Door: Jefferson
Datum: 21-08-2025 | Cijfer: 9.4 | Gelezen: 1311
Lengte: Lang | Leestijd: 20 minuten | Lezers Online: 1
Lengte: Lang | Leestijd: 20 minuten | Lezers Online: 1
Vervolg op: De Vriendengroep - 152: Uitnodiging Tot Alles
Het Weekend Begint Vroeg


We lopen naar het dorp. Zij naast me, haar vurig rode haar een warme vlam die afsteekt tegen de grijze, kille dag buiten. Haar groene ogen glinsteren onder de tl-verlichting van de supermarkt, en niet zomaar—het is die blik vol ondeugd, die stille belofte, die ik alleen herken omdat ik hem deel. Buiten was de lucht scherp en koud, onze adem wolkjes die uit elkaar vielen in de wind, maar hier binnen is het stil, bijna verlaten, alsof de tijd zich even terugtrekt voor ons. De geur van vers brood van de bakkersafdeling vermengt zich met het schone, steriele van de vloer, maar telkens als ze langs me beweegt, vang ik die zachte, kruidige geur van haar haar op.
Ze draagt winterse kleding, niets overdreven of opzichtig, maar juist aantrekkelijk door de manier waarop het haar vormen volgt. De sjaal hoog om haar hals, een stukje huid net zichtbaar, haar jas die losjes openvalt wanneer ze bukt om iets van een lager schap te pakken. Ik vang flarden van haar glimlach, hoor het lichte ritme van haar ademhaling in de stilte om ons heen. Het zijn momenten die mijn hoofd vullen met beelden die niets te maken hebben met de boodschappenlijst in mijn hand. Straks zie ik haar ook, zonder winterse kleding, in poses en houdingen die hier op lijken maar dan in een heel andere setting. Het vult mijn hoofd en maakt me onwijs hard. Er is niemand specifiek waar ik dan aan denk. Het kan met iedereen. Dat voel ik. Zo’n weekend wordt het.
Wat niemand ziet: ik loop voortdurend met een stijve rond. Mijn lange jas verbergt dit voor de buitenwereld, maar niet voor haar. Zij merkt alles op, de blik in haar ogen en de speelse krul van haar lip verraden dat ze het weet. Het is een spanning die nog meer verboden voelt dan anders. Haar geur brengt me terug naar vanmorgen, naar hoe we intiem waren, naar eerdere avonturen, samen en met anderen. Eigenlijk hebben we hier geen tijd voor, bedenk ik. Alles in mij wil haar nu.
We lopen verder, pratend over koetjes en kalfjes, maar onze woorden dragen een ondertoon die alleen wij horen. Haar stem heeft die warmte die ik later die avond opnieuw zal voelen; haar mondhoeken trekken telkens net genoeg op om me te herinneren aan wat er in de lucht hangt. Bij de vleeswaren durf ik te zeggen: “Hou jij eigenlijk van een beetje stevige worst?” Ze lacht, begrijpt het meteen, en duwt me speels met haar heup aan de kant. Bij de kassa buigt ze zich naar me toe en fluistert: “Hier geen openstaande rekening.” De kassabon voelt alsof hij het definitief maakt, alsof hij de rekening van straks alvast op nul zet.
Tussen de pakken koffie en het brood staat ze even langer stil, haar ogen helder en bijna uitdagend, alsof ze in gedachten al stappen zet die we niet durven uitspreken. We verzamelen wijn, snacks, ingrediënten—maar in mijn hoofd speelt een ander scenario: blikken die woorden vervangen, stiltes die voller zijn dan gesprekken. Het voelt vreemd vertrouwd, alsof de hele supermarkt slechts decor is voor ons kleine, gedeelde geheim.
