Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Door: Jefferson
Datum: 24-08-2025 | Cijfer: 9.2 | Gelezen: 521
Lengte: Lang | Leestijd: 33 minuten | Lezers Online: 1
Gemis, Spijt En Waarheid
Ik laat mijn hand langzaam terugtrekken, maar mijn ogen blijven strak op de hare gericht. “Dan beginnen we nu,” zeg ik; mijn stem klinkt rustiger dan het bonzen van mijn hart. Ze knikt nauwelijks merkbaar, maar dat kleine gebaar voelt alsof er een hele muur van weerstand een kier opent. Ze leunt iets naar voren, een beweging die onbewust verraadt dat ze me wil laten voelen dat ze luistert, dat ze niet zomaar gekomen is om stil te blijven zitten. Er hangt een gespannen intimiteit in de lucht: elk woord dat ik nu uitspreek, elk gebaar dat zij maakt, draagt het gewicht van maanden zwijgen en wachten.

“Vertel me dan,” zeg ik. Mijn adem klinkt in mijn eigen oren te luid, maar ik dwing mezelf kalm te blijven. “Waarom ben je hier? Echt hier.”

Ze glimlacht kort, maar haar lippen blijven strak, er zit geen vrolijkheid in. “Je weet waarom ik hier ben. En ik weet dat jij ook antwoorden wil… maar misschien wil ik die zelf ook.” Ze zegt het zacht, bijna alsof ze bang is dat de muren zullen meeluisteren. En toch, ik voel de trilling onder haar stem, een mengeling van schaamte en koppigheid.

Ik adem diep in, voel de stilte die zich als een deken om ons heen legt. “Jij bent degene die verdwenen is, Elise. Als iemand antwoorden moet geven, ben jij het.” De woorden klinken harder dan bedoeld, maar ik kan ze niet meer terugnemen. Mijn ogen blijven onbewogen op de hare gericht, zoekend naar elke flikkering van eerlijkheid.

Ze houdt mijn blik vast, haar ogen donker en geladen. Er ligt iets in wat balanceert tussen uitdaging en kwetsbaarheid. “Misschien. Maar wat als mijn vragen moeilijker zijn dan de jouwe?” Haar woorden raken me meer dan ik wil toegeven, want heel even is daar weer die oude Elise tegenover me: de Elise die ik het minst gemist heb, die draaide, ontweek, verdraaide. Toch voel ik tegelijkertijd hoe dit geen spel meer kan zijn; de lucht is te zwaar, de spanning te scherp.

Ik schud mijn hoofd, haast fel. “Geen spelletjes meer. Daar ben ik zo klaar mee. Daarvoor ben je ook niet gekomen, toch?” Mijn toon klinkt streng, maar er zit meer achter: de nerveuze onderstroom van iemand die wil begrijpen, niet meer verdragen kan om in het duister gehouden te worden. Ze kijkt even weg, haar wimpers trillen, en dan lacht ze zacht, kort, om zichzelf. Ik herken het meteen, dat lachje dat altijd verscheen wanneer ze wist dat ze betrapt was op haar eigen masker.

“Waarom ben je echt gekomen? Waarom nu? Vertel het me gewoon. Nu het kan. Ik wil het weten,” dring ik aan. Mijn stem wordt lager, intenser. We kijken elkaar recht aan en de wereld om ons heen verdwijnt. Mijn hart slaat wild, maar ik blijf zitten, onbeweeglijk, omdat elke seconde die stilte langer duurt, de waarheid zwaarder wordt. Ze is zo dichtbij dat ik haar adem kan voelen, zo dichtbij dat ik haar geur herken, en toch voelt het alsof ze kilometers ver weg zit, veilig verscholen achter haar eigen muren.

Ze zucht, diep, alsof ze lucht moet vinden om dit moment te overleven. Dan slikt ze, zichtbaar zoekend naar moed. “Ik wilde… ik wilde je gewoon weer zien,” zegt ze. Ongelooflijk simpel, bijna kinderlijk, maar in haar stem klinkt een oprechtheid die ik niet had verwacht. Ik voel hoe mijn borst zich spant, hoe mijn adem even stokt. Het is misschien wel het eerlijkste wat ze vanavond gezegd heeft. Ze wilde me gewoon weer zien. Niet meer, niet minder. En dat is genoeg om iets in mij los te maken.

