Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Door: De Muze
Datum: 23-08-2024 | Cijfer: 9.4 | Gelezen: 707
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 38 minuten | Lezers Online: 1
Vermist
Hadewych klampt zich aan mijn arm vast. We staan aan de rand van het moeras en kijken uit over het water dat volledig met een dikke mist bedekt is. De zon is bijna weggezakt achter de bomen van het woud van Abigor rondom ons, waardoor de rode gloed in de lucht verworden is tot een duivels evenbeeld van de wanden der hel. “Zag je dat?” De angst doorklieft haar anders zo zoete stem.
Sophia staat nog steeds stokstijf naast ons met haar opgeheven arm in de richting van het donkere water gericht.
Ondanks de grote onrust die zich in me opstapelt, voel ik dat mijn medegezellen ook aan het water zijn komen staan. Allemaal staren we naar dat ene punt dat Sophia aanwijst.
Mijn adem stokt. Wat ik zie, is nog erger dan de verhalen die de ridders van Maupertuus op winterse avonden aan het kampvuur op het binnenplein vertelden terwijl de wijn bezitnam van hun waardigheid. Het waren verhalen over de Witte Wieven, de geesten van kwaadaardige heksen die als nevels op moerassen en heides ronddwalen en nietsvermoedende reizigers meelokken, waarna die nooit meer worden teruggezien.

In de naderende duisternis verschijnt vanuit de nevelen een gestalte die enkel in het witte deken boven het moeraswater als dusdanig te onderscheiden is omdat het een zwak licht afgeeft. Het is zelf volledig wit. Wat het zo schrikwekkend maakt, is dat het geruisloos boven het water lijkt te zweven. Ineens stopt het en kijkt het ons aan. Het is te ver weg om iets van een gezicht te kunnen onderscheiden, maar ik voel meteen een koude rilling over mijn hele lichaam lopen.
Ik heb geen idee hoe lang we daar in het vizier van deze aankondiger van de dood staan, maar het lijkt een eeuwigheid. Niemand durft te bewegen, noch enig geluid voor te brengen.
Dan is de gedaante plots weg. Of het in het ijle niets oploste, of haar weg over het moeras verderzette, is onduidelijk. Ik weet alleen dat ik vrees voor het leven van de mensen rond me die me zo dierbaar zijn.

Sophia begint te snikken. Ze laat zich op de grond zakken en maakt zich zo klein mogelijk. Mariken bekommert zich meteen om haar. Ze neemt haar in haar armen en begint stilletjes een liedje te neuriën. Ik herken het uit mijn kindertijd. Het is een troostlied. Mama zong het ook voor Hadewych en mij als een hevig onweer ons uit onze slaap had gerukt. Toen sliepen we nog samen in hetzelfde bed. Zodra mama’s stem onze kamer vulde, legde Hadewych zich dan tegen me aan, haar hoofd op mijn schouder. Zo vonden we de rust en al gauw ook weer de slaap.
Ook Hadewych herkent het lied. Ook nu zoekt ze bij mij troost. Ze legt haar hoofd tegen het mijne en ik sla mijn arm om haar heen. Aarzelend begint ze mee te neuriën. Het helpt. Of het aan de melodie ligt of aan de warme zachtheid van Hadewychs lichaam, of aan allebei, weet ik niet, maar de paniek in mijn hoofd maakt plaats voor een zekere berusting.

Wat kan er ons gebeuren? We zijn met zijn elven. Nee, tien. De gewonde Koenraad is niet bij machte om nu een strijd te kunnen voeren. En al zeker niet tegen een schepsel uit het duister. Maar in alle verhalen over de Witte Wieven zijn het alleenreizende zielen die verdwijnen.
Wij zijn niet alleen. Wij zijn een hechte groep die erin geslaagd is om Hadewych met vereende krachten uit de duivelse klauwen van Diederik te bevrijden. Zolang we bij elkaar blijven, zal niemand ons kunnen schaden.

Even verderop aan het vuur hoor ik Pieter. Hij zit nog steeds naast Koenraad, en begint het lied te zingen. Heel stil, maar luid genoeg zodat we de woorden herkennen.
De wachter luidde de dag in
op de hoge toren waar hij stond,
daar blies hij de dageraad:
“Wees niet bang meer voor het duister
de nacht zal stoppen met zijn duister gefluister."




