Door: Jefferson
Datum: 23-08-2025 | Cijfer: 9.4 | Gelezen: 922
Lengte: Lang | Leestijd: 22 minuten | Lezers Online: 1
Lengte: Lang | Leestijd: 22 minuten | Lezers Online: 1
Vervolg op: De Vriendengroep - 153: Het Weekend Begint Vroeg
Wat Nodig Was
Door de kier van het gordijn zie ik hoe ze langzaam over het smalle, met bladeren bedekte bospad naderen. De vochtige geur van aarde en nat hout dringt door het kiertje naar binnen, vermengd met het doffe geritsel van hun stappen door de herfstbladeren. Hun silhouetten bewegen tussen de donkere stammen, verdwijnen even achter de grillige takken en lichten daarna weer op in het vale schemerlicht, waar de laatste restjes dag als een zachte sluier tussen hen in hangen. Kamila loopt iets voorop, haar houding los maar doelgericht, handen diep in de zakken van haar lange, donkerkleurige jas, heupen licht wiegend alsof ze de kou trotseert met iedere stap. Vlak achter haar loopt Elise, iets kleiner, gehuld in een gesloten, zachtgrijze jas die tot halverwege haar dijen valt, de kraag hoog opgestoken tegen de koele lucht. Haar pas is trager, alsof ze de afstand wil rekken, en één keer strijkt ze met haar hand langs de zijkant van haar jurk — donkerblauw, smal in de taille en soepel vallend tot net boven haar knie — om de stof glad te maken. Zelfs van hieruit kan ik zien hoe haar vingers even blijven hangen, alsof ze steun zoekt in die aanraking. Dan vang ik flarden van hun stemmen op. Kamila’s toon is warm, luchtig, een tikje plagerig, als om de spanning in de lucht te breken. Daar tussendoor klinkt, lager en iets ingehouden, Elise: “Ik vind het spannend.” Zelfs op deze afstand voel ik het trillen in haar stem, een trilling die door mijn borstkas lijkt te lopen.
Mijn vingers klemmen zich om de stof van het gordijn terwijl ik naar buiten gluur. Elise’s schouders zijn recht, maar haar hoofd is licht gebogen, alsof ze haar blik wil beschermen tegen het licht dat uit het huis valt. Haar jas is half geopend, en in dat vluchtige moment zie ik hoe het wol haar taille omlijst en de ronding van haar heup benadrukt. Haar kastanjebruine haar, glad en glanzend, valt in zachte lagen net op haar schouders, omlijst haar gezicht en laat haar grote, heldere ogen nog dieper lijken. Haar huid is licht en egaal, haar mond zacht gevormd, alsof hij altijd op het punt staat iets te zeggen. Het beeld werpt me heel even terug naar de eerste keer dat ik haar zag: jong, zelfverzekerd en zo gevaarlijk mooi dat het pijn deed. Ik herinner me hoe mijn hart toen een slag oversloeg, net als nu. Dan slaat de realiteit toe; alle jaren, nachten en grenzen die we samen overschreden flitsen door me heen. Geen zware make-up nu, slechts een vleugje om de warmte in haar ogen te benadrukken. Ze glimlacht naar Kamila, klein en breekbaar, alsof ze zichzelf nog steeds moet overtuigen dat dit een goed idee is.
Kamila legt een hand op haar arm, een kort kneepje dat meer zegt dan woorden. Haar andere hand bungelt losjes langs haar zij, alsof ze zich geen houding weet te geven. Terwijl ik kijk, vraag ik me kort af of de afgelopen weken met Kamila niet beter waren zonder dat Elise er weer in zou komen — of dat dit moment, hoe beladen ook, toch onvermijdelijk was. Ik zie de spanning in Kamila’s lichaam, verborgen achter een glimlach die voor Elise bedoeld is maar haar ogen niet bereikt. Elise weet wel beter; ik zie het in de manier waarop ze Kamila aankijkt, kort, peilend, bijna teder, alsof ze precies doorheeft wat er onder die beheersing speelt. Haar lichaam is naar Elise gedraaid, open, uitnodigend, alsof ze haar letterlijk binnen wil trekken in meer dan alleen het huis. In dat stilstaande moment voel ik hoe mijn hartslag onrustig versnelt, en hoe beide vrouwen zich op hun eigen manier bewust zijn van mijn aanwezigheid achter het gordijn.
Ze stappen het grindpad op voor de deur. Elise’s laarzen landen zacht, maar het korte knarsende geluid snijdt toch door de stilte heen. Terwijl ze haar jas dichttrekt, vang ik opnieuw een glimp op van de donkerblauwe jurk, het stof dat zich even rond haar benen sluit voordat het weer losjes meebeweegt. Dan het moment: het gedempte schuiven van de sleutel in het slot, gevolgd door het klikje dat veel harder klinkt dan nodig lijkt. Hun stemmen dempen terwijl ze de hal binnenstappen, vermengd met het zachte ritselen van jassen en het gedempte geluid van hun ademhaling. Ik sta aan de andere kant van de muur, mijn adem onregelmatig, mijn buik vol onrustige kriebels die zich als een warme golf verspreiden.