Ik zwijg, laat de stilte de ruimte vullen, laat de zwaarte van haar woorden op me neerdalen. Mijn blik blijft op de hare gericht. “Fijn,” zeg ik ten slotte, kort, maar mijn stem verraadt de opluchting die ik voel. Ik knik langzaam, en een onverwachte glimlach breekt door. “Dat is fijn om te horen.” Ik adem opnieuw diep, alsof ik mezelf toestemming geef om even te geloven dat dit écht is.

Ze knikt terug, klein, aarzelend. “Ik wilde zien of je veranderd was. Of nog hetzelfde was. Het verrast mezelf ook dat ik hier nu zit,” zegt ze, haar stem helder, zonder franje. Haar eerlijkheid schuurt zacht langs me heen, maar blijft hangen in mijn borst. Ik laat mijn ogen kort door de kamer dwalen, zoek houvast in iets tastbaars, maar ze trekken steeds terug naar de hare. Die blik heeft me altijd vastgehouden, en doet dat nu opnieuw.

“Dat was vast niet makkelijk. Om te komen, ook. Of wel?” vraag ik haar, mijn woorden zwaar van betekenis. Ze glimlacht voorzichtig, een glimlach die meer pijn verraadt dan vrolijkheid.

“Tuurlijk niet,” zegt ze. Ze schuift haar handen onrustig heen en weer over haar schoot. “En was het voor jou makkelijk om mij te verwelkomen?” Haar vraag snijdt door de lucht als een mes, zacht uitgesproken, maar scherp in betekenis.

“Nee,” zeg ik, en dit keer zonder masker, zonder toneel. Het klinkt kaal, eerlijk, een bekentenis die al te lang in mij had vastgezeten. Ik voel hoe mijn stem trilt van iets dat lijkt op opluchting.

“Ik heb er lang over getwijfeld of dit wel juist was,” gaat ze verder. Haar woorden blijven hangen, zwaar en onontkoombaar. Ik knik langzaam; ik begrijp haar, meer dan ik wil toegeven.

“Te lang,” voegt ze fluisterend toe. Haar ogen glanzen en voor een moment lijkt ze op het punt van breken. “Ik heb je gewoon gemist. Ik heb… dingen gedaan die ik…” Haar stem stokt, breekt in stilte. Ik voel hoe de spanning opbouwt, hoe de onuitgesproken herinneringen tussen ons in komen te liggen als een derde aanwezigheid.

Voorzichtig leg ik mijn hand op de hare. Haar vingers verstijven, bevriezen even, maar dan voel ik hoe ze zachter worden onder mijn aanraking. Ze valt stil, alsof mijn gebaar genoeg is om de woorden te vervangen.

“Het is al goed,” zeg ik, zachter nu, mijn stem een fluistering die de stilte vult. “Daar praten we straks wel over. Ik ben gewoon blij dat je er bent.” En terwijl ik het zeg, voel ik hoe een last van haar schouders glijdt, hoe haar borstkas zichtbaar lichter ademt. Ook bij mij verandert er iets. De spanning is niet verdwenen, maar verschoven, getransformeerd in een ander soort stilte: een stilte die belooft dat dit nog maar het begin is van alles wat uitgesproken moet worden.

“Feit is,” begin ik met een glimlach die ik nauwelijks onder controle krijg, “dat ik je gemist heb.” Mijn stem klinkt rustiger dan ik me voel. Ik kijk naar mijn hand, die nog altijd tegen de hare rust, en naar de kleine schokjes die door mijn vingers gaan bij elk minieme bewegingetje van haar huid. Het voelt vertrouwd en gevaarlijk tegelijk om haar weer zo dichtbij te hebben. Dat heeft altijd al goed gevoeld. Haar warmte straalt door mijn huid heen en ik voel hoe een deel van de spanning langzaam afbrokkelt, als ijs dat begint te smelten. Niet alles. Niet alle spanning kan ze in één keer wegnemen, en misschien wil ik dat zelfs niet. Er is een deel in mij dat die spanning nodig heeft om wakker te blijven, om scherp te voelen hoe bijzonder dit moment is. Tegelijkertijd voel ik een andere spanning groeien, die dieper en intenser is, een heel ander soort spanning. “Ik heb je meer gemist dan ik ooit had verwacht,” fluister ik. “Meer dan ik ooit had willen toegeven.” Mijn stem klinkt zwaar, en ik slik een brok weg die mijn keel dichtdrukt.

