Door: Leen
Datum: 07-11-2025 | Cijfer: 8.9 | Gelezen: 648
Lengte: Lang | Leestijd: 29 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Borsten, Openbaar, Slaapkamer, Verlangen,
Lengte: Lang | Leestijd: 29 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Borsten, Openbaar, Slaapkamer, Verlangen,
Vervolg op: Verlangen - 25: De Twijfels
De Picknick
De zon schijnt warm op mijn huid als ik me neerlaat op het bekende geruite dekentje. Carl heeft het uitgespreid onder de brede, beschermende kruin van de oude beuk, precies op ‘onze’ plek. Vanaf hier hebben we een perfect uitzicht op de vervallen kasteelruïne in de verte, die er in het zachte namiddaglicht uitziet als iets uit een sprookje. Hij knielt naast de open rieten mand en haalt zorgvuldig de inhoud tevoorschijn. Ik kijk naar hem, naar de manier waarop hij geconcentreerd bezig is. De lichte frons op zijn voorhoofd als hij de sandwiches – keurig in plasticfolie gewikkeld – voorzichtig naast elkaar legt. De manier waarop zijn vingers de dop van de thermoskan draaien. Zelfs in zoiets simpels als het uitpakken van een picknickmand, zit een soort rustige, bedachtzame zorgzaamheid die me altijd raakt.
Het zonlicht speelt door de bladeren en werpt dansende vlekken licht over zijn haar, over de lijnen van zijn gezicht. Ik volg de lijn van zijn kaak, de lichte welving van zijn lippen. Mijn vriendje. Het woord voelt warm en vertrouwd in mijn hoofd. De jongen waar ik een relatie mee heb. Na alle chaos, alle ruzies en onzekerheden, voelt dit moment, hier met hem op ons plekje, als een diepe, welkome adempauze. Het is het perfecte plaatje. Lief. Klassiek. Precies zoals ik me een picknick met mijn vriendje zou voorstellen. Een zachte, tevreden zucht ontsnapt aan mijn lippen. Ik leun achterover op mijn handen en kijk naar hem, een golf van pure, ongecompliceerde genegenheid overspoelt me.
Hij kijkt op, alsof hij mijn blik voelt. Onze ogen ontmoeten elkaar, en de geconcentreerde frons op zijn gezicht maakt plaats voor die zachte, een beetje verlegen glimlach die mijn hart altijd sneller doet slaan. Ja. Dit. Dit voelt goed. Dit voelt juist. De warmte van de zon, de rust van het park, de vertrouwde aanwezigheid van Carl naast me. Voor een moment voelt alles weer simpel, ongecompliceerd, en alle chaos van de afgelopen weken lijkt te vervagen tot een verre, onbelangrijke droom.
De zachte, tevreden zucht die aan mijn lippen ontsnapt, is een onwillekeurige overgave aan het moment. Ik verklein de kleine afstand die nog tussen ons is en schuif over het geruite dekentje tot mijn zijde de zijne raakt. Ik leg mijn hoofd op zijn schouder, een stil verzoek om nabijheid, en adem zijn geur in – een mix van frisse lucht, zeep en die unieke, warme geur die alleen van hem is. Zijn reactie is onmiddellijk en vertrouwd. Zijn arm komt om me heen en trekt me stevig, maar teder tegen zich aan, me volledig omhullend. Ik sluit mijn ogen en laat me wegzakken in het gevoel van pure, onversneden veiligheid. Ik voel de zachte stof van zijn trui tegen mijn wang en de kalme, ritmische slag van zijn hart onder mijn oor. Ik nestel me dieper in zijn armen, mijn lichaam ontspant zich volledig, alle spanning van de afgelopen dagen smelt weg als sneeuw voor de zon.
Dan til ik mijn hoofd een beetje op, net genoeg om hem aan te kunnen kijken. Hij kijkt naar me. Niet met de bezorgde frons van vanmorgen, of de gekwetste woede van het feest. Hij kijkt me aan met die zachte, een beetje verlegen glimlach die mijn hart altijd sneller doet slaan, zijn ogen vol van een diepe, onuitgesproken genegenheid. Ik glimlach terug, een brede, oprechte glimlach vol pure verliefdheid. Ik breng mijn hand omhoog en laat mijn vingers zachtjes over de lijn van zijn kaak strijken. Hij is zo knap. Hij is zo lief. Hij is van mij.
Zijn glimlach wordt breder, warmer. Hij brengt zijn vrije hand omhoog en strijkt zachtjes een verdwaalde pluk haar uit mijn gezicht, zijn vingertoppen blijven even hangen op mijn wang. De aanraking is teder, bijna eerbiedig. Ik kijk naar zijn lippen, dan weer naar zijn ogen. De wereld lijkt te vertragen. Langzaam buigt hij zijn hoofd. Hij drukt voorzichtig een kus op mijn mond. Het is geen hongerige, veeleisende kus zoals die in de cinema. Het is een zachte, warme, geruststellende kus. Een belofte. Een kus die zegt: Hier ben ik. Dit is echt. Ik sluit mijn ogen en geef me volledig over aan het simpele, perfecte gevoel van zijn lippen op de mijne.
Hij trekt zich een fractie terug, maar blijft dichtbij. “Hier,” fluistert hij, zijn adem kietelt mijn lippen, “hier hoor je thuis.” “Bij jou,” fluister ik terug. Hij kust mijn voorhoofd, de punt van mijn neus, en dan weer zachtjes mijn mond. Ik giechel een beetje, een geluid van pure, onvervalste blijdschap. Dit is het. Dit is alles wat ik wil. Het voelt zo goed. Zo veilig. Zo juist. Het lijkt perfect. De kus is zacht en warm. Ik sluit mijn ogen en geef me volledig over aan het simpele, perfecte gevoel van zijn lippen op de mijne. Dit is het. Dit is alles wat ik wil.
Maar dan, wanneer hij zich een fractie terugtrekt om op adem te komen, en ik mijn ogen open, is er iets veranderd. De zachte, aanbiddende glimlach op zijn gezicht is verdwenen. Zijn blik is niet langer warm en dromerig, maar intens, analyserend. Ik zie zijn ogen over mijn gezicht glijden. Ze rusten niet meer in mijn ogen, maar op mijn ogen. Op de zwarte, onwennige eyeliner die ik vanochtend heb aangebracht. Zijn blik dwaalt verder, omlaag, over de hals van mijn zwarte trui, naar de donkere spijkerbroek. De verandering in zijn gezichtsuitdrukking is subtiel, maar voor mij zo helder als de dag. De ontspanning is weg, vervangen door diezelfde, gekwelde frons van vanochtend. Een frons vol verwarring, twijfel en een onuitgesproken vraag.
De perfecte, idyllische bubbel waarin we ons bevonden, barst met een stille, pijnlijke plof. De zon voelt plotseling minder warm, het geruis van de bomen klinkt niet langer rustgevend maar onheilspellend. “Wat is er?” fluister ik, mijn stem is onzeker. Ik voel een koude rilling, ook al is het warm. Hij schudt zijn hoofd, alsof hij een gedachte probeert te verjagen. “Niks. Het is gewoon…” “Wat?” Ik trek me een beetje los uit zijn omhelzing, de defensieve muur die ik vanochtend voelde, bouwt zich langzaam weer op. “Zeg het gewoon, Carl.”
