Door: Keith
Datum: 26-07-2025 | Cijfer: 9.7 | Gelezen: 2188
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 53 minuten | Lezers Online: 3
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 53 minuten | Lezers Online: 3
Vervolg op: Mini - 374
Een half uurtje later ging de bel en even daarna stond Adria in de huiskamer. Ditmaal niet in de bekende blauwe polo van Hulphond Nederland, maar in trainingspak. Mocca was door het dolle heen! “Jajaja, Mocca… Kalm maar jochie, ik ben ook blij om jou te zien.” Ze keek ons aan. “Zo te zien is er niks mis met deze mooie Lab. Die zit lekker in z’n vel. Als hij vergif had gehad, zou hij nu als een nat washandje in z’n mand hebben gelegen en had hij z’n maag leeg gekotst. En als het véél vergif zou zijn geweest, zou hij al dood zijn.”
Ze keek op. “Weten jullie welk vergif?”
Ik schudde mijn hoofd. “Nee. Alleen dat er twee muizen op een paar meter afstand van die worst lagen. Morsdood.” Ze keek nadenkend. “Dat zou inhouden dat er behoorlijk wat gif in zat, mensen. Muizen rennen, als ze zich niet lekker voelen, als de weerlicht naar hun hol om dáár te sterven…” “De worst en één van die muizen liggen nu op het politiebureau, Adria. Worden waarschijnlijk maandag onderzocht. Op vingerafdrukken én op sporen van vergif.” Ze bromde: “Nou, dat zullen waarschijnlijk geen ‘sporen van’ zijn, Kees.”
Ze keek ons aan. “Als jullie het resultaat van die onderzoeken krijgen en er zat inderdaad vergif in die worst: geef mij dat door. Dan gaat Stichting Hulphond Nederland óók aangifte doen. Want Mocca is van de Stichting. En dan rookt mevrouw een héle zware pijp. Het weegt wat zwaarder om een poging te doen om een aanstaand hulphond te vergiftigen dan een ‘gewone’ huishond.”
Ik knikte. “Prima. Als mensen elkaar iets aandoen… Nou ja, mensen kunnen klootzakken tegen elkaar zijn. Maar dieren proberen te vergiftigen… Hoe diep moet je gezonken zijn om dat te doen?” Adria kwam overeind. “Ja, dat vraag ik me ook wel eens af. Er lopen rare lui op deze aarde rond. Kees, Joline, ik wil een rondje lopen met Mocca. Even laten rennen en hem observeren. Zo te zien is er niks aan de hand met ‘m, maar ik wil het wel zeker weten. Waar kan dat?” Ik wees. “Cooperparcours, een paar honderd meter die kant uit. En jij wilt rennen?”
Joline giebelde. “Ik hoop dat je auto cruisecontrol heeft, Adria. Anders wordt het een wat moeilijk ritje, terug naar Zaltbommel.” Ze keek verwonderd. “Wij lopen wel even met je mee, dan zie je het vanzelf.” Ik pakte Mocca’s hesje en de riem. “Tot aan de start van het cooperparcours wil ik Mocca aan de riem naast me hebben. Geen poot in de berm.” Adria knikte. “Logisch.”
We gingen omlaag. Joline had de riem vast. “Mocca: side.” En dat deed de hond prima. Met om de paar passen uiteraard de bekende blik omhoog: ‘Volgt er nog wat te bikken of…?’ Onderweg kreeg ze een paar brokjes voor de motivatie.
En bij de start van het cooperparcours zei Joline vlakjes: “Geef jij het tempo aan Adria, of zullen wij dat doen?” “Jullie”, klonk het beslist. “Ik wil jullie niet helemaal te pletter lopen.” Schijnheilig zei ik: “Dat is aardig van je. Hoever?” Ze keek. “Hoe ver is één rondje?” “Vijfhonderd meter. Stelt niet zo gek veel voor.” “Oké. Twee rondjes dan. Dan heb ik meteen m’n lichaamsbeweging voor vandaag gehad.” Ik wees naar Joline. “Jouw beurt, schat.”
Die keek Adria aan. “We doen het rustig aan. Gewoon het parcours volgen, Adria.” Ze knikte. Joline riep Mocca naast zich en begon met een rustige looppas. “Ik wil Mocca in de gaten houden, Kees, dus ik loop er achteraan.” “Dan hou ik je wel even gezelschap. En geniet ik van het uitzicht op een mooie rennende vrouw.” Ze lachte. Rustig voltooiden we het eerste rondje en bij het startpunt aangekomen riep Joline: “Ik ga nu wat sneller!” En ze sprintte er vandoor, Mocca nog steeds vrolijk naast zich. Adria en ik versnelden ook.
“Verdorie… jouw echtgenote… is écht… snel” hoorde ik na een paar honderd meter naast me. “Sprint is Joline’s specialiteit. Ik ben meer van de lange afstand. Iets rustiger, maar dat kan ik lang volhouden, Adria.” “Ja… dat is… te merken… je… hijgt… nauwelijks.” “Wij lopen minimaal vier keer in de week hard. Drie keer op het werk, één keer hier, ’s avonds, met een loopgroepje. Ik ben de trainer voor het lange-afstandswerk, Joline is de sprint-trainer.”
“Ja, dat… voel ik…verdorie.” Even later stonden we weer op het startpunt. Joline keek me liefjes aan. Waar bleef je nou, Kees?” “Sorry schat, ik wilde Adria niet laten verdwalen in dit diepe donkere enge bos. Ik ben een nette jongen.” Een sarcastisch “Jaja…” volgde. Adria stond nog even uit te hijgen.
“Nou…tijdens het laatste rondje heb ik weinig van Mocca gezien. Ja, z’n achterwerk en z’n staart, that’s it.” “Ja, ik zag ook zoiets, Adria. Maar eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat die niet van Mocca waren…” “Kéés Jonkman!” Joline’s stem schalde door het bos en Adria schoot in de lach. Joline mopperde: “Hou je in, majóór! Wij worden verondersteld een heel net, degelijk getrouwd echtpaar te zijn. Kom jij weer aan met je lompe Infanteriegrappen… Naar huis. En ditmaal in een heel rustig loopje.”
In een sloom sukkeldrafje liepen we naar huis en eenmaal binnen wijdde Adria haar aandacht aan Mocca. En na vijf minuten zei ze: “Er is niks mis met deze mooie bruine hond. Geen schuim in z’n bek, geen harde buik, ademhaling en hartslag zijn prima en hij kijkt lekker uit z’n ogen… En de brokken gaan er in als koek.” Ik mopperde: “Ja, vertel ons wat… Hij kijkt ze bijna uit je zak.” Adria kwam overeind en pakte haar glas appelsap. En dat ging in één keer achterover.
Ik grijnsde. “Nou, zo te zien is er met jouw spijsvertering ook weinig mis, Adria…” Ze werd rood. “Sorry. Maar een kilometer sprint is geen dagelijkse kost voor mij.” Joline knikte. “Het belangrijkste is dat er niks met deze mooie hond aan de hand is. Dáár deden we het voor. Toch?” Adria knikte. “Ja. Daar moet ik dan maar een bezweet trainingspak voor over hebben.” Ik klopte op de bank. “Kom dame. Even zitten en ontspannen. En nóg een glas appelsap naar binnen werken, want volgens mij… Heb jij überhaupt al gegeten of ben je na Joliens telefoontje meteen in de auto gesprongen?” “Ik stond op het punt om een rondje te gaan rennen met mijn honden. Die heb ik in de benches gezet en ben in één streep hierheen gereden…”
“Nou, dan eet je hier mee, Adria. Tenzij… Is er iemand thuis die jouw honden in de gaten houdt?” Ze knikte. “Ja hoor. Mijn vriend. Net zo gek op die beesten als ik ben. Die komen niks tekort, wees maar niet bang.” Ik zei: “Mooi. Dan bel je die nú even op, stelt hem gerust dat er niks met Mocca aan de hand is en vertelt hem dat je hier doucht en dat hij niet op je hoeft te rekenen met eten. Je eet hier.”
Ze fronste. “Hier douchen? Da’s wel fijn, maar ik heb geen verschoning bij me…”
Joline liep al richting logeerkamers. “Kees heeft twee zussen, die hebben ongeveer jouw postuur. Er lagen altijd wat setjes van hen in een kast, voor het geval de dames weer eens kwamen kwebbelen hier. En ik heb nog wel een oud trainingspak voor je. Misschien iets te lang, maar dan sla je de pijpen en mouwen maar om.” In de deur draaide ze zich om. “En Kees leerde me een tijd geleden een spreekwoord over kleding. ‘Het hoeft niet te staan, als het maar zit.’ Adria schoot in de lach.
“Heb je een bepaald soort eten waar je allergisch voor bent of wat je ab-so-luut niét door je keel kunt krijgen, Adria? Zo ja, nu zeggen.” Ze schudde haar hoofd. “Behalve yoghurt en karnemelk. Daar ga ik meteen van over m’n nek. De rest… Geen punt.” “Mooi. Dan ga jij zo dadelijk even douchen en omkleden. Ik ga koken. Pasta. Koolhydraten, da’s prima voor na een klein stukje rennen.” Joline kwam de kamer in. “Zo. Ik heb een setje voor je klaargelegd in de logeer-badkamer. Handdoek, shampoo ligt er ook. Ik zal dat trainingspak even pakken, dat neem je maar meteen mee, anders moet je in lingerie hier naar binnen stappen en gaat Kees z’n testosteron weer skyhigh. Ga je niet willen.”
Adria keek haar aan. “Ik kan me niet voorstellen dat Kees z’n testosteron zo ‘skyhigh’ gaat als ik hier in een slipje en beha naar binnenkom, Jolien. Als jij dat nou zou doen…” “Ja, dan is de beer los”, ginnegapte Joline. “Maar dat zullen we je maar niet aandoen. Hup dame, douchen. En Kees: koken!”
“Zeker freule… U kunt zich voorbereiden op een lekkere pasta-schotel.” “Prima. Maar wel sla erbij!” Beide dames verdwenen richting logeerdouche en ik richting keuken. Pasta… Oké, maar wel een ‘milde’ variant. Ik wist niet in hoeverre Adria scherp eten op prijs kon stellen. Dus: een pakje simpele Stroganov-mix, wat gehakt, een extra uitje en een paprika er doorheen. Na tien minuten was het spul zover dat het op een laag vuurtje verder gaar kon worden en verdween ik richting douche. Joline kwam er nét onderuit en ik gaf haar een handdoek aan. “Mag ik jou vanavond wél in lingerie aanschouwen, schatje?” Ze giechelde. “Dan zal ik een extra sexy setje voor je aantrekken, oké?” Ze gaf me een zoen. “Mafkees… Douchen jij!”
Vijf minuten later stond ik me af te drogen. Aankleden en weer richting keuken. De macaroni was gaar. Prima. Die goot ik af, gooide het in een schaal. Saus er overheen, doorroeren en geraspte kaas er overheen. En dat nog een minuutje in de oven, zodat de kaas kon smelten. Joline had ondertussen de borden en het bestek op de bar klaargezet. En Mocca zat het geheel vanuit de mand te observeren, klaar om naar de keuken te sprinten als een van ons aanleiding gaf. Helaas voor de hond: die aanleiding kwam niet. Geen hete schaal die uit mijn handen kletterde, geen pakje geraspte kaas wat openscheurde en op de grond viel… Tja Mocca, het is puur afzien in huize Jonkman-Boogers!
“Dat ruikt goed, Kees!” hoorde ik plotseling achter me. “Tja, ik heb mijn voeten maar weer eens de jaarlijkse poetsbeurt gegeven, Adria. Dat ruikt wat aangenamer.” Joline mopperde: “Ja, daar krijg ik af en toe wat van mee, via jouw bud. Als hij weer eens begon over de momentjes wanneer jij je sokken uittrok, meneertje! Zitten, Adria. We eten hier aan de bar.” “Wel zo prettig. Dan staat het krat bier ten minste dichtbij”, vulde ik aan. Adria keek me onderzoekend aan. “Volgens mij zit jij de zaak aardig op te stoken, meneer Jonkman!” Joline knikte. “Ja. Zoals gewoonlijk. Maar mogen wij een ogenblik stilte, Adria? Even communiceren naar Boven.”
Even later zei ik: “Dank je wel. Eet smakelijk!” De pasta ging er goed in, ook bij Adria. “Dit is lekker, mensen. Geef mij het recept eens… Hier scoor ik thuis heel hoog mee!” “Niks aan hoor. Een pakje Honig mix, de pasta zelf, wat gehakt braden en rullen, een extra ui en een paprika klein snijden en met het gehakt mee bakken, dan de mix erbij. Als de pasta gaar is: afgieten, in een schaal kieperen, de saus er doorheen roeren, geraspte kaas er overheen en de handel één minuut in een voorverwarmde oven zetten zodat de kaas gesmolten is. Opdienen met een blik in je ogen alsof je de pasta zelf gedraaid hebt en… ‘presto’! Het enige wat ontbreekt is zo’n fles met zoete Cianti. Maar ja, jij moet nog rijden dus is die vervangen door jus d’ orange. Een van onze huisregels.”