“Maar je liet niets horen,” ga ik verder, mijn blik nog steeds strak op de hare gericht. “Ik dacht dat het dan wel goed was, dat het zo hoorde te zijn. Zoals het gegaan was. Dat het me uiteindelijk niet meer pijn zou doen. En toch… neem ik je nu kwalijk dat het zo lang duurde. Ook al weet ik hoe moeilijk het voor je was. Ook al liet ik zelf niets van me horen. Ik vond dat jij de keuze uiteindelijk gemaakt had. Ook al stuurde ik je weg—jij maakte altijd de keuzes. Alle goede, en ook alle verkeerde.” Terwijl ik dit zeg, voel ik hoe mijn borst gespannen blijft, hoe mijn schouders zich verkrampen bij de eerlijkheid die eindelijk naar buiten komt. Voor het eerst durf ik haar de waarheid te zeggen, niet alleen op één laag, maar op meerdere tegelijk, met een gewicht dat te lang in stilte heeft bestaan.

Ze luistert. Stil. Intens. Haar ogen volgen de mijne en ik zie hoe ze knikt zonder dat ze het beseft. Ze voelt zich niet aangevallen, dat merk ik. Want dit ís ook geen aanval. Dit is de waarheid zoals ik die eindelijk aandurf. Ze lijkt het te begrijpen, al zie ik dat het haar zwaar valt. Natuurlijk. Maar het kan niet nieuw voor haar zijn. Natuurlijk niet. De spanning tussen ons wordt tastbaar, zichtbaar zelfs in hoe haar adem stokt en hoe ze haar lippen onbewust vochtig maakt.

“Ik wist niet of jij me nog wel wilde zien,” zegt ze uiteindelijk. Haar stem is zacht, bijna breekbaar, en voor een ogenblik lijkt ze kleiner, jonger, alsof ze terugvalt in een versie van zichzelf die ik ook gekend heb. “Of je me nog wilde spreken. Na alles.” Ze lacht kort, een geluid dat meer op een zucht lijkt, en haar blik dwaalt af naar een punt achter mij, alsof ze het niet kan verdragen mij recht aan te kijken. Ze denkt terug aan wat er gebeurd is, dat voel ik. “Na alles wat we gedaan hadden. Wat er gebeurd was. Wat we elkaar aandeden. En anderen. Het was misschien vaker mooi dan pijnlijk, maar soms…” Ze pauzeert, ademt zwaar, “wat als we het anders hadden gedaan? Ik weet het niet. Ik heb spijt. Zoveel spijt. En toch…” Haar stem dooft langzaam uit, en de stilte die volgt vult zich vanzelf met herinneringen. Herinneringen die beiden kennen, die te groot zijn om te benoemen.

“Spijt?” herhaal ik, mijn wenkbrauwen optrekkend. Ik hoor de scherpte in mijn eigen stem. “Ik heb nergens spijt van.” Terwijl ik het zeg, merk ik hoe mijn mondhoeken zich tot een glimlach krullen, maar het is een glimlach vol ernst, vol overtuiging. Mijn lichaam reageert sterker dan ik had verwacht, alsof elke herinnering die ik binnenlaat me fysiek in bezit neemt. “Als ik nu terugdenk aan sommige momenten…” Ik laat bewust een stilte vallen, een stilte die voelbaar geladen is, en ik voel hoe mijn pik zich hard drukt tegen de stof van mijn broek, pijnlijk aanwezig. “Die zal ik nooit vergeten.” Mijn woorden klinken rauw en oprecht. Ik glimlach nogmaals, dit keer zachter, en probeer haar gerust te stellen. “Maar ja, het had anders gekund. Misschien wel anders gemoeten. Maar aan het einde van de dag kijk ik naar waar ik nu sta, en dan ben ik tevreden. Zeer tevreden zelfs. Dus ik heb geen spijt.”