Ik zie hem worstelen. Hij wil het niet zeggen, wil het moment niet verpesten, maar zijn ogen kunnen niet liegen. “Vind je het niet mooi?” vraag ik zacht, maar de vraag is geladen. Hij zucht diep en wrijft over zijn gezicht. “Nee, Leen, zo is het niet. Het is niet… lelijk. Het is gewoon… Het voelt anders. Het voelt niet als de Leen die ik ken.” Ik staar hem zwijgend aan, een golf van pure, onversneden frustratie overspoelt me. Dit gesprek hebben we vanochtend al gehad. Moeten we dit nu echt, hier, op ons plekje, opnieuw doen? “De Leen die jij kent?” zeg ik, en mijn stem is scherper dan ik bedoel. “Het enige wat er anders is, Carl, is dat ik nu voor mezelf opkom. Dat ik mezelf durf te zijn.”
Hij kijkt me verbaasd aan, verrast door de felheid in mijn stem. “Ik word niet meer gepest,” ga ik verder, en de woorden komen er als een waterval uit, een mix van woede en een diepe, pijnlijke behoefte om begrepen te worden. “Ik hoef niet meer bang te zijn als ik door de gang loop. Ik kan eindelijk ademen, de wereld ontdekken, doen waar ik zin in heb, zonder dat ik bang hoef te zijn voor wat Els of Eva of wie dan ook van me denkt.” Ik kijk hem smekend aan. “Besef je wel hoe dat voelt? Na al die jaren?”
Carl zwijgt. Hij kijkt naar zijn handen, naar het dekentje. “Ik begrijp het gewoon niet,” fluister ik, en mijn stem breekt bijna. “Van alle mensen op de wereld, waarom heb jij daar een probleem mee? Waarom kun je niet gewoon blij voor me zijn?” Carl antwoordt niet. Hij plukt woest aan een grassprietje naast het dekentje, scheurt het groene sprietje in tweeën. Zijn blik is hardnekkig op de kasteelruïne gericht. Overal, behalve op mij. De stilte die volgt is een antwoord op zich, en het is het verkeerde antwoord. Het voelt als een verwerping van alles wat ik probeer te zijn. De frustratie in mijn borstkas zakt weg en maakt plaats voor een plotselinge, vermoeide, bijna pijnlijke helderheid.
“Waar ben je bang voor, Carl?” Mijn stem is plotseling zacht, niet langer boos, maar oprecht vragend. Hij kijkt eindelijk op. Zijn ogen zijn niet hard of boos, maar gekweld. Kwetsbaar. Hij worstelt met de woorden, zijn mond opent en sluit zich weer. “Ik…,” hij stottert, zijn stem is schor. Hij schraapt zijn keel en probeert het opnieuw. “Ik ben bang je te verliezen, Leen. Oké?”
De bekentenis is een explosie, zacht maar verwoestend, die de idyllische rust van de picknick compleet vernietigt. Ik staar hem aan. De ironie is te pijnlijk om te negeren. “En ben je niet goed op weg om dat zelf te laten gebeuren,” zeg ik zacht, maar de woorden snijden, “door zo te doen?” Carl staart me aan, zijn gekwelde blik gevangen door de mijne. De pijnlijke waarheid van mijn vraag hangt zwaar tussen ons in de stille, zonnige lucht. Ik ga verder, mijn stem is nu zacht maar vastberaden, en ik leg mijn hand op de zijne, die nog steeds gebald op het dekentje ligt. “Carl, luister. Het is niet omdat ik met anderen omga, omdat ik naar andere muziek luister of me anders kleed, dat ik jou niet meer zie staan.”
Ik zie zijn kaakspieren zich aanspannen, maar hij trekt zijn hand niet weg. “Maar je moet me vertrouwen. Dat is de basis van elke relatie, toch? Vertrouwen dat ik nog steeds ik ben, ook al probeer ik nieuwe dingen. En je moet je een beetje openstellen.” Ik knijp zachtjes in zijn hand. “Je hebt me vorige week, na die vreselijke ruzie, een belofte gedaan. Je zei dat je er altijd voor me zou zijn. Dat je me zou steunen. Dat je op zijn minst zou proberen om me te vergezellen op… op mijn weg, mijn zoektocht naar wie ik ben.” Ik kijk hem smekend aan. “Je kunt niet alles wat nieuw en anders is, meteen afwijzen. Wijs mij niet af. Beloof me dat je het zult proberen. Beloof me dat je zult proberen te begrijpen, in plaats van me meteen te veroordelen.”
Carls blik is een open wonde. Hij kijkt naar onze verstrengelde handen op het geruite dekentje, dan weer naar de kasteelruïne in de verte, alsof het antwoord daar ergens in de oude stenen verborgen ligt. De stilte die volgt is lang, gevuld met het zachte ruisen van de bladeren en mijn eigen, onrustige hartslag.
Eindelijk zucht hij, een diep, schokkend geluid van pure frustratie en spijt. Zijn hand, die tot nu toe passief onder de mijne lag, draait zich om en zijn vingers verstrengelen zich stevig met de mijne. “Ik weet het, Leen,” fluistert hij, zijn stem is schor. “Ik heb het beloofd. En ik meende het ook.” Hij kijkt me eindelijk recht aan met een diepe, pijnlijke kwetsbaarheid die me tot in mijn ziel raakt. “Het is gewoon… verdomd moeilijk. Het gaat allemaal zo snel. Het ene moment is alles zo vertrouwd, het volgende moment sta je als een vreemde voor me, met die make-up op, en praat je over muziek die ik niet eens kén. En dan… dan zie ik je met hem.” Hij knijpt harder in mijn hand. “Het voelt alsof je van me wegglijdt, Leen. Alsof je in een sneltrein bent gestapt waar ik niet op mag, en ik weet niet hoe ik je moet vasthouden.” “Dat hoef je ook niet,” zeg ik zacht. “Je hoeft me niet vast te houden. Je moet gewoon… naast me komen staan. Met me meegaan.”
“Ik wil het begrijpen. Echt waar,” zegt hij, en ik zie aan zijn ogen dat hij de waarheid spreekt. “Maar ik haat haar. Ik haat Eva voor alles wat ze je heeft aangedaan. En ik haat het dat zij, en haar broer, nu plotseling degenen lijken te zijn die jou de weg wijzen.” “Zij wijzen me niet de weg,” protesteer ik. “Ze laten me alleen zien dat er andere wegen zijn. Wegen die ik zelf wil ontdekken. En ik wil die paden met jou bewandelen, Carl. Niet met hen.”
Hij kijkt naar de thermoskan, de zorgvuldig ingepakte sandwiches. Een symbool van zijn wereld, van onze wereld. “Een picknick en Dirty Dancing is niet meer genoeg, hè?” Het is geen verwijt, meer een bitterzoete constatering. “Jawel,” zeg ik snel, en ik meen het. “Dit is ons. Dit is perfect. Ik wil dit nooit kwijt. Maar ik wil ook… de rest. Ik wil leven.” Hij kijkt me nog een lange seconde aan, een innerlijke strijd zichtbaar op zijn gezicht. Dan knikt hij langzaam, een teken van overgave. “Oké,” zegt hij, zijn stem nog steeds zwaar. “Ik beloof het. Ik zal het proberen. Ik zal proberen te luisteren en me open te stellen. Zonder meteen te oordelen.” Hij trekt me een beetje dichterbij. “Maar jij moet me ook iets beloven. Wees eerlijk tegen me. Geen geheimen. Afgesproken?”
