hekken en hagen waar hun huizen achter verscholen waren. ‘Vrede op Aarde’, ja ja. En de wereld maar buitensluiten. Konden ze daar niet beter aan werken, aan wat meer saamhorigheid in de buurt?
Niet vergeten om de telefoon van dat rotjoch naar het politiebureau te brengen. Het zou haar niet verbazen als die knul aangifte van diefstal ging doen.
Een eindje voor recreatieterrein De Twaalf Morgen werd ze ingehaald door een fietser. Hé, dat leek Ton wel, haar zwerver van gister. Ja, het was hem echt! Hij zou haar wel niet herkennen, met haar hardloopoutfit en muts. Zou hem aanroepen? Ach nee, ze kon toch niet gaan aanpappen met hem. Die arme man, ze mocht hem geen valse hoop geven. Zej had echt wel gevoeld dat zij wat bij hem losmaakte, maar wat had zij hem te bieden? Een nachtje vergetelheid in haar warme bed? Dat kon ze hem niet aandoen, en hem dan de volgende ochtend weer de kou in sturen?
Ze zag hem het recreatieterrein opdraaien. Vast op zoek naar flesjes en blikjes. Een aarzelde ze of ze achter hem aan zou gaan, maar ze liep toch maar door.
Ton
Ton was vroeg op pad. Het was koud. De struiken en de zeildoeken van zijn onderkomen waren berijpt. Hij pakte zijn schone ondergoed, zijn handdoek en stopte die in zijn fietstas. Er zou nog geen ijs liggen, dus hij kon nog zwemmen. Die Hilda, dat aardige vrouwtje van gister, zou er wel niet aan moeten denken om met dit koude weer nog te zwemmen, bedacht hij. Hij was het wel gewend. Zolang er geen ijs lag, kon je zwemmen. Daar werd je hard van. En, gek genoeg, je kreeg het er na afloop lekker warm van, het was heerlijk als je er aan gewend was.
Weer even goed uitkijken voor hij de bosjes uitstapte. Hij moest er echt niet aan denken dat anderen zijn schuilplaats zouden ontdekken. Zijn medezwervers, ongeruste buurtbewoners of die gastjes die hem steeds vaker de weg af probeerden te rijden, zoals dat knaapje gister. Gelukkig had die daarna een mooie smakkerd gemaakt met zijn vetbuik-fiets. Jammer dat hij ook die Hilda onderuit had geramd.
Toch een aardig mens, die Hilda. Hij voelde het kriebelen bij die vrouw. Kon hij maar beter negeren, wat moest zo’n burgervrouwtje nou met hem. O ja, een kopje koffie gunde ze hem wel maar haal je maar niks in het hoofd, zo’n rijke madam ging echt niet iets met een zwerver beginnen. Nou ja, als speeltje voor een middag, misschien. Kon ze lekker bij haar kakvriendinnen snoeven over haar goede daad, dat ze een zwerver een fijne wip had bezorgd.
Ton had al problemen genoeg van zichzelf, een gebroken hart kon hij er niet bij hebben. En deze Hilda zou hem niet in de kouwe kleren gaan zitten, dat voelde hij op zijn klompen aan. Hij had een connectie gevoeld. Ze iets ontwapenends, haar oprechte belangstelling voor hem had hem van zijn stuk gebracht. Heel anders dan Mieke of Els, die hem ook wel eens een kopje koffie gaven. Hartelijke vrouwen, daar niet van, maar in hem zagen ze toch alleen de zwerver. Hilda leek in hem een mens gezien te hebben.
Voor zich uit zag hij een hardloper. Die was er ook vroeg bij, moest zowat met donker vertrokken zijn. Een vrouw, zo te zien. Ze deed hem denken aan Hilda. Zou het? Moeilijk te zien met die muts op, maar hij was er bijna zeker van. Zou hij haar groeten? Ach, laat ook maar. Je moet je teleurstellingen niet opzoeken. Hij draaide het recreatieterrein op. Hij hoorde haar tred haperen. Zou ze achter hem aankomen? Nee, ze liep verder. Hij voelde teleurstelling. Toch vanmiddag maar even langs gaan voor de was, dat had ze immers aangeboden.
Een goed uur later fietste Ton weer in het buurtje van Hilda. Hij had inmiddels alweer een flinke buit aan blikjes en flesjes. Zelfs met deze kou waren er altijd lui die ’s avonds op het recreatieterrein gingen chillen, met achterlating van flink wat bierflesjes. In de berm langs de weg lag de dagelijkse oogst aan lege blikjes Stierenbloed (On Wings Of Fire) en andere energiedrankjes. Het was voor Ton een soort boetedoening om deze rommel van de straat verdween.