Ik hoor hen over iets lachen, zacht en bijna samenzweerderig. Nog voordat ik mezelf kan overtuigen om te wachten, besluit ik naar de gang te lopen. Het geluid van mijn eigen voetstappen klinkt ineens overdreven luid in de kleine ruimte, alsof de spanning in mijn lijf zich vertaalt naar elke trede, elke plank onder mijn voeten. Mijn hand strijkt even langs de muur, een vluchtig contact met de koele verf om mezelf te gronden. En dan, plots, sta ik oog in oog met Kamila en Elise. Kamila staat dicht bij de kapstok, haar gezicht open maar met een spanning in haar ogen die ze voor Elise verborgen probeert te houden. Elise staat iets opzij, haar jas half geopend, de donkerblauwe jurk daaronder zacht meebewegend terwijl ze me aankijkt met die vertrouwde, gevaarlijk rustige blik. Mijn aandacht verschuift bijna onmiddellijk naar haar, en ik voel hoe die reflex steekt bij Kamila, al zegt ze niets. Er is alleen stilte. En spanning. En het onuitgesproken besef dat dit pas het begin is.
Het is Elise die naar voren komt, geen groot gebaar, eerder een kleine, bijna wankele stap. Alsof ze iets wil zeggen, maar het toch niet doet. Toch voel ik het direct: de ruimte tussen ons wordt kleiner. Haar ogen houden de mijne vast, maar ik zie de angst erin, oprecht en rauw — niet omdat ze bang is voor mij, maar voor wat dit moment kan betekenen. Ze weet niet wat ze kan verwachten, niet na al die tijd zonder contact. Haar ademhaling is kort, haar schouders iets gespannen, alsof ze zich schrap zet. We kijken naar elkaar, maar zeggen niets. Alles wat gezegd zou kunnen worden, hangt tussen ons in.
Ik blijf nog even staan, laat de stilte bestaan, maar ik zie dat het voor haar zwaar is. Dan besluit ik het voor ons allebei te doorbreken. Ik stap naar voren en neem haar in mijn armen, langzaam maar zonder twijfel. Het is geen haastige begroeting, maar een bewuste omhelzing, een geruststelling: je bent welkom. Ik heb op je gewacht. Haar lichaam voelt vreemd vertrouwd tegen het mijne, de warmte dringt door de stof van haar jurk heen. Haar geur vult mijn hoofd: warm, licht zoet, met de frisse kou van buiten nog in haar haar. Ik voel hoe haar adem een fractie langer wordt, alsof ze iets van de spanning laat gaan. Eerst blijven haar armen langs haar lichaam, dan glijden ze langzaam omhoog, tot ze mij stevig vasthoudt, alsof ze zich eraan wil herinneren dat dit echt gebeurt.
Over haar schouder zie ik Kamila. Ze glimlacht, maar in haar ogen ligt iets dat ze niet uitspreekt. Ze registreert alles, zonder iets te onderbreken. De omhelzing is niet lang, maar ook niet vluchtig; precies genoeg om te voelen dat er meer wordt overgedragen dan woorden kunnen dragen.
Als we loslaten, blijft de stilte hangen, maar hij voelt anders. De spanning is er nog, alleen nu met iets zachts erin. Er zit belofte in, alsof we allemaal weten dat dit nog maar het begin is.
We blijven even staan, dicht genoeg bij elkaar om elkaars adem te voelen. “Hey…” hoor ik Elise zacht zeggen, nauwelijks meer dan een fluistering. Kamila stapt naar voren, raakt kort mijn arm aan terwijl ze langs me loopt. Ze hangt haar jas op en neemt daarna die van Elise aan. Hun vingers raken elkaar vluchtig, net lang genoeg om op te vallen. Elise glimlacht kort naar haar, maar haar ogen zoeken vrijwel direct weer de mijne op.
We vormen een halve cirkel in de krappe hal, drie mensen met te veel gedeeld verleden. Kamila breekt het als eerste: “Zullen we naar binnen gaan?” Haar stem klinkt warm, maar ik hoor de ondertoon — ze wil de situatie verplaatsen naar een plek waar zij zich zekerder voelt.
Ik stap opzij om hen voor te laten gaan. Kamila loopt voorop, gevolgd door Elise. Vlak voordat ze de woonkamer instapt, kijkt Elise nog snel over haar schouder naar mij. Haar blik zoekt meteen weer het contact dat ze al die tijd heeft gemist. Het treft me harder dan ik wil toegeven, want ik voel hetzelfde. Mijn hart slaat sneller, vult zich met een verlangen dat ik lang niet gevoeld heb. En ergens weet ik dat er helemaal niet zoveel is veranderd; ergens voelt het alsof we gewoon verder zouden kunnen waar we gebleven waren. Maar dat steekt. Ik wil Kamila zoiets niet aandoen, en ik moet mezelf eraan herinneren dat het waarschijnlijk niet waar is. We kunnen niet zomaar verder waar we gebleven waren.