Ik adem diep in, mijn borst zwelt op, en ik voel hoe mijn woorden in de ruimte blijven hangen. “Ik hoop dat we tot een punt komen waarop jij hetzelfde kunt zeggen.” Mijn stem klinkt zachter nu, maar nog steeds even intens.

Langzaam pak ik haar hand steviger vast, ik klem mijn vingers iets vaster rond de hare, en ik voel hoe mijn huid tegen de hare begint te kloppen van warmte. Mijn blik blijft onverzettelijk op de hare gericht, en ik zie hoe dit alles haar enorm verrast. Het overvalt haar, dat is duidelijk. Ze had deze woorden niet verwacht, dit openleggen van mijn hart, mijn verlangen en mijn woede tegelijk. En eerlijk: ook mij verrast het. Ik had niet gedacht dat ik dit hardop zou zeggen, niet hier, niet nu. Ik had dit niet van tevoren bedacht. Het komt op dit moment, in deze beladen stilte, recht uit mij naar buiten. En ik meen elk woord. Met elke vezel van mijn lichaam meen ik het.

Ik hoop dat ik haar kan helpen om hetzelfde te voelen. Om niet alleen de spijt te zien, maar ook de schoonheid van wat er was, de waarde van de fouten die ons hebben gebracht tot hier. Samen, of niet. Maar ik hoop—met een intensiteit die me bijna bang maakt—dat het samen zal zijn. Dat we deze last niet langer afzonderlijk hoeven te dragen, maar kunnen delen. Dat dit gesprek, hoe zwaar en intiem ook, het begin kan zijn van iets nieuws, iets dat alle stilte van de afgelopen maanden overstijgt.

“Begreep dat jullie al een tijdje onderweg zijn. Dat is ook wat,” begint ze luchtig, alsof ze het gesprek een andere wending wil geven, alsof de lading die in de lucht hangt haar bijna te veel wordt. “Kan me goed herinneren dat je maar met moeite dat eiland wilde verlaten.” Ik kan grinniken om haar opmerking, al voel ik dat mijn borstkas zich spant. Een poging om te peilen of ik veranderd ben? Misschien. Ze prikt altijd graag, zoekt altijd een ingang om me te laten praten. “Klopt. En het valt me ook zwaar, hoor,” zeg ik haar eerlijk, terwijl ik met mijn hand langs mijn knie wrijf. “Al doet ze erg haar best om het mij zo gemakkelijk mogelijk te maken. Mij hoor je niet klagen.” Ik bedoel het niet dubbelzinnig, maar het klinkt natuurlijk wel zo, want alles wat ik nu zeg krijgt gewicht. Elise grijnst, een korte trek rond haar mond die meer spanning dan vrolijkheid verraadt. “Dat zal best.” Ik lach, trek mijn hand terug en voel hoe het gevaar van de intimiteit meteen weer op de voorgrond stapt. Niet dat het erg is, maar het kan de gedachtegang vertroebelen. Elise ziet het, natuurlijk. Ze heeft me altijd al snel door. Ze wijkt ook af van dit pad en zoekt een ander onderwerp.

“Je winkel dicht?” vraagt ze door, en haar stem klinkt net iets te nonchalant, alsof ze wil testen waar mijn grens ligt. Elise wist hoe vaak ik me vastklampte aan Ameland, hoezeer die slijterij verweven was met mijn bestaan. En nu had ik die zomaar achtergelaten. “Niet dicht,” zeg ik snel, haast defensief. “Laten we zeggen dat twee blondjes de winkel nu runnen, en dat is te zien aan de cijfers.” Ik lach erom, half trots, half verbaasd dat ik dit hardop zeg. Elise kijkt me scherp aan, haar ogen vernauwd. “Eke en Sanne?” vraagt ze meteen, alsof ze precies wil weten wie er nu zo dichtbij mijn leven staan. “Willemijn en Eke,” verbeter ik haar. “Sanne loopt er ook nog wel rond, maar die andere twee betaal ik ook echt. Willemijn voltijd, Eke parttime.” Terwijl ik dit vertel, hoor ik mezelf bijna trots klinken. Niet zozeer trots op de onderneming, maar eerder trots op die meiden, hoe ze gegroeid zijn, hoe ze het redden. Het is vreemd dat ik dit juist nu aan Elise vertel, alsof het belangrijk is dat zij dit weet. “Er is dus wel wat veranderd,” zegt ze opgetogen, maar ook peinzend. “Zeker,” beaam ik, en geef daarmee meer toe dan ik tot nu toe verteld heb. Maar ik laat het daar. Nu is het niet het moment om te delen wat er verder allemaal gebeurd is. Misschien wel nooit.

