Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Door: Jefferson
Datum: 22-02-2025 | Cijfer: 9.5 | Gelezen: 1010
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 51 minuten | Lezers Online: 2
In Berusting
Het gerinkel van de winkelbel klinkt vertrouwd in mijn oren, en toch schiet mijn hart iedere keer een fractie omhoog als er iemand binnenkomt. Ik sta achter de toonbank, neem een bestelling op van een oudere dame die al jaren trouwe klant is, en dwing mezelf tot een vriendelijke glimlach. Alles gaat z’n gangetje, zou je zeggen. Een doodnormale dag, met een zacht herfstzonnetje dat door de etalage schijnt, en klanten die zich roeren. De schappen zijn redelijk gevuld, de kassa draait, ik groet en geef wisselgeld terug. Van buiten ziet niemand iets raars aan me.

Toch voelt het anders. Ik kan niet zeggen dat ik me ontspannener voel dan een maand geleden—eerder wat vermoeider, alsof er iets in de lucht hangt dat de boel zwaar maakt. Ik mis een aanwezigheid die er tot voor kort wél was. Als ik om me heen kijk, is het net alsof er een leegte achter de toonbank ligt. De plek waar Eke altijd stond, is nu een kaal stuk vloer waar niemand meer loopt.

Het is niet dat ik geen hulp kan regelen; genoeg mensen in de buurt zouden een paar uur in de winkel willen werken. Maar ik durf het niet aan. Het voelt bijna als verraad, alsof ik hiermee definitief zou erkennen dat Eke nooit meer terugkomt. En dus doe ik alles zelf: de bestellingen, de schoonmaak, de klantengesprekken, zelfs de voorraad tellen. Ik sleep me van ’s ochtends vroeg tot sluitingstijd door de winkel, en soms voel ik mijn rug klagen van het tillen en sjouwen.

“Lucas, ik pak nog even een doosje vieux,” roept een vaste klant naar me. Ik knik, mompel iets van “prima” en reken met hem af zodra hij terug is. Het tafereel is zo normaal, zo doorsnee, dat niemand zou vermoeden welke chaos er de afgelopen tijd in mijn leven heeft gewoed. Ik bedank hem, geef hem het wisselgeld en draai me dan om voor de volgende klant—met een glimlach die ik er bijna niet meer opgeplakt krijg.

Pas als het in de middag tijdelijk rustiger is, durf ik de schijn even te laten vallen. Ik veeg met de rug van mijn hand het zweet van mijn voorhoofd en staar naar de lege plek achter de toonbank. Eke staat er niet. Ze is er de afgelopen maand niet één keer geweest. Vroeger was dit haar domein, haar plekje. Ik hoor haar stem nog in mijn achterhoofd, zie haar verlegen lach. Maar die lach is weg.

Ik neem een teug adem, laat de stilte op me inwerken en voel hoe mijn gedachten onvermijdelijk terugdwalen naar de gebeurtenissen van die bewuste avond—en alles wat erna kwam. Het is een wonder hoe de wereld er aan de oppervlakte nog hetzelfde uitziet, terwijl er voor mij vanbinnen zó veel veranderd is. Alleen ik weet hoeveel ik ben kwijtgeraakt, of misschien wel heb weggegooid.

En zo sta ik daar, midden in een ogenschijnlijk gewone werkdag, met een rijpende onrust in mijn buik. De telefoon trilt in mijn broekzak, maar ik negeer het even. Nog voor ik er goed en wel aan toekom, zwaait de deur open en komt er weer iemand binnen. Opnieuw schakel ik over naar mijn gastvrije glimlach, naar de Lucas die iedereen hier denkt te kennen. En toch… een stem in mijn achterhoofd fluistert dat dit allemaal slechts een façade is, dat ik onvermijdelijk zal moeten stilstaan bij alles wat er de afgelopen maand is gebeurd.

Met de gedachte aan wat er sinds die avond tussen Eke en mij veranderd is—en hoe dat ook doorwerkt op Kamila, Willemijn en zelfs Elise—dwing ik mezelf het hier en nu vast te houden. Eerst deze klant helpen. Daarna, als het weer rustig wordt, laat ik mijn gedachten de vrije loop en blik ik terug op hoe één moment zó veel teweeg kan brengen.

Aan het einde van de middag, als de laatste klant de winkel uitloopt en de stilte me opnieuw overvalt, laat ik me achter de toonbank op een kruk zakken. Mijn benen voelen zwaar aan. Niet eens zozeer van het sjouwen of het staan, maar van de voortdurende spanning die al weken in mijn lichaam leeft. Ik staar voor me uit—naar de plek waar Eke zou kunnen staan, waar ze vroeger dan ook stond, haar gezicht half verscholen achter een lok haar, de lichtjes in haar ogen onmiskenbaar als ze me aankeek. Een beeld dat nu voelt als een herinnering uit een ander leven.

Eke was er die volgende dag niet. Ik had het ergens al verwacht, maar het sneed me toch in mijn hart toen ik de kerk binnenkwam en haar bankje leeg zag. Diezelfde avond had ik me nog van alles voorgesteld: gesprekken, schuldgevoelens, misschien zelfs een hernieuwd begrip. Maar nee, ze bleef weg. Niet alleen die ene keer, maar sindsdien altijd. Het is alsof ze in één klap de wereld waarin we samen bestonden heeft verlaten. Zonder afscheid, zonder uitleg, hoewel ik die laatste misschien ook niet verdiende. De rest van de vrienden kon elkaar alleen maar gek aankijken. Zelfs de ouders van Eke wisten niet goed wat te zeggen, denken of hoe verder. Eke had in ieder geval in die eerste momenten niks tegen iemand gezegd.

Een scherpe steek van schuld wakkert zich weer aan in mijn borst. Hoeveel avonden ben ik niet in gedachten teruggegaan naar onze avond—ons moment—me afvragend waar het misging? Ik heb haar niet gedwongen. Daar ben ik zeker van. Ze wilde het ook. Ik zag het in haar ogen, ik voelde het in haar lichaam. Maar toch blijft de vraag in me malen: Waarom voelt het dan alsof ik haar kapotgemaakt heb? Alsof ik iets in haar heb gebroken dat nooit meer heel kan worden. Omdat ik alle macht had. En daar ook misbruik van had gemaakt. Ja, ook voor haar. Maar vooral voor mezelf. Ik had kunnen stoppen zoals bij Willemijn. Maar ik wilde niet stoppen. Eindelijk kon het na zo lang moeilijk doen. Misschien wel m'n enige kans. En dan maakte ik daar dus op deze manier gebruik van. Misbruik, misschien wel.