Ze keek vragend en Joline vulde aan: “Vanaf tien uur voordat je moet rijden wordt er niet meer gedronken in dit huis. Ingevoerd door meneer mijn echtgenoot. En daar kan ik het wel mee eens zijn.” Ik zei: “Toen ik in Oirschot in dienst zat, is er een knul van mijn compagnie tijdens een verkeersongeval omgekomen. Van de weg gereden door een vent die nét terug kwam van een feest. Volgens getuigen had hij ‘maar’ drie biertjes op. Sinds die tijd ben ik uiterst scherp op de combinatie ‘alcohol en verkeer’.” “En daar ben ik best blij mee, schatje.”
Adria knikte. “Ja, dan kan ik me dat voorstellen, Kees. Maar… hoe doe jij het dan als je vanavond gezellig een wijntje drinkt met Jolien en dan komt er een telefoontje van een bedrijf of je als-je-blieft wilt komen want er is een storing? Dan moet je ook in de auto springen en gaan rijden, toch?” Ik schudde mijn hoofd. “Zo vaak komt dat niet voor. We zijn ontwerpers, geen installateurs, Adria. En áls het voor zou komen en ik heb een slok op zijn er twee opties: ik bel een collega, in de hoop dat die nuchter is óf ik bel een taxi. En de klant mag de taxi afrekenen.” “Oei… dat wordt dan een hele dure reparatie voor dat bedrijf!”
“Nou, dat valt wel mee, denk ik. Die paar honderd euro die de taxi kost als de klant in kwestie ver weg is, valt waarschijnlijk in het niet bij het bedrag wat de klant kwijt is aan de reparatie zelf. Of mijn advies. Het klinkt natuurlijk uiterst arrogant wat ik nu ga zeggen, maar DT is geen bedrijf waar het om tientjes draait, Adria.” Droogjes vulde Joline aan: “Bij de meeste orders praat je over bedragen met minimaal vijf nullen. Vóór de komma welteverstaan.” Adria keek nogal verwonderd en Joline vulde aan: “DT ontwerpt elektrotechnische installaties voor de offshore, voor schepen, sinds kort zijn we ook actief in ziekenhuizen, en de metaalbranche en de petrochemie, Adria. En met name in de offshore en de scheepsbouw praat je niet over tientjeswerk. Het team van deze meneer hier naast me heeft vorig jaar een order van bijna veertig miljoen euro binnengehaald. Renovatie van een aantal offshoreplatforms op de Noordzee.”
Adria floot zachtjes. “En ik maar denken dat een order van tienduizend euro al veel geld was… Mijn vriend is bedrijfsleider in een bouwmarkt… En hij deelt mee in de winst. Gebeurt dat bij jullie ook?” Ik wees op Joline. “Haar afdeling. Ik kan alleen maar op mijn kont zitten tekenen, volgens mevrouw Jonkman.” Joline knipoogde naar me en zei toen: “Winstdeling? Ja. Als onze directeur in December de jaarcijfers klaar heeft, gaat er, vóór dat die bekend gemaakt worden aan zijn zakenpartners en investeerders, eerst een mailtje uit naar alle medewerkers. En in dat mailtje staat exact hoe DT er financieel er voor staat en hoeveel procent winstdeling iedereen krijgt.
De teamleiders van de ontwerpteam krijgen het meest; die doen dan ook de meeste acquisitie. Dan de teamleden, want die maken onze producten. En de medewerkers van het backoffice krijgen ook hun deel, want die zorgen er onder andere voor dat het geld goed en verantwoord besteed wordt en dat DT verantwoord werkt. En ja, dat is iets minder dan bij de ontwerpteams, maar je hoort de medewerkers van Backoffice niet klagen, hoor. Pas daarna gaan de investeerders in DT iets horen.”
Adria zat met grote ogen te kijken. “Nou, dat is andere koek dan bij de meeste bedrijven, Jolien. Daar gaan de aandeelhouders vóór het personeel…” Ik leunde iets naar voren. “En dat is precies de reden waarom wij het naar ons zin hebben bij DT. We hebben een directeur met heel veel mensenkennis. En hij is getrouwd met een hele slimme econome. Zij was de financiële motor achter DT, toen het bedrijf bijna acht jaar geleden startte. En beiden weten dat personeel hun grootste kapitaal is. Waar je enorm zuinig op moet zijn, waar je tijd, energie en soms geld in moet investeren om ze bij je te houden.
Theo is DT begonnen tijdens de naweeën van de kredietcrisis. Bedrijven vielen bij bosjes om; hij startte een nieuw bedrijf. Nam zelf personeel aan. En dat personeel moet voldoen aan drie voorwaarden: keihard willen werken, het team is belangrijker dan het individu en op z’n tijd een lolletje. En in de zeven jaar dat DT nu bestaat is het bedrijf gegroeid tot ruim 40 mensen. Stuk voor stuk vaklui op hun eigen gebied. En iedereen is belangrijk, omdat iedereen zijn of haar kleine scheutje smeerolie bijdraagt aan de goed gesmeerde machine die DT heet.” Ik ademde uit en besloot met: “Tot zover het reclameblok.”
“En jullie werken daar allebei? Wauw… wat een geluksvogels.” Joline schudde haar hoofd. “Nee. Geen geluksvogels. Het personeel van DT maakt die sfeer zelf. Tot nu toe is er slechts één figuur bij DT ontslagen. Iemand die dacht een namaak 007 te zijn en mij en passant ervan betichtte dat ik mijn weg van simpel receptioniste tot teamleider Backoffice omhoog had geneukt. Die figuur stond een week en nóg een incidentje later letterlijk op straat. Enigszins geholpen door die oh zo aardig uitziende vent naast me en zijn bud van honderd en tien kilo boos informaticavlees.” Adria giechelde nu. “De arme kerel…” Ik gromde: “Iemand die dat soort dingen over mijn toen nog lieve vriendinnetje roept, daar heb ik geen medelijden mee, hoor.”
In Joline’s ogen sprongen de plaaglichtjes aan. “Zeg Kees… Dat ‘toen nog’… sloeg dat op het woord ‘lief’ of op het woord ‘vriendinnetje’? In het eerste geval moeten we, als Adria vertrokken is, even een pittig woordje met elkaar wisselen.” Adria stond snel op. “Voordat jullie daarmee beginnen: ik ga richting Bommel, mensen. Ik zie hier een aanstaand hulphond die gelukkig niets mankeert. Ben ik blij mee. Dank voor het eten, de lingerie en het trainingspak; binnenkort kom ik nog wel een keertje op bezoek; het spul gewassen terugbrengen en wat dingen over Mocca door te spreken. Of ik zie jullie bij een groepstraining, oké?” We knikten. “Mocca!”
De hond sprong uit de mand en Adria knielde even bij hem. “Brave hond hoor… Goed je best doen hier!” Mocca likte haar hand. De kwispels waren niet te tellen. “Ik geef jullie nu maar geen hand meer mensen… Daar heeft Mocca net aan gelebberd.” Joline haalde haar schouders op. “En jij denkt dat we daar vies van zijn?” We schudden tóch handen. “Dank voor jullie oplettendheid.” “We houden je op de hoogte zodra de uitslagen van die onderzoeken binnen zijn, Adria.” Een opgestoken duim was de reactie en ze liep naar de lift. Ik sloot de deur.
“Héhé… Gelukkig dat Mocca niks mankeert, schat.” Joline knikte. “Nou. Ik moet er niet aan denken dat…” Haar gezicht veranderde in een hele boze trek. “Als ik die trut ooit nog een keer tegenkom…” Ik omarmde haar. “Dan doe jij helemaal niks, Jolien. Je trakteert haar op een stel blauwe laserstralen, maar that’s it. Daar heeft men politie en rechters voor uitgevonden. Die gaan dat varkentje wel wassen.” Ik leidde haar terug naar de kamer.
“Zitten jij. Dokter Jonkman schrijft je nu medicinale alcohol voor in de vorm van een Jägermeister. En die ga je opdrinken en daarna plof je in je bedje. Dan laat ik ons bruine monstertje nog even uit en als ik weer terugkom, ben jij bewusteloos. Morgenochtend gaan we naar de kerk, even ons hart luchten en bijtanken." Ik liep naar de keuken, schonk twee Jägermeisters in en liep weer naar de kamer. Mocca lag nu op de bank, zijn kop bij Joline op schoot. En zo te zien vond hij dat een prima plekje. En Joline streelde hem zachtjes, haar ogen rood. Ik ging er naast zitten. “Hier schat. Je medicijn. Nú opdrinken, anders gaat de dokter ballistisch.”
Joline keek me aan. “Hoe kun jij zo kalm blijven? Die trut heeft bijna deze hond vermoord…” Ik schudde mijn hoofd. “Nee. Wij vermoeden dat ze een poging heeft gedaan, Jolien. En die hebben we kunnen voorkomen. Gelukkig. En het is nu in handen van de politie. Geen zin om je er verder druk over te maken. Net als Rogier een paar weken terug in het ziekenhuis, toen hij zich op stond te vreten of jouw plannetje wel goed in elkaar zat: wij kunnen er niets meer aan doen. Loslaten. Concentreer je op Mocca, laat het beest merken dat je als een malle van hem houdt, maar ga jezelf niet verliezen in fantasieën hoe je die dikke trol te lijf zou gaan. Daarmee haal je jezelf alleen maar omlaag. En nu die borrel, Jolien. In één keer achterover. Dat laffe genip… dat werkt niet.”
Ze keek me aan, mat lachend. “Zeker dokter…” En het glaasje ging achterover. “Pfoeh… Dat voel je best wel naar beneden zakken.” “Da’s de bedoeling ook, mevrouw. Zwaar medicijn. En dat zonder de ‘spoonful of sugar takes the medicine go down’ uit de film van Mary Poppins. En nu Mocca een knuffel geven en dan naar bed. Tandjes poetsen en tussen de klamme lappen. Dokter Kees laat dit hondje nog even uit en ja, ik zal bliksems goed opletten, schat. Ik zal m’n zaklamp meenemen.”
Een knuffel later stond ik in de lift. Mocca en ik liepen de andere kant dan normaal uit. Niet naar het uitlaat- en losloopveld, maar naar een ander veld, een stuk verderop richting van Aelstlaan, zo’n vijfhonderd meter verderop. Mocca kort aan de riem, vlak naast me en we liepen in het midden van de stoep, de straal van de zaklamp zo’n meter of tien voor ons. Niks te zien overigens. Mocca plaste in de goot tussen stoep en rijbaan. Prima. En honderd meter verder begon hij te draaien: meneer moest ook poepen. Ook in de goot en ik ruimde de drol op. “Goed zo, Mocca!” Een paar brokjes verdwenen weer en de hond was tevreden.
Rennen hoefden we niet; hij had zijn lichaamsbeweging vanavond wel weer gehad. Jolien had er aardig de sokken in tijdens dat loopje… Vlak bij de flat was ik wéér op mijn hoede; de zaklamp maakte overuren, maar ik vond niets. Gelukkig. Eenmaal binnen checkte ik de brievenbus nog even: leeg. Mooi. We liepen naar boven en Mocca vond het blijkbaar ook wel gezegend: ik plaats dat hij voor me uit rende bleef hij nu netjes naast me lopen. Achttien trappen later liepen we het appartement binnen en Mocca stoof meteen naar zijn waterbak. Slobberslobber… Die was even later leeg en met een piepje gaf de hond aan dat hij nog wel wat lustte.
“Zuipschuit…” mompelde ik en goot de bak weer halfvol. Nog een paar lebbers, toen vond meneer het wel genoeg. Sjokte naar zijn mand en plofte er in. Ik deed de deur van de slaapkamer zachtjes open en sloot hem meteen weer. Joline sliep, dat was te horen. Om de twee ademhalingen een snurkje. Mooi… Met een blik op de klok zag ik af van nóg een borrel. Hoewel ik er wel behoefte aan had. Om dezelfde reden als Joline: als ik er over nadacht voelde ik de woede in mijn systeem opkomen. De vuile trut… Ik zette de installatie aan, pakte de koptelefoon en zocht een mooie orgel-CD uit. Even de druk van de ketel halen…
Veertig minuten later werd ik hangend op de bank wakker. Oeps… De borrel had bij mij duidelijk ook z’n uitwerking gehad. Een blik op m’n horloge: tien voor twaalf. Nogal tijd om in bed te kruipen. Ik keek even bij Mocca: die lag lekker in z’n mandje te ronken. Mooi. Ik kleedde me geluidloos uit, poetste m’n tanden in de logeer-badkamer, sloop onze slaapkamer in en gleed voorzichtig naast Joline. Die kreunde even, draaide zich om en sliep verder. Mooi. Nu jij nog, Jonkman…
De zondagochtend verliep gezellig. Een lekker ontbijtje op bed, gemaakt door Joline die fris en fruitig was opgestaan. Om acht uur. En mij lekker nog even had laten slapen. Op bed gezeten ontbeten we, met de blikken van Mocca op ons gericht. “Ons harige monstertje lijkt ook trek te hebben, Kees.” “Niet zo gek Jolien. Als er in de keuken eieren met spekjes worden gebakken en je nog niks hebt… Dan zou ik ook waakzaam zijn en elk kruimeltje wat valt oplikken.” Ze knikte. “Ja. Maar hij is best braaf. Bengel zou misschien al met z’n voorpoten op bed hebben gestaan om te laten merken dat ze ook trek had.”