In de woonkamer is het licht zacht; de warmte van binnen mengt zich met de kou die we hebben meegenomen uit de hal. Kamila loopt door naar de keuken om thee in te schenken, terwijl Elise rustig rondkijkt, de ruimte in zich opnemend. Toch keren haar ogen steeds weer terug naar de mijne, alsof we zonder woorden al een gesprek voeren dat alleen wij begrijpen. Ze zucht opgelucht, heel klein, maar ik zie het. Op haar gezicht vormt zich een voorzichtige glimlach. De angst is verdwenen. Of in ieder geval minder.
Kamila komt terug uit de keuken met drie dampende mokken. Ze zet er één voor Elise neer, schuift de andere naar mij, en gaat zelf in de stoel tegenover ons zitten. Elise gaat naast me op de bank zitten, net ver genoeg om het geen direct signaal te maken, maar dichtbij genoeg dat ik de warmte van haar been voel. Haar vingers rusten losjes op de leuning tussen ons in, zo dicht bij mijn hand dat één kleine beweging voldoende zou zijn om elkaar aan te raken. Ik vraag haar hoe haar reis was. Ze kijkt me aan, antwoordt kort — “Goed” — en lacht daarbij lief, alsof ze met die ene blik meer zegt dan haar woorden kunnen dragen.
Er wordt weinig gezegd. Elise laat haar blik door de ruimte glijden en zegt zacht: “Mooi hier. Het huisje… het heeft wel wat weg van Ameland.” Nu zij het zegt, zie ik het ook opeens. De herinnering komt onmiddellijk tot leven, en met haar woorden is er diezelfde heimwee en weemoed naar die plek en die tijd. Het is iets wat we overduidelijk delen, zonder dat we het hardop hoeven te zeggen. Kamila glimlacht naar ons allebei en voegt eraan toe, haar stem lichter dan in de hal: “Ik dacht… misschien is het leuk om straks samen bij de strandtent te eten. Het ontgaat haar. Even eruit, frisse lucht. Het haalt de spanning er een beetje af.” Haar ogen blijven Elise net een fractie langer vasthouden.
Elise knikt, een klein glimlachje rond haar mond. “Ja, fijn.” Haar stem klinkt rustiger, minder ingehouden dan eerder, en ik merk dat ik me aan die verandering vastklamp. Terwijl Kamila praat over het uitzicht bij zonsondergang, voel ik hoe Elise’s knie zacht tegen de mijne leunt. Geen groot gebaar, maar genoeg om dat oude, bekende gevoel weer op te roepen.
De druk zakt langzaam, maar in de ruimte tussen ons blijft iets hangen — iets wat geen van ons drieën nog benoemt, maar wat net zo tastbaar is als de warmte van de mok in mijn handen.
De zon is allang gezakt. Het zachte oranje licht van de lampen in de strandtent weerkaatst op de glazen, terwijl het gedempte geluid van de branding zich vermengt met het geroezemoes van een paar overgebleven gasten. Het eten daarvoor was gezellig geweest, met momenten van oprechte ontspanning, maar ook met kleine stiltes die net te lang duurden. Soms keek Elise weg, soms ving ik haar blik en bleef die hangen, zonder dat we iets gevoeligs aanraakten. We hadden gelachen om onbenulligheden, het uitzicht besproken, maar onder de oppervlakte was er steeds die spanning.
Kamila schuift haar stoel naar achteren, legt haar hand even op mijn schouder en kijkt me kort aan. “Ik ga nog een stukje wandelen langs het strand,” zegt ze rustig. Dan, met een blik die meer zegt dan haar woorden: “Blijf jij hier met Elise, praat maar even bij.” Ik weet meteen waarom ze dit doet — om ons ruimte te geven. Ik waardeer het, maar voel ook een steek van nervositeit; het idee om alleen met Elise achter te blijven, zo onverwacht, maakt mijn hartslag sneller. Ik merk dat Elise het niet aan had zien komen; haar wenkbrauwen bewegen heel even omhoog voordat ze zich herpakt. Kamila buigt zich naar me toe, kust me kort op de wang en verlaat de tent, haar silhouet vervagend in het schemerige licht buiten, richting het donkere strand.
Ik blijf achter, alleen met Elise. Ze zit schuin tegenover me, haar handen stevig om een halflege mok koffie gevouwen, de stoom kringelt langzaam omhoog en vervaagt in het warme licht. Haar vingers zijn net iets te strak om het porselein geklemd, iets wat alleen ik zie omdat ik haar zo goed ken. Er zit een lichte spanning in haar schouders, een bijna onmerkbare beweging van haar duim over het oor van het kopje alsof ze houvast zoekt. Haar ogen blijven op de mijne rusten, niet fel, maar zoekend, alsof ze nog niet weet waar te beginnen en bang is het verkeerde te zeggen. Ik herken dat kleine, zachte trekken van haar mondhoek — het voorzichtige glimlachje dat ze altijd had als ze iets weg wilde slikken. Terwijl ik haar zo aankijk, schieten er flitsen van het afgelopen uur door mijn hoofd: de manier waarop ze lachte bij iets wat alleen wij leken te begrijpen, hoe ze soms haar blik liet afdwalen naar het raam maar dan weer terug naar mij, hoe haar vingers gedachteloos de rand van haar glas volgden, hoe ze even stilviel toen onze blikken elkaar langer vasthielden dan nodig was, en de bijna onzichtbare zucht die daarbij uit haar borst ontsnapte.