Ton hoorde het kenmerkende geluid van een fatbike achter zich. Ze werden op deze weg steeds agressiever, sommigen probeerden hem gewoon van de weg te rijden. Toen het gevaarte naast hem kwam, stopte Ton dan ook abrubt. Geen moment te vroeg. De fatbike zwaaide scherp naar rechts en zou hem ongetwijfeld geraakt hebben, waardoor hij in de sloot zou zijn beland. De berijder was verrast dat hij voor Ton langs schoot, zijn band schoot van het asfalt in de berm en de knaap werd met fiets en al in de sloot gelanceerd.
Ton had in de gauwigheid gezien dat het dezelfde gast was als gister. Hij had geen zin in gedoe en fietste snel verder.
Claudia
Buurvrouw Claudia van nummer 21 reed met haar auto de straat in, nadat ze haar twee kinderen naar de school even verderop had gebracht. Ze had meteen maar boodschappen gedaan. Ze zag een zwerver met volle tassen fietsen. Zou dat die zwerver zijn waar Hilda het over had gehad? Bijna had ze de fatbike met haar buurjongen Olivier over het hoofd gezien. Die stoof met hoge snelheid voor haar auto langs. Die krengen reden ook veel te hard, foeterde ze. Veel te gevaarlijk met al die voetgangers, scootmobiels en gewone fietsers die je hier had.
Ze zag Olivier de zwerver inhalen en meteen scherp naar rechts sturen. Een duidelijk poging om hem te snijden. Ze zag ook dat hij de zwerver miste, voor hem langs doorschoot en recht de sloot in vloog. Het hele incident stond op haar dashcam.
Ze stopte. “Hulp nodig?” Olivier begon te schelden. “Ik zal die hufter krijgen! Mijn fatbike is nou helemaal naar zijn grootje!” Hij kwam al zelf de sloot uit klauteren. Inwendig moest Claudia lachen, de knul zag er niet uit. De blubber zat tot in zijn haren. “Over welke hufter heb je het, Olivier?” “Die zwerver!” brieste hij, “die klootzak zorgde dat ik in de sloot belandde!” “Heeft hij je aangereden?” Claudia vroeg het liefjes, maar ze voelde zich boos worden. Dit knulletje moest hoognodig een lesje leren. “Nee, hij maakte een manoeuvre waardoor ik er voorlangs schoot.” “In plaats van zich door jou in de sloot te laten rijden?” haar stem was messcherp, nu. “Och mens, bemoei je er niet mee! Ik ga met mijn pa aangifte doen!” Hij wilde weglopen, maar Claudia riep hem terug. “Zou je je rommel niet eens opruimen?” Ze wees op de fatbike, die nog steeds in de sloot lag. “Daar heb ik toch niks meer aan,” gromde hij, “en het is koud. Ik ga naar huis.” Met soppende schoenen slofte hij weg.
Claudia parkeerde haar auto binnen haar hek, deed een overall en laarzen aan en pakte een hark. Daarmee trok ze de fiets naar de kant en ze liep ermee naar de oprit van nr 15, het huis van Patrick Donkers en zijn zoon Olivier. Ze wist niet eens of er ook nog een moeder in beeld was, die had ze gisteravond op de meeting niet gezien. Ze dumpte de fiets voor het hek op de oprit en liep terug naar haar eigen huis.
Ze belde de wijkagent. “Goedendag. Ik wil graag advies over een jongen, die hier in de buurt probeert zwervers van de weg te rijden.” “Heeft u daarvan bewijzen?” “Ja, ik was net getuige van een voorval, het staat op mijn dashcam.” “Ik kan wel even langskomen, ik ben toch in de wijk. Wat is uw adres?”
Even later zat agent Kees Verhaar bij Claudia in de woonkamer. Het was echt zo’n rustgevende beer van een vent, grijze snor, stevige buik, diepe stem. Hij hoorde het verhaal van Claudia aan, ook over het voorval waarover Hilda gisteravond op de buurtpreventievergadering had gesproken.
Ze bekeken het beeld en het was duidelijk dat de zwerver op geen enkele wijze probeerde de jongen te raken. Agent Kees grinnikte: “Waarschijnlijk is die zwerver gewoon op de rem gaan staan en is die knul er voorlangs geschoten, waar hij verwacht had zijn voorwiel te raken. Ik mag het niet zeggen, maar boontje komt om zijn loontje. Ik ben blij dat u dit gemeld heeft, mevrouw, als die jongen inderdaad aangifte gaat doen tegen die zwerver, dan heeft hij een probleem. Is uw buurvrouw misschien thuis? Dan kan ik die nog even spreken over dat voorval gister.” “Ik zou het niet weten, we leven hier nogal op onszelf.” “Ja. Het zijn mooie huizen, maar gezellig is anders hè?” vond agent Kees.