Mocca zat keurig naast het bed en bleef daar zitten. Na het ontbijt zwaaide ik m’n benen uit bed. “Eerst Mocca maar uitlaten. Daarna krijgt hij z’n portie wel.” Ik trok een trainingsbroek en -jasje aan, gymschoenen en pakte de riem en het Hulphond-hesje. Ik hoefde de hond niet te roepen; die stond al kwispelend naast me toen ik de riem pakte. Even later liepen we buiten. Een plasje in de goot en wéér liep ik midden op de stoep naar het andere veld. Dat duurde wat langer dan het normale ‘uitlaatrondje’, dus ik zette een sukkeldrafje in. Als ik terugkwam zou ik toch gaan douchen, dus…
Mocca draafde netjes naast me, de lijn slap. Zolang hij rende vertoonde hij ook geen neiging om overal te snuffelen, dus dat was prima. Op het veldje bij de van Aelstlaan draaide de hond drie rondje en ging toen zitten poepen. Toen ik zijn ‘boodschap’ in het plastic zakje deed bekeek ik het wél. Niks geks te zien; de normale, stevige drol van een gezonde hond. En hij stonk ook normaal. Mooi. Het zakje ging in de vuilnisbak die daarvoor bestemd was en we draafden weer richting huis. De lift stond beneden, dus die gebruikten we. En eenmaal binnen kreeg Mocca zijn ontbijt. Dat duurde nu wat langer; Joline had via Internet een ‘snuffelmat’ besteld. Een rubbermat met lange ‘haren’ waar je de brokjes tussen strooide. Op die manier at de hond een stuk rustiger en moest hij z’n voer zoeken. Ik gooide zijn brokjes op de mat en verdeelde ze een beetje. “Mocca… Smullen maar!” Snuffelend en kauwend werd de mat uiterst nauwkeurig onderzocht.
Joline kwam de kamer in. “En?” “Geplast en gepoept. Niks geks gezien of geroken. Ik nu ga ik even douchen.” Ze knikte. “Prima. En dan netjes aankleden; we gaan samen naar de kerk, Kees. Mocca gaat mee. We gaan wel een beetje achterin zitten. Als hij ongedurig wordt, kunnen we er uitglippen, oké?” Ik stak een duim op. Twee weken terug hadden we een stukje in het plaatselijke kerkblad geschreven over Mocca, dus de gemeente zou ervan moeten weten. Een half uur later klommen we in de auto. Voor de zekerheid had ik de bugel er ook maar in gelegd; je weet maar nooit. Ruim op tijd kwamen we bij de kerk aan. En toen we over het kerkplein naar de ingang liepen hoorden we Richard achter ons. “Kees en Joline…”
Samen met zijn vrouw Anke kwam hij ons achterop. “Jullie nemen een nieuwe gelovige mee? Leuk.” “Of Mocca gelovig is, weten we nog niet Richard. Hij legt z’n voorpoten nog niet over elkaar voordat hij gaat eten, dus…” Anke schoot in de lach. “Nee, dat zou wat zijn…” Joline haalde haar schouders op. “Volgens mij is dat een kunstje wat je hem binnen een kwartier kunt leren, Anke. Maar het staat wel héél schijnheilig, dus dat doen we maar niet. Mocca: zit.” Ze verklaarde: “Hij moet netjes naast ons zitten als we met anderen praten. En niet gaan trekken of springen. Ehh… Richard: als hij gaat piepen of blaffen dan sluipt een van ons de kerk wel uit. We gaan redelijk achterin zitten, dan gaat het geluid van het orgel ook meer over ons heen. Als Greet weer eens uit haar bol gaat…” Hij trok een gezicht. “Vertel mij wat.”
“Hé dominee! Niet op die manier praten over mijn uiterst sympathieke bugeljuf!” Ik keek hem streng aan en Anke moest grinniken. “Bugeljuf? Noem je haar zo? En je loopt nog gewoon rond? Knap hoor…” Richard keek op z’n horloge. “Ik ga naar binnen, mensen. Ik laat de ouderling van dienst wel in zijn welkomstpraatje iets vertellen over jullie hond.” Hij grijnsde. “Dat de gemeente niet schrikt als hij tijdens de schuldbelijdenis plotseling gaat janken of zo…” Hij kreeg een stomp van Anke. “Kap jij eens met die rare invallen van je! Aan het werk!” Grinnikend liepen we naar binnen. In de hal stonden al wat mensen te kletsen en die keken natuurlijk om naar Mocca. Eén van de kinderen, een meisje van een jaar of acht rende naar de hond toe. “Wát een lieverd…”
Ze keek op. “Mag ik hem aaien?” Joline schudde haar hond. “Liever niet. Het is een hulphond en hij is nu aan het werk. Maar goed dat je vroeg of je hem mocht aaien! Netjes.” Mocca vond het allemaal wel best; de staart maakte overuren. Ik werd op m’n schouder getikt. “Goedemorgen… Majoor.” Greet natuurlijk. “Heb jij je bugel bij je?” Ik knikte. “Natuurlijk. Je weet maar nooit of de dienstdoend organist zich verslaapt…” Een donkere blik ging mijn kant uit. “Pak die toeter van je dan maar. Ik ga je aan het werk zetten.” Joline keek me aan. “Dan zit jij dus boven… Dan kom ik ook wel boven zitten. Naast het orgel, niet er pal voor.” En met een blik op Greet: “Als jij dan een beetje rustig aan doet vandaag… Hoef ik niet de oren van deze mooie hond af te dekken.” Greet knikte. “Maarre… er staan boven maar twee stoelen, Joline.” Die lachte. “Jij hebt toch zo’n mooie orgelbank? Blijf daar maar op zitten.” Nu was het haar beurt om een boze blik te krijgen.
“Ehh… dames, ik ga m’n bugel wel even pakken. Houden jullie elkaar een beetje heel?” Terug naar de auto, bugelkoffer er uit en weer naar binnen, nét op het moment dat de zussen, samen met Rogier en Gerben het kerkplein op liepen. “Goeie morgen samen! De reis uit Arkel weer overleefd?” Charlotte knikte. “Ja hoor. En het was heerlijk rustig op de weg. Constant de cruisecontrol aangehad. Jij mag weer tekeer gaan met je toeter?” Ik zuchtte en hield de deur voor hen open.
“Lot, nog één keer ‘toeter’ en je drukt jezelf tien keer op. En of dat bij DT is, thuis of hier in de hal van de kerk boeit me niet zo. Dit is een bugel, goed begrepen?” “Jawel majoor…” klonk het bedeesd. Maar wel met een knipoog. Mocca zag het viertal en de kwispelfrequentie nam hevig toe. “Hé Mocca… Mooie hond!” Margot knielde bij hem en aaide hem. “Margot… Mocca is aan het werk, meid.” Joline klonk een beetje verwijtend en ik vulde aan: “Weliswaar staat er op zijn hesje ‘Niet afleiden’, maar met jou in de buurt zou er net zo goed kunnen staan ‘Niet verleiden’.
Margot kwam overeind. “Sorry Jolien. Stom. Niet aan gedacht.” Ik vertrok mijn mond en Joline zag het. “Kees Jonkman! Pas op jij!” “Sorry voor mijn ondeugende gedachtes, schat.” Ze lachte even. “Ik ken je langer dan vandaag. Naar boven jij, aan ’t werk! Ik blijf wel beneden. Genoeg gezelschap.” Ik ging Greet achterna, die was al de trap naar de orgelgalerij opgelopen. “Zin in, Kees?” “Met jou altijd, Greet.” Ze trok een gezicht. “Laat Joline het maar niet horen. Maar ik ga je weer eens voor het blok zetten, majoor. BWV 645: Wachet auf ruft uns die Stimme. Ken je dat?”
Ik floot zachtjes de solo en ze knikte. “Goed zo. En die solo mag jij spelen. Nu. Voor de dienst. Richard heeft als thema de gelijkenis van de wijze en dwaze maagden. Oftewel: wees altijd voorbereid op de komst van de Heer. BWV 645 leek me een prima stuk om de gemeente voor te bereiden hierop.” Ik keek twijfelend. “Greet… Zomaar uit het niets dit stuk sp…” Verder kwam ik niet. “Niet miepen, Kees. Je kúnt het, dat weet ik zeker.”
Ze boog zich naar me toe. “Even goed luisteren jij. Een aantal weken terug heb ik je gezegd dat je misschien een andere, betere bugeldocent moest zoeken omdat ik je niet zo veel meer kon leren. En met je eigenwijze Infanteriekop wilde je dat niet. Ik heb daarna Ton Koopman gebeld. Met de vraag hoe ik je dan verder kon helpen. En hij gaf me deze suggestie: ‘Zet een partituur voor z’n neus van een stuk wat hij niet of nauwelijks kent en laat ‘m maar z’n gang gaan. Komt goed.’ Dus… je hebt mazzel: dit stuk kén je, althans: de melodie zit ik je hoofd. Nu alleen nog maar netjes uit die bugel van je persen. Eitje voor jou.” Ze legde een partituur voor me neer. “Alsjeblieft, je muziek. Liefdevol voor je uitgeprint door je strenge docente.” Ze giechelde en ik keek haar recht aan.
“Dank je wel. Voor je vertrouwen. We gaan er samen iets moois van maken.” Nu knikte ze. “Je hebt vijf minuten om de partituur even te ‘lezen’, Kees. Die vijf minuten maak ik wel vol; om vijf voor tien beginnen we samen.” Zonder verder commentaar draaide zich om en ging op de orgelbank zitten, trok wat registers uit en begon te spelen. Zoals gewoonlijk zonder muziek voor zich. Ik schudde mijn hoofd en zuchtte. Toen bekeek ik de partituur. Op zich niet moeilijk: een lichtvoetig thema, steeds herhaald met variaties. En daarboven steeds de ‘zinnen’ van het koraal. En die ‘zinnen’ moest ik spelen.
Snel liep ik de muziek langs: geen vreselijke hoge of lage noten; de ‘zinnen’ van het koraal vielen in het middensegment van het bereik van de bugel. Mooi. Ik zette streepjes op de plaatsen in de orgelpartij waar ik moest ‘invallen’; Johann Sebastian was zoals gewoonlijk uiterst creatief geweest door de ondersteunende melodielijn steeds een nét andere twist te geven; je zou zomaar op het verkeerde been gezet kunnen worden. Als ik de muziek van de orgelpartij goed volgde, kon er weinig mis gaan.
Greet keek me tijdens het spelen aan en ik stak een duim op. Ze breide een eind aan haar fantasie en pakte toen haar partituur van BWV 645. “Klaar voor, Kees?” Ik knikte. “Mooi. Doe je best!” Ze ging nog even aan de slag door wat registers weg te drukken; een roerfluit 8-voet, een holpijp 8-voet bleven over op het hoofdwerk en op het pedaal een prestant 8-voet. Maar het pedaal speelde een octaaf lager, dus die hoorde je ook wel. Even gaf ze met haar hand de maat aan en ik knikte. Toen begon ze te spelen. Een rustig intro, wat al een beetje van de melodie van het koraal weg gaf. Haar hoofd ging op en neer in de maat van de muziek. De eerste streep, waar ik moest invallen kwam snel dichterbij en ik regelde mijn ademhaling.
En exact op tijd viel de bugel in: rustig, warm en in prima harmonie met de klank van het orgel. Ik genóót! De registerkeuze van Greet was perfect geweest. Zenuwen vielen weg en ik kon, langs de muziekstandaard heen lekker de kerk in blazen. Tijdens mijn laatste ‘zin’ kwam de kerkenraad binnen en de ouderling van dienst legde zijn papier op de liturgische tafel en deed een paar stappen achteruit. Greet maakte het muziekstuk af en keek me toen lachend aan. Haar lippen zeiden geluidloos: “Prima, Kees” en ik knipoogde.
“Gemeente, goedemorgen…” De gebruikelijk mededelingen volgden: het thema van de dienst, de voorganger, de organist, het doel van de collectes…
“Gemeente wellicht hebben een aantal van u hem al gezien, maar er zit een hond in de kerk. En dat is een aanstaand hulphond. Mocca heet hij en hij logeert bij Kees en Joline Jonkman. U heeft daar in het kerkblad iets over kunnen lezen. De familie Jonkman is gastgezin, wat zoveel inhoudt dat ze hem overal mee laten kennismaken. Supermarkt, trein, bus, meubelboulevard, tuincentrum en dus ook: onze kerk. Over een aantal maanden gaat Mocca, als het goed is, de daadwerkelijke opleiding van Hulphond Nederland volgen; dan is hij weg bij de familie Jonkman. Maar als hij die opleiding goed doorloopt, geeft de hond iemand een stuk kwaliteit van leven terug. Vandaar de aanwezigheid van Mocca in onze kerk. We hopen wél dat hij enig benul krijgt van de liturgie…”
Gegrinnik in de kerk. Hij sloot af met:
“Wij wensen u, hier in de kerk, maar ook degenen die deze dienst op een later tijdstip terugkijken, een gezegende kerkdienst. En die dienst zetten we voort met ons intochtslied, zoals aangegeven op de beamer.”