In deze stilte, hier in het warme licht van de strandtent terwijl buiten de zee haar eindeloze ritme volgt, voel ik hoe het verlangen zich weer in mij opbouwt — rauw, vertrouwd, en gevaarlijk dichtbij.
Ik draai het glas langzaam in mijn hand, voel hoe het koude condens zich als een dun laagje om mijn vingers legt, en kijk Elise recht aan. “Zullen we nog iets nemen? Iets sterkers misschien?” Mijn stem klinkt luchtig, maar er zit een ondertoon in die ik zelf niet kan verbergen. Elise glimlacht klein, maar die glimlach heeft die typische flits van ondeugd die ik zo goed ken. “Jij weet wel wat,” zegt ze zacht, haar stem laag en bijna vertrouwelijk. “Met je slijtersachtergrond vertrouw ik je daar volledig in.” Terwijl ik de serveerster wenk, glijdt er ongevraagd een beeld in mijn gedachten. De strandtent op Ameland, alweer meer dan een jaar geleden. Ik zie haar daar achter de bar met Eke, hoe ze samen werkten in een vanzelfsprekende cadans die bijna intiem was. Hoe ze soms, heel even, over haar schouder naar me keek met die blik die tegelijk afstand hield en lokte. Toen nog een spel. En hoe ik toen, ironisch genoeg, vooral dacht aan Kamila, die naast me aan tafel zat. De rollen zijn nu omgedraaid, maar het beeld blijft scherp. Ik bestel iets warms en sterks, iets waarvan ik zeker weet dat ze het zal waarderen. Terwijl ze wacht, draait ze haar vingers rond het oor van haar mok, precies zoals ze toen glazen poetste: bedachtzaam, zonder haast, bijna meditatief. Als ik weer terug in het nu kom, zie ik dat haar ogen nog steeds op mij gericht zijn. “Gaat dat eigenlijk nog goed daar?” vraagt ze, doelende op de winkel die onze relatie waarschijnlijk meer kwaad dan goed had gedaan. Ik vertel dat Eke en Willemijn de winkel nu runnen in mijn afwezigheid. Haar wenkbrauwen gaan even omhoog, ze kijkt me langer aan dan nodig. “Dat had ik niet verwacht.” Er zit een fractie van oprechte verbazing in haar stem. Het ijs begint te breken. Ik kan meer vertellen over die twee, maar doe dat maar niet. Ik vraag hoe het bij haar thuis gaat, hoe het met haar ouders is. Ze antwoordt kort, ontwijkt mijn blik en schuift het onderwerp van tafel, alsof ze niet wil dat we daar te lang blijven.
Een moment lang is het enige geluid het doffe, constante rollen van de branding buiten en het zachte getinkel van bestek in de verte. Elise schuift haar glas iets naar voren, leunt met haar elleboog op tafel, haar hoofd een fractie gekanteld. “Het voelt raar… om hier zo te zitten,” zegt ze, bijna fluisterend. Ik knik. “Het is ook lang geleden.” Terwijl ik dat zeg, neem ik elk detail van haar in me op: de glans in haar ogen in het schemerlicht, de lichte spanning in haar schouders, de manier waarop ze haar lippen net vochtig maakt voordat ze weer spreekt. Haar geur is precies zoals ik me herinner — een mengeling van iets zachts en warms, nu gemengd met de bittere koffie en het zilte van de zee — en het is zo vertrouwd dat ik me afvraag hoe ik het ooit vergeten kon. En dan, zonder waarschuwing, Brugge. Haar afwezigheid na die tweede keer. Hoe abrupt ze vertrok, en hoe stil alles daarna werd. Ik slik en probeer het weg te duwen, maar het blijft hangen als een echo die zich niet laat verdringen.
Ze glimlacht plots, een beetje schuin, alsof ze zichzelf betrapt op een gedachte. “Gek genoeg mis ik Ameland toch wel.” Ik kijk haar aan, verbaasd. “Grappig, want je leek er vaak ongelukkig.” Ze lacht kort, bijna beschaamd, maar haar ogen blijven op de mijne. “Klopt. Maar nu… het heeft iets. De kust hier is anders, maar doet me toch aan Ameland denken. Vertrouwd.” Ik knik, zeg dat ik het ook mis, en laat vallen dat reizen ook niet helemaal mijn ding is. Ik ga er niet verder op in, maar de boodschap is duidelijk. Terwijl ik naar haar luister, komen de beelden terug van hoe het allemaal begon: de eerste weken samen, de intensiteit, hoe moeiteloos ze toen mijn leven binnenstapte. Alles rustig en normaal. Saai. Niet wat ze wilde of verlangde. En toen veranderde alles. De hoogtepunten, de dalen die we samen doormaakten. En uiteindelijk het afscheid. Dat ene beeld van haar rug toen ze wegliep, haar jas donker van de regen, het natte geluid van haar voetstappen dat langzaam wegebde. Het steekt nog steeds, maar ik dwing mezelf om hier te blijven. In dit moment.