De opluchting die door me heen stroomt is zo intens dat ik bijna moet huilen. “Afgesproken.” De spanning is niet verdwenen, de donkere wolk hangt nog steeds ergens boven ons, maar hij voelt minder dreigend. Carl pakt de sandwich die ik had laten liggen en duwt die zachtjes in mijn hand. “Eet nu maar,” zegt hij, en er verschijnt een kleine, vermoeide glimlach om zijn lippen. “Je kunt de wereld niet ontdekken op een lege maag.” Ik glimlach terug, een echte glimlach, en neem een grote hap.
Terwijl we eten, beginnen we te keuvelen. Niet meer over Eva, Gert, of de complexiteit van onze gevoelens, maar over simpele, alledaagse dingen. Over de saaie les Frans, de belachelijke test van wiskunde die eraan komt, en de laatste roddel over mevrouw De Vries en haar vreselijke nieuwe kapsel. Het is een gezellige middag. We lachen veel. Ik pak een stukje van een koekje, houd het plagerig voor zijn mond, en trek het net op tijd weg als hij wil toehappen. “Te traag,” giechel ik. “Oh ja?” zegt hij, en voor ik het weet, pakt hij een aardbei, duwt die zachtjes tegen mijn lippen en laat me happen. “Zo moet dat.”
We kussen, en de kus smaakt naar zoete aardbeien en de belofte van een nieuwe start. Ik ga opnieuw dichter tegen hem aanzitten, mijn hoofd weer op zijn schouder, zijn arm stevig om me heen. Hij knuffelt me, drukt een kus op mijn haar. We zeggen niet veel meer, maar de stilte is niet langer ongemakkelijk of geladen. Het is een comfortabele, warme stilte. We gedragen ons, misschien wel voor het eerst sinds weken, gewoon als een verliefd koppel. Twee tieners op een dekentje in het park, genietend van de zon, lachend om domme grapjes, en de ingewikkelde wereld even helemaal vergetend. En het voelt perfect.
Ik voel me licht, zorgeloos, en plotseling ook een beetje overmoedig door de hernieuwde connectie. Nog steeds giechelend duw ik me af van zijn schouder, draai ik me om en ga ik schrijlings bovenop hem zitten, mijn benen aan weerszijden van zijn heupen op het dekentje. “Zo,” zeg ik, mijn stem is een plagende fluistering, “nu kan je nergens meer heen.” Ik zie de verrassing in zijn ogen, die snel plaatsmaakt voor iets anders, iets diepers. Ik leun naar voren, mijn handen steunen op zijn borstkas, en beweeg mijn heupen langzaam, een zacht, plagend, ritmisch geschuif tegen hem aan.
Zijn reactie is onmiddellijk en onmiskenbaar. Ik zie hoe zijn ogen donkerder worden, de speelse twinkeling verdrinkt in een golf van pure, onversneden lust. Zijn adem stokt in zijn keel, en zijn handen, die eerst nog passief op het dekentje lagen, schieten omhoog en grijpen mijn heupen vast. Zijn vingers knijpen zich stevig in mijn huid, niet om me weg te duwen, maar om de beweging te beantwoorden, om me dichter tegen zich aan te trekken. Het perfecte, idyllische plaatje is in een seconde veranderd in een broeierig, geladen moment.
Ik giechel, hoewel de vraag niet alleen maar een grapje is. Het is een test, een zoektocht naar bevestiging na alle twijfel van vanochtend. “Zeker dat je me nog altijd wilt?” Zijn antwoord komt niet in woorden, maar in een diepe, lage grom die uit zijn borstkas opstijgt. Zijn ogen, al donker van de lust, worden bijna zwart. Zijn handen op mijn heupen knijpen zich steviger vast, zijn vingers drukken zich in mijn huid en stoppen mijn plagende beweging. Hij trekt me met een plotselinge, ruwe kracht naar beneden, totdat mijn lichaam plat tegen het zijne gedrukt is. “Nooit zo zeker geweest,” hijgt hij, zijn stem is schor en onherkenbaar.
En dan, voordat ik nog een woord kan zeggen, kantelt hij zijn hoofd en verplettert hij mijn mond onder de zijne, in een kus die niets meer te maken heeft met tederheid, en alles met pure, onmiskenbare honger. De kus is een explosie. Het is geen zachte, verkennende aanraking meer; het is een overgave. De speelsheid van een paar seconden geleden is verdwenen, verzwolgen door een plotselinge, rauwe honger die ons allebei lijkt te overvallen. Zijn lippen zijn hard en veeleisend op de mijne, en ik beantwoord de kus met een gretigheid die me verrast.
Ik zit nog steeds schrijlings op hem, en die positie geeft me een gevoel van macht, van controle, dat ik nog nooit eerder heb gevoeld. Ik beweeg mijn heupen opnieuw, niet langer plagend, maar doelbewust, en ik voel de harde welving van zijn erectie tegen me aandrukken, zelfs door de lagen kleding heen. Een diepe, zinderende hitte schiet door mijn onderbuik, en een klein, kermend geluid ontsnapt aan mijn keel.
Zijn handen glijden van mijn heupen omhoog, onder mijn zwarte trui. Zijn vingers zijn koel op mijn warme huid, en de aanraking doet me huiveren. Ze verkennen mijn rug, mijn zij, en komen dan tot stilstand net onder de rand van mijn beha. Hij aarzelt niet. Zijn vingers haken zich vakkundig achter de sluiting. Een fractie van een seconde van twijfel schiet door me heen. We zijn in een openbaar park. De zon schijnt. Er lopen mensen. Maar dan strijken zijn lippen van mijn mond naar mijn kaaklijn, en verder naar de gevoelige huid van mijn nek. “Leen,” hijgt hij, zijn stem schor van verlangen. Al mijn verzet, alle logische gedachten, smelten weg als sneeuw voor de zon.
De klik van de sluiting die loskomt voelt als een donderslag in mijn lichaam. Zijn handen glijden naar voren en omsluiten mijn borsten, zijn handpalmen vangen ze op. Ik gooi mijn hoofd achterover, mijn rug krommend, en geef me volledig over aan de overweldigende sensatie van zijn aanraking. Dit is waar ik naar verlangd heb.
Op dat exacte moment, op het hoogtepunt van de roes, dringt er een geluid door mijn mistige bewustzijn. Het is geen zacht, ver geruis. Het is een schel, luid gegil, gevolgd door het onmiskenbare geluid van kleine, rennende voeten. “Ik krijg je wel!” Mijn ogen vliegen open. De wereld komt met een harde, pijnlijke klap terug. Een paar meter van ons dekentje vandaan rennen twee kleine kinderen lachend achter elkaar aan, hun moeder kijkt hen vanaf het wandelpad geamuseerd na. Ze hebben ons niet gezien, nog niet, maar het scheelde niets.