Wanneer ik afreken, schuift ze net iets dichter tegen me aan, haar schouder warm tegen de mijne. Ik voel haar blik, zacht maar scherp, rusten op mijn gezicht terwijl mijn vingers het kleingeld in de lade laten vallen. Niemand anders merkt iets, maar wij weten beter. En wanneer straks de deur naar buiten openzwaait en de kou ons weer omarmt, zal haar hand misschien even de mijne vinden onder de tassen. Dan weet ik dat dit moment, hier, slechts het voorspel is. Het echte verhaal begint pas als het weekend er is, als de vrienden komen, als onze hoofden nog voller zitten van verlangens dan nu. Niemand kan voorspellen hoeveel daarvan we zullen laten ontsnappen.
Onderweg naar huis, lopend met de tassen in onze handen, begint het zachtjes te regenen. Eerst die kleine, bijna onmerkbare druppels die slechts een koele tinteling op je huid achterlaten, maar die zich langzaam verdichten tot een fijn gordijn dat het straatbeeld in zachte contouren hult. Het warme, amberkleurige licht van de lantaarns breekt in duizenden glinsteringen op de natte stoeptegels. De lucht ruikt naar natte stenen, koude lucht en een zweem van haar parfum die zelfs de regen niet wegspoelt. Tussen dat geluid van regen en het gelijkmatige ritme van onze stappen komt eindelijk het gesprek waar we al weken omheen hebben gedraaid. We praten er open over, alsof de regen een beschutting vormt, een intieme cocon die onze woorden dempt voor de wereld buiten ons. We hoeven niet meer te twijfelen, zeggen we zacht tegen elkaar. Het is er. Het is echt. En we willen dit. Elkaar delen. Niet uit onzekerheid, niet omdat we iets missen, maar omdat we voelen dat we het aankunnen, dat we het zelfs verlangen. Terwijl ze verder praat, raakt haar hand kort de mijne—een warme, elektrische aanraking door het kille weer heen. Het is hartstikke koude buiten. Maar ik voel er niks van. Haar groene ogen zoeken de mijne, op zoek naar een bevestiging die ik haar zonder aarzeling geef. We noemen het bij naam: de meiden, hun nieuwsgierige ogen, de subtiele signalen die we beiden hebben opgevangen. Toen al. Waarom had het zo lang moeten duren? Daar hadden we onze redenen voor. Misschien ook wel Pawel en Maja, voeg ik eraan toe. Haar mond vormt een klein, ondeugend lachje, alsof het idee haar al prikkelt. Er is geen spanning meer over het óf, alleen nog het hoe en wanneer. De regen trekt donkere, glanzende vegen in haar rode haar; het plakt in losse strengen langs haar gezicht, maar ze straalt, haar wangen rozig van de kou. Deze natte, koude wandeling maakt ons allebei lichter, alsof we eindelijk hardop zeggen wat tot nu toe slechts in blikken, aanrakingen en geladen stiltes had bestaan.
"Wel even kijken hoe zij erin staan", zeggen we nog, bijna terloops, alsof het de logische volgende stap is in een plan dat zich vanzelf vormt. Maar wij… wij zijn aan boord. Helemaal. En geiler dan ooit. De regen blijft een constante, zachte ruis om ons heen, het tikt ritmisch op onze jassen en klettert in kleine plassen langs de stoep. In mijn hoofd is er alleen nog zij, de manier waarop haar ogen glanzen in het schemerlicht, en het brandende besef dat het wachten voorbij is. We bereiken het huis, drijfnat van buiten maar al warm van binnen, alsof het verlangen ons heeft voorverwarmd. Zodra de deur achter ons dichtvalt, glijdt de week in een andere versnelling alsof het weekend al is begonnen; de lucht in de hal is gevuld met de geur van regen en natte wol. De jassen vallen zwaar, druipend op de kapstok, maar nog voordat ze volledig hangen, vinden onze handen elkaar al—hongerig, gretig, met die ongeduldige drang die geen seconde langer kan wachten.