Onze vriendschap is er niet meer. In de winkel kom ik haar niet meer tegen. Ze komt niet alleen, dat is duidelijk. Soms hoor ik via-via dat ze met Sanne of Willemijn is langsgefietst, maar binnenstappen doet ze niet. Wanneer we elkaar moeten spreken—heel soms, om een oud klusje af te ronden—houdt ze het koeltjes, zakelijk bijna. Geen enkel persoonlijk woord. Elk contact voelt alsof we om iets heen dansen dat we geen van beiden durven benoemen.

Dat werd nog erger toen ze ermee dreigde het te vertellen. In het begin dacht ik nog dat ze het niet zou doen—waarom zou ze zichzelf hiermee in de problemen brengen? Maar de dreiging klonk serieus, en ik realiseerde me hoe wanhopig ze zich voelde. Abortus was geen optie. Dat was nog erger dan seks voor het huwelijk. En ze dreigde niet om mij dwars te zitten. Ze zocht gewoon een oplossing. En er was er maar eigenlijk één. Trouwen. Niet dat ze dat opperde, dat ze daar mee dreigde. Gek genoeg zou ik daar nog voor open staan ook. Eke is fantastisch. Maar niet op deze manier. Ze dwong mij een uitweg te zoeken. En zelf kwam ze maar op één oplossing uit. Dat ze er wellicht geen andere uitweg in zag dan alles openbaar te maken. Dan maar de boel in één keer laten klappen. Maar ik was bang dat ze dan echt alles zou opgeven. Ik heb het kunnen sussen. Hoe? Door rustig op haar in te praten, door haar te beloven dat we iets zouden regelen als er écht iets aan de hand was—en door te laten zien dat ik niet zomaar zou weglopen van mijn verantwoordelijkheid. Toch was de schrik bij mij echt. De angst dat mijn leven in één klap op zijn kop zou staan, was één ding, dat de hele gemeenschap zou weten wat er speelde en Eke een soort paraiz zou worden was pas echt wat me dwars zat.

Toen bleek dat ze niet zwanger was, voelde ik een lawine aan opluchting door mijn lijf stromen. Ik kan niet ontkennen dat ik even dacht: Dank God. Geen onmogelijke situatie die ik moet rechtbreien, geen geheim dat in de vorm van een kind verder zou leven. Maar daarna kwam de vraag: Was dit het waard? Heb ik nu, door dat ene moment van genot—hoe prachtig het ook was—iets essentieels verwoest? Want Eke en ik zijn vreemden voor elkaar geworden. En de leegte die ze achterlaat, voelt met de dag groter.

Ik roer met een roestige lepel in mijn lauwe koffie en werp een blik op de kloksgewijze beweging van de secondewijzer. Nog even, dan sluit ik de winkel. Buiten wordt het al schemerig. Ik zucht en knijp even mijn ogen dicht, terwijl het beeld van Eke door mijn hoofd schiet: het refo-meisje dat in één avond veranderde in een gebroken ziel—of ben ik het die dit beeld creëer omdat ik mezelf niet onder ogen kan komen?

Geen van ons beiden sprak het ooit hardop uit, maar ergens voel ik dat wat tussen ons bestond, nooit meer terugkomt. De schuld gloeit, maar zo ook een stug gevoel van berusting. Ik had het moeten voorkomen, maar zij had ook kunnen stoppen. Het is een waarheid die geen vrede geeft, enkel een vreemd mengsel van frustratie en zelfrechtvaardiging.

Ik kom overeind, zet mijn hand op de toonbank en staar nog eens door de winkel. Op de plek waar ze zo vaak naast me heeft gestaan, is niets meer dan een lege vloer. Met een haperende ademhaling pak ik mijn spullen bij elkaar en maak me klaar om af te sluiten. Vóór ik naar buiten stap, draai ik het licht uit, en kijk ik nog één keer om. Het voelt alsof ik niet alleen de winkel, maar ook een stuk van mezelf in het donker achterlaat.

Thuis tref ik Kamila in de keuken, waar ze in haar lichtblauwe joggingbroek op sokken rondloopt. Ik zie haar gebaren enthousiast in haar telefoon, een onbezorgd lachje dat haar mondhoeken optrekt. Het lijkt wel of ze een onzichtbare zon met zich meebrengt, alsof er binnenin haar altijd iets vrolijks brandt. En ergens steekt dat me, want ik voel me zo… leeg, na deze dag. Het contrast is bijna wrang.

Toch vecht ik niet tegen die vreugde. Ik ben zelfs dankbaar dat ze er is, dat wij er nog zijn—sterk en samen. Na de maaltijd eten we nog een restje chocolade-ijs uit de vriezer. We praten over haar dag, haar vriendinnen, de drukte op hun werk. Een doodgewoon gesprek, een glimlach hier en daar. Van buiten zie je niets van de storm die in mij woedt. En Kamila weet dondersgoed dat ik worstel, maar we laten het even voor wat het is, alsof we vanavond allebei behoefte hebben aan iets normaals.

Wanneer ik in de badkamer het warme water van de douche over mijn schouders voel stromen, besef ik hoe groot het contrast is met een paar weken terug. De hitte die mijn spieren langzaam losmaakt, brengt me onwillekeurig terug naar de nacht waarin alles uit de hand liep. Diezelfde nacht dat ik Kamila gevraagd had mij te bellen, belde Kamila ook—alsof ze precies wist wat er speelde. Wij konden elkaars appjes lezen alsof we ze spraken. Het was een uur later. Ik slapeloos in bed. Zij op het feestje van Mussa. En ik, op dat moment nog vol adrenaline, vertelde haar alles. Geen leugens, geen halve waarheden. Ik spaar haar normaal graag, maar toen kon ik niet anders. Het moest eruit. Als er iemand was die het begreep en ik kon vertrouwen, was het Kamila wel. Juist ook op momenten als deze. Daarom ben ik nog samen met haar.