Een golf van pure, ijskoude paniek overspoelt me, en de hitte van de lust wordt onmiddellijk vervangen door de brandende gloed van schaamte. We liggen hier, in een openbaar park, op klaarlichte dag, met mijn trui opgestroopt en zijn handen op mijn borsten. Met een gesmoorde kreet duw ik me met volle kracht van Carl af. Ik struikel bijna achteruit en trek mijn trui met een woeste beweging omlaag, mijn rug naar de kinderen gekeerd. “Niet hier!” fluister ik, mijn stem is een hese, panische sis. Carl, die door mijn plotselinge beweging abrupt uit hetzelfde vagevuur is gerukt, komt hijgend overeind. Zijn gezicht is rood, zijn haar staat wild, en zijn ogen zijn een mix van verwarde lust en plotselinge, schuldige paniek. “Shit,” mompelt hij, en hij kijkt schichtig om zich heen. “Ik… ik zag ze niet.”
Ik trek mijn trui recht, mijn vingers trillen nog na. De roes van het moment ebt langzaam weg en maakt plaats voor een ongemakkelijke, onvoldane stilte. Het gelach van de kinderen klinkt nu als een spottende echo in de verte. Carl, naast me, duwt zijn handen gefrustreerd door zijn haar en begint zwijgend de restjes van de picknick in de mand te proppen.
Mijn lichaam voelt nog steeds zwaar en verlangend. Ik wil dit niet laten stoppen. Ik wil meer, maar de angstaanjagende, onvermijdelijke conclusie van dat 'meer' jaagt me de stuipen op het lijf. Ik overdenk de mogelijkheden. Even overweeg ik hem mee te nemen naar Singelberg. De plek waar ik Eva op een heel andere manier heb leren kennen, een van de 'Big Five'-locaties. De gedachte alleen al voelt verkeerd, gestolen uit haar cynische handboek. Het is te openbaar, te gehaast. En als ik heel eerlijk ben: de gedachte om nu écht alleen met hem te zijn, ergens afgelegen, met deze intense, alles verterende lust tussen ons... ik ben er gewoon nog niet klaar voor. Ik ben nog niet klaar voor mijn ontmaagding.
Ik wil wel de intimiteit. Ik wil zijn armen om me heen, zijn geur, zijn kussen. Ik wil gewoon... knuffelen. Maar dan op een veilige plek. Een plek waar we alleen kunnen zijn, maar niet te alleen. En dan weet ik het. Mijn kamer. Het klinkt misschien tegenstrijdig, maar het is de perfecte oplossing. Het is privé, het is mijn territorium. En het belangrijkste: mama is beneden. Ze zal in de woonkamer zitten lezen of tv-kijken, en ze zal onbewust "de wacht houden". Haar aanwezigheid, één verdieping lager, is het perfecte excuus, de ingebouwde rem die ik nodig heb om te voorkomen dat de dingen te ver gaan.
Ik kijk naar Carl, die net de thermoskan met een harde klik dichtdraait. "Wat nu?" vraagt hij, zijn stem is nog steeds een beetje schor. "Naar huis, zeker?" "Naar mijn huis," zeg ik zacht. Hij kijkt op, zijn ogen vol verbazing. "Naar jou? Is er dan niemand thuis?” "Toch wel," zeg ik, en ik probeer zo nonchalant mogelijk te klinken. "Mijn moeder. Maar we kunnen gewoon naar mijn kamer gaan. Wat muziek luisteren. Praten." Ik kijk hem aan. "En… wat knuffelen. Het lijkt me een betere plaats dan hier in het gras, vind je niet?" Hij staart me even aan, en ik zie hoe hij de puzzelstukjes in elkaar legt. Hij begrijpt de onuitgesproken boodschap. De belofte van intimiteit, maar met duidelijke grenzen. Een kleine, begrijpende glimlach trekt om zijn lippen. "Ja," zegt hij. " Dat klinkt... goed."
Thuis aangekomen, gooien we onze jassen over een stoel in de gang. Het voelt bijna te normaal na de intense hitte in het park. De spanning van wat er bijna gebeurde – en wat we allebei nog steeds willen – hangt als een voelbare, elektrische lading tussen ons in. “Hoi ma!” roep ik richting de keuken, mijn stem een tikkeltje te luid, te geforceerd opgewekt. Ze roept iets terug over het avondeten, haar stem is een geruststellend, alledaags geluid. De perfecte, onzichtbare wacht. Carl kijkt me aan met een kleine, nerveuze glimlach. Hij weet net zo goed als ik dat de aanwezigheid van mijn moeder de enige reden is dat we nu niet... verder gaan.
We trekken naar mijn kamer, de veilige, vertrouwde cocon. Ik sluit de deur, en het zachte klikje van het slot voelt intiemer dan welke kus ook. De spanning van het park is er nog, een zinderende, onvoldane energie. We gaan niet in bed liggen, maar op het dekbed, zij aan zij, nog steeds in onze kleren. Automatisch zoek ik zijn warmte op. Ik leg mijn hoofd op zijn borstkas, en zijn armen slaan zich om me heen, me stevig vasthoudend. Ik sluit mijn ogen en voel de kalme, stevige slag van zijn hart onder mijn oor. Het voelt vertrouwd. Veilig. We kussen zachtjes, een kus zonder de honger van daarnet, meer een bevestiging. Een adempauze.
We liggen een tijdje zo, zwijgend. Alleen het geluid van onze ademhaling vult de kamer. “Zal ik wat muziek opzetten?” vraag ik, mijn stem gedempt tegen de stof van zijn t-shirt. Hij mompelt instemmend, zijn lippen tegen mijn haar. Ik rol van hem af en kniel op de vloer voor mijn kleine cassetterecorder. Mijn handen zweven over de stapel bandjes, mijn vingers strijken langs Bon Jovi, langs The Police… en stoppen dan bij het zwarte TDK-bandje. Dit is het moment. Mijn moeder zei dat ik hem moest meenemen op mijn pad, hem de dingen laten ontdekken die ik belangrijk vind. Dit is de test. Als hij dit kan begrijpen, kan hij mij begrijpen. Ik kan hem de A-kant niet aandoen – de agressie van Metallica zou hij nu, in deze kwetsbare bui, waarschijnlijk als een aanval zien. Maar Kant B… de donkere, dromerige, melancholische kant. Misschien snapt hij die wel. Ik draai het bandje naar Kant B en druk op 'play'. Een zachte ruis, en dan… de diepe, hypnotiserende baslijn van The Cure. A Forest. De donkere, melancholische klanken vullen de kamer. Ik kruip terug op bed en nestel me weer in zijn armen, mijn hart bonzend van een vreemde, nerveuze verwachting.