Ik keek snel de papieren ‘orde van dienst’ door die bij Greet op de lessenaar stond. Hmmm… vrij veel evangelische liederen. En die hoefde Greet ook niet te begeleiden; bij een paar stond er duidelijk ‘Beamer’ achter. Oef… gelukkig. Nu maar hopen dat het beamerteam daar ook een fatsoenlijke opname van had. Sommige van die Youtubefilmpjes waren ronduit waardeloos… Greet wees tijdens de lezing uit de Bijbel het lied na de preek aan. “Samen?” Ik keek. Lied 313, ‘Een rijke schat van wijsheid schonk God ons in zijn woord’. Een lekker pittige melodie die ik wel kende. Ze zei zachtjes: “Ik speel meteen na de preek een fughetta op het thema, Kees. Een kleine fuga. Twee minuten, dan rond ik af, even een halve noot rust en dan drie coupletten: 1, 2 en 5. Het 1e couplet rustig, het 2e fors en het 5e ingetogen, oké?” “Speel dan het 1e couplet alleen op orgel, Greet. Bij het 2e zal ik wat decibels erbij doen en bij het 5e couplet laat ik de bugel rustig spelen.” Ze knikte. “Dan mag jij het 5e couplet de gemeente begeleiden. Ik rommel er met het orgel wel wat onder of zo.” Ze keek ondeugend en ik grinnikte.
Richard maakte even later zijn preek gelukkig niet moeilijk en diep-theologisch. Hij refereerde eraan dat we passief moesten zitten afwachten ‘tot die bruidegom nou eens eindelijk kwam’, maar dat we best mee mochten helpen aan de voorbereidingen van het feest. Wat mij op de gedachte bracht dat wij nog steeds geen passend cadeau hadden voor de bruiloft van Greet en Anita. Straks toch eens met Joline over kletsen…
En met Derk en z’n vrouw. Hoewel… Derk was wel de broer van Anita. Die stond er dichterbij. Geen goed plan. De familie had hoogstwaarschijnlijk zelf wel cadeau’s in gedachten… Eén van de ‘seinwoorden’ van Richard klonk.
“En uiteindelijk, gemeente: áls die bruidegom dan komt: zorg dat u er klaar voor bent. Dat de lamp van uw geestelijk leven goed en regelmatig brandt. Ik probeer u, als ik hier sta op zondagochtend, wat brandstof te geven, maar door de week zult u die brandstof zélf bijeen moeten sprokkelen. Door te bidden, een stuk in de Bijbel te lezen, met elkaar in discussie te gaan over bepaalde onderwerpen…”
Hij glimlachte even.
“…en desnoods de kerkdienst nóg een keer te bekijken op Kerkdienst gemist punt nl. En van de mooie muziek genieten en meezingen mag ook. Kerkvader Augustinus schijnt ooit gezegd te hebben: ‘Zingen is tweemaal bidden’. Ook Maarten Luther en zelfs, de in onze ogen zo strenge en saaie, Johannes Calvijn kenden de kracht van het gezang. En uit eigen ervaring: een aantal jaren terug, in mijn vorige gemeente, bezocht ik een ouder gemeentelid in een verzorgingstehuis. Ze was zwaar dementerend, je moest je tijdens een gesprek om de vijf minuten vertellen wie je was en waarom je op bezoek kwam. Toen ik haar voorstelde om samen te zingen, knikte ze enthousiast. En samen hebben we toen Psalm 150 gezongen. De oude berijming. En ze miste geen woord. Op dat moment brandde haar lamp zéér helder, gemeente. Amen.”
Greet zat al klaar, haar handen boven de toetsen. Toch wachtte ze even en keek me aan. De laatste paar zinnen waren ook bij haar hard binnengekomen, zag ik; haar ogen waren rood. Mijn beurt om haar te ondersteunen: ik knikte haar toe. Een knipoog kwam terug, toen zette ze in. Zachtjes, één vinger van haar linkerhand. Na de eerste twee regels ‘verdween’ die melodie in begeleiding, toen haar rechterhand de melodie overnam, één octaaf hoger. En ook die melodie ‘verdween’ naar haar linkerhand. En met haar rechterhand speelde ze de melodie opnieuw, nu op het bovenste klavier. En uiteindelijk deed het pedaal ook mee: heel knap liet ze de pedaaltonen twee keer zo lang duren, terwijl haar handen luchtig in het oorspronkelijke tempo ondersteunend bleven doorspelen. En terwijl ze bezig was keek ze niet naar de muziek, want die had ze niet voor zich, ook niet naar haar handen en voeten, maar naar boven. Naar de pijpen van het orgel, boven haar.
Om even later alle stemmen samen te laten komen in de laatste twee regels, die ze afsloot met een lang aangehouden akkoord. Toen een seconde stilte, en vervolgens zette ze het eerste couplet in. Zachtjes. Bij het tweede couplet kwamen er een paar registers bij en moest ik stevig blazen. En het derde couplet speelde ze met alleen de roerfluit uitgetrokken en moest ik me inspannen om juist zacht en zuiver te blazen. Pfoe… Dat was voor ons beiden even spannend!
Gebeden volgden, toen de collecte. Daarbij hoefde ik niet te spelen; Greet speelde een mij onbekend stuk van Händel. Toen de slotzang: Een lied wat ik wel kende en waar ik een mooie bovenstem van kende. We hadden het niet afgesproken, maar terwijl de gemeente ging staan, pakte ik de bugel op. Een opgetrokken wenkbrauw van Greet was het gevolg, toen haalde ze haar schouders op. Haar manier om te zeggen: ‘Zelf weten, majóór!’ Ik wees op de muzieklijn van de bovenstem op haar partituur, toen op mezelf. Ze knikte gelukkig. Het eerste couplet speelde ik ‘gewoon’ met de gemeente mee, bij het tweede en laatste couplet speelde ik de bovenstem. In feite een aparte sopraanpartij die tegen de oorspronkelijke melodie in ging. En ik kon me helemaal verliezen in de muziek! Heerlijk. Greet speelde prima, de gemeente zong goed en liet zich – letterlijk – niet van de wijs brengen door de bovenstem. Toen Greet haar handen van de toetsen afhaalde was er een hele brede lach op haar gezicht te zien.
Richard sprak de zegen uit en na het ‘Amen’ zette Greet een stuk van Joseph Haydn op haar lessenaar: ‘Chorale Saint Anthony’ Kende ik niet, dus ik ging lekker zitten luisteren. Een relatief simpel stuk muziek met een aantal herhalingen. Zonder pedaal, dus de benen van Greet rustten ontspannen op de balk onder haar orgelbank. Het was wel melodieus en bevatte een aantal akkoorden die in eerste instantie nogal ‘schurend’ overkwamen maar tijdens het akkoord netjes en harmonieus in elkaar over gingen. Een blik naar beneden liet zien dat een behoorlijk aantal mensen bleef staan luisteren! Met het stuk ten einde keek ze me aan. “Ik vond dit ook ná de dienst een zeer toepasselijk muziekstuk, Kees.” Ik knikte. “Ja. Dank je wel.” Ze knipoogde. “Jij ook bedankt, Kees. Samen kunnen we er iets moois van maken.”
Ik blies de bugel schoon en borg die goed op in de koffer. “Ik zal je niet teveel pesten met evangelische liederen, Kees. Ik weet dat die bij jou niet zo goed scoren. Bovendien: sommigen gaan buiten het bereik van de bugel. Voorlopig houd ik je wel bij het liedboek. Maar… hoe vond jij het? Op deze manier spelen, zo zonder voorbereiding?” Ik dacht even na. “Best wel spannend. Kijk… Een aantal liederen heb ik wel in m’n hoofd zitten, en die kan ik dan ook wel begeleiden. Maar als een lied totaal onbekend voor is…”
Ze vulde me aan: “Dan zet je de muziek voor je neus en speel je gewoon vanaf de muziek wat er staat. En vooruit, dan zal ik je matsen door de melodie als voorspel te spelen.” Ik keek aarzelend. “Je kúnt het, Kees. En weet je: deze manier van lesgeven heb ik ook door moeten maken. Op het conservatorium. Dan zette een docent een melodie voor m’n neus en moest ik er wat moois van maken. Zonder voorbereiding. Een hele goede leerschool, Kees. Zowel op het orgel als op de bugel. Nogmaals: je kúnt het. En je doet het prima. Je mag best weten: ik heb ook genoten vandaag. En helemaal toen jij die bovenstem bij het slotlied speelde. Prachtig.” “Dank je wel. Da’s best wel een compliment, zeker uit jouw mond.” Ze wees naar de trap. “Kom, koffie. En denk hier eens over na: je bent te bescheiden over je prestaties op de bugel, Kees.”
Uit het trapgat kwam een lachje. “Da’s de eerste keer dat ik het woord ‘bescheiden’ en de naam van mijn echtgenoot in één adem hoor uitspreken, Greet!” Ik zuchtte. “Van je eigen echtgenote moet je het maar hebben… Hoi schat.” Joline kwam de trap op, Greet liep meteen de trap af, zonder haar muziek op te ruimen. Joline keek verwonderd. “Laat haar maar even. Ze had het even moeilijk tijdens de laatste zinnen van de preek. Over die demente dame.” Joline knikte. “Die kwamen bij meerdere mensen behoorlijk naar binnen, Kees. Voor ons zagen wij ook wat mensen knikken of elkaar een knipoog geven.” Mocca stond naast Joline, hevig kwispelend. “Mocca: release.” Joline liet ‘m los en hij rende op mij af. Lik-lik…
“Nou nou… Kom je iets tekort, Kees?” De stem van Greet klonk gelukkig plagend. Joline draaide zich om. “Sommige vragen worden af en toe als ‘nogal confronterend’ ervaren, Greet.” Die gniffelde. “Ik heb dat mooie beest absoluut niet gehoord, Jolien.” “Klopt. Toen jullie begonnen te spelen stonden zijn oren even in de stand ‘Wat is dít?’ maar even later plofte meneer weer netjes op de grond tussen mijn voeten. Af en toe wat lekkers en hij is tevreden. Alleen was hij tijdens de preek van Richard in slaap gevallen en begon hij te snurken. Toen heb ik ‘m even een tik gegeven om daarmee op te houden.” Ik grinnikte en keek op.
“Misschien is Richard dat wel gewend…” Joline snoof. “Ik zal het vragen, oké? Kom, spullen pakken en naar beneden. Koffie.” “Zeker chef…” Ditmaal was het Greet die dat antwoord gaf. In de hal deed Joline het tuigje bij Mocca af. “Hij moet bij me blijven, Kees. Ook als hij niet aan het werk is; hij moet me in de gaten blijven houden.” Mocca had het er moeilijk mee. Kinderen kwamen naar hem toe om te aaien. Hij wilde wel met ze mee, lekker dollen, maar Joline hield hem goed onder appél. Eén keer probeerde hij er vandoor te gaan, toen riep Joline nogal luid: “Mocca! Side!” En de hond kwam, zij het met frisse tegenzin, terug en ging naast Joline liggen. Het leverde hem in ieder geval een brokje op.
Richard liep naar ons toe. “Greet, Kees: dank jullie wel voor de muzikale ondersteuning.” “En jij bedankt voor het slot van je preek, Richard. Dat kwam even stevig bij me binnen.”
Greet keek hem aan. “Ik had een tante, zelfde situatie als jij in je preek schetste. Dement, nauwelijks meer contact mogelijk, totdat er muziek gemaakt werd. Ouwe kinderliedjes, psalmen, de oudere gezangen… Op een gegeven moment had ik mijn keyboard meegenomen en zat ik daar elke zaterdagmiddag te spelen. Eerst met haar alleen, na een paar weken kwamen anderen erbij. Samen zingen. Een jaar later overleed ze en daar heb ik het best wel moeilijk mee gehad.
Maar ik ging nog steeds elke zaterdagmiddag naar dat verzorgingstehuis om te spelen en te zingen. Totdat ik uitgezonden werd naar Bosnië, toen kon het niet meer. Als vervanging heb ik een CD opgenomen die daar regelmatig gedraaid werd…” Richard gaf haar een klap op de schouder. “Zo heb jij daar een paar lampen brandend gehouden, Greet. Prima.” Ze kreeg wéér rode ogen. “Dank je wel.”
Mocca keek op, kwam overeind en duwde zijn snoet tegen de benen van Greet. “Jaja, jij bent ook lief…” Ze knielde bij hem en vroeg: “Jolien, mag ik ‘m even aanhalen?” Het antwoord was een simpel. “Ja. Heb je nu even nodig.” Richard keek haar aan en knikte nauwelijks zichtbaar. Toen draaide hij zich om en liep naar de koffie.