Kamila was geschrokken, maar niet boos. Ze liet me vertellen, stelde af en toe een vraag, maar geen enkele keer klonk er verwijt in haar stem. Ergens voelde ze zich verantwoordelijk—alsof ze mij richting Eke had gepusht. Maar ik verweet haar ook niks. Het was een vreemde gewaarwording voor me: ik had niet verwacht dat haar eerste reactie empathie zou zijn in plaats van woede. Ze belde nog met mij toen ze al op het vakantiepark was aangekomen. Ze had het feestje direct verlaten. Ze was haar koffers al aan het inpakken. De volgende ochtend kwam ze naar huis. En nog net voordat die zondagochtend voorbij was, pikte ik haar op bij de veerboot. Nadat ik naar de kerk geweest was. En zo was Kamila. Ze was er meteen. Voor mij. Later ook voor Eke. Maar ze was er in eerste instantie voor mij. Want zo was Kamila. Dat besefte ik me meteen weer al te goed.

Die zondagmiddag was een moeilijke. Het gesprek werd direct serieus. Wat als Eke wél zwanger was? Ik besefte dat als het moest, ik mijn verantwoordelijkheid zou nemen—misschien wel trouwen met Eke, hoe bizar dat ook klonk. Kamila geloofde me. Ze zei dat ze begreep dat ik zo in elkaar zat. In plaats van teleurgesteld te zijn, leek ze me juist te respecteren voor mijn bereidheid om niet te vluchten. Maar de absurditeit van die mogelijkheid hing tussen ons in als een akelig, scherp mes. Ik merkte dat we praatten over een leven dat ik me niet kon voorstellen, en toch wierp ik het niet meteen van me af. De impact zou voor ons alle drie gigantisch zijn. En Kamila accepteerde dat gewoon. Wie zich brandt, moet op de blaren zitten, zei ze met andere worden. Maar nog steeds zonder verwijten of oordeel. Maar zo ver kwam het dus niet.

In de weken daarna was er een afstand tussen Kamila en mij. We raakten elkaar minder, sliepen vaak apart, niet eens omdat we het zo af hadden gesproken, maar omdat de spanning tussen ons was veranderd. We moesten allebei de gebeurtenissen verwerken—zij haar eigen schuldgevoel, ik mijn dubbele gevoelens over Eke. Ons seksleven koelde af, alsof de bron van onze passie tijdelijk was dichtgeschroefd. Dat was toch wel een moeilijke periode en ik twijfelde serieus aan onze toekomst. Wat natuurlijk niet gek was. Ik vond het een wonder dat Kamila mij überhaupt nog wilde zien. Maar dit was ook wie we waren en wat ons vormde. We waren anders. Al een tijdje. Iets wat ik Eke had duidelijk gemaakt. Iets wat Eke wist, wat ze accepteerde en wat ze wilde meemaken. Ik denk vaker terug aan het moment voor die realisatie. Dat ik in haar zat. Dat alles zo goed voelde alsof het zo zou moeten zijn. Zij wilde het. Ik wilde het. Eindelijk gebeurde het. En Kamila zou het alleen maar toejuichen. Maar goed, toen veranderde er iets...

Toch… toen we eenmaal hoorden dat Eke niet zwanger was, viel er zo’n enorme last van onze schouders dat het haast voelde als een keten die werd doorgeknipt. De opluchting was enorm, en ineens vonden we elkaar weer in dat dierlijke, vrije verlangen van ons. Het was bijna zoals vroeger—alle lichten op groen, niets om voor te vrezen. Bijna, want er zat nog steeds een schaduw in de hoek, herinnerend aan wat er gebeurd was. Het was niet zo dat we er niks van geleerd hadden. En tegelijkertijd was de waardering voor elkaar alleen maar gegroeid. Als je dan toch fouten maakt, kan je daar beter je lessen uittrekken. Zeker als het maar net goed ging.

Ik spoel het sop uit mijn haar en laat het water verder stromen over mijn nek. Ja, de passie laaide weer op, maar er is iets veranderd in mij. Iets wat ik nog niet helemaal kan beschrijven—een fractie wantrouwen in mezelf, een herinnering aan die avond in de winkel die me niet loslaat. Ook al zijn Kamila en ik nu hechter dan ooit, want wat voor relatie overleeft zoiets nu? Alleen een hele sterke, denk ik dan.

Uiteindelijk draai ik de kraan dicht en stap de douche uit, water druppelend van mijn lichaam. Door het beslagen spiegeltje zie ik slechts een vage contour van mezelf. Ik droog me af en werp een blik op mijn telefoon die naast de wasbak ligt. Geen nieuwe berichtjes. Een deel van me hoopt nog altijd op een teken van Eke, en een ander deel is bang dat ze ooit nog zal schrijven.

Ik zucht en trek een schone pyjamabroek aan. Mijn huid gloeit nog van de douche, maar in mijn hoofd is het nog steeds mistig. Van beneden hoor ik het geluid van de tv die aangaat—een huiselijk, geruststellend geluid dat de leegte opvult die mijn gedachten achterlaten. Kamila is er nog. Ze is er altijd. En ondanks alles wat er tussen mij en Eke is gebeurd, weet ik dat Kamila en ik iets delen wat sterker is dan één misstap, hoe groot die ook is.

Toch blijft de gedachte aan Eke en haar afwezigheid als een schaduw aan me kleven. Terwijl ik op de overloop sta, laat ik mijn hand over de reling glijden en stel mezelf de vraag: Zou ik iets anders hebben gedaan als ik toen wist hoe dit zou aflopen? Ik weet het niet. Maar ik weet wel dat Kamila’s aanwezigheid, haar onvoorwaardelijke begrip, een ankerpunt is waar ik me nu aan vastklamp—niet uit lafheid, maar uit liefde. En dat is minstens even bizar als geruststellend.

De zachte voetstappen op de trap breken mijn gedachten. Ik draai me om en zie haar daar staan in de deuropening, haar blik zacht maar onderzoekend. Ze draagt een los shirt dat net over haar heupen valt, haar blote benen lang en soepel in het schemerlicht van de gang. Haar haren hangen los over haar schouders, een lichte glans in de nog vochtige lokken. Ze neemt me in zich op, haar ogen glijden over mijn gezicht, mijn ontbloot bovenlijf.