Elise draait langzaam het glas in haar handen, alsof ze zichzelf moed in masseert. Ze haalt diep adem. “Er is veel dat ik zou willen zeggen… maar misschien nog niet nu.” Mijn hart slaat sneller. “Ik wil het juist nu. Ik heb zo lang gewacht op antwoorden.” Mijn stem klinkt beheerst, maar de spanning eronder is onmiskenbaar. Ze kijkt me aan, lang en onafgebroken, alsof ze afweegt of ze me kan vertrouwen met wat ze vasthoudt. En in die blik zie ik hetzelfde als toen we begonnen: iets zachts, iets dat me toen onherroepelijk naar haar toe trok. “Dan moeten we er maar over praten,” zegt ze uiteindelijk. Ik knik, en merk pas dan hoe mijn hand vlak bij de hare ligt, zo dicht dat één kleine beweging genoeg is om de afstand te overbruggen. De lucht tussen ons voelt geladen, alsof één woord, één aanraking alles kan kantelen.
-
Mijn vingers klemmen zich om de stof van het gordijn terwijl ik naar buiten gluur. Elise’s schouders zijn recht, maar haar hoofd is licht gebogen, alsof ze haar blik wil beschermen tegen het licht dat uit het huis valt. Haar jas is half geopend, en in dat vluchtige moment zie ik hoe het wol haar taille omlijst en de ronding van haar heup benadrukt. Haar kastanjebruine haar, glad en glanzend, valt in zachte lagen net op haar schouders, omlijst haar gezicht en laat haar grote, heldere ogen nog dieper lijken. Haar huid is licht en egaal, haar mond zacht gevormd, alsof hij altijd op het punt staat iets te zeggen. Het beeld werpt me heel even terug naar de eerste keer dat ik haar zag: jong, zelfverzekerd en zo gevaarlijk mooi dat het pijn deed. Ik herinner me hoe mijn hart toen een slag oversloeg, net als nu. Dan slaat de realiteit toe; alle jaren, nachten en grenzen die we samen overschreden flitsen door me heen. Geen zware make-up nu, slechts een vleugje om de warmte in haar ogen te benadrukken. Ze glimlacht naar Kamila, klein en breekbaar, alsof ze zichzelf nog steeds moet overtuigen dat dit een goed idee is.
Kamila legt een hand op haar arm, een kort kneepje dat meer zegt dan woorden. Haar andere hand bungelt losjes langs haar zij, alsof ze zich geen houding weet te geven. Terwijl ik kijk, vraag ik me kort af of de afgelopen weken met Kamila niet beter waren zonder dat Elise er weer in zou komen — of dat dit moment, hoe beladen ook, toch onvermijdelijk was. Ik zie de spanning in Kamila’s lichaam, verborgen achter een glimlach die voor Elise bedoeld is maar haar ogen niet bereikt. Elise weet wel beter; ik zie het in de manier waarop ze Kamila aankijkt, kort, peilend, bijna teder, alsof ze precies doorheeft wat er onder die beheersing speelt. Haar lichaam is naar Elise gedraaid, open, uitnodigend, alsof ze haar letterlijk binnen wil trekken in meer dan alleen het huis. In dat stilstaande moment voel ik hoe mijn hartslag onrustig versnelt, en hoe beide vrouwen zich op hun eigen manier bewust zijn van mijn aanwezigheid achter het gordijn.
Ze stappen het grindpad op voor de deur. Elise’s laarzen landen zacht, maar het korte knarsende geluid snijdt toch door de stilte heen. Terwijl ze haar jas dichttrekt, vang ik opnieuw een glimp op van de donkerblauwe jurk, het stof dat zich even rond haar benen sluit voordat het weer losjes meebeweegt. Dan het moment: het gedempte schuiven van de sleutel in het slot, gevolgd door het klikje dat veel harder klinkt dan nodig lijkt. Hun stemmen dempen terwijl ze de hal binnenstappen, vermengd met het zachte ritselen van jassen en het gedempte geluid van hun ademhaling. Ik sta aan de andere kant van de muur, mijn adem onregelmatig, mijn buik vol onrustige kriebels die zich als een warme golf verspreiden.
Ik hoor hen over iets lachen, zacht en bijna samenzweerderig. Nog voordat ik mezelf kan overtuigen om te wachten, besluit ik naar de gang te lopen. Het geluid van mijn eigen voetstappen klinkt ineens overdreven luid in de kleine ruimte, alsof de spanning in mijn lijf zich vertaalt naar elke trede, elke plank onder mijn voeten. Mijn hand strijkt even langs de muur, een vluchtig contact met de koele verf om mezelf te gronden. En dan, plots, sta ik oog in oog met Kamila en Elise. Kamila staat dicht bij de kapstok, haar gezicht open maar met een spanning in haar ogen die ze voor Elise verborgen probeert te houden. Elise staat iets opzij, haar jas half geopend, de donkerblauwe jurk daaronder zacht meebewegend terwijl ze me aankijkt met die vertrouwde, gevaarlijk rustige blik. Mijn aandacht verschuift bijna onmiddellijk naar haar, en ik voel hoe die reflex steekt bij Kamila, al zegt ze niets. Er is alleen stilte. En spanning. En het onuitgesproken besef dat dit pas het begin is.