Ze ademt diep in, haar blik een fractie zachter. “Het klinkt gek, maar ik mis Ameland zo nu en dan,” zegt ze zacht. Haar stem krijgt een toon die ik meteen herken: die van eerlijkheid, ontdaan van alle spelletjes. “Zelfs die winkel. De meiden. Zelfs de kou.” Ze lacht kort, maar haar ogen blijven ernstig. “Al is het hier ook goed koud.” Ik lach met haar mee, maar ik voel hoe haar woorden binnenkomen, direct en hard. Ze raken me dieper dan ik wil laten zien. “Mis je Ameland, of…?” vraag ik, scherper dan bedoeld. Ze aarzelt niet. “Ameland met jou, ja,” zegt ze, en haar ogen glunderen wanneer ze de mijne vinden. Het is alsof ze even niet twijfelt, alsof alles samenvalt in die blik. “Maar het is daar ook zo mooi. En soms zo rustig. Wat soms wel lekker is. Gewoon bepaalde plekken. Hoe we daar samen gelopen en gefietst hebben. En…” Ze stopt, haar stem sterft weg. Ik vul aan, bijna uitdagend: “Andere dingen die we daar samen gedaan hebben?”

Ze kijkt me recht aan, haar ogen flitsen even, en ze knikt langzaam. “Ja, dat ook.” Eerlijk, zonder omwegen. Geen spelletjes. Het maakt mijn hartslag sneller, mijn adem korter. Al die herinneringen komen in golven terug. Alles wat we daar gedaan hebben… en met wie. Het stopte niet na het vertrek van Elise, dat weet ik maar al te goed. Dat stokje had Kamila makkelijk overgenomen, misschien zelfs met meer vuur. Maar dat zeg ik nu niet. Dat hou ik stil, want dit moment is niet van Kamila, dit is van Elise en mij.

“Ik denk vaak terug,” fluister ik, en ik voel hoe mijn stem zwaarder wordt. “Aan alle jaren. Aan de fases. Aan hoe het begon. En… hoe het eindigde. Ik kan het maar moeilijk loslaten.” Ik wil haar vertellen dat ik haar mis, dat dat gevoel nooit helemaal is weggegaan, maar de woorden blijven steken. Het voelt niet eerlijk tegenover Kamila. Al weet Elise vast dat het zo is, dat ze nog altijd aanwezig is in een deel van mij. “Het zijn vaak kleine dingen,” zeg ik ten slotte, mijn blik kort afgeleid door beelden die zich opdringen. Intieme momenten zonder seks. De ochtenden samen, hoe we tegen elkaar aankropen op de bank voor de haard, haar geur vermengd met die van hout en rook. Samen op de fiets boodschappen doen in regen en wind, mijn handen koud, de hare warm in mijn jaszak. Daarna opwarmen onder de douche, hoe het water langs onze lijven gleed en we daar bleven staan, veel langer dan nodig. Van die momenten. Dingen die ook met Kamila gebeuren, of gaan gebeuren als we daar weer zijn, maar die toch anders zullen zijn. Niet beter of slechter, maar wel anders. Want zij is zij, en Elise is Elise.

De stilte die volgt, is zwaar en vol tegelijk. Dan legt Elise haar hand langzaam op de mijne, aarzelend eerst, maar vastberaden zodra onze huid elkaar raakt. Alsof ze me terugtrekt in dit moment, alsof ze wil zeggen dat ook dit telt. Dat dit nog steeds bestaat. Haar vingers bewegen licht, nauwelijks voelbaar, maar genoeg om mijn hartslag opnieuw te versnellen. Terwijl ik haar warmte voel, besef ik dat dit intieme gebaar op zichzelf genoeg is om alles weer op scherp te zetten. Alles wat geweest is, alles wat nog zou kunnen zijn. En ineens is er niets anders meer dan dit: haar hand op de mijne, de stilte die ons draagt, en de wetenschap dat er nog zoveel onuitgesproken ligt te wachten.