Zonder iets te zeggen stapt ze dichterbij, haar vingers vinden mijn onderarm en trekken me langzaam naar haar toe. Ik voel de warmte van haar huid door de dunne stof van haar shirt als ze haar lichaam tegen me aandrukt. Ze kijkt me aan met die blik die ik al zo vaak heb gezien—vol begrip, zonder oordeel, maar met iets diepers. Een uitnodiging, een erkenning. Ze weet wat er door mijn hoofd spookt. Ze weet hoe de herinneringen aan Eke nog in me nagloeien. Maar Kamila is hier. Hier en nu.

Haar lippen raken die van mij, zacht en warm, een kus die meer troost dan verlangen bevat. Maar als mijn handen haar lichaam omsluiten, verandert dat langzaam. De warmte groeit, de kus verdiept zich. Haar handen glijden naar mijn onderrug, trekken me steviger tegen zich aan. En dan, met een fluistering tegen mijn lippen, voelt ze me onder haar vingers. Haar slanke hand trekt aan mijn pyjamabroek, zoekt haar weg.

Ik kreun zacht wanneer haar vingers me omvatten, mijn halfharde lengte zich in haar aanraking spant. “Je denkt te veel,” mompelt ze tegen mijn huid, haar mond verplaatst zich naar mijn kaak, mijn hals, haar adem warm en geruststellend. “Misschien,” geef ik toe, mijn stem schor. Maar ik kan niet meer denken als haar hand langzaam beweegt, me streelt met een vanzelfsprekendheid die alleen zij bezit.

Kamila leidt me achteruit de slaapkamer in, zonder haast, zonder woorden. Ze drukt me neer op het bed en volgt, haar knieën aan weerszijden van mijn heupen. Ik kijk omhoog naar haar, mijn handen glijden onder haar shirt, over haar zachte huid. Ze laat het over haar hoofd glijden en gooit het achteloos op de grond. In het schemerdonker zie ik haar silhouet, haar tepels al licht gespannen van anticipatie.

Ik voel haar warmte tegen mijn buik als ze zich tegen me aandrukt, haar onderlichaam wrijft over mijn groeiende hardheid. Een bijna wrang besef dringt zich op—hoe alles met Eke anders was, onzeker, onwennig, vol twijfels. Maar hier, met Kamila, is het anders. Dit is geen onzekerheid. Dit is een samensmelting die als vanzelfsprekend voelt.

“Je bent van mij,” fluistert ze terwijl ze haar heupen kantelt, zichzelf over me heen laat zakken. Ik kreun diep als ik haar voel, haar lichaam dat zich perfect om mij heen sluit. Mijn vingers grijpen haar heupen, ze beweegt langzaam, voelt me, neemt me op. We verlichten elkaars zorgen op de enige manier die wij lijken te kennen.

Langzaam trekt de spanning uit mijn hoofd, vervangen door iets anders. Kamila’s ritme, haar ademhaling, de manier waarop ze zich over me beweegt, alsof ze me eraan wil herinneren dat ik bij haar hoor. Dat we nog steeds samen zijn, dat we dit samen dragen. Ik laat alles los en geef me over aan haar, aan ons.

En terwijl we elkaar vinden in die diepe, zinderende extase, besef ik opnieuw: Kamila is mijn enige constante. Mijn enige waarheid. En ondanks alles, ben ik nog altijd de hare.

Maar mijn acties hadden verderstrekkende gevolgen. Ik moet altijd met een halfgrinnik denken aan hoe Willemijn onraad ruikt. Alsof ze een zesde zintuig heeft voor spanningen in onze vriendengroep. Ook deze keer ontging haar niets. Ze belde me zonder direct te zeggen waarom—puur om een gesprek aan te knopen. Een paar dagen later keek ze me doordringend aan: “Is er iets waar je over wilt praten?” Ik voelde mijn hart in mijn keel kloppen.

Kamila en ik hadden er al een paar avonden over gepraat of we het haar gewoon moesten vertellen. Uiteindelijk besloten we dat eerlijkheid—juist tegenover Willemijn—het enige was dat op de lange termijn overeind zou blijven. Ze was immers al eerder een onmisbare steun gebleken, iemand die nooit veroordeelt, maar luistert en meedenkt. Dus we vertelden haar alles. Geen detail spaarden we, hoe ongemakkelijk het soms ook voelde om het onder woorden te brengen. En dit was echt wel een dingetjes. Hoe vertel je een goed vriendin dat je haar beste vriendin misschien wel bezwangerd hebt, terwijl je de avond ervoor haarzelf nog een 'eerste' ervaring had gegeven.

Willemijns reactie was precies zoals ik stiekem had gehoopt: volwassen en empathisch. Geen geschokte blik, geen veroordeling. Alleen een diep begrip in haar ogen en een simpel: “Je weet dat ik er voor jullie ben, hè?” Een zin die meer deed dan ik kon uitleggen. Ik voelde mijn schouders, nog gespannen van alle gebeurtenissen, langzaam zakken. Want tot dat ik die woorden gehoord had, was ik oprecht bang ook haar te verliezen. Willemijn bewees maar weer eens uit een heel ander hout gesneden te zijn.

Het belangrijkste was dat Willemijn er nu echt voor Eke kon zijn—zonder te doen alsof. Ze zou niet actief prijsgeven wat ze wist, maar ze kon Eke wel opzoeken en steunen op een manier die ik zelf onmogelijk vond. Ik wist zeker dat Eke, hoe onzeker ze ook was, iets aan Willemijns kracht en kalmte zou hebben. Juist doordat Willemijn eerder niet op Eke kon rekenen. Weer ander hout.

Voor mij en Kamila bleef onze vriendschap met Willemijn niet alleen overeind, maar werd zelfs sterker. Ergens in de dagen en weken erna, toen onze gesprekken weer wat luchtiger werden, kwam het zelfs ter sprake hoe we onze intimiteiten van voorheen misschien wilden voortzetten. Zowel Willemijn als Kamila gooiden dat voorzichtig in de groep, alsof ze peilden of ik er nog wel zin in had. Ik moet bekennen dat ik me aanvankelijk wat ongemakkelijk voelde—het idee van ‘driemaal is scheepsrecht’ stond in schril contrast met de situatie rondom Eke. Maar het leven is soms te vreemd om te bevatten: waar bij Eke alles in paniek en schuldgevoel eindigde, voelt het met Willemijn en Kamila moeiteloos en vertrouwd.