De rest volgt vanzelf: een spoor van kleding slingert zich van de hal naar de slaapkamer, als stille getuigen van onze haast. Nog voordat we het bed helemaal bereiken, kniel ik voor haar, mijn knieën drukkend in het zachte tapijt, mijn handen stevig om de ronding van haar heupen. De warmte van haar huid trekt direct mijn mond naar dat zachte, vochtige centrum waar ik haar verlangen proef. Mijn lippen en tong verkennen haar traag, gulzig, elke beweging bewust—cirkels, strelingen, zachte duwende bewegingen—terwijl ik luister naar de verandering in haar ademhaling. Haar vingers vinden mijn haar, krullen zich er stevig in, trekken me dichter tegen haar aan. Haar lichaam buigt zich naar me toe, alsof ze me dieper in zich wil trekken, alsof ze wil dat ik haar leegdrink tot er niets meer overblijft. Ik voel de spanning in haar dijen, hoe ze zich sluiten en weer openen, het sidderen van haar spieren onder mijn handen. Elke kreun, iedere gesmoorde zucht die uit haar keel ontsnapt, vuurt me verder aan. Mijn tong beweegt in een ritme dat opbouwt, langzaam en plagerig, dan sneller, harder, dieper, tot haar heupen onwillekeurig tegen mijn gezicht duwen en haar nagels zich in mijn hoofd nestelen. Ze ademt zwaar, fluistert mijn naam met een schorre, haast wanhopige toon, en dan komt ze—een warme, pulserende golf die haar hele lichaam doet trillen. Ze vloekt zacht, schokkend van genot, terwijl ik haar blijf vasthouden en haar smaak opslorp alsof het iets heiligs is. Ik laat haar pas los wanneer haar benen wankelen, haar huid dampend van warmte en haar adem onregelmatig. Nog voordat die weer kalm wordt, trekt ze me met vurige vastberadenheid overeind en drukt me krachtig tegen de muur.
Haar lippen sluiten zich om me heen, warm, nat, gulzig, en elke beweging van haar mond voelt als een zorgvuldig gekozen verleiding die mijn wil ondermijnt. Ik voel hoe ze me volledig in zich opneemt, diep, met een ritme dat even teder als bezitterig is, alsof ze niet alleen mijn lichaam maar ook mijn gedachten wil toe-eigenen. Mijn handen verstrengelen zich in haar natte haar, voelen hoe de vochtige lokken langs mijn knokkels glijden terwijl het water van haar tong en de gloed van haar keel me doen vergeten waar ik ben. Ik vraag me af wat er door haar heen gaat—aan welke beelden ze zich vastklampt terwijl haar blik soms kort, bijna onderzoekend, naar me opkijkt. Het weekend moet door haar hoofd spelen, de gezichten van de meiden, misschien zelfs Pawel en Maja, en de gedachte aan hoe wij dit samen zullen delen. Haar vingers klemmen zich steviger om mijn heupen, haar nagels drukken zich licht in mijn huid terwijl ze de snelheid subtiel opvoert, doelgericht, alsof ze precies weet hoe dicht ik bij de rand balanceer. Mijn hele lichaam buigt zich naar haar toe, gespannen, op zoek naar meer, terwijl de druk zich opbouwt tot een punt waar geen weg meer terug is. Elke zuigende beweging, elke zachte, beheersde stoot van haar tong maakt mijn benen zwaarder, mijn adem schokkeriger, tot ik mijn ogen sluit en me volledig overgeef. Met een diepe, rauwe zucht laat ik alles los in haar mond, voel hoe mijn spieren trillen, terwijl zij blijft pijpen, gulzig en onverzadigd, alsof ze elke druppel wil bewaren als een belofte van wat nog gaat komen. Maar we zijn nog lang niet klaar; er hangt nog steeds die geladen spanning in de lucht die ons vooruit zal drijven.