Na een minuut kwam Greet weer overeind en snoot haar neus. “Dat had ik inderdaad even nodig. Een mooie harige vacht om m’n ogen droog te wrijven. Dank je wel, Mocca. En nu koffie…”
Ze keek op. “Weten jullie welk vergif?”
Ik schudde mijn hoofd. “Nee. Alleen dat er twee muizen op een paar meter afstand van die worst lagen. Morsdood.” Ze keek nadenkend. “Dat zou inhouden dat er behoorlijk wat gif in zat, mensen. Muizen rennen, als ze zich niet lekker voelen, als de weerlicht naar hun hol om dáár te sterven…” “De worst en één van die muizen liggen nu op het politiebureau, Adria. Worden waarschijnlijk maandag onderzocht. Op vingerafdrukken én op sporen van vergif.” Ze bromde: “Nou, dat zullen waarschijnlijk geen ‘sporen van’ zijn, Kees.”
Ze keek ons aan. “Als jullie het resultaat van die onderzoeken krijgen en er zat inderdaad vergif in die worst: geef mij dat door. Dan gaat Stichting Hulphond Nederland óók aangifte doen. Want Mocca is van de Stichting. En dan rookt mevrouw een héle zware pijp. Het weegt wat zwaarder om een poging te doen om een aanstaand hulphond te vergiftigen dan een ‘gewone’ huishond.”
Ik knikte. “Prima. Als mensen elkaar iets aandoen… Nou ja, mensen kunnen klootzakken tegen elkaar zijn. Maar dieren proberen te vergiftigen… Hoe diep moet je gezonken zijn om dat te doen?” Adria kwam overeind. “Ja, dat vraag ik me ook wel eens af. Er lopen rare lui op deze aarde rond. Kees, Joline, ik wil een rondje lopen met Mocca. Even laten rennen en hem observeren. Zo te zien is er niks aan de hand met ‘m, maar ik wil het wel zeker weten. Waar kan dat?” Ik wees. “Cooperparcours, een paar honderd meter die kant uit. En jij wilt rennen?”
Joline giebelde. “Ik hoop dat je auto cruisecontrol heeft, Adria. Anders wordt het een wat moeilijk ritje, terug naar Zaltbommel.” Ze keek verwonderd. “Wij lopen wel even met je mee, dan zie je het vanzelf.” Ik pakte Mocca’s hesje en de riem. “Tot aan de start van het cooperparcours wil ik Mocca aan de riem naast me hebben. Geen poot in de berm.” Adria knikte. “Logisch.”
We gingen omlaag. Joline had de riem vast. “Mocca: side.” En dat deed de hond prima. Met om de paar passen uiteraard de bekende blik omhoog: ‘Volgt er nog wat te bikken of…?’ Onderweg kreeg ze een paar brokjes voor de motivatie.
En bij de start van het cooperparcours zei Joline vlakjes: “Geef jij het tempo aan Adria, of zullen wij dat doen?” “Jullie”, klonk het beslist. “Ik wil jullie niet helemaal te pletter lopen.” Schijnheilig zei ik: “Dat is aardig van je. Hoever?” Ze keek. “Hoe ver is één rondje?” “Vijfhonderd meter. Stelt niet zo gek veel voor.” “Oké. Twee rondjes dan. Dan heb ik meteen m’n lichaamsbeweging voor vandaag gehad.” Ik wees naar Joline. “Jouw beurt, schat.”
Die keek Adria aan. “We doen het rustig aan. Gewoon het parcours volgen, Adria.” Ze knikte. Joline riep Mocca naast zich en begon met een rustige looppas. “Ik wil Mocca in de gaten houden, Kees, dus ik loop er achteraan.” “Dan hou ik je wel even gezelschap. En geniet ik van het uitzicht op een mooie rennende vrouw.” Ze lachte. Rustig voltooiden we het eerste rondje en bij het startpunt aangekomen riep Joline: “Ik ga nu wat sneller!” En ze sprintte er vandoor, Mocca nog steeds vrolijk naast zich. Adria en ik versnelden ook.
“Verdorie… jouw echtgenote… is écht… snel” hoorde ik na een paar honderd meter naast me. “Sprint is Joline’s specialiteit. Ik ben meer van de lange afstand. Iets rustiger, maar dat kan ik lang volhouden, Adria.” “Ja… dat is… te merken… je… hijgt… nauwelijks.” “Wij lopen minimaal vier keer in de week hard. Drie keer op het werk, één keer hier, ’s avonds, met een loopgroepje. Ik ben de trainer voor het lange-afstandswerk, Joline is de sprint-trainer.”
“Ja, dat… voel ik…verdorie.” Even later stonden we weer op het startpunt. Joline keek me liefjes aan. Waar bleef je nou, Kees?” “Sorry schat, ik wilde Adria niet laten verdwalen in dit diepe donkere enge bos. Ik ben een nette jongen.” Een sarcastisch “Jaja…” volgde. Adria stond nog even uit te hijgen.
“Nou…tijdens het laatste rondje heb ik weinig van Mocca gezien. Ja, z’n achterwerk en z’n staart, that’s it.” “Ja, ik zag ook zoiets, Adria. Maar eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat die niet van Mocca waren…” “Kéés Jonkman!” Joline’s stem schalde door het bos en Adria schoot in de lach. Joline mopperde: “Hou je in, majóór! Wij worden verondersteld een heel net, degelijk getrouwd echtpaar te zijn. Kom jij weer aan met je lompe Infanteriegrappen… Naar huis. En ditmaal in een heel rustig loopje.”
In een sloom sukkeldrafje liepen we naar huis en eenmaal binnen wijdde Adria haar aandacht aan Mocca. En na vijf minuten zei ze: “Er is niks mis met deze mooie bruine hond. Geen schuim in z’n bek, geen harde buik, ademhaling en hartslag zijn prima en hij kijkt lekker uit z’n ogen… En de brokken gaan er in als koek.” Ik mopperde: “Ja, vertel ons wat… Hij kijkt ze bijna uit je zak.” Adria kwam overeind en pakte haar glas appelsap. En dat ging in één keer achterover.
Ik grijnsde. “Nou, zo te zien is er met jouw spijsvertering ook weinig mis, Adria…” Ze werd rood. “Sorry. Maar een kilometer sprint is geen dagelijkse kost voor mij.” Joline knikte. “Het belangrijkste is dat er niks met deze mooie hond aan de hand is. Dáár deden we het voor. Toch?” Adria knikte. “Ja. Daar moet ik dan maar een bezweet trainingspak voor over hebben.” Ik klopte op de bank. “Kom dame. Even zitten en ontspannen. En nóg een glas appelsap naar binnen werken, want volgens mij… Heb jij überhaupt al gegeten of ben je na Joliens telefoontje meteen in de auto gesprongen?” “Ik stond op het punt om een rondje te gaan rennen met mijn honden. Die heb ik in de benches gezet en ben in één streep hierheen gereden…”
“Nou, dan eet je hier mee, Adria. Tenzij… Is er iemand thuis die jouw honden in de gaten houdt?” Ze knikte. “Ja hoor. Mijn vriend. Net zo gek op die beesten als ik ben. Die komen niks tekort, wees maar niet bang.” Ik zei: “Mooi. Dan bel je die nú even op, stelt hem gerust dat er niks met Mocca aan de hand is en vertelt hem dat je hier doucht en dat hij niet op je hoeft te rekenen met eten. Je eet hier.”
Ze fronste. “Hier douchen? Da’s wel fijn, maar ik heb geen verschoning bij me…”
Joline liep al richting logeerkamers. “Kees heeft twee zussen, die hebben ongeveer jouw postuur. Er lagen altijd wat setjes van hen in een kast, voor het geval de dames weer eens kwamen kwebbelen hier. En ik heb nog wel een oud trainingspak voor je. Misschien iets te lang, maar dan sla je de pijpen en mouwen maar om.” In de deur draaide ze zich om. “En Kees leerde me een tijd geleden een spreekwoord over kleding. ‘Het hoeft niet te staan, als het maar zit.’ Adria schoot in de lach.
“Heb je een bepaald soort eten waar je allergisch voor bent of wat je ab-so-luut niét door je keel kunt krijgen, Adria? Zo ja, nu zeggen.” Ze schudde haar hoofd. “Behalve yoghurt en karnemelk. Daar ga ik meteen van over m’n nek. De rest… Geen punt.” “Mooi. Dan ga jij zo dadelijk even douchen en omkleden. Ik ga koken. Pasta. Koolhydraten, da’s prima voor na een klein stukje rennen.” Joline kwam de kamer in. “Zo. Ik heb een setje voor je klaargelegd in de logeer-badkamer. Handdoek, shampoo ligt er ook. Ik zal dat trainingspak even pakken, dat neem je maar meteen mee, anders moet je in lingerie hier naar binnen stappen en gaat Kees z’n testosteron weer skyhigh. Ga je niet willen.”
Adria keek haar aan. “Ik kan me niet voorstellen dat Kees z’n testosteron zo ‘skyhigh’ gaat als ik hier in een slipje en beha naar binnenkom, Jolien. Als jij dat nou zou doen…” “Ja, dan is de beer los”, ginnegapte Joline. “Maar dat zullen we je maar niet aandoen. Hup dame, douchen. En Kees: koken!”
“Zeker freule… U kunt zich voorbereiden op een lekkere pasta-schotel.” “Prima. Maar wel sla erbij!” Beide dames verdwenen richting logeerdouche en ik richting keuken. Pasta… Oké, maar wel een ‘milde’ variant. Ik wist niet in hoeverre Adria scherp eten op prijs kon stellen. Dus: een pakje simpele Stroganov-mix, wat gehakt, een extra uitje en een paprika er doorheen. Na tien minuten was het spul zover dat het op een laag vuurtje verder gaar kon worden en verdween ik richting douche. Joline kwam er nét onderuit en ik gaf haar een handdoek aan. “Mag ik jou vanavond wél in lingerie aanschouwen, schatje?” Ze giechelde. “Dan zal ik een extra sexy setje voor je aantrekken, oké?” Ze gaf me een zoen. “Mafkees… Douchen jij!”
Vijf minuten later stond ik me af te drogen. Aankleden en weer richting keuken. De macaroni was gaar. Prima. Die goot ik af, gooide het in een schaal. Saus er overheen, doorroeren en geraspte kaas er overheen. En dat nog een minuutje in de oven, zodat de kaas kon smelten. Joline had ondertussen de borden en het bestek op de bar klaargezet. En Mocca zat het geheel vanuit de mand te observeren, klaar om naar de keuken te sprinten als een van ons aanleiding gaf. Helaas voor de hond: die aanleiding kwam niet. Geen hete schaal die uit mijn handen kletterde, geen pakje geraspte kaas wat openscheurde en op de grond viel… Tja Mocca, het is puur afzien in huize Jonkman-Boogers!
“Dat ruikt goed, Kees!” hoorde ik plotseling achter me. “Tja, ik heb mijn voeten maar weer eens de jaarlijkse poetsbeurt gegeven, Adria. Dat ruikt wat aangenamer.” Joline mopperde: “Ja, daar krijg ik af en toe wat van mee, via jouw bud. Als hij weer eens begon over de momentjes wanneer jij je sokken uittrok, meneertje! Zitten, Adria. We eten hier aan de bar.” “Wel zo prettig. Dan staat het krat bier ten minste dichtbij”, vulde ik aan. Adria keek me onderzoekend aan. “Volgens mij zit jij de zaak aardig op te stoken, meneer Jonkman!” Joline knikte. “Ja. Zoals gewoonlijk. Maar mogen wij een ogenblik stilte, Adria? Even communiceren naar Boven.”
Even later zei ik: “Dank je wel. Eet smakelijk!” De pasta ging er goed in, ook bij Adria. “Dit is lekker, mensen. Geef mij het recept eens… Hier scoor ik thuis heel hoog mee!” “Niks aan hoor. Een pakje Honig mix, de pasta zelf, wat gehakt braden en rullen, een extra ui en een paprika klein snijden en met het gehakt mee bakken, dan de mix erbij. Als de pasta gaar is: afgieten, in een schaal kieperen, de saus er doorheen roeren, geraspte kaas er overheen en de handel één minuut in een voorverwarmde oven zetten zodat de kaas gesmolten is. Opdienen met een blik in je ogen alsof je de pasta zelf gedraaid hebt en… ‘presto’! Het enige wat ontbreekt is zo’n fles met zoete Cianti. Maar ja, jij moet nog rijden dus is die vervangen door jus d’ orange. Een van onze huisregels.”