In die gesprekken ligt een soort vanzelfsprekendheid. Alsof we alle drie beseffen dat het leven doorgaat, dat we elkaars steun en genegenheid niet hoeven laten varen vanwege wat er gebeurde. Ik kan niet ontkennen dat het me ook oplucht om te merken dat er nog liefde, vriendschap en zelfs tedere begeerte bestaat in deze chaos. Het is absurd als je er te lang over nadenkt, maar tegelijkertijd ontzettend fijn en welkom.

Soms, als ik in bed lig met Kamila en mijn gedachten dwalen weer af naar Eke, vraag ik me af of zij inmiddels ook weer door kan gaan met haar leven. Of ze de steun voelt van Willemijn, zelfs als ze niet weet wat we haar hebben verteld. Ik hoop het, want ze verdient ook rust. Maar die vraag blijft hangen in mijn achterhoofd: Leven wij wel een sprookje, en zij een nachtmerrie? Misschien is die tegenstelling te cru, maar zo voelt het soms wel.

Toch, hoe wrang het ook allemaal lijkt, ben ik dankbaar voor het feit dat de draad van het dagelijks bestaan niet definitief is gebroken. Ik heb Kamila, ik heb Willemijn, en ergens is er nog Eke die, ondanks alles, hopelijk haar eigen pad vindt. De wereld stopt niet met draaien—ook niet na één misstap. Dat is tegelijk beangstigend en een opluchting. En ik weet dat ik in elk geval kan leunen op de mensen die zich keer op keer bewijzen als echte vrienden.

De volgende ochtend, nog voor de zon helemaal boven de daken uitkomt, besluit ik dat het nu genoeg is geweest—een maand lang rondlopen met onzekerheid, schaamte en verwijten in mijn hoofd. Dat geldt niet alleen voor mij, maar ook voor Eke. Ergens halverwege de nacht, terwijl Kamila dicht tegen me aanlag, begon zich een plan te vormen in mijn gedachten. Nu, bij het vroege licht, voer ik het uit, zonder echt te wachten op toestemming van wie dan ook.

Ik bel aan bij Eke’s ouderlijk huis, niet ver van de kerk, en Willemijn staat naast me. Ze had geen seconde getwijfeld toen ik haar vertelde wat ik van plan was. We wisselen een snelle blik, bijna samenzweerderig, terwijl we in afwachting zijn van een reactie binnen. Na een korte stilte klinkt er gestommel achter de voordeur. Eke doet open, in een donkere ochtendjas, haar gezicht gespannen als ze ons ziet. Ze kijkt verbaasd, maar niet alleen verbaasd—ook een beetje angstig. Ik was vooral blij dat niet één van haar ouders opendeed. Die hadden het er op hun eigen onbelangrijke manier moeilijk mee dat hun dochter plots niet meer naar de kerk wilden. Die hadden we waarschijnlijk net misgelopen.

“Wat doen jullie hier?” Haar stem is kalm, maar ik zie hoe haar knokkels witter worden als ze de deurklink stevig vasthoudt.

“Ik kom je halen,” zeg ik. Ik klink opgewekter dan ik me voel, maar ik dwing mezelf tot die lichtheid. “Het is zondagochtend. We gaan naar de kerk.”

Eke’s eerste reactie is een afwijzende schud van haar hoofd, vol tegenstrijdige emoties. “Nee… Ik…” Ze slikt en zoekt naar woorden. “Ik wil niet. Ik kán niet.” Haar ogen flitsen van mij naar Willemijn en weer terug. Willemijn zegt niets, maar legt wel haar hand zacht op Eke’s onderarm. Een gebaar van steun, dat Eke’s aandacht vangt.

Ik laat een korte stilte vallen, zodat Eke ruimte heeft om iets te zeggen, maar ze blijft alleen maar naar de grond staren. Haar schouders verraden de spanning van de afgelopen weken. “Je hoeft niet uit te leggen waarom,” begin ik. “Maar je fundament is wankel geraakt, dat snap ik. Alleen… de beving is voorbij. Je bent niet ingestort, Eke. Het voelt misschien anders, maar je staat nog.” Ik probeer mijn woorden rustig en zeker te laten klinken, zodat ze voelt dat dit een veilige plek is, geen veroordeling.

Eke’s kin beeft even. “Ik… Ik kan niet doen alsof er niks aan de hand is.”

Willemijn neemt het over, haar stem warm en bemoedigend. “Je hoeft ook niet te doen alsof. Maar je kunt het wel toegeven aan jezelf dat je niet langer in die bubbel van eenzaamheid wilt blijven.” Eke fronst, maar laat Willemijns woorden toch binnenkomen, merk ik.

Ik zet een halve stap naar voren, zodat ik vlak bij haar sta. “Je kunt niet eeuwig wegblijven, Eke,” zeg ik zachter. “Het is al een maand. En we weten allebei hoe die tijd voelde. Er is niks opgelost door weg te blijven.” Ik reik naar haar hand, al is het maar om te laten merken dat ik er niet ben om haar te dwingen, maar om te helpen. “Als je wilt, kleed je dan even om. Wij wachten wel.”

Haar blik schiet naar binnen, misschien overweegt ze de mogelijkheid om de deur dicht te slaan. Maar dan geven haar schouders een lichte verslapping, alsof ze plotseling de moedeloosheid voelt van nog langer strijden. Ze zucht, knikt bijna onmerkbaar en draait zich om. “Wacht… ik ben zo terug.”

Willemijn en ik wisselen opnieuw een blik terwijl Eke in haar ochtendjas naar boven loopt. Het voelt alsof we met z’n tweeën iets groots aan het loswrikken zijn, maar een kleine grijns op Willemijns gezicht stelt me gerust. We horen Eke boven wat zoeken, klerenhangers die rammelen, en uiteindelijk komt ze weer naar beneden in een nette, maar niet al te opvallende jurk. Ze lijkt ongemakkelijk, maar ook ergens opgelucht dat er nu een beslissing is genomen.

En zo lopen we even later met z’n drieën door de frisse ochtendlucht richting de kerk. Niemand van ons zegt veel, maar de spanning is bijna tastbaar. Ik voel de zweem van Eke’s schuchtere zenuwen, ruik de shampoo in haar haar, hoor Willemijns rustige ademhaling naast me. Wanneer we de kerk binnenstappen, werp ik een blik op Kamila, die al bij een bank voorin zit met een paar vrienden. Onze ogen ontmoeten elkaar even—een teken van verstandhouding. Zij weet wat er speelt, en ik zie in haar glimlach dat ze mijn initiatief steunt. Ik had haar natuurlijk wel gezegd wat ik ging doen.