“Mag ik je wat vragen?” vraag ik haar, mijn stem lager dan normaal, alsof de stilte tussen ons het antwoord al in zich draagt. Ze wacht kort, maar knikt uiteindelijk, langzaam, alsof ze weet dat dit niet zomaar een losse vraag kan zijn. Ook ik wacht even, voel hoe de spanning zich opbouwt in mijn borst, voel hoe mijn adem zwaarder wordt, maar kijk haar uiteindelijk recht aan. Geen spelletjes dit keer. “Ben je nu gelukkig?” Mijn stem trilt licht, bang voor het antwoord. Bang dat ze het niet is. Want dat zou ik vreselijk vinden. Ze voelt het, dat weet ik. Het is alsof ze mijn angst ruikt. “Meestal wel,” zegt ze dan, aarzelend, maar zo aarzelend dat ik het amper kan geloven. “Niet altijd,” voegt ze er eerlijk aan toe, en ik zie hoe haar schouders zakken, hoe ze letterlijk kleiner wordt tegenover me, alsof de woorden haar in elkaar laten krimpen. “Dat vind ik heel erg,” zeg ik zacht, en ik knijp in haar hand, precies op het moment dat die dreigt weg te glijden uit de mijne. Ze moet weten dat ik dit meen, dat dit geen beleefdheid is, maar iets wat mij diep raakt.

“Ik bedoel… het is niet echt gelopen zoals ik wilde. Na jou,” vertelt ze, en in haar ogen zie ik flarden van beelden die ze niet durft uit te spreken. Ook dat wil ik horen, ook al doet het pijn. “Geen studie of werk,” vervolgt ze, haar blik naar beneden gericht, haar vingers friemelend aan de rand van haar mouw. Het was ooit het plan geweest om opnieuw te beginnen, om alles weer op te bouwen, een fundament voor zichzelf. “Heb wel tijd voor hobby’s,” zegt ze daarna, met een glimlach die meer op een schaduw lijkt dan op licht. Even flitst er een ondeugende gedachte door mijn hoofd, een herinnering aan haar vroegere speelsheid, die ik meteen wegdruk. “En ik sport sinds kort.”

Ik kijk haar opnieuw goed aan, mijn ogen volgen haar lichaam alsof ik het wil verifiëren, en ik zie het meteen. “Dat is te zien,” zeg ik, en ik meen elk woord. Ze ziet er gezond uit, fit zelfs. Ze was nooit dik of zwaar, gewoon normaal, slank, met die zachte maar duidelijke rondingen die me altijd al aantrokken. Maar nu oogt ze iets gespierder, sterker, zonder dat het overdreven is. “Ik zwem,” zegt ze, en er klinkt trots in haar stem die me niet ontgaat. “Baantjes. Elke ochtend.” Ze straalt iets van voldoening uit, alsof dit kleine ritueel haar elke dag opnieuw houvast geeft. “Leuk,” zeg ik kort, maar in mijn hoofd zie ik haar al, in badpak, in een helder zwembad, haar natte haren langs haar wangen. Ze glimlacht, alsof ze mijn gedachtegang al kent, alsof ze altijd nog mijn verbeelding weet te lezen. “Dus ja, ik kom er wel,” besluit ze. En ik geloof haar. Niet omdat ze me overtuigt, maar omdat ik het zie.