Het is Elise die naar voren komt, geen groot gebaar, eerder een kleine, bijna wankele stap. Alsof ze iets wil zeggen, maar het toch niet doet. Toch voel ik het direct: de ruimte tussen ons wordt kleiner. Haar ogen houden de mijne vast, maar ik zie de angst erin, oprecht en rauw — niet omdat ze bang is voor mij, maar voor wat dit moment kan betekenen. Ze weet niet wat ze kan verwachten, niet na al die tijd zonder contact. Haar ademhaling is kort, haar schouders iets gespannen, alsof ze zich schrap zet. We kijken naar elkaar, maar zeggen niets. Alles wat gezegd zou kunnen worden, hangt tussen ons in.
Ik blijf nog even staan, laat de stilte bestaan, maar ik zie dat het voor haar zwaar is. Dan besluit ik het voor ons allebei te doorbreken. Ik stap naar voren en neem haar in mijn armen, langzaam maar zonder twijfel. Het is geen haastige begroeting, maar een bewuste omhelzing, een geruststelling: je bent welkom. Ik heb op je gewacht. Haar lichaam voelt vreemd vertrouwd tegen het mijne, de warmte dringt door de stof van haar jurk heen. Haar geur vult mijn hoofd: warm, licht zoet, met de frisse kou van buiten nog in haar haar. Ik voel hoe haar adem een fractie langer wordt, alsof ze iets van de spanning laat gaan. Eerst blijven haar armen langs haar lichaam, dan glijden ze langzaam omhoog, tot ze mij stevig vasthoudt, alsof ze zich eraan wil herinneren dat dit echt gebeurt.
Over haar schouder zie ik Kamila. Ze glimlacht, maar in haar ogen ligt iets dat ze niet uitspreekt. Ze registreert alles, zonder iets te onderbreken. De omhelzing is niet lang, maar ook niet vluchtig; precies genoeg om te voelen dat er meer wordt overgedragen dan woorden kunnen dragen.
Als we loslaten, blijft de stilte hangen, maar hij voelt anders. De spanning is er nog, alleen nu met iets zachts erin. Er zit belofte in, alsof we allemaal weten dat dit nog maar het begin is.
We blijven even staan, dicht genoeg bij elkaar om elkaars adem te voelen. “Hey…” hoor ik Elise zacht zeggen, nauwelijks meer dan een fluistering. Kamila stapt naar voren, raakt kort mijn arm aan terwijl ze langs me loopt. Ze hangt haar jas op en neemt daarna die van Elise aan. Hun vingers raken elkaar vluchtig, net lang genoeg om op te vallen. Elise glimlacht kort naar haar, maar haar ogen zoeken vrijwel direct weer de mijne op.
We vormen een halve cirkel in de krappe hal, drie mensen met te veel gedeeld verleden. Kamila breekt het als eerste: “Zullen we naar binnen gaan?” Haar stem klinkt warm, maar ik hoor de ondertoon — ze wil de situatie verplaatsen naar een plek waar zij zich zekerder voelt.
Ik stap opzij om hen voor te laten gaan. Kamila loopt voorop, gevolgd door Elise. Vlak voordat ze de woonkamer instapt, kijkt Elise nog snel over haar schouder naar mij. Haar blik zoekt meteen weer het contact dat ze al die tijd heeft gemist. Het treft me harder dan ik wil toegeven, want ik voel hetzelfde. Mijn hart slaat sneller, vult zich met een verlangen dat ik lang niet gevoeld heb. En ergens weet ik dat er helemaal niet zoveel is veranderd; ergens voelt het alsof we gewoon verder zouden kunnen waar we gebleven waren. Maar dat steekt. Ik wil Kamila zoiets niet aandoen, en ik moet mezelf eraan herinneren dat het waarschijnlijk niet waar is. We kunnen niet zomaar verder waar we gebleven waren.
In de woonkamer is het licht zacht; de warmte van binnen mengt zich met de kou die we hebben meegenomen uit de hal. Kamila loopt door naar de keuken om thee in te schenken, terwijl Elise rustig rondkijkt, de ruimte in zich opnemend. Toch keren haar ogen steeds weer terug naar de mijne, alsof we zonder woorden al een gesprek voeren dat alleen wij begrijpen. Ze zucht opgelucht, heel klein, maar ik zie het. Op haar gezicht vormt zich een voorzichtige glimlach. De angst is verdwenen. Of in ieder geval minder.
Kamila komt terug uit de keuken met drie dampende mokken. Ze zet er één voor Elise neer, schuift de andere naar mij, en gaat zelf in de stoel tegenover ons zitten. Elise gaat naast me op de bank zitten, net ver genoeg om het geen direct signaal te maken, maar dichtbij genoeg dat ik de warmte van haar been voel. Haar vingers rusten losjes op de leuning tussen ons in, zo dicht bij mijn hand dat één kleine beweging voldoende zou zijn om elkaar aan te raken. Ik vraag haar hoe haar reis was. Ze kijkt me aan, antwoordt kort — “Goed” — en lacht daarbij lief, alsof ze met die ene blik meer zegt dan haar woorden kunnen dragen.