Alsof het zo afgesproken is, vallen we allemaal tegelijk mee in. We zingen het zacht voor ons uit, om zo de boze geesten te verdrijven.
De samenzang zorgt voor een sacrale sfeer waarin angst geen plaats meer kent. Sophia komt overeind uit de armen van Mariken als de feniks die uit haar eigen assen verrijst. Langzaam stapt ze naar het kampvuur. Iedereen volgt haar en zoekt een plaatsje om zich neer te vlijen. We belanden in een sluier van mensen die tegen elkaar aan leunen, zitten, liggen, hangen... We zijn verbonden in lichaam en geest.
We staren in het vuur terwijl we blijven zingen. Steeds weer herhalen we het lied. We geloven dat het ons beschermt. Dat geloof brengt rust. Rust die ons langzaam doet wegglijden naar dromenland.

Net als mijn oogleden de laatste strijd tegen de slaap dreigen te verliezen, zie ik een beweging in mijn ooghoek. Yda komt voorzichtig recht. Ze wil de anderen niet wakker maken. Ze gaat naar de slinkende stapel sprokkelhout en gooit nog een aantal takken op het vuur. Meteen springen enkele gensters in het rond. Zelfs hier in dit woud, meegesleurd in ons avontuur, blijft ze de rol van dienstmeid vertolken.

Het doet me nadenken. Onze geboorte bepaalt welke rol we in ons leven spelen. Van mij wordt verwacht dat ik tot ridder geslagen wordt en later heer van Maupertuus wordt. Mocht Hadewych een jongen zijn geweest, dan was dit haar doel als eerstgeborene geweest. Nu moet ze echter trouwen met een andere heer om in zijn burcht het reilen en zeilen van het huishouden te regelen. Yda wist van zodra ze kon praten en stappen dat ze dienstmeid of kamermeid zou worden. Nochtans heeft ze een grote wijsheid en wellevendheid. Toen ze tijdens het toernooi in een prachtige jurk rondliep, dacht iedereen dat ze een jonkvrouw was. Zij verzet zich niet. Hadewych wel.
Zou het anders kunnen? Zou Hadewych echt een heerlijkheid kunnen leiden? Zou Yda een edelvrouw kunnen zijn?
Wat als ik haar gevoelens zou beantwoorden? Zou het aanvaard worden dat ik met haar trouw?
Plots kijk ik met andere ogen naar Yda. Ik zie geen speels geil meisje, geen dienstmeid, geen trouwe metgezel van Hadewych die haar gevolgd is uit loyaliteit. Voor me staat een begeerlijke vrouw. Haar rol en status smelten weg als sneeuw voor de zon. Een warm gevoel overspoelt mijn hart. Het is niet wat ik voor Hadewych voel. Anders. Maar wel liefdevol.

Een geluid uit het moeras doet haar wegkijken. Ze trekt haar ogen in spleetjes en gaat behoedzaam naar de waterkant.
Heel rustig verleg ik de arm van Hadewych die om me heen ligt. Ik sta recht en ga naar Yda toe. Om haar niet te laten schrikken, spreek ik haar zacht toe. “Is er iets?”
Ze kijkt niet om. Ze tuurt in het donker, waar ik nog steeds een dichte mist vermoed. “Ik hoorde iets in het moeras. Ik zie niets.”
Voor ons is er enkel een groot zwart vlak. De lucht moet bewolkt zijn, want er is geen spoor van de maan en de ontelbare sterren. “Misschien was het een dier. Kom mee naar het vuur.”
“Ik ben er zo.”