“En jij?” vraagt ze dan, haar stem voorzichtig maar haar ogen dwingend. Ze boren dieper in de mijne, alsof ze elke leugen meteen zou doorzien. “Vind je dat je veranderd bent sindsdien?” Ze vraagt niet of ik gelukkig ben. Dat leest ze allang van mijn gezicht af. Ook al lijkt het op dit moment misschien niet zo, ik bén gelukkig. Met Kamila. En dat weet ze, ergens. “Of ik veranderd ben?” Ik herhaal het, lach zacht, maar mijn lach klinkt hol. “Ja, dat denk ik wel. Ik hoop het. Nee, ik weet het eigenlijk wel zeker,” zeg ik, alsof ik overtuigd ben, maar haar blik verraadt dat ze me doorheeft. Ze lacht, een korte, intieme lach, en ik weet waarom. Ik klink nog steeds als vroeger, als de jongen die ik toen was. “Ik ben volwassener,” voeg ik eraan toe, haast stellig. “Minder afwachtend. Ik zoek nu meer de confrontatie, als dat nodig is. Soms is dat nodig.” Ik wacht even, voel haar ogen op mij, voel hoe haar ademhaling verandert, en voeg er dan zacht aan toe: “Zoals nu.”

“Dat is goed,” zegt ze, haar stem warm, bijna geruststellend. Maar ik merk dat haar blik heel even wegdwaalt, naar een plek die ik niet kan volgen, alsof ze zoekt naar iets dat ze niet hardop durft te zeggen. Dan kijkt ze weer terug, en er verschijnt iets in haar ogen dat me kippenvel bezorgt, iets wat groter is dan dit moment. “Al zie ik nog steeds diezelfde blik in je ogen. Ben blij dat dat niet veranderd is.” Heeft ze het over hoe ik naar haar kijk? Over dat ene mengsel van verlangen en hunkering dat nooit verdwenen is? Het voelt als een openlijke uitdaging, een uitnodiging bijna, alsof ze me vraagt die blik te laten groeien, hier en nu. Ik lach erom, maar kan het niet laten erop in te gaan. “Er zijn bepaalde blikken die ik in jouw ogen gezien heb,” mompel ik ondeugend, “die ik ook nog wel eens weer wil zien.”

Onze handen vinden elkaar opnieuw, dit keer zonder aarzeling, met dezelfde wil. Onze vingers verstrengelen zich langzaam, vastbesloten, en het voelt alsof de stilte om ons heen zich nog meer oplaadt met spanning. Alsof dit eenvoudige gebaar, twee handen die elkaar vinden, meer zegt dan alles wat we tot nu toe uitgesproken hebben. Haar duim glijdt zacht langs mijn huid, een klein gebaar dat groter voelt dan woorden. Mijn adem stokt even, en ik zie hoe haar lippen zich openen alsof ze iets wil zeggen, maar het blijft stil. Het moment draagt zichzelf. De lucht is geladen, vol verwachting, alsof elk volgend woord, elke volgende beweging, de loop van de avond kan bepalen. En ik weet: dit gesprek is nog maar een begin. Alles wat we hier aanraken, groeit door in wat gaat komen.

“Weet je? Er is nog heel veel wat ik je wil zeggen. Later misschien,” zegt ze dan, en aan haar toon voel ik dat dit over van alles kan gaan. Over spijt, over keuzes, over de leegte die ze gevoeld moet hebben, over nachten die anders hadden kunnen verlopen. Maar ik weet ook dat er een bepaald deel van onze relatie is dat ze het meest heeft gemist. Dat deel waar we het meest in hebben geleefd, in hebben geëxperimenteerd, waar we alles op het spel zetten en toch weer naar elkaar toe trokken. Het waren niet de alledaagse momenten die ons definieerden, maar de roekeloze, vurige nachten waarin we onszelf telkens opnieuw uitvonden. Dat was onze relatie geworden: een zoektocht, een voortdurende proef van vertrouwen en overgave. En dit mag ze bewaren voor later, maar ik weet niet goed waarom. “Ik hoor het liever nu,” zeg ik haar, en daarmee laat ik die ‘nieuwe’ Lucas zien, die niet langer bang is om te vragen, die het gesprek niet uitstelt. Het gaat over onze seks. Ons experimenteren. Over het zoeken naar grenzen, met elkaar, soms met anderen, maar vooral tussen haar en mij. Ik voel het in de lucht tussen ons, in haar aanraking, in hoe haar vingers net iets te lang blijven rusten. En ik voel het in mijn broek, waar mijn stijve zich nadrukkelijk tegen de stof drukt, alsof ik maanden droog heb gestaan, alsof mijn lichaam allang besloten heeft waar dit gesprek heen moet.