Er wordt weinig gezegd. Elise laat haar blik door de ruimte glijden en zegt zacht: “Mooi hier. Het huisje… het heeft wel wat weg van Ameland.” Nu zij het zegt, zie ik het ook opeens. De herinnering komt onmiddellijk tot leven, en met haar woorden is er diezelfde heimwee en weemoed naar die plek en die tijd. Het is iets wat we overduidelijk delen, zonder dat we het hardop hoeven te zeggen. Kamila glimlacht naar ons allebei en voegt eraan toe, haar stem lichter dan in de hal: “Ik dacht… misschien is het leuk om straks samen bij de strandtent te eten. Het ontgaat haar. Even eruit, frisse lucht. Het haalt de spanning er een beetje af.” Haar ogen blijven Elise net een fractie langer vasthouden.
Elise knikt, een klein glimlachje rond haar mond. “Ja, fijn.” Haar stem klinkt rustiger, minder ingehouden dan eerder, en ik merk dat ik me aan die verandering vastklamp. Terwijl Kamila praat over het uitzicht bij zonsondergang, voel ik hoe Elise’s knie zacht tegen de mijne leunt. Geen groot gebaar, maar genoeg om dat oude, bekende gevoel weer op te roepen.
De druk zakt langzaam, maar in de ruimte tussen ons blijft iets hangen — iets wat geen van ons drieën nog benoemt, maar wat net zo tastbaar is als de warmte van de mok in mijn handen.
De zon is allang gezakt. Het zachte oranje licht van de lampen in de strandtent weerkaatst op de glazen, terwijl het gedempte geluid van de branding zich vermengt met het geroezemoes van een paar overgebleven gasten. Het eten daarvoor was gezellig geweest, met momenten van oprechte ontspanning, maar ook met kleine stiltes die net te lang duurden. Soms keek Elise weg, soms ving ik haar blik en bleef die hangen, zonder dat we iets gevoeligs aanraakten. We hadden gelachen om onbenulligheden, het uitzicht besproken, maar onder de oppervlakte was er steeds die spanning.
Kamila schuift haar stoel naar achteren, legt haar hand even op mijn schouder en kijkt me kort aan. “Ik ga nog een stukje wandelen langs het strand,” zegt ze rustig. Dan, met een blik die meer zegt dan haar woorden: “Blijf jij hier met Elise, praat maar even bij.” Ik weet meteen waarom ze dit doet — om ons ruimte te geven. Ik waardeer het, maar voel ook een steek van nervositeit; het idee om alleen met Elise achter te blijven, zo onverwacht, maakt mijn hartslag sneller. Ik merk dat Elise het niet aan had zien komen; haar wenkbrauwen bewegen heel even omhoog voordat ze zich herpakt. Kamila buigt zich naar me toe, kust me kort op de wang en verlaat de tent, haar silhouet vervagend in het schemerige licht buiten, richting het donkere strand.
Ik blijf achter, alleen met Elise. Ze zit schuin tegenover me, haar handen stevig om een halflege mok koffie gevouwen, de stoom kringelt langzaam omhoog en vervaagt in het warme licht. Haar vingers zijn net iets te strak om het porselein geklemd, iets wat alleen ik zie omdat ik haar zo goed ken. Er zit een lichte spanning in haar schouders, een bijna onmerkbare beweging van haar duim over het oor van het kopje alsof ze houvast zoekt. Haar ogen blijven op de mijne rusten, niet fel, maar zoekend, alsof ze nog niet weet waar te beginnen en bang is het verkeerde te zeggen. Ik herken dat kleine, zachte trekken van haar mondhoek — het voorzichtige glimlachje dat ze altijd had als ze iets weg wilde slikken. Terwijl ik haar zo aankijk, schieten er flitsen van het afgelopen uur door mijn hoofd: de manier waarop ze lachte bij iets wat alleen wij leken te begrijpen, hoe ze soms haar blik liet afdwalen naar het raam maar dan weer terug naar mij, hoe haar vingers gedachteloos de rand van haar glas volgden, hoe ze even stilviel toen onze blikken elkaar langer vasthielden dan nodig was, en de bijna onzichtbare zucht die daarbij uit haar borst ontsnapte.
In deze stilte, hier in het warme licht van de strandtent terwijl buiten de zee haar eindeloze ritme volgt, voel ik hoe het verlangen zich weer in mij opbouwt — rauw, vertrouwd, en gevaarlijk dichtbij.