Ik voel het onmiddellijk. Het lichaam waar ik tegenaan lig, is niet langer zacht en ontspannen. Onder mijn oor voel ik zijn hartslag niet vertragen; hij wordt strakker, sneller. Zijn arm, die net nog zo comfortabel en veilig om me heen lag, voelt plotseling stijf aan. Het volgende nummer begint. Joy Division. Nog donkerder, nog kaler. Ik houd mijn adem in, wachtend op een reactie. Een opmerking. Een grapje. Iets. Maar hij zegt niets. Hij ligt daar, stijf als een plank, en staart naar mijn plafond. De muziek voelt nu als een wig die zich langzaam maar zeker tussen ons in drijft. Het intieme moment is verbroken. We knuffelen nog steeds, maar we zijn niet meer samen. De stilte is niet langer comfortabel; hij is gevuld met het geluid van de muziek die hij haat, en de naam van de jongen die hij niet kan uitstaan.
Het zonlicht speelt door de bladeren en werpt dansende vlekken licht over zijn haar, over de lijnen van zijn gezicht. Ik volg de lijn van zijn kaak, de lichte welving van zijn lippen. Mijn vriendje. Het woord voelt warm en vertrouwd in mijn hoofd. De jongen waar ik een relatie mee heb. Na alle chaos, alle ruzies en onzekerheden, voelt dit moment, hier met hem op ons plekje, als een diepe, welkome adempauze. Het is het perfecte plaatje. Lief. Klassiek. Precies zoals ik me een picknick met mijn vriendje zou voorstellen. Een zachte, tevreden zucht ontsnapt aan mijn lippen. Ik leun achterover op mijn handen en kijk naar hem, een golf van pure, ongecompliceerde genegenheid overspoelt me.
Hij kijkt op, alsof hij mijn blik voelt. Onze ogen ontmoeten elkaar, en de geconcentreerde frons op zijn gezicht maakt plaats voor die zachte, een beetje verlegen glimlach die mijn hart altijd sneller doet slaan. Ja. Dit. Dit voelt goed. Dit voelt juist. De warmte van de zon, de rust van het park, de vertrouwde aanwezigheid van Carl naast me. Voor een moment voelt alles weer simpel, ongecompliceerd, en alle chaos van de afgelopen weken lijkt te vervagen tot een verre, onbelangrijke droom.
De zachte, tevreden zucht die aan mijn lippen ontsnapt, is een onwillekeurige overgave aan het moment. Ik verklein de kleine afstand die nog tussen ons is en schuif over het geruite dekentje tot mijn zijde de zijne raakt. Ik leg mijn hoofd op zijn schouder, een stil verzoek om nabijheid, en adem zijn geur in – een mix van frisse lucht, zeep en die unieke, warme geur die alleen van hem is. Zijn reactie is onmiddellijk en vertrouwd. Zijn arm komt om me heen en trekt me stevig, maar teder tegen zich aan, me volledig omhullend. Ik sluit mijn ogen en laat me wegzakken in het gevoel van pure, onversneden veiligheid. Ik voel de zachte stof van zijn trui tegen mijn wang en de kalme, ritmische slag van zijn hart onder mijn oor. Ik nestel me dieper in zijn armen, mijn lichaam ontspant zich volledig, alle spanning van de afgelopen dagen smelt weg als sneeuw voor de zon.
Dan til ik mijn hoofd een beetje op, net genoeg om hem aan te kunnen kijken. Hij kijkt naar me. Niet met de bezorgde frons van vanmorgen, of de gekwetste woede van het feest. Hij kijkt me aan met die zachte, een beetje verlegen glimlach die mijn hart altijd sneller doet slaan, zijn ogen vol van een diepe, onuitgesproken genegenheid. Ik glimlach terug, een brede, oprechte glimlach vol pure verliefdheid. Ik breng mijn hand omhoog en laat mijn vingers zachtjes over de lijn van zijn kaak strijken. Hij is zo knap. Hij is zo lief. Hij is van mij.
Zijn glimlach wordt breder, warmer. Hij brengt zijn vrije hand omhoog en strijkt zachtjes een verdwaalde pluk haar uit mijn gezicht, zijn vingertoppen blijven even hangen op mijn wang. De aanraking is teder, bijna eerbiedig. Ik kijk naar zijn lippen, dan weer naar zijn ogen. De wereld lijkt te vertragen. Langzaam buigt hij zijn hoofd. Hij drukt voorzichtig een kus op mijn mond. Het is geen hongerige, veeleisende kus zoals die in de cinema. Het is een zachte, warme, geruststellende kus. Een belofte. Een kus die zegt: Hier ben ik. Dit is echt. Ik sluit mijn ogen en geef me volledig over aan het simpele, perfecte gevoel van zijn lippen op de mijne.
Hij trekt zich een fractie terug, maar blijft dichtbij. “Hier,” fluistert hij, zijn adem kietelt mijn lippen, “hier hoor je thuis.” “Bij jou,” fluister ik terug. Hij kust mijn voorhoofd, de punt van mijn neus, en dan weer zachtjes mijn mond. Ik giechel een beetje, een geluid van pure, onvervalste blijdschap. Dit is het. Dit is alles wat ik wil. Het voelt zo goed. Zo veilig. Zo juist. Het lijkt perfect. De kus is zacht en warm. Ik sluit mijn ogen en geef me volledig over aan het simpele, perfecte gevoel van zijn lippen op de mijne. Dit is het. Dit is alles wat ik wil.
Maar dan, wanneer hij zich een fractie terugtrekt om op adem te komen, en ik mijn ogen open, is er iets veranderd. De zachte, aanbiddende glimlach op zijn gezicht is verdwenen. Zijn blik is niet langer warm en dromerig, maar intens, analyserend. Ik zie zijn ogen over mijn gezicht glijden. Ze rusten niet meer in mijn ogen, maar op mijn ogen. Op de zwarte, onwennige eyeliner die ik vanochtend heb aangebracht. Zijn blik dwaalt verder, omlaag, over de hals van mijn zwarte trui, naar de donkere spijkerbroek. De verandering in zijn gezichtsuitdrukking is subtiel, maar voor mij zo helder als de dag. De ontspanning is weg, vervangen door diezelfde, gekwelde frons van vanochtend. Een frons vol verwarring, twijfel en een onuitgesproken vraag.
De perfecte, idyllische bubbel waarin we ons bevonden, barst met een stille, pijnlijke plof. De zon voelt plotseling minder warm, het geruis van de bomen klinkt niet langer rustgevend maar onheilspellend. “Wat is er?” fluister ik, mijn stem is onzeker. Ik voel een koude rilling, ook al is het warm. Hij schudt zijn hoofd, alsof hij een gedachte probeert te verjagen. “Niks. Het is gewoon…” “Wat?” Ik trek me een beetje los uit zijn omhelzing, de defensieve muur die ik vanochtend voelde, bouwt zich langzaam weer op. “Zeg het gewoon, Carl.”
Ik zie hem worstelen. Hij wil het niet zeggen, wil het moment niet verpesten, maar zijn ogen kunnen niet liegen. “Vind je het niet mooi?” vraag ik zacht, maar de vraag is geladen. Hij zucht diep en wrijft over zijn gezicht. “Nee, Leen, zo is het niet. Het is niet… lelijk. Het is gewoon… Het voelt anders. Het voelt niet als de Leen die ik ken.” Ik staar hem zwijgend aan, een golf van pure, onversneden frustratie overspoelt me. Dit gesprek hebben we vanochtend al gehad. Moeten we dit nu echt, hier, op ons plekje, opnieuw doen? “De Leen die jij kent?” zeg ik, en mijn stem is scherper dan ik bedoel. “Het enige wat er anders is, Carl, is dat ik nu voor mezelf opkom. Dat ik mezelf durf te zijn.”