“Sorry, ik wil u niet beledigen,” haastte hij zich te zeggen, “maar in buurten zoals deze is er meestal weinig gemeenschapszin, als ik zo vrij mag zijn.” “We hebben anders wel met een clubje een buurtpreventieapp opgericht,” verdedigde Claudia zich. “O, dat was mij niet bekend. Normaal gesproken gebeurt dat in samenwerking met de politie.” “Echt waar? Dat wist ik niet. In ons geval is de groep opgericht door de vader van die jongen, een advocaat. Hij begon meteen over het weren van zwervers en Marokkanen. Het was gister niet zo’n fijne bijeenkomst.” “Hm,” zei agent Kees, “ik geloof dat ik maar eens een babbeltje moet gaan houden met die vader. Waar woont hij precies?” “Op nummer 15.” “Fijn. Bedankt voor de informatie, mevrouw, ik ben blij dat u het gemeld heeft.”
Hilda
Om een uur of half vijf kwam Hilda thuis. Ze had in de ochtend een paar kinderen op een basisschool logopedie gegeven. In de middag had ze mensen in een revalidatiecentrum geholpen, die aan het herstellen waren van een attaque. Daarna had ze de telefoon van de buurjongen op het politiebureau gebracht, met een verklaring van de toedracht van de dag ervoor.
Ze was moe maar voldaan, zoals dat zo mooi heet. Wat had ze toch een fijn beroep. Ze moest er alleen niet aan denken dat ze dit volle dagen zou moeten doen. Dat was toch de luxe van het getrouwd zijn met een succesvolle zakenman. Haar werk was haar passie, maar voor de financiën hoefde ze het niet te doen. Dat was een rustgevende gedachte.
Ze stond net op het punt om onder de douche te gaan, toen ze ineens grind hoorde knarsen. Een fiets, zo te horen. Ze keek naar buiten en zag nog net hoe Ton van zijn fiets stapte. Ja, dat had ze gezegd, hij mocht altijd langskomen als het hek open stond. Ineens voelde ze zich gloeiend heet. Haar opwinding van gister kwam meteen weer terug. Even aarzelde ze. Zou ze gewoon onder de douche stappen en kijken wat hij zou doen? Nee, toch maar niet. De kans dat hij met de staart tussen zijn benen zou vertrekken was te groot. Haar geestesoog visualiseerde die staart ineens erg levendig, aan de voorkant. ‘Oversekste troela’, schold ze zichzelf uit.
“Volluk,” klonk van beneden. “Ik kom eraan!” riep ze terug. Ze schoot gauw haar badjas aan en ging de trap af. “Hoi Ton, wat leuk dat je er bent! Sorry, ik stond net op het punt om onder de douche te gaan. Als je wilt, mag jij ook wel even.” Ton wist niet goed waar hij kijken moest. Het was hierbinnen toch al zo warm. Nu Hilda beneden kwam in niets dan een inderhaast aangeschoten badjas, kreeg hij het helemaal heet. “Sorry, ik heb het een beetje warm. Vind je het goed als ik mijn jassen en truien weer uitdoe? Ik hoef niet te douchen, ik heb vanmorgen al gezwommen.” “Gezwommen? Met deze kou?” Hij grinnikte. “Is heerlijk hoor, ik kan het je aanbevelen. Als je uit dat koude water komt, voel je je heerlijk warm als je je kleren weer aanhebt.”
In een vlaag van verstandsverbijstering hoorde Hilda zichzelf zeggen: “Is dat zo? Dat zou ik wel eens willen meemaken. Wanneer ga je weer? Mag ik dan mee?” Ze zag hoe Tons ogen donker werden. Hij slikte en gluurde naar haar badjas, die bij haar borsten een klein beetje opengevallen was. Hilda deed geen moeite om hem verder dicht te trekken. Ze voelde een roekeloze energie in haar buik.
“Ik ga overmorgen weer, als er ondertussen geen ijs ligt. ’s Morgens vroeg, als het net licht is. Op de Twaalf Morgen.” Ze knikte. “Dat is mooi op mijn hardlooprondje. Je reed me vanmorgen op de fiets voorbij, maar ik durfde je niet aan te spreken.” “O, was jij dat. Sorry dat ik je niet herkende, met die muts op.” Haar hart maakte een sprongetje, zij was hem wel degelijk opgevallen!