Ik draai het glas langzaam in mijn hand, voel hoe het koude condens zich als een dun laagje om mijn vingers legt, en kijk Elise recht aan. “Zullen we nog iets nemen? Iets sterkers misschien?” Mijn stem klinkt luchtig, maar er zit een ondertoon in die ik zelf niet kan verbergen. Elise glimlacht klein, maar die glimlach heeft die typische flits van ondeugd die ik zo goed ken. “Jij weet wel wat,” zegt ze zacht, haar stem laag en bijna vertrouwelijk. “Met je slijtersachtergrond vertrouw ik je daar volledig in.” Terwijl ik de serveerster wenk, glijdt er ongevraagd een beeld in mijn gedachten. De strandtent op Ameland, alweer meer dan een jaar geleden. Ik zie haar daar achter de bar met Eke, hoe ze samen werkten in een vanzelfsprekende cadans die bijna intiem was. Hoe ze soms, heel even, over haar schouder naar me keek met die blik die tegelijk afstand hield en lokte. Toen nog een spel. En hoe ik toen, ironisch genoeg, vooral dacht aan Kamila, die naast me aan tafel zat. De rollen zijn nu omgedraaid, maar het beeld blijft scherp. Ik bestel iets warms en sterks, iets waarvan ik zeker weet dat ze het zal waarderen. Terwijl ze wacht, draait ze haar vingers rond het oor van haar mok, precies zoals ze toen glazen poetste: bedachtzaam, zonder haast, bijna meditatief. Als ik weer terug in het nu kom, zie ik dat haar ogen nog steeds op mij gericht zijn. “Gaat dat eigenlijk nog goed daar?” vraagt ze, doelende op de winkel die onze relatie waarschijnlijk meer kwaad dan goed had gedaan. Ik vertel dat Eke en Willemijn de winkel nu runnen in mijn afwezigheid. Haar wenkbrauwen gaan even omhoog, ze kijkt me langer aan dan nodig. “Dat had ik niet verwacht.” Er zit een fractie van oprechte verbazing in haar stem. Het ijs begint te breken. Ik kan meer vertellen over die twee, maar doe dat maar niet. Ik vraag hoe het bij haar thuis gaat, hoe het met haar ouders is. Ze antwoordt kort, ontwijkt mijn blik en schuift het onderwerp van tafel, alsof ze niet wil dat we daar te lang blijven.
Een moment lang is het enige geluid het doffe, constante rollen van de branding buiten en het zachte getinkel van bestek in de verte. Elise schuift haar glas iets naar voren, leunt met haar elleboog op tafel, haar hoofd een fractie gekanteld. “Het voelt raar… om hier zo te zitten,” zegt ze, bijna fluisterend. Ik knik. “Het is ook lang geleden.” Terwijl ik dat zeg, neem ik elk detail van haar in me op: de glans in haar ogen in het schemerlicht, de lichte spanning in haar schouders, de manier waarop ze haar lippen net vochtig maakt voordat ze weer spreekt. Haar geur is precies zoals ik me herinner — een mengeling van iets zachts en warms, nu gemengd met de bittere koffie en het zilte van de zee — en het is zo vertrouwd dat ik me afvraag hoe ik het ooit vergeten kon. En dan, zonder waarschuwing, Brugge. Haar afwezigheid na die tweede keer. Hoe abrupt ze vertrok, en hoe stil alles daarna werd. Ik slik en probeer het weg te duwen, maar het blijft hangen als een echo die zich niet laat verdringen.
Ze glimlacht plots, een beetje schuin, alsof ze zichzelf betrapt op een gedachte. “Gek genoeg mis ik Ameland toch wel.” Ik kijk haar aan, verbaasd. “Grappig, want je leek er vaak ongelukkig.” Ze lacht kort, bijna beschaamd, maar haar ogen blijven op de mijne. “Klopt. Maar nu… het heeft iets. De kust hier is anders, maar doet me toch aan Ameland denken. Vertrouwd.” Ik knik, zeg dat ik het ook mis, en laat vallen dat reizen ook niet helemaal mijn ding is. Ik ga er niet verder op in, maar de boodschap is duidelijk. Terwijl ik naar haar luister, komen de beelden terug van hoe het allemaal begon: de eerste weken samen, de intensiteit, hoe moeiteloos ze toen mijn leven binnenstapte. Alles rustig en normaal. Saai. Niet wat ze wilde of verlangde. En toen veranderde alles. De hoogtepunten, de dalen die we samen doormaakten. En uiteindelijk het afscheid. Dat ene beeld van haar rug toen ze wegliep, haar jas donker van de regen, het natte geluid van haar voetstappen dat langzaam wegebde. Het steekt nog steeds, maar ik dwing mezelf om hier te blijven. In dit moment.
Elise draait langzaam het glas in haar handen, alsof ze zichzelf moed in masseert. Ze haalt diep adem. “Er is veel dat ik zou willen zeggen… maar misschien nog niet nu.” Mijn hart slaat sneller. “Ik wil het juist nu. Ik heb zo lang gewacht op antwoorden.” Mijn stem klinkt beheerst, maar de spanning eronder is onmiskenbaar. Ze kijkt me aan, lang en onafgebroken, alsof ze afweegt of ze me kan vertrouwen met wat ze vasthoudt. En in die blik zie ik hetzelfde als toen we begonnen: iets zachts, iets dat me toen onherroepelijk naar haar toe trok. “Dan moeten we er maar over praten,” zegt ze uiteindelijk. Ik knik, en merk pas dan hoe mijn hand vlak bij de hare ligt, zo dicht dat één kleine beweging genoeg is om de afstand te overbruggen. De lucht tussen ons voelt geladen, alsof één woord, één aanraking alles kan kantelen.
-
Lees verder: De Vriendengroep - 155: Gemis, Spijt En Waarheid
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10