Ik ga terug naar onze vrienden. Net voor ik me terug tegen Hadewych wil aanleggen, kijk ik nog een keer naar Yda. Alsof ze het aanvoelt, kijkt ze om. Ze doet teken dat ik moet gaan slapen.
Achter haar verschijnt plots een witte gedaante. Ik open mijn mond om haar te waarschuwen, maar het lijkt alsof mijn stem verdwenen is. Er komt geen geluid uit mijn keel. Ik zwaai naar haar om haar te waarschuwen, maar ze wuift gewoon terug. Twee witte tentakels slaan zich om haar heen. Eén om haar romp, de ander over haar mond, zodat haar gil de mond wordt gesnoerd.
Zo eensklaps als het witte monster was verschenen, zo snel verdwijnt Yda uit mijn zicht. Ik ren naar het moeras. Er is geen spoor meer van haar. Heel stil hoor ik wel een zacht gepeddel alsof er iemand in een boot wegroeit.
ik aarzel geen moment en duik het water in. Opgejaagd door de angst om Yda te verliezen zwem ik in de richting waar het geluid vandaan komt. Hoe langer het duurt, hoe meer ik in paniek geraak.

Ineens zie ik een schim. Met vernieuwde kracht zwem ik dichterbij. Voor me zie ik de Witte Wief met een van angst rillende Yda aan haar voeten. Ze staat op een vlot dat ze voortbeweegt met een stevige stok.
Ik slaag erin om het vlot te bereiken. Zodra ik het met mijn hand vastneem, draait de geestverschijning zich om. Ze heft de stok omhoog. Ik zie hem mijn kant opkomen. Mijn andere hand heft zich om mezelf te beschermen. Maar alles wordt donker.

***

Ik open mijn ogen. Ik lig op mijn rug in het gras. De warme zon beschijnt mijn gelaat. Traag duw ik me omhoog op mijn ellebogen. Ik lig naakt in het midden van een wei vol met veldbloemen in de weelderigste kleuren.
“Ah, je bent wakker, liefje.” Yda zit naast me. Ook zij is naakt. Ze heeft een kroontje van madeliefjes in haar haar gevlochten. Ze leunt naar me over en geeft me een zoen. Alsof het vanzelfsprekend is. Onze monden openen zich en onze lippen beginnen een minnespel. Haar hand streelt me van mijn borst naar mijn buik, en zonder enige aarzeling kriebelt ze mijn ballen. De opwinding neemt meteen bezit van mijn lichaam. “Mmmm, heerlijk. Je hebt alweer zin in me. Goed zo, ik heb namelijk ook zin in jou.” Yda draait zich op me en laat zich naar onder glijden tot haar kutje tegen mijn eikel drukt. “Neem me, lieverd!”
Alsof haar laatste woorden een toverspreuk waren, bewegen we tegelijk met ons lichaam en ik glijd haar heerlijkheid in. Het voelt als thuiskomen. Mijn hoofd vult zich met begeerte. Onze tongen verstrengelen zich. Onze handen houden elkaar vast. Onze lichamen smelten samen. Passie doet ons bewegen naar een punt waarin alles goed aanvoelt.

“Die mond is voor mij, Yda. Jij hebt zijn pik al.” Hadewychs stem doet me mijn ogen opnieuw openen. Ik had ze weer gesloten om me des te meer aan het genot met Yda te kunnen overgeven. Yda komt recht en begint me als een ruiter te paard te berijden.
Het stralende gezicht van Hadewych hangt boven me. “Je weet wat je me beloofd had.”
Ik weet het niet. Ik heb geen idee hoe ik hier beland ben, maar ik trek het me niet aan. Ik voel me gelukkig. “Hadewych...”
“Nee, Arnoud. Houd je zoete praatjes maar voor jezelf en gebruik je mond voor leukere dingen. ”Ze gaat recht op haar knieën zitten en schuifelt over mijn hoofd heen. Een nat kutje met open lipjes verschijnt in mijn gezichtsveld. Langzaam daalt het op me neer. Ik open mijn mond en steek mijn tong uit. De heerlijke smaak van meisjeshoning vloeit mijn mond in. Ze brengt me in een roes die sterker is dan die van wijn en bier.
“Mmmm.” Hadeywych en Yda kreunen samen. Ik hoor het smakken van kussende lippen. Het kan niet anders dan dat de twee begeerlijke vrouwen die me hier verwennen en zich laten verwennen ook elkaar beminnen.
“Laat nog iets voor mij over, Arnoud.” Willem! Ook hij is hier. Het enige dat ik zie, zijn de billen, de rug en de rode lokken van Hadewych.
“Geef die kanjer van je maar hier. Daar weten we wel raad mee.”
We? Ik hoor gezuig en geslurp. Het gekreun van Willem welt op. “Ooooh, met twee monden tegelijk, hemels is dit.”
Het lijdt geen twijfel wat er gaande is. Ik ben blij voor hem en geniet. Want mijn eigen pik wentelt zich in de hete natheid van Yda’s lust en mijn mond laaft zich aan de zoetheid van haar geilheid. Mijn tong dartelt en rollebolt doorheen haar speelveldje.
“Ooooh, zo lekker, ik ga komen. Ooh jaa!” Ik voel iets nats in mijn gezicht. Het bereikt mijn lippen. Het heeft de zoete smaak van meisjeshoning.
Ook Yda lijkt een hoogtepunt te bereiken. “Oooh, Arnoud, oooh, Arnoud toch...”/i]