“Wil je koffie?” “Ja, graag. Ik kwam eigenlijk vragen of je inderdaad de was voor me wil doen.” Ton hield een tasje omhoog, waarin was lijfgoed zat. Ineens voelde Hilda zich verlegen. Het ontroerde haar, dat hij haar dat durfde vragen. “Als je wilt, kan ik al je kleren wel even wassen. Stop ik het meteen in de droger en kun je het meteen weer aan. Kun je zo lang wel een badjas van Arend-Jan aan.” Ton aarzelde. “Ik heb mijn ondergoed vandaag schoon aangetrokken. De rest zou wel fijn zijn.,” zei hij. Hij trok meteen zijn flanellen overhemd met daaronder een dun truitje uit. Ook zijn broek en lange onderbroek. Wat droeg die man een kleren! Nou ja, dat mocht ook wel als je altijd buiten moest zijn en je jezelf nooit ergens op kon warmen, bedacht Hilda zich.
Ondertussen vergaapte ze zich aan zijn gespierde lijf. Ton was bepaald geen spierbundel, maar zijn pezige armen en platte buik waren aantrekkelijk genoeg, vond Hilda. “Zal ik even een badjas voor je pakken?” vroeg ze ineens zenuwachtig. Mijn god, ze was bijna in staat om hem ter plekke te bespringen. Wat bezielde haar in godsnaam? “Nee, niet nodig. Het is hier warm genoeg.”
Even later draaide de wasmachine in de bijkeuken en zaten ze beiden aan de keukentafel, met een kop koffie voor de neus. Hilda droeg nog steeds niets anders aan dan een badjas. “Heb je zin om te blijven eten?” vroeg Hilda, “ik ben toch maar alleen.” Ze was er zich scherp van bewust dat haar borst voor hem bijna zichtbaar moest zijn als ze wat voorover boog, maar ze deed geen enkele moeite om zich te bedekken. Het wond haar mateloos op om hier voor hem te zitten, als het ware voor het grijpen. Ergens diep van binnen wilde ze niets liever dan dat hij op zou staan, haar op haar rug op de keukentafel zou leggen, haar badjas helemaal open zou trekken en haar simpelweg nemen, in primitieve lust.
Hij zou zoiets nooit doen, dat wist ze zeker. Op dit ogenblik was ze daar gek genoeg ook weer heel blij om. Ze voelde in hem een innerlijke beschaving die hem voor haar onweerstaanbaar maakte, maar als hij nu toe zou geven aan zijn lust, aan haar lust, zou die onweerstaanbaarheid van hem voor haar meteen afgelopen zijn, dat wist ze ook wel. Verwarrend allemaal.
“Hilda, mag ik je wat vragen?” “Natuurlijk, zeg het maar.” “Zou je het erg vinden als je je aankleedde? Het voelt voor mij wat ongemakkelijk om hier zo met jou te zitten, terwijl je bijna naakt voor me zit.” “Vind je me niet aantrekkelijk?” “Ik vind je juist wél erg aantrekkelijk, Hilda, maar je moet begrijpen dat ik… voor mij is dit geen spelletje, Hilda. Weet je hoe moeilijk het voor mij is om straks met jou op mijn netvlies in de vrieskou onder een koud stukje zeil te liggen? Nu heb ik niks, Hilda, dus kan ik ook niks verliezen. Alsjeblieft?”
Ze keek hem met een intense blik aan. Ja, dit begreep ze heel goed. Ze schaamde zich. Hij was erg kwetsbaar, ze moest geen spelletjes met hem spelen. Al voelde het voor haar helemaal niet als een spelletje, hoe zou hij het anders moeten ervaren? De aantrekkingskracht tussen hun beiden was onmiskenbaar en voor haar zo echt als het maar zijn kon. Maar eerlijk, Hilda, zou je Arend-Jan voor hem verlaten?
“Je hebt gelijk, neem me niet kwalijk. Ik zal me aankleden.” Ze liep naar boven en trok degelijke kleren aan. Zelfs een bh, al trok ze die normaal gesproken altijd meteen uit als ze thuiskwam. Die dingen knelden alleen maar.
Aan de keukentafel zaten ze al gauw weer gezellig te praten, de ongedwongen stemming van gister was snel weer gevonden. Hilda vertelde over de avond van het buurtpreventie, Ton over het incident van die ochtend. “Die gast op die watjesfiets probeerde me echt van de weg te rijden, maar ik stopte precies op tijd en hij schoot voor me langs, zo de sloot in.” “Watjesfiets?” Hilda had grote vraagtekens in haar ogen. “Ja, hoe noemde jij die ook weer: vetbuik-fiets.” Hilda schoot in de lach. “Dat is een goede, die houden we erin! Een fiets waar je een vette buik van krijgt!” “Zo noemde jij dat ding gister toch?” “Nee, een fatbike! Op zijn Engels!” “O,” zei Ton droog, “natuurlijk. Had ik kunnen weten. Geef iets eens Engelse nam en het klinkt gelijk stoer. Al is het eigenlijk een stoerloze fiets.”