Ze keek vragend en Joline vulde aan: “Vanaf tien uur voordat je moet rijden wordt er niet meer gedronken in dit huis. Ingevoerd door meneer mijn echtgenoot. En daar kan ik het wel mee eens zijn.” Ik zei: “Toen ik in Oirschot in dienst zat, is er een knul van mijn compagnie tijdens een verkeersongeval omgekomen. Van de weg gereden door een vent die nét terug kwam van een feest. Volgens getuigen had hij ‘maar’ drie biertjes op. Sinds die tijd ben ik uiterst scherp op de combinatie ‘alcohol en verkeer’.” “En daar ben ik best blij mee, schatje.”
Adria knikte. “Ja, dan kan ik me dat voorstellen, Kees. Maar… hoe doe jij het dan als je vanavond gezellig een wijntje drinkt met Jolien en dan komt er een telefoontje van een bedrijf of je als-je-blieft wilt komen want er is een storing? Dan moet je ook in de auto springen en gaan rijden, toch?” Ik schudde mijn hoofd. “Zo vaak komt dat niet voor. We zijn ontwerpers, geen installateurs, Adria. En áls het voor zou komen en ik heb een slok op zijn er twee opties: ik bel een collega, in de hoop dat die nuchter is óf ik bel een taxi. En de klant mag de taxi afrekenen.” “Oei… dat wordt dan een hele dure reparatie voor dat bedrijf!”
“Nou, dat valt wel mee, denk ik. Die paar honderd euro die de taxi kost als de klant in kwestie ver weg is, valt waarschijnlijk in het niet bij het bedrag wat de klant kwijt is aan de reparatie zelf. Of mijn advies. Het klinkt natuurlijk uiterst arrogant wat ik nu ga zeggen, maar DT is geen bedrijf waar het om tientjes draait, Adria.” Droogjes vulde Joline aan: “Bij de meeste orders praat je over bedragen met minimaal vijf nullen. Vóór de komma welteverstaan.” Adria keek nogal verwonderd en Joline vulde aan: “DT ontwerpt elektrotechnische installaties voor de offshore, voor schepen, sinds kort zijn we ook actief in ziekenhuizen, en de metaalbranche en de petrochemie, Adria. En met name in de offshore en de scheepsbouw praat je niet over tientjeswerk. Het team van deze meneer hier naast me heeft vorig jaar een order van bijna veertig miljoen euro binnengehaald. Renovatie van een aantal offshoreplatforms op de Noordzee.”
Adria floot zachtjes. “En ik maar denken dat een order van tienduizend euro al veel geld was… Mijn vriend is bedrijfsleider in een bouwmarkt… En hij deelt mee in de winst. Gebeurt dat bij jullie ook?” Ik wees op Joline. “Haar afdeling. Ik kan alleen maar op mijn kont zitten tekenen, volgens mevrouw Jonkman.” Joline knipoogde naar me en zei toen: “Winstdeling? Ja. Als onze directeur in December de jaarcijfers klaar heeft, gaat er, vóór dat die bekend gemaakt worden aan zijn zakenpartners en investeerders, eerst een mailtje uit naar alle medewerkers. En in dat mailtje staat exact hoe DT er financieel er voor staat en hoeveel procent winstdeling iedereen krijgt.
De teamleiders van de ontwerpteam krijgen het meest; die doen dan ook de meeste acquisitie. Dan de teamleden, want die maken onze producten. En de medewerkers van het backoffice krijgen ook hun deel, want die zorgen er onder andere voor dat het geld goed en verantwoord besteed wordt en dat DT verantwoord werkt. En ja, dat is iets minder dan bij de ontwerpteams, maar je hoort de medewerkers van Backoffice niet klagen, hoor. Pas daarna gaan de investeerders in DT iets horen.”
Adria zat met grote ogen te kijken. “Nou, dat is andere koek dan bij de meeste bedrijven, Jolien. Daar gaan de aandeelhouders vóór het personeel…” Ik leunde iets naar voren. “En dat is precies de reden waarom wij het naar ons zin hebben bij DT. We hebben een directeur met heel veel mensenkennis. En hij is getrouwd met een hele slimme econome. Zij was de financiële motor achter DT, toen het bedrijf bijna acht jaar geleden startte. En beiden weten dat personeel hun grootste kapitaal is. Waar je enorm zuinig op moet zijn, waar je tijd, energie en soms geld in moet investeren om ze bij je te houden.
Theo is DT begonnen tijdens de naweeën van de kredietcrisis. Bedrijven vielen bij bosjes om; hij startte een nieuw bedrijf. Nam zelf personeel aan. En dat personeel moet voldoen aan drie voorwaarden: keihard willen werken, het team is belangrijker dan het individu en op z’n tijd een lolletje. En in de zeven jaar dat DT nu bestaat is het bedrijf gegroeid tot ruim 40 mensen. Stuk voor stuk vaklui op hun eigen gebied. En iedereen is belangrijk, omdat iedereen zijn of haar kleine scheutje smeerolie bijdraagt aan de goed gesmeerde machine die DT heet.” Ik ademde uit en besloot met: “Tot zover het reclameblok.”
“En jullie werken daar allebei? Wauw… wat een geluksvogels.” Joline schudde haar hoofd. “Nee. Geen geluksvogels. Het personeel van DT maakt die sfeer zelf. Tot nu toe is er slechts één figuur bij DT ontslagen. Iemand die dacht een namaak 007 te zijn en mij en passant ervan betichtte dat ik mijn weg van simpel receptioniste tot teamleider Backoffice omhoog had geneukt. Die figuur stond een week en nóg een incidentje later letterlijk op straat. Enigszins geholpen door die oh zo aardig uitziende vent naast me en zijn bud van honderd en tien kilo boos informaticavlees.” Adria giechelde nu. “De arme kerel…” Ik gromde: “Iemand die dat soort dingen over mijn toen nog lieve vriendinnetje roept, daar heb ik geen medelijden mee, hoor.”
In Joline’s ogen sprongen de plaaglichtjes aan. “Zeg Kees… Dat ‘toen nog’… sloeg dat op het woord ‘lief’ of op het woord ‘vriendinnetje’? In het eerste geval moeten we, als Adria vertrokken is, even een pittig woordje met elkaar wisselen.” Adria stond snel op. “Voordat jullie daarmee beginnen: ik ga richting Bommel, mensen. Ik zie hier een aanstaand hulphond die gelukkig niets mankeert. Ben ik blij mee. Dank voor het eten, de lingerie en het trainingspak; binnenkort kom ik nog wel een keertje op bezoek; het spul gewassen terugbrengen en wat dingen over Mocca door te spreken. Of ik zie jullie bij een groepstraining, oké?” We knikten. “Mocca!”
De hond sprong uit de mand en Adria knielde even bij hem. “Brave hond hoor… Goed je best doen hier!” Mocca likte haar hand. De kwispels waren niet te tellen. “Ik geef jullie nu maar geen hand meer mensen… Daar heeft Mocca net aan gelebberd.” Joline haalde haar schouders op. “En jij denkt dat we daar vies van zijn?” We schudden tóch handen. “Dank voor jullie oplettendheid.” “We houden je op de hoogte zodra de uitslagen van die onderzoeken binnen zijn, Adria.” Een opgestoken duim was de reactie en ze liep naar de lift. Ik sloot de deur.
“Héhé… Gelukkig dat Mocca niks mankeert, schat.” Joline knikte. “Nou. Ik moet er niet aan denken dat…” Haar gezicht veranderde in een hele boze trek. “Als ik die trut ooit nog een keer tegenkom…” Ik omarmde haar. “Dan doe jij helemaal niks, Jolien. Je trakteert haar op een stel blauwe laserstralen, maar that’s it. Daar heeft men politie en rechters voor uitgevonden. Die gaan dat varkentje wel wassen.” Ik leidde haar terug naar de kamer.
“Zitten jij. Dokter Jonkman schrijft je nu medicinale alcohol voor in de vorm van een Jägermeister. En die ga je opdrinken en daarna plof je in je bedje. Dan laat ik ons bruine monstertje nog even uit en als ik weer terugkom, ben jij bewusteloos. Morgenochtend gaan we naar de kerk, even ons hart luchten en bijtanken." Ik liep naar de keuken, schonk twee Jägermeisters in en liep weer naar de kamer. Mocca lag nu op de bank, zijn kop bij Joline op schoot. En zo te zien vond hij dat een prima plekje. En Joline streelde hem zachtjes, haar ogen rood. Ik ging er naast zitten. “Hier schat. Je medicijn. Nú opdrinken, anders gaat de dokter ballistisch.”
Joline keek me aan. “Hoe kun jij zo kalm blijven? Die trut heeft bijna deze hond vermoord…” Ik schudde mijn hoofd. “Nee. Wij vermoeden dat ze een poging heeft gedaan, Jolien. En die hebben we kunnen voorkomen. Gelukkig. En het is nu in handen van de politie. Geen zin om je er verder druk over te maken. Net als Rogier een paar weken terug in het ziekenhuis, toen hij zich op stond te vreten of jouw plannetje wel goed in elkaar zat: wij kunnen er niets meer aan doen. Loslaten. Concentreer je op Mocca, laat het beest merken dat je als een malle van hem houdt, maar ga jezelf niet verliezen in fantasieën hoe je die dikke trol te lijf zou gaan. Daarmee haal je jezelf alleen maar omlaag. En nu die borrel, Jolien. In één keer achterover. Dat laffe genip… dat werkt niet.”
Ze keek me aan, mat lachend. “Zeker dokter…” En het glaasje ging achterover. “Pfoeh… Dat voel je best wel naar beneden zakken.” “Da’s de bedoeling ook, mevrouw. Zwaar medicijn. En dat zonder de ‘spoonful of sugar takes the medicine go down’ uit de film van Mary Poppins. En nu Mocca een knuffel geven en dan naar bed. Tandjes poetsen en tussen de klamme lappen. Dokter Kees laat dit hondje nog even uit en ja, ik zal bliksems goed opletten, schat. Ik zal m’n zaklamp meenemen.”
Een knuffel later stond ik in de lift. Mocca en ik liepen de andere kant dan normaal uit. Niet naar het uitlaat- en losloopveld, maar naar een ander veld, een stuk verderop richting van Aelstlaan, zo’n vijfhonderd meter verderop. Mocca kort aan de riem, vlak naast me en we liepen in het midden van de stoep, de straal van de zaklamp zo’n meter of tien voor ons. Niks te zien overigens. Mocca plaste in de goot tussen stoep en rijbaan. Prima. En honderd meter verder begon hij te draaien: meneer moest ook poepen. Ook in de goot en ik ruimde de drol op. “Goed zo, Mocca!” Een paar brokjes verdwenen weer en de hond was tevreden.
Rennen hoefden we niet; hij had zijn lichaamsbeweging vanavond wel weer gehad. Jolien had er aardig de sokken in tijdens dat loopje… Vlak bij de flat was ik wéér op mijn hoede; de zaklamp maakte overuren, maar ik vond niets. Gelukkig. Eenmaal binnen checkte ik de brievenbus nog even: leeg. Mooi. We liepen naar boven en Mocca vond het blijkbaar ook wel gezegend: ik plaats dat hij voor me uit rende bleef hij nu netjes naast me lopen. Achttien trappen later liepen we het appartement binnen en Mocca stoof meteen naar zijn waterbak. Slobberslobber… Die was even later leeg en met een piepje gaf de hond aan dat hij nog wel wat lustte.
“Zuipschuit…” mompelde ik en goot de bak weer halfvol. Nog een paar lebbers, toen vond meneer het wel genoeg. Sjokte naar zijn mand en plofte er in. Ik deed de deur van de slaapkamer zachtjes open en sloot hem meteen weer. Joline sliep, dat was te horen. Om de twee ademhalingen een snurkje. Mooi… Met een blik op de klok zag ik af van nóg een borrel. Hoewel ik er wel behoefte aan had. Om dezelfde reden als Joline: als ik er over nadacht voelde ik de woede in mijn systeem opkomen. De vuile trut… Ik zette de installatie aan, pakte de koptelefoon en zocht een mooie orgel-CD uit. Even de druk van de ketel halen…
Veertig minuten later werd ik hangend op de bank wakker. Oeps… De borrel had bij mij duidelijk ook z’n uitwerking gehad. Een blik op m’n horloge: tien voor twaalf. Nogal tijd om in bed te kruipen. Ik keek even bij Mocca: die lag lekker in z’n mandje te ronken. Mooi. Ik kleedde me geluidloos uit, poetste m’n tanden in de logeer-badkamer, sloop onze slaapkamer in en gleed voorzichtig naast Joline. Die kreunde even, draaide zich om en sliep verder. Mooi. Nu jij nog, Jonkman…
De zondagochtend verliep gezellig. Een lekker ontbijtje op bed, gemaakt door Joline die fris en fruitig was opgestaan. Om acht uur. En mij lekker nog even had laten slapen. Op bed gezeten ontbeten we, met de blikken van Mocca op ons gericht. “Ons harige monstertje lijkt ook trek te hebben, Kees.” “Niet zo gek Jolien. Als er in de keuken eieren met spekjes worden gebakken en je nog niks hebt… Dan zou ik ook waakzaam zijn en elk kruimeltje wat valt oplikken.” Ze knikte. “Ja. Maar hij is best braaf. Bengel zou misschien al met z’n voorpoten op bed hebben gestaan om te laten merken dat ze ook trek had.”