Hij kijkt me verbaasd aan, verrast door de felheid in mijn stem. “Ik word niet meer gepest,” ga ik verder, en de woorden komen er als een waterval uit, een mix van woede en een diepe, pijnlijke behoefte om begrepen te worden. “Ik hoef niet meer bang te zijn als ik door de gang loop. Ik kan eindelijk ademen, de wereld ontdekken, doen waar ik zin in heb, zonder dat ik bang hoef te zijn voor wat Els of Eva of wie dan ook van me denkt.” Ik kijk hem smekend aan. “Besef je wel hoe dat voelt? Na al die jaren?”
Carl zwijgt. Hij kijkt naar zijn handen, naar het dekentje. “Ik begrijp het gewoon niet,” fluister ik, en mijn stem breekt bijna. “Van alle mensen op de wereld, waarom heb jij daar een probleem mee? Waarom kun je niet gewoon blij voor me zijn?” Carl antwoordt niet. Hij plukt woest aan een grassprietje naast het dekentje, scheurt het groene sprietje in tweeën. Zijn blik is hardnekkig op de kasteelruïne gericht. Overal, behalve op mij. De stilte die volgt is een antwoord op zich, en het is het verkeerde antwoord. Het voelt als een verwerping van alles wat ik probeer te zijn. De frustratie in mijn borstkas zakt weg en maakt plaats voor een plotselinge, vermoeide, bijna pijnlijke helderheid.
“Waar ben je bang voor, Carl?” Mijn stem is plotseling zacht, niet langer boos, maar oprecht vragend. Hij kijkt eindelijk op. Zijn ogen zijn niet hard of boos, maar gekweld. Kwetsbaar. Hij worstelt met de woorden, zijn mond opent en sluit zich weer. “Ik…,” hij stottert, zijn stem is schor. Hij schraapt zijn keel en probeert het opnieuw. “Ik ben bang je te verliezen, Leen. Oké?”
De bekentenis is een explosie, zacht maar verwoestend, die de idyllische rust van de picknick compleet vernietigt. Ik staar hem aan. De ironie is te pijnlijk om te negeren. “En ben je niet goed op weg om dat zelf te laten gebeuren,” zeg ik zacht, maar de woorden snijden, “door zo te doen?” Carl staart me aan, zijn gekwelde blik gevangen door de mijne. De pijnlijke waarheid van mijn vraag hangt zwaar tussen ons in de stille, zonnige lucht. Ik ga verder, mijn stem is nu zacht maar vastberaden, en ik leg mijn hand op de zijne, die nog steeds gebald op het dekentje ligt. “Carl, luister. Het is niet omdat ik met anderen omga, omdat ik naar andere muziek luister of me anders kleed, dat ik jou niet meer zie staan.”
Ik zie zijn kaakspieren zich aanspannen, maar hij trekt zijn hand niet weg. “Maar je moet me vertrouwen. Dat is de basis van elke relatie, toch? Vertrouwen dat ik nog steeds ik ben, ook al probeer ik nieuwe dingen. En je moet je een beetje openstellen.” Ik knijp zachtjes in zijn hand. “Je hebt me vorige week, na die vreselijke ruzie, een belofte gedaan. Je zei dat je er altijd voor me zou zijn. Dat je me zou steunen. Dat je op zijn minst zou proberen om me te vergezellen op… op mijn weg, mijn zoektocht naar wie ik ben.” Ik kijk hem smekend aan. “Je kunt niet alles wat nieuw en anders is, meteen afwijzen. Wijs mij niet af. Beloof me dat je het zult proberen. Beloof me dat je zult proberen te begrijpen, in plaats van me meteen te veroordelen.”
Carls blik is een open wonde. Hij kijkt naar onze verstrengelde handen op het geruite dekentje, dan weer naar de kasteelruïne in de verte, alsof het antwoord daar ergens in de oude stenen verborgen ligt. De stilte die volgt is lang, gevuld met het zachte ruisen van de bladeren en mijn eigen, onrustige hartslag.
Eindelijk zucht hij, een diep, schokkend geluid van pure frustratie en spijt. Zijn hand, die tot nu toe passief onder de mijne lag, draait zich om en zijn vingers verstrengelen zich stevig met de mijne. “Ik weet het, Leen,” fluistert hij, zijn stem is schor. “Ik heb het beloofd. En ik meende het ook.” Hij kijkt me eindelijk recht aan met een diepe, pijnlijke kwetsbaarheid die me tot in mijn ziel raakt. “Het is gewoon… verdomd moeilijk. Het gaat allemaal zo snel. Het ene moment is alles zo vertrouwd, het volgende moment sta je als een vreemde voor me, met die make-up op, en praat je over muziek die ik niet eens kén. En dan… dan zie ik je met hem.” Hij knijpt harder in mijn hand. “Het voelt alsof je van me wegglijdt, Leen. Alsof je in een sneltrein bent gestapt waar ik niet op mag, en ik weet niet hoe ik je moet vasthouden.” “Dat hoef je ook niet,” zeg ik zacht. “Je hoeft me niet vast te houden. Je moet gewoon… naast me komen staan. Met me meegaan.”
“Ik wil het begrijpen. Echt waar,” zegt hij, en ik zie aan zijn ogen dat hij de waarheid spreekt. “Maar ik haat haar. Ik haat Eva voor alles wat ze je heeft aangedaan. En ik haat het dat zij, en haar broer, nu plotseling degenen lijken te zijn die jou de weg wijzen.” “Zij wijzen me niet de weg,” protesteer ik. “Ze laten me alleen zien dat er andere wegen zijn. Wegen die ik zelf wil ontdekken. En ik wil die paden met jou bewandelen, Carl. Niet met hen.”
Hij kijkt naar de thermoskan, de zorgvuldig ingepakte sandwiches. Een symbool van zijn wereld, van onze wereld. “Een picknick en Dirty Dancing is niet meer genoeg, hè?” Het is geen verwijt, meer een bitterzoete constatering. “Jawel,” zeg ik snel, en ik meen het. “Dit is ons. Dit is perfect. Ik wil dit nooit kwijt. Maar ik wil ook… de rest. Ik wil leven.” Hij kijkt me nog een lange seconde aan, een innerlijke strijd zichtbaar op zijn gezicht. Dan knikt hij langzaam, een teken van overgave. “Oké,” zegt hij, zijn stem nog steeds zwaar. “Ik beloof het. Ik zal het proberen. Ik zal proberen te luisteren en me open te stellen. Zonder meteen te oordelen.” Hij trekt me een beetje dichterbij. “Maar jij moet me ook iets beloven. Wees eerlijk tegen me. Geen geheimen. Afgesproken?”
De opluchting die door me heen stroomt is zo intens dat ik bijna moet huilen. “Afgesproken.” De spanning is niet verdwenen, de donkere wolk hangt nog steeds ergens boven ons, maar hij voelt minder dreigend. Carl pakt de sandwich die ik had laten liggen en duwt die zachtjes in mijn hand. “Eet nu maar,” zegt hij, en er verschijnt een kleine, vermoeide glimlach om zijn lippen. “Je kunt de wereld niet ontdekken op een lege maag.” Ik glimlach terug, een echte glimlach, en neem een grote hap.