We slepen ons naar de badkamer, het geluid van de douche die opstart als een uitnodiging, alsof het warme water ons opnieuw wil laten beginnen. Zodra de eerste stoom opstijgt, trekken we elkaar dichter tegen ons aan, huid op huid, glijdend, stotend, zoekend naar meer dan alleen lichamelijke bevrediging—zoekend naar die diepe herkenning die alleen lovers kennen. Het zachte echoën van druppels tegen tegels vermengt zich met onze ademhaling, zwaar en ongelijk.
Recht tegenover elkaar staand, laat ik haar rug tegen de koude tegels rusten. Mijn handen omsluiten haar heupen, de gladheid van haar natte huid glijdt onder mijn vingers terwijl ik haar hartslag voel bonzen. Elke diepe beweging doet haar ogen oplichten van verlangen, haar adem stokken. Het contrast tussen de kou achter haar en de hitte tussen ons laat haar lichaam onrustig trillen.
Dan draai ik haar om, haar handen plat tegen de muur, haar rug naar mij. In deze tweede stand raken mijn heupen ritmisch haar billen; het geluid van onze lichamen mengt zich met het ruisen van het water. Ze werpt even een blik over haar schouder—ogen vol vuur en overgave—alsof ze zwijgend zegt dat ze zich hier volledig aan mij geeft.
We zakken samen door de knieën. Zij voorover op handen en knieën op de vloer van de douche, het water dat langs haar rug stroomt in glinsterende banen. In deze derde stand bewegen we in één vloeiende cadans. Haar vingers krullen zich om de koude tegels, haar schouders beven bij elke diepe stoot, maar ze blijft stevig in balans, alsof ze elk moment in zich wil bewaren.
Daarna til ik haar op, haar benen stevig om mijn middel, haar armen om mijn nek. In dit moment smelten we samen; haar lippen zoeken de mijne, onze tongen vermengen zich met druppels die van ons gezicht vallen. Het is liefde, honger en toewijding tegelijk, elke aanraking een belofte dat dit ons moment is. We wisselen van tempo, van hoek, van aanraking, tot er niets meer bestaat dan het hete water, de geur en smaak van haar huid, en de wetenschap dat we, als geliefden, in elk standje alleen maar dieper in elkaar verstrengelen. De wereld buiten is vergeten; er is alleen zij, ik, en het besef dat dit pas het begin is...
Die avond zitten we samen op de bank, dicht tegen elkaar aan, de warmte van het haardvuur mengt zich met de loomheid die na zo’n dag vanzelf in ons zakt. Haar hoofd rust tegen mijn schouder, mijn hand speelt gedachteloos met een lok van haar rode haar, het zachte gevoel van de gladde haren tussen mijn vingers werkt bijna hypnotiserend. Buiten tikt de regen nog steeds zacht tegen de ramen, een gelijkmatig geluid dat de kamer een dromerig ritme geeft. Geen tv of radio aan. Alleen zij en ik en de geluiden om ons heen. Haar hand glijdt mijn broek in, vindt daar vanzelfsprekend mijn stijve. Ze wil met niet klaarkrijgen. Maar het contact moet er gewoon zijn. Niet veel later zitten we indezelfde positie in dezelfde ruimte met dezelfde geluiden. Maar mijn broek ligt open. Haar hand glijdt beheert op en neer over mijn stijve en speelt er mee alsof het van haar is. Ik speel nog met haar haar. Mijn vingers krullen door haar schaamhaar omdat ook ik mijn hand heb laten afzakken. We zitten intiem tegen elkaar aan, bevredigen elkaar met geduld en passie. Niet omdat we het te kort komen. Gewoon omdat het kon. Er is ook niks leukers dan dit? Als je elkaar dan eindelijk helemaal gevonden hebt, moet je daar gewoon elke minutt van profiteren. Haar hand voelt goddelijk. Haar vingers kriebelen en haar handpalm wrijft zachtjes op en neer. Ze wil me gewoon hard houden, zien en voelen. We zoenen elkaar af en toe even, zeggen wat liefd in elkaars oor, en kreund of brommen zacht van de opwinding. Ik hoor mijn vingers soppen tussen haar schaamlippen. Ik wil haar wel klaarkrijgen. Maar stop steeds als ze er bijna is. Een gevaarlijk spel met alleen maar winnaars. Want straks in bed draait ze vast de rollen om, zo geil als ze dan is geworden en ben ik kansloos. Ik kan niet wachten. Maar wachten is geen straf. Alles voelt rustig, bijna gewichtsloos, tot het plots wordt doorbroken door het trillende geluid van haar telefoon op het houten tafeltje.