***

“Oooh, Arnoud, oooh, Arnoud toch...” Ik voel iets nats in mijn gezicht. Het bereikt mijn lippen. Het heeft de zilte smaak van tranen. Ik wil mijn ogen openen, maar het beetje licht dat in mijn ogen schijnt, veroorzaakt een pijnscheut in mijn hoofd. Meteen sluit ik ze weer. Ik hoor mezelf een diepe kreun slaken. “Arnoud!” Twee armen omklemmen mijn lichaam. De stem van Yda klinkt verdrietig en hoopvol tegelijk.
“Wat is er gebeurd?” Mijn stem klinkt gebroken.
“De Witte Wief!” Ze fluistert het. Toch klinkt het hard in mijn oren. “Ze heeft je met haar roeistok neergeslagen en dan op haar vlot meegenomen. Ze heeft ons hier opgesloten. Maar ze is geen geest. Ze is echt. Een echte vrouw.”

Weer open ik mijn ogen. Ditmaal kan ik ze openhouden zonder dat mijn hoofd begint te barsten. Ik lig op mijn rug in een soort stal. Traag duw ik me omhoog op mijn ellebogen. Ik lig naakt in het hooi.
Yda zit naast me. In tegenstelling tot de droom waaruit ik net ontwaakte, is zij niet naakt. Ook van een kroontje van madeliefjes is er geen sprake.
Ze ziet me kijken naar mijn eigen naaktheid. “Ik heb je uitgekleed. Je kleren waren nat. Ze hangen daar te drogen. Het hooi heeft je warm gehouden...” Ze vervolgt fluisterend. “En ik ook wel.”
Van de opwinding die ik net nog maximaal beleefde, blijft geen spoor meer over. Ook de lieve woorden vol verlegenheid van Yda brengen daar geen verandering in. “Dank je!” Ik geef haar een kus op haar wang. Ondanks de seksuele dingen die we al hebben gedeeld, voelt dit intiemer.
Yda’s wangen kleuren lichtjes rood. Ze gaat naar de andere kant van de ruimte en voelt daar aan mijn kleren. De drukkende opeengehoopte hitte van de zon op het dak heeft ze gedroogd. Meteen kleed ik me weer aan.

“Hoelang heb ik geslapen?” Terwijl ik de stal onderzoek naar ontsnappingsmogelijkheden en manieren om ons te verweren, kijkt Yda door een spleet aan de vergrendelde staldeur naar buiten.
“De zon begon net op te komen toen we hier werden opgesloten. Ze staat al even niet meer op haar hoogste punt.”
Teleurgesteld omdat ik niets bruikbaars kan vinden, ga ik weer op het hooi zitten. Ik voel me een beetje moedeloos. “Heeft die vrouw iets gezegd?”
Yda draait zich om. “Nee. Toch niets van betekenis. Ze keek me de hele tijd argwanend en met een doordringende blik aan. Enkel vlak voor ze de deur dichtdeed, keek ze wat bezorgd naar jou op de grond. Ze zei me dat ik voor je moest zorgen.”