Hilda deed het bijna in haar broek van het lachen. “Stoerloos! Hoe kom je erop. Ben jij dichter of zo?” “Geen dichter maar ‘of zo’,” antwoordde Ton. Ik verdiende mijn geld wel met taal ja. Marktmisleiding. Da’s Nederlands voor marketeer. Ooraannaaier. Aansmeerder, ’t is maar hoe he noemen wilt. Wat doe jij voor de kost?”
Met onkarakteristieke duidelijkheid zei Hilda: “Als je werk bedoelt: ik ben logopedist. Als je geld bedoelt: ik ben getrouwd.” “Juist ja. Veel op reis voor zijn werk?” “Ja, hij zit momenteel in Engeland. Vrijdag komt hij weer terug. Tot en met Nieuwjaar is hij thuis.”
Met invoelende ogen keek Ton haar aan. Ze voelde zich week worden. “Je kijkt er niet bij alsof je ernaar uitziet,” zei hij zacht. Hij legde zijn hand op de hare. Ze trok hem niet terug. Ze voelde tintelingen door haar hand, via haar arm tot diep in haar buik. “Nee? Misschien wel niet, nee. Hij is de laatste tijd erg eh, afwezig. Ook als hij hier is, bedoel ik. Ik geloof niet dat hij nog warmloopt voor mij. Hij komt natuurlijk zoveel interessante mensen tegen op zijn reizen.” “Jij bent heel interessant, volgens mij. Origineel.” “Hoezo origineel?” “Jij bent anders dan de meeste mensen. Je volgt je eigen kompas.” Hilda bloosde bij het compliment.
“En jij? Loop jij nog warm voor hem?” Ineens voelde ze een steen in haar maag. “Nee,” fluisterde ze. “Hoe is dat zo gekomen?” Hilda haalde haar schouders op. “Langzaam uit elkaar gegroeid. Hij gaat steeds meer alleen nog voor het geld, de kick van het zakendoen, mij interesseert het steeds minder.” Ze haalde haar schouders op. “Het is natuurlijk wel fijn om je geen zorgen over geld te hoeven maken.” Hij lachte wrang. “Maar wat als het bloedgeld is…”
Ton hielp Hilda mee met eten koken. Hilda wilde hem graag naar zijn verleden vragen, maar door zijn reactie gister wist ze niet goed hoe ze daarover zou moeten beginnen. “Ton?” “Hm?” antwoordde hij, terwijl hij een ui aan het snipperen was, “je bent in de keuken bezig alsof je dit dagelijks doet.” Zijn handen vielen stil, zijn gezicht trok strak. Toen ontspande hij weer. Zijn ogen stonden verdrietig. “Ik mocht graag koken. “Ik werkte meestal vanuit huis, dus als Alicia thuiskwam was het eten meestal klaar. Áls ze thuiskwam,” zei hij er wat bitter achteraan. “Zakenvrouw?” informeerde Hilda. “Advocaat. We matchten perfect. We hielden allebei van taal. Zij hielp bedrijven met het vinden van mazen in de wet en ik hielp ze om schadelijke producten aan de man te brengen.” “Zoals watjesfietsen.” “Ja. Eerst bedacht ik een term die ik toepasselijk achtte, en maakte er dan wat aantrekkelijks van. Engels natuurlijk, onze opdrachtgevers wanen zich graag Amerikaanse tycoons en het volk wil blijkbaar graag geloven in sprookjes. Doe ik uit macht der gewoonte nog steeds. Dus eerst vetbuik-fiets en dan pasfatbike.” “En toen?” Ze zag hem weer verkrampen. Hij slikte moeizaam. Hij probeerde iets te zeggen maar het kwam niet over zijn lippen. Zweet parelde op zijn voorhoofd. Nu was het haar beurt om zijn hand te pakken. “Sorry, ik wil je niet in verlegenheid brengen.” Met intens verdriet keek hij haar aan. Met grote letters stond er ‘help’ op zijn voorhoofd geschreven. Ze stond op en drukte zijn hoofd tegen haar boezem. “Rustig maar Ton, het is goed.” Zachtjes wiegde ze hem, terwijl aan zijn tranen geen einde leek te komen. In lange tijd had ze zich niet zó compleet gevoeld.