Eke aarzelt, maar dan klopt Willemijn zachtjes op haar schouder en leidt haar naar een vrije plek bij de rest van de vriendengroep. Iedereen heet haar welkom alsof er niks aan de hand is. Een paar bekende gezichten knikken, geven een warme groet. En ik zie hoe Eke er met een gespannen lachje doorheen laveert, niet helemaal overtuigd, maar niet langer in staat om de muur overeind te houden.

Even later, wanneer iedereen zit en de dienst op het punt staat te beginnen, vang ik een snelle blik op van Eke. Haar ogen vinden de mijne, en ik zie iets van dankbaarheid in haar blik. Het is geen grote, dramatische verzoening, maar een klein teken dat ze mijn gebaar apprecieert. De eerste stap in het terugvinden van haar plek, van zichzelf, misschien.

Terwijl de voorganger begint te spreken, laat ik me in de bank zakken, Kamila’s hand nonchalant in de mijne. De spanning is nog niet weg, maar ik voel dat er iets gebroken is in de lange stilte tussen Eke en de rest van ons. Een barst in de bubbel waarin ze zich had opgesloten. Of het echt helemaal goed komt, weet ik niet—maar voor nu is dit genoeg. Eén stap in de richting van een toekomst die we misschien toch nog kunnen delen.

Diezelfde middag, na de dienst, loop ik samen met Kamila via het schelpenpad terug naar huis. Het weer is aangenaam, de zon breekt zo nu en dan door de wolken, maar in mijn hoofd woedt een lichte storm. De gesprekken van de ochtend—Eke’s terugkeer, de spanning in de kerk—resoneren nog na. En toch, terwijl Kamila en ik langzaam richting de voordeur slenteren, komt er een ander onderwerp op tafel dat ik al te lang voor me uit heb geschoven: Elise.

Kamila werpt me een zijdelingse blik toe. “Hoe lang ga je dit nog uit de weg, Lucas?” Ze vraagt het niet boos, eerder bezorgd. Ik haal mijn schouders op, weet niet meteen wat ik moet zeggen. Haar vraag refereert aan de onuitgesproken band die ik ooit met Elise had—en de manier waarop dat uiteindelijk misliep.

Binnen drinken we een kop koffie, en al snel komt het hoge woord eruit. Kamila zegt dat ze zich zorgen maakt over Elise. Niet alleen omdat ze uiteindelijk het weekend van Mussa helemaal niet was komen opdagen, maar ook omdat Elise, sinds onze breuk, maar doelloos lijkt rond te hangen. Ze volgde ooit een opleiding in gedachten, wilde weg van het eiland, opnieuw beginnen. Maar daar is niets van terechtgekomen. “Ze is nu helemaal niks aan het doen,” zegt Kamila. “Geen werk, geen studie. Het lijkt wel alsof ze vastzit, maar ook niet echt wil blijven.” Met andere woorden: ze wacht. En dat kan lang duren. Ze boft maar met een vriendin als Kamila.

Ik zucht, voel de vage onrust in mijn buik. “Ik weet het,” mompel ik. “Maar ik heb zo mijn handen vol gehad aan… nou ja, de rest.” Ik hoef niet uit te leggen dat ik doel op Eke, op de hele nasleep van die avond. En daarnaast had zij er toch een punt achter gezet? Zij wilde weg? Zij wilde niet meer bij mij zijn hier op Ameland. Kamila knikt, begripvol maar vastberaden. “Ik snap dat. Maar we kunnen niet blijven doen alsof Elise er niet toe doet.”

Er valt een stilte. Ik voel hoe ik me een beetje afsluit. Elise is en blijft een gevoelige snaar, iets dat ik na onze breuk nooit echt heb kunnen loslaten. En ja, er is nog zoveel anders in mijn leven. Maar diep vanbinnen weet ik dat dit niet het einde is met Elise. Alsof er een ontbrekend puzzelstuk is in mijn verhaal, in háár verhaal, dat toch nog ergens op tafel moet komen te liggen.

Kamila kijkt me aan, haar blik zacht maar serieus. “Misschien moet je praten met haar. Desnoods met z’n drieën. Wat het ook is, je hebt het nooit helemaal afgesloten.” Ik durf haar niet tegen te spreken. Ze heeft gelijk: een deel van mij is nog altijd in conflict met wat er tussen Elise en mij is gebeurd. En hoewel mijn hoofd nog te vol is van alle beslommeringen, voel ik in mijn hart dat ik hier niet eeuwig voor kan weglopen. Al voelt het dubbel dat Kamila mij hierop moet wijzen. Ik wilde mijn eigen beslissingen maken. En de breuk met Elise was uiteindelijk een knoop die ik zelf had doorgehakt. Achteraf kan je spijt hebben. Natuurlijk kan dat. Maar wel op mijn tempo. En dat was natuurlijk iets dat Kamila als geen ander begreep. Ze was hier niet om mij te leiden, maar om te begeleiden. Zoals een levenspartner dat moet doen...

“Misschien moeten we echt even weg,” mompel ik ten slotte. “Niet voor altijd, maar… Ameland voelt soms als een gevangenis. Een pauzeknop die maar ingedrukt blijft.” Kamila knikt, legt haar hand op de mijne. “Wie weet. Maar eerst Elise,” zegt ze. “Ze verdient helderheid—en misschien heb jij dat zelf ook wel nodig.”

Ik laat mijn blik afdwalen naar de beker in mijn hand, zie hoe de koffie langzaam afkoelt. Ergens in me groeit het besef dat Kamila gelijk heeft. Voorlopig blijft Elise een onopgelost hoofdstuk in mijn verhaal. En als ik niet uitkijk, raak ik daarin verstrikt—net als zij. Maar alles op z'n tijd.

Later die middag is de woonkamer gevuld met het zachte gezoem van de verwarming. Kamila en ik zitten samen op de bank, een kopje lauwe thee in onze handen. Het licht van buiten is al wat aan het vervagen, en er hangt een kalme, bijna dromerige sfeer in de ruimte. Maar ik zie aan Kamila’s ogen dat er onrust achter die kalmte schuilt.