Mocca zat keurig naast het bed en bleef daar zitten. Na het ontbijt zwaaide ik m’n benen uit bed. “Eerst Mocca maar uitlaten. Daarna krijgt hij z’n portie wel.” Ik trok een trainingsbroek en -jasje aan, gymschoenen en pakte de riem en het Hulphond-hesje. Ik hoefde de hond niet te roepen; die stond al kwispelend naast me toen ik de riem pakte. Even later liepen we buiten. Een plasje in de goot en wéér liep ik midden op de stoep naar het andere veld. Dat duurde wat langer dan het normale ‘uitlaatrondje’, dus ik zette een sukkeldrafje in. Als ik terugkwam zou ik toch gaan douchen, dus…
Mocca draafde netjes naast me, de lijn slap. Zolang hij rende vertoonde hij ook geen neiging om overal te snuffelen, dus dat was prima. Op het veldje bij de van Aelstlaan draaide de hond drie rondje en ging toen zitten poepen. Toen ik zijn ‘boodschap’ in het plastic zakje deed bekeek ik het wél. Niks geks te zien; de normale, stevige drol van een gezonde hond. En hij stonk ook normaal. Mooi. Het zakje ging in de vuilnisbak die daarvoor bestemd was en we draafden weer richting huis. De lift stond beneden, dus die gebruikten we. En eenmaal binnen kreeg Mocca zijn ontbijt. Dat duurde nu wat langer; Joline had via Internet een ‘snuffelmat’ besteld. Een rubbermat met lange ‘haren’ waar je de brokjes tussen strooide. Op die manier at de hond een stuk rustiger en moest hij z’n voer zoeken. Ik gooide zijn brokjes op de mat en verdeelde ze een beetje. “Mocca… Smullen maar!” Snuffelend en kauwend werd de mat uiterst nauwkeurig onderzocht.
Joline kwam de kamer in. “En?” “Geplast en gepoept. Niks geks gezien of geroken. Ik nu ga ik even douchen.” Ze knikte. “Prima. En dan netjes aankleden; we gaan samen naar de kerk, Kees. Mocca gaat mee. We gaan wel een beetje achterin zitten. Als hij ongedurig wordt, kunnen we er uitglippen, oké?” Ik stak een duim op. Twee weken terug hadden we een stukje in het plaatselijke kerkblad geschreven over Mocca, dus de gemeente zou ervan moeten weten. Een half uur later klommen we in de auto. Voor de zekerheid had ik de bugel er ook maar in gelegd; je weet maar nooit. Ruim op tijd kwamen we bij de kerk aan. En toen we over het kerkplein naar de ingang liepen hoorden we Richard achter ons. “Kees en Joline…”
Samen met zijn vrouw Anke kwam hij ons achterop. “Jullie nemen een nieuwe gelovige mee? Leuk.” “Of Mocca gelovig is, weten we nog niet Richard. Hij legt z’n voorpoten nog niet over elkaar voordat hij gaat eten, dus…” Anke schoot in de lach. “Nee, dat zou wat zijn…” Joline haalde haar schouders op. “Volgens mij is dat een kunstje wat je hem binnen een kwartier kunt leren, Anke. Maar het staat wel héél schijnheilig, dus dat doen we maar niet. Mocca: zit.” Ze verklaarde: “Hij moet netjes naast ons zitten als we met anderen praten. En niet gaan trekken of springen. Ehh… Richard: als hij gaat piepen of blaffen dan sluipt een van ons de kerk wel uit. We gaan redelijk achterin zitten, dan gaat het geluid van het orgel ook meer over ons heen. Als Greet weer eens uit haar bol gaat…” Hij trok een gezicht. “Vertel mij wat.”
“Hé dominee! Niet op die manier praten over mijn uiterst sympathieke bugeljuf!” Ik keek hem streng aan en Anke moest grinniken. “Bugeljuf? Noem je haar zo? En je loopt nog gewoon rond? Knap hoor…” Richard keek op z’n horloge. “Ik ga naar binnen, mensen. Ik laat de ouderling van dienst wel in zijn welkomstpraatje iets vertellen over jullie hond.” Hij grijnsde. “Dat de gemeente niet schrikt als hij tijdens de schuldbelijdenis plotseling gaat janken of zo…” Hij kreeg een stomp van Anke. “Kap jij eens met die rare invallen van je! Aan het werk!” Grinnikend liepen we naar binnen. In de hal stonden al wat mensen te kletsen en die keken natuurlijk om naar Mocca. Eén van de kinderen, een meisje van een jaar of acht rende naar de hond toe. “Wát een lieverd…”
Ze keek op. “Mag ik hem aaien?” Joline schudde haar hond. “Liever niet. Het is een hulphond en hij is nu aan het werk. Maar goed dat je vroeg of je hem mocht aaien! Netjes.” Mocca vond het allemaal wel best; de staart maakte overuren. Ik werd op m’n schouder getikt. “Goedemorgen… Majoor.” Greet natuurlijk. “Heb jij je bugel bij je?” Ik knikte. “Natuurlijk. Je weet maar nooit of de dienstdoend organist zich verslaapt…” Een donkere blik ging mijn kant uit. “Pak die toeter van je dan maar. Ik ga je aan het werk zetten.” Joline keek me aan. “Dan zit jij dus boven… Dan kom ik ook wel boven zitten. Naast het orgel, niet er pal voor.” En met een blik op Greet: “Als jij dan een beetje rustig aan doet vandaag… Hoef ik niet de oren van deze mooie hond af te dekken.” Greet knikte. “Maarre… er staan boven maar twee stoelen, Joline.” Die lachte. “Jij hebt toch zo’n mooie orgelbank? Blijf daar maar op zitten.” Nu was het haar beurt om een boze blik te krijgen.
“Ehh… dames, ik ga m’n bugel wel even pakken. Houden jullie elkaar een beetje heel?” Terug naar de auto, bugelkoffer er uit en weer naar binnen, nét op het moment dat de zussen, samen met Rogier en Gerben het kerkplein op liepen. “Goeie morgen samen! De reis uit Arkel weer overleefd?” Charlotte knikte. “Ja hoor. En het was heerlijk rustig op de weg. Constant de cruisecontrol aangehad. Jij mag weer tekeer gaan met je toeter?” Ik zuchtte en hield de deur voor hen open.
“Lot, nog één keer ‘toeter’ en je drukt jezelf tien keer op. En of dat bij DT is, thuis of hier in de hal van de kerk boeit me niet zo. Dit is een bugel, goed begrepen?” “Jawel majoor…” klonk het bedeesd. Maar wel met een knipoog. Mocca zag het viertal en de kwispelfrequentie nam hevig toe. “Hé Mocca… Mooie hond!” Margot knielde bij hem en aaide hem. “Margot… Mocca is aan het werk, meid.” Joline klonk een beetje verwijtend en ik vulde aan: “Weliswaar staat er op zijn hesje ‘Niet afleiden’, maar met jou in de buurt zou er net zo goed kunnen staan ‘Niet verleiden’.
Margot kwam overeind. “Sorry Jolien. Stom. Niet aan gedacht.” Ik vertrok mijn mond en Joline zag het. “Kees Jonkman! Pas op jij!” “Sorry voor mijn ondeugende gedachtes, schat.” Ze lachte even. “Ik ken je langer dan vandaag. Naar boven jij, aan ’t werk! Ik blijf wel beneden. Genoeg gezelschap.” Ik ging Greet achterna, die was al de trap naar de orgelgalerij opgelopen. “Zin in, Kees?” “Met jou altijd, Greet.” Ze trok een gezicht. “Laat Joline het maar niet horen. Maar ik ga je weer eens voor het blok zetten, majoor. BWV 645: Wachet auf ruft uns die Stimme. Ken je dat?”
Ik floot zachtjes de solo en ze knikte. “Goed zo. En die solo mag jij spelen. Nu. Voor de dienst. Richard heeft als thema de gelijkenis van de wijze en dwaze maagden. Oftewel: wees altijd voorbereid op de komst van de Heer. BWV 645 leek me een prima stuk om de gemeente voor te bereiden hierop.” Ik keek twijfelend. “Greet… Zomaar uit het niets dit stuk sp…” Verder kwam ik niet. “Niet miepen, Kees. Je kúnt het, dat weet ik zeker.”
Ze boog zich naar me toe. “Even goed luisteren jij. Een aantal weken terug heb ik je gezegd dat je misschien een andere, betere bugeldocent moest zoeken omdat ik je niet zo veel meer kon leren. En met je eigenwijze Infanteriekop wilde je dat niet. Ik heb daarna Ton Koopman gebeld. Met de vraag hoe ik je dan verder kon helpen. En hij gaf me deze suggestie: ‘Zet een partituur voor z’n neus van een stuk wat hij niet of nauwelijks kent en laat ‘m maar z’n gang gaan. Komt goed.’ Dus… je hebt mazzel: dit stuk kén je, althans: de melodie zit ik je hoofd. Nu alleen nog maar netjes uit die bugel van je persen. Eitje voor jou.” Ze legde een partituur voor me neer. “Alsjeblieft, je muziek. Liefdevol voor je uitgeprint door je strenge docente.” Ze giechelde en ik keek haar recht aan.
“Dank je wel. Voor je vertrouwen. We gaan er samen iets moois van maken.” Nu knikte ze. “Je hebt vijf minuten om de partituur even te ‘lezen’, Kees. Die vijf minuten maak ik wel vol; om vijf voor tien beginnen we samen.” Zonder verder commentaar draaide zich om en ging op de orgelbank zitten, trok wat registers uit en begon te spelen. Zoals gewoonlijk zonder muziek voor zich. Ik schudde mijn hoofd en zuchtte. Toen bekeek ik de partituur. Op zich niet moeilijk: een lichtvoetig thema, steeds herhaald met variaties. En daarboven steeds de ‘zinnen’ van het koraal. En die ‘zinnen’ moest ik spelen.
Snel liep ik de muziek langs: geen vreselijke hoge of lage noten; de ‘zinnen’ van het koraal vielen in het middensegment van het bereik van de bugel. Mooi. Ik zette streepjes op de plaatsen in de orgelpartij waar ik moest ‘invallen’; Johann Sebastian was zoals gewoonlijk uiterst creatief geweest door de ondersteunende melodielijn steeds een nét andere twist te geven; je zou zomaar op het verkeerde been gezet kunnen worden. Als ik de muziek van de orgelpartij goed volgde, kon er weinig mis gaan.
Greet keek me tijdens het spelen aan en ik stak een duim op. Ze breide een eind aan haar fantasie en pakte toen haar partituur van BWV 645. “Klaar voor, Kees?” Ik knikte. “Mooi. Doe je best!” Ze ging nog even aan de slag door wat registers weg te drukken; een roerfluit 8-voet, een holpijp 8-voet bleven over op het hoofdwerk en op het pedaal een prestant 8-voet. Maar het pedaal speelde een octaaf lager, dus die hoorde je ook wel. Even gaf ze met haar hand de maat aan en ik knikte. Toen begon ze te spelen. Een rustig intro, wat al een beetje van de melodie van het koraal weg gaf. Haar hoofd ging op en neer in de maat van de muziek. De eerste streep, waar ik moest invallen kwam snel dichterbij en ik regelde mijn ademhaling.
En exact op tijd viel de bugel in: rustig, warm en in prima harmonie met de klank van het orgel. Ik genóót! De registerkeuze van Greet was perfect geweest. Zenuwen vielen weg en ik kon, langs de muziekstandaard heen lekker de kerk in blazen. Tijdens mijn laatste ‘zin’ kwam de kerkenraad binnen en de ouderling van dienst legde zijn papier op de liturgische tafel en deed een paar stappen achteruit. Greet maakte het muziekstuk af en keek me toen lachend aan. Haar lippen zeiden geluidloos: “Prima, Kees” en ik knipoogde.
“Gemeente, goedemorgen…” De gebruikelijk mededelingen volgden: het thema van de dienst, de voorganger, de organist, het doel van de collectes…
“Gemeente wellicht hebben een aantal van u hem al gezien, maar er zit een hond in de kerk. En dat is een aanstaand hulphond. Mocca heet hij en hij logeert bij Kees en Joline Jonkman. U heeft daar in het kerkblad iets over kunnen lezen. De familie Jonkman is gastgezin, wat zoveel inhoudt dat ze hem overal mee laten kennismaken. Supermarkt, trein, bus, meubelboulevard, tuincentrum en dus ook: onze kerk. Over een aantal maanden gaat Mocca, als het goed is, de daadwerkelijke opleiding van Hulphond Nederland volgen; dan is hij weg bij de familie Jonkman. Maar als hij die opleiding goed doorloopt, geeft de hond iemand een stuk kwaliteit van leven terug. Vandaar de aanwezigheid van Mocca in onze kerk. We hopen wél dat hij enig benul krijgt van de liturgie…”
Gegrinnik in de kerk. Hij sloot af met:
“Wij wensen u, hier in de kerk, maar ook degenen die deze dienst op een later tijdstip terugkijken, een gezegende kerkdienst. En die dienst zetten we voort met ons intochtslied, zoals aangegeven op de beamer.”