Terwijl we eten, beginnen we te keuvelen. Niet meer over Eva, Gert, of de complexiteit van onze gevoelens, maar over simpele, alledaagse dingen. Over de saaie les Frans, de belachelijke test van wiskunde die eraan komt, en de laatste roddel over mevrouw De Vries en haar vreselijke nieuwe kapsel. Het is een gezellige middag. We lachen veel. Ik pak een stukje van een koekje, houd het plagerig voor zijn mond, en trek het net op tijd weg als hij wil toehappen. “Te traag,” giechel ik. “Oh ja?” zegt hij, en voor ik het weet, pakt hij een aardbei, duwt die zachtjes tegen mijn lippen en laat me happen. “Zo moet dat.”
We kussen, en de kus smaakt naar zoete aardbeien en de belofte van een nieuwe start. Ik ga opnieuw dichter tegen hem aanzitten, mijn hoofd weer op zijn schouder, zijn arm stevig om me heen. Hij knuffelt me, drukt een kus op mijn haar. We zeggen niet veel meer, maar de stilte is niet langer ongemakkelijk of geladen. Het is een comfortabele, warme stilte. We gedragen ons, misschien wel voor het eerst sinds weken, gewoon als een verliefd koppel. Twee tieners op een dekentje in het park, genietend van de zon, lachend om domme grapjes, en de ingewikkelde wereld even helemaal vergetend. En het voelt perfect.
Ik voel me licht, zorgeloos, en plotseling ook een beetje overmoedig door de hernieuwde connectie. Nog steeds giechelend duw ik me af van zijn schouder, draai ik me om en ga ik schrijlings bovenop hem zitten, mijn benen aan weerszijden van zijn heupen op het dekentje. “Zo,” zeg ik, mijn stem is een plagende fluistering, “nu kan je nergens meer heen.” Ik zie de verrassing in zijn ogen, die snel plaatsmaakt voor iets anders, iets diepers. Ik leun naar voren, mijn handen steunen op zijn borstkas, en beweeg mijn heupen langzaam, een zacht, plagend, ritmisch geschuif tegen hem aan.
Zijn reactie is onmiddellijk en onmiskenbaar. Ik zie hoe zijn ogen donkerder worden, de speelse twinkeling verdrinkt in een golf van pure, onversneden lust. Zijn adem stokt in zijn keel, en zijn handen, die eerst nog passief op het dekentje lagen, schieten omhoog en grijpen mijn heupen vast. Zijn vingers knijpen zich stevig in mijn huid, niet om me weg te duwen, maar om de beweging te beantwoorden, om me dichter tegen zich aan te trekken. Het perfecte, idyllische plaatje is in een seconde veranderd in een broeierig, geladen moment.
Ik giechel, hoewel de vraag niet alleen maar een grapje is. Het is een test, een zoektocht naar bevestiging na alle twijfel van vanochtend. “Zeker dat je me nog altijd wilt?” Zijn antwoord komt niet in woorden, maar in een diepe, lage grom die uit zijn borstkas opstijgt. Zijn ogen, al donker van de lust, worden bijna zwart. Zijn handen op mijn heupen knijpen zich steviger vast, zijn vingers drukken zich in mijn huid en stoppen mijn plagende beweging. Hij trekt me met een plotselinge, ruwe kracht naar beneden, totdat mijn lichaam plat tegen het zijne gedrukt is. “Nooit zo zeker geweest,” hijgt hij, zijn stem is schor en onherkenbaar.
En dan, voordat ik nog een woord kan zeggen, kantelt hij zijn hoofd en verplettert hij mijn mond onder de zijne, in een kus die niets meer te maken heeft met tederheid, en alles met pure, onmiskenbare honger. De kus is een explosie. Het is geen zachte, verkennende aanraking meer; het is een overgave. De speelsheid van een paar seconden geleden is verdwenen, verzwolgen door een plotselinge, rauwe honger die ons allebei lijkt te overvallen. Zijn lippen zijn hard en veeleisend op de mijne, en ik beantwoord de kus met een gretigheid die me verrast.
Ik zit nog steeds schrijlings op hem, en die positie geeft me een gevoel van macht, van controle, dat ik nog nooit eerder heb gevoeld. Ik beweeg mijn heupen opnieuw, niet langer plagend, maar doelbewust, en ik voel de harde welving van zijn erectie tegen me aandrukken, zelfs door de lagen kleding heen. Een diepe, zinderende hitte schiet door mijn onderbuik, en een klein, kermend geluid ontsnapt aan mijn keel.
Zijn handen glijden van mijn heupen omhoog, onder mijn zwarte trui. Zijn vingers zijn koel op mijn warme huid, en de aanraking doet me huiveren. Ze verkennen mijn rug, mijn zij, en komen dan tot stilstand net onder de rand van mijn beha. Hij aarzelt niet. Zijn vingers haken zich vakkundig achter de sluiting. Een fractie van een seconde van twijfel schiet door me heen. We zijn in een openbaar park. De zon schijnt. Er lopen mensen. Maar dan strijken zijn lippen van mijn mond naar mijn kaaklijn, en verder naar de gevoelige huid van mijn nek. “Leen,” hijgt hij, zijn stem schor van verlangen. Al mijn verzet, alle logische gedachten, smelten weg als sneeuw voor de zon.
De klik van de sluiting die loskomt voelt als een donderslag in mijn lichaam. Zijn handen glijden naar voren en omsluiten mijn borsten, zijn handpalmen vangen ze op. Ik gooi mijn hoofd achterover, mijn rug krommend, en geef me volledig over aan de overweldigende sensatie van zijn aanraking. Dit is waar ik naar verlangd heb.
Op dat exacte moment, op het hoogtepunt van de roes, dringt er een geluid door mijn mistige bewustzijn. Het is geen zacht, ver geruis. Het is een schel, luid gegil, gevolgd door het onmiskenbare geluid van kleine, rennende voeten. “Ik krijg je wel!” Mijn ogen vliegen open. De wereld komt met een harde, pijnlijke klap terug. Een paar meter van ons dekentje vandaan rennen twee kleine kinderen lachend achter elkaar aan, hun moeder kijkt hen vanaf het wandelpad geamuseerd na. Ze hebben ons niet gezien, nog niet, maar het scheelde niets.
Een golf van pure, ijskoude paniek overspoelt me, en de hitte van de lust wordt onmiddellijk vervangen door de brandende gloed van schaamte. We liggen hier, in een openbaar park, op klaarlichte dag, met mijn trui opgestroopt en zijn handen op mijn borsten. Met een gesmoorde kreet duw ik me met volle kracht van Carl af. Ik struikel bijna achteruit en trek mijn trui met een woeste beweging omlaag, mijn rug naar de kinderen gekeerd. “Niet hier!” fluister ik, mijn stem is een hese, panische sis. Carl, die door mijn plotselinge beweging abrupt uit hetzelfde vagevuur is gerukt, komt hijgend overeind. Zijn gezicht is rood, zijn haar staat wild, en zijn ogen zijn een mix van verwarde lust en plotselinge, schuldige paniek. “Shit,” mompelt hij, en hij kijkt schichtig om zich heen. “Ik… ik zag ze niet.”