Het gesprek begint met een zacht zucht van haar kant, wanneer ze tussen twee slokjes door bekent dat ze haar vriendinnen mist. Ik knik, strijk door haar haar en zeg niets. Maar ik ben niet doof voor deze woorden. Ik weet dat het haar de afgelopen maand dwarszit: ze heeft Hyun en Sophia al lang niet gezien, geen zotte avonden samen gehad, en de praatmomenten via de telefoon of chat lijken slechts pleisters op een dieper verlangen. Ergens steekt het me dat ik niet genoeg kan zijn voor haar. Of zo voelt het, ten minste. Ze had die zondag graag later naar huis gekomen. Dat wist ik.

“Mis je je werk niet ook?” vraag ik voorzichtig. Ik zie direct hoe haar gezicht betrekt—niet boos, maar alsof ze het onderwerp liever wegduwt. “Ik bedoel,” ga ik snel verder, “het is toch niet gek om erover na te denken? Je kreeg regelmatig aanbiedingen, promotieklussen buiten Ameland. Met meer perspectief.” heb ik het dus over haar legitieme werk, niet het cammen. Dat deed ze nog steeds een paar keer in de week.

Kamila zucht. “Lucas, ik heb geen zin om een heel nieuwe start te maken. Ameland is… ja, het is veilig. Met alles wat er de afgelopen tijd is gebeurd, heb ik niet de energie om nu ook nog van plek te veranderen.” Haar stem klinkt bijna vermoeid, en een vleugje frustratie trilt erin mee.

Ik leg mijn hand op de hare. “Dat begrijp ik. Maar ik zie ook hoe je soms naar buiten staart, verlangend naar iets wat niet hier is. Je mist je vriendinnen, hun dynamiek, en… wie weet kan een nieuw werkproject je de kans geven om ze vaker te zien. Of gewoon even bij hen in de buurt te zijn.” Ik bedoel het goed. Ik wil niet weer diezelfde fout maken.

Ze kijkt me aan met een mengeling van dankbaarheid en weemoed. “Denk je echt dat dat helpt? Een tijd weg van Ameland, terwijl we hier net al zo’n chaos hebben gehad met…” Haar woorden blijven hangen, waarschijnlijk omdat ze niet de naam Eke wil noemen. Of omdat ze niet wil terugdenken aan die avond die de rest van onze maand zo heeft gekleurd.

“Ik weet het niet,” geef ik toe. “Het is geen wonderoplossing. Maar ik vind wel dat je het mag overwegen. Ook al is het maar tijdelijk. Al is het maar een proef, in de buurt van Hyun en Sophia. Dan kun je ze zien, zonder telkens een verre reis te moeten plannen. En ik kan dan… desnoods mee.” Ik laat mijn laatste woorden wat aarzelend klinken, niet zeker hoe ze zal reageren.

Ze zet haar kopje neer en laat haar hoofd tegen mijn schouder rusten. “Je probeert me iets te geven wat ik zelf niet durf te nemen,” mompelt ze zacht. “Alsof ik bang ben om toe te geven dat ik hier soms vastzit.”

Ik streel haar haren, voel mijn hart bonzen bij de intimiteit van het moment. “We zitten hier allebei een beetje vast, misschien. De afgelopen tijd heeft dat wel laten zien, toch? Misschien moeten we accepteren dat niets blijft zoals het was. En misschien is dat wel prima.”

Kamila glimlacht schuin, haar ogen nog enigszins mistig. “Ik wil er gewoon niet aan denken, aan verhuizen, of een andere baan. Ik wil nu vooral rust.” Ze wrijft even over mijn hand en zucht dan opnieuw. “Maar tegelijkertijd voelt het alsof ik iets mis, alsof ik niet alles uit mezelf haal. En mijn vriendinnen…” Ze valt stil. Ik weet dat ze bedoelt: Ze zijn altijd verder van me af dan ik wil. Het zijn dan ook niet zomaar vriendinnen.

“Misschien helpt het om gewoon eens te praten met die bedrijven die je aanbiedingen deden,” opper ik. “Zonder meteen in het diepe te springen. Kijken wat het inhoudt. En ondertussen kun je misschien wat tijd inplannen met Hyun en Sophia. Een paar dagen weg? Ze missen jou ongetwijfeld net zo erg.”

“Maar dan laat ik jou achter.” Haar stem klinkt onzeker, bijna schuldbewust.

Ik schud mijn hoofd. “Kamila, dat is helemaal niet waar. Ik sta aan je kant. En als je weg wilt, desnoods ga ik gewoon met je mee. Of ik kom later, het is geen wereldreis. We zijn niet afhankelijk van één plek.” Mijn slijterij is ook een stuk minder heilig geworden. In letterlijke zin na wat ik met Eke gedaan had.

Ze komt overeind, kijkt me in de ogen met een mengeling van opluchting en ongemak. “Lucas, je weet dat ik hier ook een leven heb, met jou, de winkel, onze vrienden. En tegelijkertijd…” Ze glijdt met haar hand door haar haren, zuchtend. “Ik kan niet blijven hangen in het idee dat alles ooit wel goedkomt als ik zelf niet beweeg. Jij mist ook dingen—dat zie ik. Misschien is dit wel de volgende stap.”

Ik trek haar in een omhelzing, voel hoe haar warme adem tegen mijn hals slaat. “Ik weet het niet. Maar ik weet wel dat ik niets liever wil dan dat jij gelukkig bent. En als dat betekent dat we Ameland achter ons laten, of tijdelijk weggaan… dan moeten we dat maar eens serieus onderzoeken.”

Haar armen klemmen zich stevig rond me, en ze fluistert tegen mijn huid, nauwelijks hoorbaar: “Dank je. Ik weet niet of ik het echt doe, maar het betekent veel dat je het aanbiedt.” Ergens in die fluistering besef ik dat we op een tweesprong staan: blijven we hier en hopen we dat alles vanzelf in balans komt, of stappen we uit onze comfortzone?

De rest van de middag kabbelt voort, met halve gesprekken over wat-als-scenario’s en hoe we het ons zouden kunnen voorstellen als Kamila tijdelijk naar haar vriendinnen gaat, of als ik met haar meereis om ook eens weg te zijn van de winkel. Elke keer als het concreet dreigt te worden, zie ik haar aarzeling, bijna alsof ze bang is om te betrappen dat ze wil weggaan. Maar het zaadje is geplant, en ik voel dat er iets broeit in haar. In ons.