Ze lieten het onderwerp verder rusten. Tijdens het eten hadden ze het over kerstversiering en maakten ze taalgrapjes. Om half acht vertrok Ton naar zijn slaapplek. “Ga je overmorgen weer zwemmen?” vroeg Hilda. “Ja, ’s ochtends vroeg als het licht is.” “Goed als ik met je meedoe?” Ton sloot zijn ogen. Zijn kaken waren hard aan het malen, zag ze aan zijn baard. “Weet wat je doet,” zei hij cryptisch. Hij tilde zijn arm op en streek met de knokkels van zijn vingers langs haar boezem. Haar knieën werden week, haar adem versnelde. “Ik wil het graag eens meemaken,” fluisterde ze dubbelzinnig.
Hij stapte op zijn fiets en zwaaide ten afscheid. “Tot vrijdag!”
agent Kees
Met een kapotte iPhone op zak belde wijkagent Kees aan op nr 15, de woning van advocaat Patrick. Of beter gezegd, bij het toegangshek. Voor het hek lag een bemodderde fatbike. Hij werd vergezeld door een verzekeringsagent. “Goedendag, “ik ben wijkagent Kees Verhaar. Komt het gelegen?” “Komt u binnen.”
Patrick stond de agent handenwrijvend op te wachten. Hij nam niet de moeite zichzelf voor te stellen. Zelfingenomen man, concludeerde Kees. “Fijn dat u zo snel kon komen. Olivier!” brulde Patrick naar boven. Olivier riep terug: “Wat is er?” “Politie! Voor je aangifte!” “Ik kom eraan!” Agent Kees zei meesmuilend: “Moet u iedere keer uitleggen waarom hij beneden moet komen? Lijkt me vermoeiend voor u.” De advocaat keek hem donker aan. “Wie is uw metgezel?” “O, neem me niet kwalijk dat ik hem nog niet heb voorgesteld. Hoe heette u ook weer?” Hij hield zijn stem vriendelijk, maar Kees had het ondertussen al helemaal gehad met deze blaaskaak van een advocaat.
Zijn metgezel stak zijn hand uit. “Rick van Vliet, verzekeringsagent,” stelde hij zich netjes voor. “Patrick Donkers, aangenaam. Fijn dat u meteen meekomt, dat scheelt een hoop gedoe. Is dat nieuw? Dat u meteen de verzekering meeneemt bij een aangifte? Heel klantvriendelijk van u, moet ik zeggen.” Kees keek hem wat verbaasd aan. “U hebt gister toch al aangifte gedaan?” “Dat was van de telefoon van mijn zoon. Ik heb daarnet gebeld over zijn fatbike, die gestolen is.” “O, die fatbike bij uw poort is niet van u?” Patrick liep rood aan. “Olivier!” brulde hij opnieuw. Die kwam nu snel de trap aflopen.
“Hoi,” begroette hij de bezoekers achteloos. “Hoi,” groette Kees even achteloos terug. ‘Wat een onopgevoede vlegel’, dacht hij bij zichzelf, ‘een aardje naar zijn vaartje’.
“Ik reed vanmiddag op de weg toen een zwerver me ineens van de sokken reed en er met mijn fatbike vandoor ging!” barstte de jongen meteen los. “Die fatbike die bij de poort ligt?” vroeg Kees droog. “Wat?” Olivier verbleekte. “Heb je een reservesleutel?” vroeg de agent. “Ja, ik zal hem evn halen.” Even later kwam de jongen terug met de sleutel. “Zullen we even kijken?” stelde Kees voor. Met zijn vieren liepen ze naar de fatbike bij de poort. “Ik weet niet of dat mijn fiets is, hij ziet er zo smerig uit! Had die zwerver hem in de sloot gekieperd?” “Misschien wil je even je reservesleutel proberen, dan kunnen we zien of het jouw fiets is,” zei Kees minzaam. Olivier rommelde wat, maar kreeg de sleutel niet in het slot. “Mag ik even proberen?” Kees nam de sleutel van hem over en die ging moeiteloos in het slot. “Nou, dat is duidelijk. Dit is jouw fiets. Is dat probleem ook weer opgelost.” “Ik wil toch aangifte doen,” zei Patrick, die fiets heeft door dat water waarschijnlijk flink wat schade.” “Laten we even naar binnen gaan,” stelde Kees voor.
Even later aan de keukentafel, schraapte Kees zijn keel. “Eigenlijk kwamen we niet voor die fatbike, ik wist nog niet dat u die als gestolen op wilde geven. Ik kwam voor uw iPhone, die u gister als gestolen heeft opgegeven.” “O, heeft u die gevonden?” “Inderdaad,” zei Kees. Hij is door iemand hier op de weg gevonden en op het politiebureau afgegeven door een getuige van de vermeende diefstal.” Patrick trok bleek weg. Hij voelde waarschijnlijk aankomen dat dit helemaal de verkeerde kant uitging.