Een plots gebons op de staldeur doet ons opschrikken. Meteen komt Yda op me toegelopen. Ze gaat naast me zitten en houdt mijn arm stevig vast. Het bovenste deel van de deur zwaait open. Een vrouw kijkt ons met strenge blik aan. Ze is niet oud. Ik schat haar in het begin van de dertig. Ze heeft zwarte haren die afsteken tegen de witte kleren die ze draagt. Ze reikt ons een kan met water en enkele sneden brood aan. Yda snelt ernaartoe en komt met het voedsel naar mij. Gulzig eten en drinken we. De hele tijd worden we in stilte aangestaard door de vrouw.
Terwijl we de laatste kruimels brood aan het kauwen zijn, neemt ze diep adem. “Nou, vertel een keer. Wat is de bedoeling van al die drukte?”
“Wat bedoel je?” Ik heb geen idee waar ze het over heeft. “We zijn toch niet druk?”
“Twee dagen geleden vertoefde ik hier nog in alle stilte. Er waren enkel ik en de moerasdieren. En toen verscheen plots het eerste paard van de Apocalyps aan mijn hutje. Het witte paard van de overwinning. Hoewel zijn kleur me blij maakte, werd ik bevreesd door het vooruitzicht van een naderende strijd. Niet veel later doolden jullie door het moeras, terwijl er elders nog ridders van een ander allooi zich een weg doorheen mijn wereld van rust proberen te hakken. Dus, ja, dat noem ik drukte.”

Tijdens haar uitleg blijft ze uitermate kalm. Pas zodra ze over de andere ridders begint, wordt haar stem scherp. Ze bekijkt ons alsof wij degenen zijn die met hakkende zwaarden het struweel in deze ruwe natuur aan flarden rijten.
“Wij gingen net door het moeras om de orde niet te verstoren.”
Dreigend heft ze een wenkbrauw de lucht in. “Ach zo? En hoe noem je jullie orgietje op dat veldje dan? Wist je dat daar de broedplaats is van een dodaars? Die hebben jullie weggejaagd. Wist je dat er op de plaats van jullie vuurtje smeerwortel en daslook groeiden? Dat zijn kruiden met een helende werking. Die zijn nu verbrand. Denk je echt dat jullie de orde niet verstoorden?”
Als een vlijmscherp mes snijden haar woorden door ons heen. Het is duidelijk dat ze niet opgezet is met indringers.

Yda voelt meteen aan dat een vrouwelijke hand het gesprek kan verzachten. “Het spijt ons zeer. Dat wisten we niet. Ik beloof u dat we alles zullen opruimen en proberen de schade zo veel mogelijk te herstellen.”
De vrouw snuift even. “Herstellen, herstellen... Alsof je dat zomaar kan herstellen. Is er trouwens iets mis met de wegen die hier wat verderop door het bos lopen?”
“We zijn op de vlucht.”
De vrouw knijpt haar ogen samen en tuurt ons aandachtig aan. “Zijn jullie boeven, vermomd als ridders uit Maupertuus?”
Yda reageert paniekerig. “Nee! Wij proberen net te ontsnappen aan enkele schurken. Daarom bleven we niet op de weg. We hebben een gewonde bij ons.”
Heel even wordt het stil. De vrouw houdt haar hoofd schuin. Ze denkt na. Haar ogen schieten heen en weer tussen Yda en mij alsof ze probeert in te schatten of we liegen. Ze vraagt zich af of wij de slechteriken zijn die worden opgejaagd door ridders, of de edellieden die aan enkele rovers willen ontkomen.

Een gehinnik achter haar haalt de vrouw uit haar concentratie. Ze kijkt achter zich. “Ach, daar hebben we jou ook weer.” Haar stem klinkt plots veel zachter. Ze stapt weg van de stal. “Wat ben je toch onrustig, lieverd. Je moet niet bang zijn. Ik zal je niets doen.”
Langzaam komen Yda en ik recht. We stappen naar de deur. Even verderop zien we de vrouw traag naar een paard toegaan dat af en toe ietwat schichtig achteruitdeinst. Ik herken het paard meteen. Het is Walewein. Ik fluit op mijn vingers en meteen heft ze haar hoofd. “Kom, Walewein!” Terstond wordt ze rustig en stapt naar ons toe. Ze steekt haar hoofd de stal in. Ik houd mijn hand aan haar neus en zodra ze er even aan geroken heeft, streel ik haar langs haar hals.

“Ik stel voor dat jullie van plaats wisselen. Dan kan Walewein wat hooi eten, en dan kunnen jullie me jullie verhaal vertellen.” Het herkennen van Hadewychs paard heeft wonderen verricht, want de vrouw klinkt ineens heel vriendelijk. Ze maakt de staldeur los. Walewein laat zich zacht naar achter duwen zodat de deur open kan en wij naar buiten kunnen komen. Dan verlegt ze haar aandacht naar het hooi in de stal.