Aan het einde van de dag, wanneer de zon echt is verdwenen, zitten we hand in hand bij het raam. We zeggen niet veel meer, maar de stilte is niet ongemakkelijk—eerder beladen met mogelijkheden. Ameland blijft stil rondom ons, maar voor het eerst sinds tijden zie ik voorbij die horizon een ander pad. Iets dat niet per se veiliger is, maar misschien wél nodig.

Terwijl we samen bij het raam zitten, onze handen losjes in elkaar verstrengeld, laat Kamila terloops iets vallen wat mijn adem even stokt.

"Misschien moet ik gewoon een paar dagen naar Hyun en Sophia," zegt ze zacht, alsof ze het hardop aan zichzelf bevestigt. "En misschien kun jij in die tijd… met Elise afspreken."

Ik trek langzaam mijn hand terug en kijk haar aan. Niet boos, niet geschrokken, maar wel met een diepere aarzeling dan ik had verwacht. Kamila kijkt me vragend aan, bijna onderzoekend, alsof ze zelf nog niet weet of dit een serieus voorstel is, of slechts een gedachte die uitgesproken moest worden om haar vorm te geven.

"Met Elise?" herhaal ik langzaam. De naam proeft ruw op mijn tong, niet bitter, maar beladen.

Ze knikt. "Je weet dat ik er niet bang voor ben. Voor jou en haar, bedoel ik. En misschien... misschien is het goed. Jullie hebben nooit echt alles uitgepraat. En als ik eerlijk ben, Lucas, ik denk niet dat dit over Eke of Ameland gaat. Ik denk dat jij nog steeds zoekende bent na haar. Niet per se in verlangen, maar in antwoorden."

Mijn vingers tappen zachtjes tegen mijn knie terwijl ik de woorden laat bezinken. Ik snap haar behoefte, haar drang om tijd door te brengen met Hyun en Sophia—de vrijheid om even haar oude zelf te voelen, zonder dat wij samen de kern van alles moeten zijn. Maar voor mij? Mijn behoefte ligt niet bij Elise. Die ligt bij Kamila. Ik weet dat Kamila me deze vrijheid niet alleen aanbiedt uit liefde, maar ook uit een diepgaand begrip van wie ik ben. Ze denkt altijd verder dan ikzelf, kijkt voorbij mijn oppervlakkige reacties en ziet de onderliggende worsteling die ik misschien nog niet eens volledig onder ogen wil komen.

Toch wringt het.

"Ik weet niet of ik dat wil," zeg ik ten slotte, eerlijk. "Niet op die manier, in ieder geval. Jij weet dat ik niet verlang naar Elise zoals vroeger. Dat is… dat is weg."

Kamila knikt langzaam, haar blik blijft zacht. "Dat weet ik. Maar het betekent niet dat er geen losse eindjes zijn."

Ik zucht en leun met mijn voorhoofd tegen het koele glas van het raam. Buiten is de lucht donkerder geworden, een diepe, inktzwarte deken boven Ameland. Het brengt me terug naar een andere nacht, een andere setting. Een tijd waarin Elise niet alleen een herinnering was, maar een constante aanwezigheid in mijn leven. Toen ik haar en Kamila naast me had, samen, en we elkaars verlangens kenden zonder dat er barrières waren. Die tijd voelt nu als een eeuwigheid geleden, een andere wereld bijna. Maar in werkelijkheid is het nog geen jaar.

"Het is vreemd," mompel ik. "Hoe iets dat zo dichtbij was, nu zo ver weg voelt."

Kamila leunt tegen me aan, haar wang rustend op mijn schouder. "Misschien moet je niet bang zijn om te kijken of er nog iets te zeggen valt. Niet om iets terug te halen, maar om het echt af te sluiten."

Ik zeg niets, staar enkel naar de reflectie van haar gezicht in het raam. De toekomst voelt ineens breekbaar, alsof elke beslissing een weegschaal vormt waarop onze levens in balans moeten blijven. Kamila wil niet weglopen, maar voelt dat ze soms moet bewegen. En ik… ik moet misschien eindelijk mijn verleden recht in de ogen kijken, zonder angst voor wat het zou kunnen betekenen.

Nog geen jaar geleden waren we met z’n drieën. En nu? Nu sta ik op een kruispunt, tussen wat was en wat nog moet komen.

Ik sluit mijn ogen en laat de gedachte langzaam bezinken. Het idee van een ander verblijf, een nieuw hoofdstuk—het voelt nog ongrijpbaar, een schets in potlood zonder definitieve lijnen. Maar één ding weet ik zeker: de toekomst zal niet blijven hangen op Ameland.

Misschien is het tijdelijk. Misschien is het voorgoed. Misschien is het slechts een noodzakelijke beweging om niet vast te roesten in alles wat de laatste maanden in ons leven is vastgelopen. Maar ik voel het, diep vanbinnen, als een storm die nog niet volledig losgebroken is.

Eke?

Wat er tussen ons gebeurde, is nog niet verwerkt. Niet door haar, niet door mij. Haar aanwezigheid in de kerk vanmorgen was een eerste stap, maar geen genezing. Zal ze ooit weer volledig deel uitmaken van onze vriendengroep? Of blijft er altijd die barrière tussen ons?

Willemijn?

Altijd de bemiddelaar, altijd degene die de lijntjes in handen houdt zonder ze te strak te trekken. Haar aanwezigheid is onmisbaar, maar ik vraag me af of zij ook voelt dat alles aan het verschuiven is. Dat ook haar rol niet statisch is.

Kamila?

Mijn rots, mijn zekerheid—maar ook degene die steeds opnieuw bewijst dat zekerheid niet hetzelfde is als stilstand. Ze verandert, net als ik. En hoe graag ik haar ook bij me houd, ik weet dat haar toekomst niet per se hier is. En misschien, als ik eerlijk ben, die van mij ook niet.

Elise?

Een schim uit het verleden, een echo die ik nooit helemaal heb laten verdwijnen. Moet ik haar terughalen? Moet ik haar laten gaan? Is er nog een hoofdstuk tussen ons, of is zij enkel een herinnering die ik nog niet heb afgerond?

Mijn hoofd is vol. Mijn toekomst is vaag. Maar er is één ding waar ik niet langer aan twijfel: iets moet veranderen. We kunnen niet blijven waar we zijn. Ik weet nog niet hoe, wanneer, of met wie—maar Ameland is niet de eindbestemming.

Het verhaal gaat verder.
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...