“Weet Kamila eigenlijk alles?” vraagt ze me dan stilletjes, bijna fluisterend, alsof ze bang is het antwoord te horen. “Het meeste,” antwoord ik zonder aarzelen, met een vastheid in mijn stem die ik zelf voel trillen. “Zij weet meer over jou en mij, dan jij over mij en haar,” laat ik wat cryptisch vallen, maar ik meen elk woord. Ik zie hoe Elise’s ademhaling versnelt, hoe ze de betekenis laat inzinken. Elise knikt langzaam, haar ogen glanzend, alsof ze tussen opluchting en spanning zweeft. “Ergens ben ik blij dat je met haar bent,” zegt ze dan, en ze wil duidelijk meer zeggen, maar laat de stilte vallen alsof ze niet weet hoe ver ze mag gaan. “Dan weet ik dat ik nog steeds welkom ben. Al is het maar bij haar.” Ze bedoelt niet alleen haar vriendin Kamila, maar ook de minnares Kamila. Het is een beladen zin, eentje die veel meer onthult dan ze in eerste instantie wilde toegeven. Haar wangen kleuren, maar ze wijkt niet terug.

“Die momenten met haar erbij staan me nog heel dichtbij,” vervolgt ze, zuchtend, bijna fantaserend, alsof ze de beelden opnieuw voor zich ziet afspelen. Haar ogen glijden even dicht, haar lippen openen zich, en ik weet precies wat er door haar heen gaat. “Ik heb haar ook gemist,” voegt ze zacht toe, haar stem nauwelijks hoorbaar maar toch messcherp. “Meer dan ze weet.” Haar stem trilt licht, maar de eerlijkheid erin is onmiskenbaar. Het is alsof ze zichzelf eindelijk toelaat om dit hardop te zeggen, iets dat al die tijd onderhuids aanwezig is gebleven.

Ik luister stilzwijgend, maar vanbinnen woelt alles. Mijn mond wordt droog, mijn hartslag onregelmatig, en ik voel de warmte van haar woorden tot diep in mijn onderbuik zakken. Ik zal waarschijnlijk nooit helemaal begrijpen hoe het kan dat er in die groep vriendinnen zoveel seksuele spanning zit, alsof het een onderstroom is die niemand kan of wil negeren. Hoe het kan dat bijna allemaal, op hun eigen manier, iets met elkaar hebben gedeeld. Sommigen wat meer, anderen slechts vluchtig, maar toch: een netwerk van intimiteit dat altijd in beweging is gebleven. En nog steeds is niet alles gebeurd wat er zou kunnen gebeuren, dat voel ik aan alles in haar woorden, in haar ademhaling, in haar blik die telkens een fractie langer op mij blijft hangen.

Met dit weekend in het vooruitzicht vraag ik me af: zou Elise dan niet willen blijven? Ze weet dat Hyun en Sophia samen zijn. Ze weet hoe dat ooit begon, hoe voorzichtig en stiekem, en hoe vanzelfsprekend het daarna leek. Zal ik haar nog vertellen dat ook Pawel en Maja komen—met wie zij en ik ooit een wilde nacht hebben beleefd die we nooit zijn vergeten? Een nacht die nog steeds als een brandmerk in mijn geheugen staat, met de geur van zweet, huid en drank, de echo’s van lach en gekreun. Waarom zou ze dan niet willen blijven, als ze dit hoort? Waarom zou ze weglopen van iets wat zo nadrukkelijk deel uitmaakt van ons verleden? Of gaat het dan opeens toch nog te snel? Het voelt alsof er een dunne lijn ligt tussen belofte en gevaar, tussen de verleiding van herhaling en de dreiging van hernieuwde pijn.

Ik zie haar voor me, hoe ze hier zou kunnen blijven, hoe haar aanwezigheid alles weer zou doen kantelen, hoe elk gesprek daarna een andere lading zou krijgen. Eén ding weet ik zeker: dit gesprek is allesbehalve afgesloten. Het is beloftevol, geladen, en vol van de dingen die nog uitgesproken moeten worden. En terwijl ik haar hand nog steeds in de mijne voel, besef ik dat we op de rand staan van een nieuwe waarheid, één die niet te vermijden is en misschien wel precies is waar we al die tijd naartoe zijn bewogen.

-
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...