Kamila pakt hem op, haar ogen glijden even naar mij met een korte, bijna onderzoekende blik, en dan neemt ze op. Mijn stijve bungelt nog heen en weer. Kamila loopt heen en weer naar de keuken en terug. Zij zag wie er belde. Ik was te laat. Haar stem verandert meteen: zachter, geconcentreerd, een fractie lager. Ik vang niets op van de andere stem, alleen flarden van haar kant van het gesprek, net genoeg om te voelen dat het iets ernstigs is. Anders zou ze nooit zomaar stppen. Een naam valt, helder en onverwacht. Elise. Daarna een stilte, gevolgd door die vraag—aarzelend maar geladen—of ze toch mag komen. Kamila werpt me nog een korte blik toe, haar ogen zoekend naar iets in mijn gezicht, terwijl ik in de hare probeer te lezen wat onuitgesproken blijft. Ik haal m'n schouders op. Ze was al welkom. Dus nog steeds. Het gesprek duurt niet lang, maar de spanning blijft hangen als een onzichtbare sluier in de kamer wanneer ze ophangt. Ik begrijp niet goed waarom, laat mijn pik haar kant op wijzen en volgens als ze weer naast me komt zitten, er vanuitgaande dat we verder konden waar we mee bezig waren. Ze lacht. En dan schudt ze zowaar haar hoofd.
Ze zucht zacht, een bijna onhoorbare uitademing, en vertelt dat het niet pas over een paar dagen is, maar eerder. Veel eerder. Morgen zelfs. Donderdag al. Alsof er plots een nieuwe, onverwachte laag onder onze plannen ligt, iets dat ons niet alleen verrast, maar ons allebei onmiddellijk op scherp zet. Ook ik slik even. "Ben je hier klaar voor?'' vraag ik haar. Ze kijkt me verbaast aan. "IK? Ja. Jij?'' lijkt haar eerder logisch. Ik neem diep adem en zucht diep. ''Het moet maar. Zij ze nog waarom?'' vraag ik wel. ''Nee, niks. Gewoon of het mocht.'' zegt ze, en dan lacht ze. ''Het moest maar, zei.'' haalt Kamila aan. Ook ik kan daar wel om lachen. Ik en Elise zowaar op dezelfde lijn? Dat is een goed begin. Feit beelf dus dat we morgen zouden worden vergezeld door Elise. En dat landt nog niet. Ik doe alsof het niks is. Maar ik weet dat dit alles is. Een kans. Om te praten. Om vragen te stellen en te beantwoorden. Om opnieuw te verbinden? Op wat voor manier dan ook? Dat weet ik nog niet. Kamila stopt me als ik dan pas m'n stijve wil wegstoppen. ''Ze gaat me toch niet nu al dwars zitten?'' vraagt ze scherp, en geeft ze aan ook niet te willen wijken. Haar ogen zijn onduigend en duivels en terwijl ze afzakt, houdt ze die zo lang als mogelijk op mij gericht. Totdat ik mijn ogen sluit omdat ik haar natte mond voel... Het mocht duidelijk zijn wat Kamila hier probeerde te vertellen. En als het aan Kamila lag, ging niks van dit veranderen met de komst van Elise en de uitkomst van dat bezoek...
Lees verder: De Vriendengroep - 154: Wat Nodig Was
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10