“Die heerschappen zitten dus achter jullie aan?”
We wandelen van de stal naar een hutje ernaast. Beide zijn gemaakt uit het hout van de bomen die errond staan, waardoor je de gebouwtjes vanuit de verte amper ziet staan als je er niet op let. Ze kijkt Yda bewust aan terwijl ze de vraag stelt. Ik laat Yda het woord voeren. Terwijl zij het verhaal vertelt over Diederik, de moord op zijn vader en de ontvoering van Hadewych, kijk ik rond in het hutje. Het is er vrij donker. Er is slechts één klein raampje. Tegen een wand zijn allemaal leggers met potten vol met planten en kruiden. Het doet me denken aan het huisje van pater Hieronimus in onze burcht.
“Ik ben geen heks, hoor.” De vrouw is vlak achter me komen staan. Ik schrik. “Je mag me Francisca noemen. Ik ben genoemd naar de heilige Franciscus van Assisi die de natuur in zijn hart had gesloten. Net als ik. En, nee, ik ben ook geen wit wief. Ik maak gewoon handig gebruik van de sage om mijn rust hier te waarborgen. Als iemand me in de nevel op het moeras ziet, maakt die zich meestal snel genoeg uit de voeten. Ik moet toegeven dat jullie tot op heden de dappersten waren die ik hier ooit ben tegengekomen. Jullie groepsgevoel raakt me wel. Daarom ga ik jullie helpen. Yda, kom je mee met mij? We gaan op zoek naar wat planten om een zalfje te maken voor die gewonde vriend van jullie. Dan breng ik jullie nadien terug.”

Ik ga buiten op de stam van een omgevallen boom zitten die dienst lijkt te doen als een soort bankje. De stilte overvalt me. Het enige dat ik hoor, is het gefluit van de vogels. Het is hier zalig. De zon is aan het dalen en straalt zijn warmte op mijn gelaat. Ik sluit mijn ogen. Het gevoel dat alles goed komt, zorgt voor rust in mijn hoofd. Als Francisca haar kruidentalent kan gebruiken om de wonden van Koenraad sneller te laten genezen en hem misschien ook wat nieuwe kracht te geven, en als ze ons de juiste weg kan tonen naar Maupertuus zonder dat we de echte weg moeten volgen, dan zullen we zeker uit de handen kunnen blijven van Diederik.

Een luide fluittoon doet me mijn ogen openen. Ergens voor me hoor ik het geluid van brekende takken en het gehak van zwaarden. Ik laat me meteen achterovervallen en ga vlak achter de boom liggen. Het is onmogelijk om me te zien liggen van de plaats waar het geluid kwam. Toch maak ik me zo plat mogelijk. Ik concentreer me volledig op wat ik hoor. De vogels hebben hun vrolijke gezang gestopt. Enkel de naderende indringers zijn nog te horen.
Naarmate de menselijke aanwezigheid dichterbij nadert, stijgt de spanning in mijn lichaam. Hoewel ze nog ver genoeg zijn, begin ik door mijn neus te ademen. Ik hoop dat ze de hut of de stal niet ontdekken en een kijkje komen nemen. Dan ben ik immers kansloos.
Plots hoor ik stemmen.

“Heer, hoe lang moeten we nog doorgaan?”
“Jullie gaan door zolang ik het zeg.”
“Maar, heer, we zijn nu al bijna twee dagen aan het zoeken.”
“Als ze Maupertuus bereiken, dan is alles voorbij. Als ik de heer van Viperdaes niet ben, is er niemand die jullie een hand boven het hoofd houdt, en dan zullen ze Eikenvoorde met de grond gelijk maken.
“Kom, mannen, doorgaan!”
Het zware gemor van enkele mannen overstemt de rest van het gesprek dat langzaam verder weg begint te klinken.