Minzaam zei Rick van Vliet, de verzekeringsagent: “U bent zich ervan bewust dat het strafbaar is om een valse aangifte te doen?” “Wat bedoelt u?” blufte Olivier nog. “Ik wil u graag een filmpje laten zien.” Rick opende zijn laptop. “Kijkt u even mee?” Hij opende een bestand en draaide het scherm zo, dat Patrick en Olivier mee konden kijken. Ze zagen een opname die zo te zien vanaf een snel rijdende fiets genomen was. Het onrustige beeld verried, dat het beeld uit de hand was opgenomen en niet door een cameraatje op de fiets. “Kijk die zwerver! Die gaan we eens even laten schrikken.” De stem van Olivier was duidelijk herkenbaar. De fietser werd met grote snelheid ingehaald en de fietser maakte snelle bocht naar rechts, rakelings voor de zwerver langs. De camera filmde het verschrikte gezicht van de zwerver. “Haha, dat was gaaf. O shit!” Een klap klonk, de camera vloog door de lucht en het beeld ging op zwart.”
“Wederrechtelijk verkregen bewijs!” brieste Patrick. “U mag een telefoon niet zomaar openen!” Rick keek hem met koude ogen aan. “Dit filmpje werd gister gestreamd op sociale media. Het is duidelijk dat uw zoon de camera tijdens het fietsen in de hand hield.” Het beeld klopte volledig met de getuigenis van de persoon die de telefoon op het bureau heeft afgegeven.” Kees liet zijn minzaamheid nu varen. “We kregen vandaag nog een filmpje van een dashcam, van een bezorgde buurtbewoner.”
Kees pakte zijn telefoon erbij en toonde het filmpje. Ze zagen hoe Olivier de zwerver inhaalde, plotseling naar rechts stuurde en voor de zwerver langs in de sloot belandde.
“Niet zo handig, Olivier.” “Die klootzak stopte ineens! Toen vloog ik voor hem langs en raakte ik van de weg.” “Sukkel,” brulde zijn vader, “hou je mond!” Onverstoorbaar vervolgde Kees: “Wij zullen Olivier aanmelden bij Bureau Halt. We klagen hem aan voor poging tot mishandeling.” “En tegen u, mijnheer Donkers, dient mijn verzekeringsmaatschappij een aanklacht in wegens poging tot verzekeringsfraude,” zei Rick van Vliet kil.
Kees en Rick stonden op. “Ik hoop dat u hiervan leert,” zei Kees tegen Patrick. “En jij ook jongen,” richtte hij zich tot Olivier. “Moest jij vanmorgen trouwens niet op school zijn?” “School is stom,” mompelde Olivier. “Weet je wat stom is?” Kees priemde zijn vinger tegen de borst van Olivier. “Als jij straks samen met je vriendjes uit de buurt hier tegenover in de jeugdgevangenis terechtkomt.” “Dat zijn mijn vriendjes niet!” stoof Olivier op. “Daarom juist,” zei Kees droog, “ga je niet fijn vinden. Ik wens jullie nog een fijne avond. Wij komen er wel uit.”
Terwijl ze naar de auto liepen, hoorden ze pa Donkers te keer gaan tegen Olivier, die even hard terug brulde. “Jezus, je zou zo’n jongen toch uit huis moeten kunnen plaatsen,” mompelde Rick. Kees zuchtte. “Weet je Rick, ik ben 90% van mijn tijd bezig met die Marokkanen in de wijk hier tegenover, vanwege kruimeldiefstalletjes. Over dit soort witteboordentuig hoor je nooit iemand maar ze zijn minstens zo erg, als je het mij vraagt. Die geven mij nou een onveilig gevoel. Ik schat zo dat die Donders in zijn eentje meer schade veroorzaakt dan honderd van die kruimeldiefjes uit de flat een stukje verderop.” “Zou zomaar eens kunnen,” antwoordde Rick neutraal.
Claudia
Na het eten besloot Claudia even aan te wippen bij Hilda, de vuurvrouw van een paar huizen verderop. Ze had gister op de buurtpreventieavond een prettige indruk van haar en haar buurman gekregen. Toch bezopen eigenlijk, dat je je eigen buren nauwelijks kende. Misschien was het de Kersttijd, maar ze voelde behoefte aan wat meer contact. Terwijl ze naar Hilda liep, werd ze zich bewust van de kerstversieringen, die her en der zichtbaar waren. Wat was dat toch altijd gezellig. Bomen in de tuinen versierd met lichtjes, kerststerren voor de ramen. Wat ze wat minder vond, dat waren van die knipperlichtsnoeren aan de balkons of gevels, of van die neongroene of -rode lichtfiguren. Ze hield eigenlijk het meest van wat bescheiden lichtjes. Het moest wel donker blijven.