Ik keek snel de papieren ‘orde van dienst’ door die bij Greet op de lessenaar stond. Hmmm… vrij veel evangelische liederen. En die hoefde Greet ook niet te begeleiden; bij een paar stond er duidelijk ‘Beamer’ achter. Oef… gelukkig. Nu maar hopen dat het beamerteam daar ook een fatsoenlijke opname van had. Sommige van die Youtubefilmpjes waren ronduit waardeloos… Greet wees tijdens de lezing uit de Bijbel het lied na de preek aan. “Samen?” Ik keek. Lied 313, ‘Een rijke schat van wijsheid schonk God ons in zijn woord’. Een lekker pittige melodie die ik wel kende. Ze zei zachtjes: “Ik speel meteen na de preek een fughetta op het thema, Kees. Een kleine fuga. Twee minuten, dan rond ik af, even een halve noot rust en dan drie coupletten: 1, 2 en 5. Het 1e couplet rustig, het 2e fors en het 5e ingetogen, oké?” “Speel dan het 1e couplet alleen op orgel, Greet. Bij het 2e zal ik wat decibels erbij doen en bij het 5e couplet laat ik de bugel rustig spelen.” Ze knikte. “Dan mag jij het 5e couplet de gemeente begeleiden. Ik rommel er met het orgel wel wat onder of zo.” Ze keek ondeugend en ik grinnikte.
Richard maakte even later zijn preek gelukkig niet moeilijk en diep-theologisch. Hij refereerde eraan dat we passief moesten zitten afwachten ‘tot die bruidegom nou eens eindelijk kwam’, maar dat we best mee mochten helpen aan de voorbereidingen van het feest. Wat mij op de gedachte bracht dat wij nog steeds geen passend cadeau hadden voor de bruiloft van Greet en Anita. Straks toch eens met Joline over kletsen…
En met Derk en z’n vrouw. Hoewel… Derk was wel de broer van Anita. Die stond er dichterbij. Geen goed plan. De familie had hoogstwaarschijnlijk zelf wel cadeau’s in gedachten… Eén van de ‘seinwoorden’ van Richard klonk.
“En uiteindelijk, gemeente: áls die bruidegom dan komt: zorg dat u er klaar voor bent. Dat de lamp van uw geestelijk leven goed en regelmatig brandt. Ik probeer u, als ik hier sta op zondagochtend, wat brandstof te geven, maar door de week zult u die brandstof zélf bijeen moeten sprokkelen. Door te bidden, een stuk in de Bijbel te lezen, met elkaar in discussie te gaan over bepaalde onderwerpen…”
Hij glimlachte even.
“…en desnoods de kerkdienst nóg een keer te bekijken op Kerkdienst gemist punt nl. En van de mooie muziek genieten en meezingen mag ook. Kerkvader Augustinus schijnt ooit gezegd te hebben: ‘Zingen is tweemaal bidden’. Ook Maarten Luther en zelfs, de in onze ogen zo strenge en saaie, Johannes Calvijn kenden de kracht van het gezang. En uit eigen ervaring: een aantal jaren terug, in mijn vorige gemeente, bezocht ik een ouder gemeentelid in een verzorgingstehuis. Ze was zwaar dementerend, je moest je tijdens een gesprek om de vijf minuten vertellen wie je was en waarom je op bezoek kwam. Toen ik haar voorstelde om samen te zingen, knikte ze enthousiast. En samen hebben we toen Psalm 150 gezongen. De oude berijming. En ze miste geen woord. Op dat moment brandde haar lamp zéér helder, gemeente. Amen.”
Greet zat al klaar, haar handen boven de toetsen. Toch wachtte ze even en keek me aan. De laatste paar zinnen waren ook bij haar hard binnengekomen, zag ik; haar ogen waren rood. Mijn beurt om haar te ondersteunen: ik knikte haar toe. Een knipoog kwam terug, toen zette ze in. Zachtjes, één vinger van haar linkerhand. Na de eerste twee regels ‘verdween’ die melodie in begeleiding, toen haar rechterhand de melodie overnam, één octaaf hoger. En ook die melodie ‘verdween’ naar haar linkerhand. En met haar rechterhand speelde ze de melodie opnieuw, nu op het bovenste klavier. En uiteindelijk deed het pedaal ook mee: heel knap liet ze de pedaaltonen twee keer zo lang duren, terwijl haar handen luchtig in het oorspronkelijke tempo ondersteunend bleven doorspelen. En terwijl ze bezig was keek ze niet naar de muziek, want die had ze niet voor zich, ook niet naar haar handen en voeten, maar naar boven. Naar de pijpen van het orgel, boven haar.
Om even later alle stemmen samen te laten komen in de laatste twee regels, die ze afsloot met een lang aangehouden akkoord. Toen een seconde stilte, en vervolgens zette ze het eerste couplet in. Zachtjes. Bij het tweede couplet kwamen er een paar registers bij en moest ik stevig blazen. En het derde couplet speelde ze met alleen de roerfluit uitgetrokken en moest ik me inspannen om juist zacht en zuiver te blazen. Pfoe… Dat was voor ons beiden even spannend!
Gebeden volgden, toen de collecte. Daarbij hoefde ik niet te spelen; Greet speelde een mij onbekend stuk van Händel. Toen de slotzang: Een lied wat ik wel kende en waar ik een mooie bovenstem van kende. We hadden het niet afgesproken, maar terwijl de gemeente ging staan, pakte ik de bugel op. Een opgetrokken wenkbrauw van Greet was het gevolg, toen haalde ze haar schouders op. Haar manier om te zeggen: ‘Zelf weten, majóór!’ Ik wees op de muzieklijn van de bovenstem op haar partituur, toen op mezelf. Ze knikte gelukkig. Het eerste couplet speelde ik ‘gewoon’ met de gemeente mee, bij het tweede en laatste couplet speelde ik de bovenstem. In feite een aparte sopraanpartij die tegen de oorspronkelijke melodie in ging. En ik kon me helemaal verliezen in de muziek! Heerlijk. Greet speelde prima, de gemeente zong goed en liet zich – letterlijk – niet van de wijs brengen door de bovenstem. Toen Greet haar handen van de toetsen afhaalde was er een hele brede lach op haar gezicht te zien.
Richard sprak de zegen uit en na het ‘Amen’ zette Greet een stuk van Joseph Haydn op haar lessenaar: ‘Chorale Saint Anthony’ Kende ik niet, dus ik ging lekker zitten luisteren. Een relatief simpel stuk muziek met een aantal herhalingen. Zonder pedaal, dus de benen van Greet rustten ontspannen op de balk onder haar orgelbank. Het was wel melodieus en bevatte een aantal akkoorden die in eerste instantie nogal ‘schurend’ overkwamen maar tijdens het akkoord netjes en harmonieus in elkaar over gingen. Een blik naar beneden liet zien dat een behoorlijk aantal mensen bleef staan luisteren! Met het stuk ten einde keek ze me aan. “Ik vond dit ook ná de dienst een zeer toepasselijk muziekstuk, Kees.” Ik knikte. “Ja. Dank je wel.” Ze knipoogde. “Jij ook bedankt, Kees. Samen kunnen we er iets moois van maken.”
Ik blies de bugel schoon en borg die goed op in de koffer. “Ik zal je niet teveel pesten met evangelische liederen, Kees. Ik weet dat die bij jou niet zo goed scoren. Bovendien: sommigen gaan buiten het bereik van de bugel. Voorlopig houd ik je wel bij het liedboek. Maar… hoe vond jij het? Op deze manier spelen, zo zonder voorbereiding?” Ik dacht even na. “Best wel spannend. Kijk… Een aantal liederen heb ik wel in m’n hoofd zitten, en die kan ik dan ook wel begeleiden. Maar als een lied totaal onbekend voor is…”
Ze vulde me aan: “Dan zet je de muziek voor je neus en speel je gewoon vanaf de muziek wat er staat. En vooruit, dan zal ik je matsen door de melodie als voorspel te spelen.” Ik keek aarzelend. “Je kúnt het, Kees. En weet je: deze manier van lesgeven heb ik ook door moeten maken. Op het conservatorium. Dan zette een docent een melodie voor m’n neus en moest ik er wat moois van maken. Zonder voorbereiding. Een hele goede leerschool, Kees. Zowel op het orgel als op de bugel. Nogmaals: je kúnt het. En je doet het prima. Je mag best weten: ik heb ook genoten vandaag. En helemaal toen jij die bovenstem bij het slotlied speelde. Prachtig.” “Dank je wel. Da’s best wel een compliment, zeker uit jouw mond.” Ze wees naar de trap. “Kom, koffie. En denk hier eens over na: je bent te bescheiden over je prestaties op de bugel, Kees.”
Uit het trapgat kwam een lachje. “Da’s de eerste keer dat ik het woord ‘bescheiden’ en de naam van mijn echtgenoot in één adem hoor uitspreken, Greet!” Ik zuchtte. “Van je eigen echtgenote moet je het maar hebben… Hoi schat.” Joline kwam de trap op, Greet liep meteen de trap af, zonder haar muziek op te ruimen. Joline keek verwonderd. “Laat haar maar even. Ze had het even moeilijk tijdens de laatste zinnen van de preek. Over die demente dame.” Joline knikte. “Die kwamen bij meerdere mensen behoorlijk naar binnen, Kees. Voor ons zagen wij ook wat mensen knikken of elkaar een knipoog geven.” Mocca stond naast Joline, hevig kwispelend. “Mocca: release.” Joline liet ‘m los en hij rende op mij af. Lik-lik…
“Nou nou… Kom je iets tekort, Kees?” De stem van Greet klonk gelukkig plagend. Joline draaide zich om. “Sommige vragen worden af en toe als ‘nogal confronterend’ ervaren, Greet.” Die gniffelde. “Ik heb dat mooie beest absoluut niet gehoord, Jolien.” “Klopt. Toen jullie begonnen te spelen stonden zijn oren even in de stand ‘Wat is dít?’ maar even later plofte meneer weer netjes op de grond tussen mijn voeten. Af en toe wat lekkers en hij is tevreden. Alleen was hij tijdens de preek van Richard in slaap gevallen en begon hij te snurken. Toen heb ik ‘m even een tik gegeven om daarmee op te houden.” Ik grinnikte en keek op.
“Misschien is Richard dat wel gewend…” Joline snoof. “Ik zal het vragen, oké? Kom, spullen pakken en naar beneden. Koffie.” “Zeker chef…” Ditmaal was het Greet die dat antwoord gaf. In de hal deed Joline het tuigje bij Mocca af. “Hij moet bij me blijven, Kees. Ook als hij niet aan het werk is; hij moet me in de gaten blijven houden.” Mocca had het er moeilijk mee. Kinderen kwamen naar hem toe om te aaien. Hij wilde wel met ze mee, lekker dollen, maar Joline hield hem goed onder appél. Eén keer probeerde hij er vandoor te gaan, toen riep Joline nogal luid: “Mocca! Side!” En de hond kwam, zij het met frisse tegenzin, terug en ging naast Joline liggen. Het leverde hem in ieder geval een brokje op.
Richard liep naar ons toe. “Greet, Kees: dank jullie wel voor de muzikale ondersteuning.” “En jij bedankt voor het slot van je preek, Richard. Dat kwam even stevig bij me binnen.”
Greet keek hem aan. “Ik had een tante, zelfde situatie als jij in je preek schetste. Dement, nauwelijks meer contact mogelijk, totdat er muziek gemaakt werd. Ouwe kinderliedjes, psalmen, de oudere gezangen… Op een gegeven moment had ik mijn keyboard meegenomen en zat ik daar elke zaterdagmiddag te spelen. Eerst met haar alleen, na een paar weken kwamen anderen erbij. Samen zingen. Een jaar later overleed ze en daar heb ik het best wel moeilijk mee gehad.
Maar ik ging nog steeds elke zaterdagmiddag naar dat verzorgingstehuis om te spelen en te zingen. Totdat ik uitgezonden werd naar Bosnië, toen kon het niet meer. Als vervanging heb ik een CD opgenomen die daar regelmatig gedraaid werd…” Richard gaf haar een klap op de schouder. “Zo heb jij daar een paar lampen brandend gehouden, Greet. Prima.” Ze kreeg wéér rode ogen. “Dank je wel.”
Mocca keek op, kwam overeind en duwde zijn snoet tegen de benen van Greet. “Jaja, jij bent ook lief…” Ze knielde bij hem en vroeg: “Jolien, mag ik ‘m even aanhalen?” Het antwoord was een simpel. “Ja. Heb je nu even nodig.” Richard keek haar aan en knikte nauwelijks zichtbaar. Toen draaide hij zich om en liep naar de koffie.
Na een minuut kwam Greet weer overeind en snoot haar neus. “Dat had ik inderdaad even nodig. Een mooie harige vacht om m’n ogen droog te wrijven. Dank je wel, Mocca. En nu koffie…”
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10