Ik trek mijn trui recht, mijn vingers trillen nog na. De roes van het moment ebt langzaam weg en maakt plaats voor een ongemakkelijke, onvoldane stilte. Het gelach van de kinderen klinkt nu als een spottende echo in de verte. Carl, naast me, duwt zijn handen gefrustreerd door zijn haar en begint zwijgend de restjes van de picknick in de mand te proppen.
Mijn lichaam voelt nog steeds zwaar en verlangend. Ik wil dit niet laten stoppen. Ik wil meer, maar de angstaanjagende, onvermijdelijke conclusie van dat 'meer' jaagt me de stuipen op het lijf. Ik overdenk de mogelijkheden. Even overweeg ik hem mee te nemen naar Singelberg. De plek waar ik Eva op een heel andere manier heb leren kennen, een van de 'Big Five'-locaties. De gedachte alleen al voelt verkeerd, gestolen uit haar cynische handboek. Het is te openbaar, te gehaast. En als ik heel eerlijk ben: de gedachte om nu écht alleen met hem te zijn, ergens afgelegen, met deze intense, alles verterende lust tussen ons... ik ben er gewoon nog niet klaar voor. Ik ben nog niet klaar voor mijn ontmaagding.
Ik wil wel de intimiteit. Ik wil zijn armen om me heen, zijn geur, zijn kussen. Ik wil gewoon... knuffelen. Maar dan op een veilige plek. Een plek waar we alleen kunnen zijn, maar niet te alleen. En dan weet ik het. Mijn kamer. Het klinkt misschien tegenstrijdig, maar het is de perfecte oplossing. Het is privé, het is mijn territorium. En het belangrijkste: mama is beneden. Ze zal in de woonkamer zitten lezen of tv-kijken, en ze zal onbewust "de wacht houden". Haar aanwezigheid, één verdieping lager, is het perfecte excuus, de ingebouwde rem die ik nodig heb om te voorkomen dat de dingen te ver gaan.
Ik kijk naar Carl, die net de thermoskan met een harde klik dichtdraait. "Wat nu?" vraagt hij, zijn stem is nog steeds een beetje schor. "Naar huis, zeker?" "Naar mijn huis," zeg ik zacht. Hij kijkt op, zijn ogen vol verbazing. "Naar jou? Is er dan niemand thuis?” "Toch wel," zeg ik, en ik probeer zo nonchalant mogelijk te klinken. "Mijn moeder. Maar we kunnen gewoon naar mijn kamer gaan. Wat muziek luisteren. Praten." Ik kijk hem aan. "En… wat knuffelen. Het lijkt me een betere plaats dan hier in het gras, vind je niet?" Hij staart me even aan, en ik zie hoe hij de puzzelstukjes in elkaar legt. Hij begrijpt de onuitgesproken boodschap. De belofte van intimiteit, maar met duidelijke grenzen. Een kleine, begrijpende glimlach trekt om zijn lippen. "Ja," zegt hij. " Dat klinkt... goed."
Thuis aangekomen, gooien we onze jassen over een stoel in de gang. Het voelt bijna te normaal na de intense hitte in het park. De spanning van wat er bijna gebeurde – en wat we allebei nog steeds willen – hangt als een voelbare, elektrische lading tussen ons in. “Hoi ma!” roep ik richting de keuken, mijn stem een tikkeltje te luid, te geforceerd opgewekt. Ze roept iets terug over het avondeten, haar stem is een geruststellend, alledaags geluid. De perfecte, onzichtbare wacht. Carl kijkt me aan met een kleine, nerveuze glimlach. Hij weet net zo goed als ik dat de aanwezigheid van mijn moeder de enige reden is dat we nu niet... verder gaan.
We trekken naar mijn kamer, de veilige, vertrouwde cocon. Ik sluit de deur, en het zachte klikje van het slot voelt intiemer dan welke kus ook. De spanning van het park is er nog, een zinderende, onvoldane energie. We gaan niet in bed liggen, maar op het dekbed, zij aan zij, nog steeds in onze kleren. Automatisch zoek ik zijn warmte op. Ik leg mijn hoofd op zijn borstkas, en zijn armen slaan zich om me heen, me stevig vasthoudend. Ik sluit mijn ogen en voel de kalme, stevige slag van zijn hart onder mijn oor. Het voelt vertrouwd. Veilig. We kussen zachtjes, een kus zonder de honger van daarnet, meer een bevestiging. Een adempauze.
We liggen een tijdje zo, zwijgend. Alleen het geluid van onze ademhaling vult de kamer. “Zal ik wat muziek opzetten?” vraag ik, mijn stem gedempt tegen de stof van zijn t-shirt. Hij mompelt instemmend, zijn lippen tegen mijn haar. Ik rol van hem af en kniel op de vloer voor mijn kleine cassetterecorder. Mijn handen zweven over de stapel bandjes, mijn vingers strijken langs Bon Jovi, langs The Police… en stoppen dan bij het zwarte TDK-bandje. Dit is het moment. Mijn moeder zei dat ik hem moest meenemen op mijn pad, hem de dingen laten ontdekken die ik belangrijk vind. Dit is de test. Als hij dit kan begrijpen, kan hij mij begrijpen. Ik kan hem de A-kant niet aandoen – de agressie van Metallica zou hij nu, in deze kwetsbare bui, waarschijnlijk als een aanval zien. Maar Kant B… de donkere, dromerige, melancholische kant. Misschien snapt hij die wel. Ik draai het bandje naar Kant B en druk op 'play'. Een zachte ruis, en dan… de diepe, hypnotiserende baslijn van The Cure. A Forest. De donkere, melancholische klanken vullen de kamer. Ik kruip terug op bed en nestel me weer in zijn armen, mijn hart bonzend van een vreemde, nerveuze verwachting.
Ik voel het onmiddellijk. Het lichaam waar ik tegenaan lig, is niet langer zacht en ontspannen. Onder mijn oor voel ik zijn hartslag niet vertragen; hij wordt strakker, sneller. Zijn arm, die net nog zo comfortabel en veilig om me heen lag, voelt plotseling stijf aan. Het volgende nummer begint. Joy Division. Nog donkerder, nog kaler. Ik houd mijn adem in, wachtend op een reactie. Een opmerking. Een grapje. Iets. Maar hij zegt niets. Hij ligt daar, stijf als een plank, en staart naar mijn plafond. De muziek voelt nu als een wig die zich langzaam maar zeker tussen ons in drijft. Het intieme moment is verbroken. We knuffelen nog steeds, maar we zijn niet meer samen. De stilte is niet langer comfortabel; hij is gevuld met het geluid van de muziek die hij haat, en de naam van de jongen die hij niet kan uitstaan.
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10


Bezoek ook eens mijn profiel pagina om meer over mij te weten te komen, een overzicht te zien van mijn verhalen of om een berichtje achter te laten! Ook kun je jezelf aanmelden om een mail te ontvangen als ik een nieuw verhaal heb geplaatst!