Zoals altijd stond het hek bij Hilda open. Eigenlijk wel prettig bedacht ze. Buurman Jaco kwam net aanrijden. Ze sprak hem even aan. “Hoi Jaco.” “Hé, Claudia, leuk om jou te zien. Wat vond jij van die vergadering van gisteravond?” “Daar wilde ik net met Hilda over gaan praten.” “Weet je wat? Waarom komen jullie niet even bij mij een bakkie doen?” ”Goh, wat leuk! Dat meen ik echt, ik liep me net te bedenken dat ons buurtje niet echt gezellig is, we komen vrijwel nooit bij elkaar over de vloer!” “Precies, dat bedacht ik me gister ook. Ik laat het hek wel even open, kom jij dan zo met Hilda?”
Claudia liep de oprit van Hilda op en belde aan. Hilda deed open. “Hé Claudia,” zei ze verrast, “is er iets?” “Nee, niet iets speciaals, maar ik bedacht me dat ik het wel leuk zou vinden als we wat meer contact hadden. Ik kwam net Jaco tegen, die vroeg of we zin hadden om bij hem een bakkie te komen doen. Kom je mee?” Hilda begon te stralen. “Ja, leuk! Weet je, dat mis ik hier wel eens. Dat je gewoon bij elkaar binnenloopt om even te buurten!” Ze trok snel een jas aan en stapte naar buiten.
Hilda
‘Vrede op Aarde’, kerstmis leek ineens bijna tastbaar. Haar gezellige maaltijd met zwerver Ton, en nu weer buurvrouw Claudia die haar kwam uitnodigen om bij buurman Jaco een kopje koffie te doen. Ze stak haar arm in die van haar buurvrouw. Samen liepen ze naar buurman Jaco, die zijn hek open had laten staan. “Wat heb je dat leuk gedaan,” complimenteerde Claudia haar over de kerstverlichting in de kersenboom voor haar huis. Voor haar raam hing een kerstster. “Ja,” vond Hilda, “meer hoeft voor mij niet.”
Het hek bij Jaco stond open. “Kijk, zo zou het altijd moeten zijn. Dat we ons niet voor elkaar afsluiten. De wereld zou er een stuk van opknappen.” Jaco had de deur opgezet. “Kom binnen, ik ben even met de koffie bezig!” Hilda liep met Claudia naar binnen. In de gang hing een groene tak met daarop twee kerstklokken. De woonkamer was bescheiden versierd: een bescheiden kerstboom, een paar kaarsen. “Gezellig, Jaco!”
De sfeer met hun drieën was een heel stuk aangenamer dan gisteravond tijdens de vergadering van de buurtpreventiegroep, daar waren ze snel over eens. Hilda vertelde over de zwerver Ton, die vandaag had gevraagd om zijn kleren van hem te wassen. “Weet je, dat voelde heel goed. Dat je elkaar gewoon als mens kunt zien, in plaats van alleen als zwerver, kakker of Marokkaan.” Claudia vertelde met leedvermaak hoe ze vanmorgen Olivier, de zoon van Patrick, in de sloot zag belanden bij een mislukte poging Ton van de weg te snijden. "Werkelijk? Hij heeft er helemaal niets over verteld, toen hij bij me was."
Jaco was erg geïnteresseerd in de figuur van Ton. “Je zegt dat hij vroeger in de marketing heeft gewerkt? Kun je eens vragen met welke producten hij bezig is geweest?” “Hij wil niet veel loslaten over zijn oude leven. Hij had het over ‘bloedgeld’ en was erg negatief over zijn oude beroep.” “Weet je, ik beheer vermogens. Onder andere het vermogen van een reclameman die een aantal jaren ineens verdween. Ik ben al jaren naar hem op zoek. Hij heet Anton Deelstra. Zou dat jouw Ton kunnen zijn? Hij was de marketingstrateeg voor Stierenbloed. “On wings of fire”, fluisterde Hilda. Jaco trok zijn wenkbrauwen op, in afwachting van wat ze verder zou zeggen. “Ik weet het niet, Jaco, maar het zou me niets verbazen.”
Ze kon bijna niet wachten om Ton weer te zien.
Lees verder: Vuile Ton - 3
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10