Ik kom pas tevoorschijn als de vogels in de bomen weer beginnen te zingen. Het is belangrijk dat ik Yda en Francisca waarschuw. Gelukkig waren ze een andere richting uitgegaan dan Diederik en zijn schurken.
Ik ga naar de plaats waar ik beide vrouwen tussen de struiken heb zien verdwijnen. Ik zie enkel een kluwen aan takken en bladeren. Ik wring me tussen het struweel door en kom in een andere wereld terecht. Ik begrijp waarom het grut dat ons zoekt, zich met geweld een weg doorheen dit oerwoud baant. De wirrewar aan wilde natuur vormt een doolhof waarin het niet zeker is of er ergens ook een uitgang is. Yda en Francisca zijn hier doorheen gegaan zonder mes of zwaard, dus moet er een verborgen weg zijn.
Aandachtig kijk ik om me heen. Ik zoek naar voetafdrukken en gebroken takjes. Naar alle aanwijzingen die kunnen verraden welke kant ze zijn uitgegaan. Er is niets. Geen teken dat hier iemand is gepasseerd.
Ik zet een stap opzij, en zie een smalle doorgang. Alsof de takken speciaal voor mij wijken. Ik ga er tussendoor en vind mezelf weer voor een groen gordijn. Ditmaal blijf ik niet staan. Ook nu weer zet ik een stap opzij, en nog één, tot ik een plaats zie waar de bladeren een opening laten.
Eerst aarzelend en zoekend, maar gaandeweg steeds vlotter vind ik mijn weg. Ik wil geen tijd verliezen, want ik merk dat de avond in aantocht is. Weldra zal het donker zijn, en ik wil Yda en Francisca gevonden hebben voordat ik verdwaald geraak in de duisternis.

“Mmmm!”
Ik hoor gekreun. Heel zacht. Meteen sta ik stil met ingehouden adem. Ik spits mijn oren. Ik ben bedacht op mogelijk gevaar. Zou Diederik de twee dames die ik zoek, eerder gevonden hebben?
“Geef je aan me over!”
Ik hoor de stem van Francisca. Haar woorden zijn onmiskenbaar. Een koude rilling trekt door mijn lichaam. Mijn zenuwen staan strakgespannen.
“Ooooh!”
Het gekreun is luider. Ik herken het meteen. Het is Yda. Verschillende gedachten doorkruisen mijn hoofd. Werkt Francisca samen met Diederik en heeft ze Yda meegelokt om haar te overrompelen? Of is ze toch geen kruidenvrouwtje, maar een...
“Jij bent een heks! Wat doe je toch met me?”
Afgrijselijke beelden, te erg om onder woorden te brengen, verschijnen in mijn verbeelding. Ik zoek de grond af en zie een zware afgescheurde tak liggen. Aan het uiteinde is er een punt. Ik raap hem op en stap behoedzaam in de richting van de stemmen, voorbereid op de aanschouwing van de ergste taferelen.
“Ik ben inderdaad een heks, mijn prinsesje!”

Tussen twee bomen verschijnt een kleine open ruimte, zonder bomen of struiken. Er is enkel een beetje gras. In het midden ligt Yda naakt op de grond, als een offer aan de goden uit het verleden. Haar handen liggen op haar borsten.
“Dan ben je toch de goede heks uit het noorden, want deze betovering is heerlijk. Ooooh.”
Yda’s benen zijn opgetrokken. Ertussen zie ik het hoofd van Francisca. Ook zij is naakt. Als ze spreekt, heft ze haar hoofd op en kijkt ze Yda aan. Daarna laat ze zich weer zakken.
De betovering waar Yda over spreekt, heeft niets met toverkunst te maken. Het is de tong van Francisca die haar magie het werk laat doen. De heftigheid waarmee ik Yda in haar tietjes zie knijpen en de lustigheid waarmee haar lijfje alle richtingen uit kronkelt, behoeven geen verdere uitleg.
Zo stil mogelijk leg ik de stok in mijn handen op de grond. Zonder nadenken steek ik mijn hand in mijn broek waar zich een andere stok aan het vormen is. Het tafereel heeft een magische uitwerking op mezelf. Mijn lichaam vult zich met lust. Nu ik erbij stil sta, is dat amper anders geweest sinds we op het grondgebied van Francisca zijn beland. Zou ze toch een heks kunnen zijn?

Met mijn vrije hand trek ik mijn broek naar beneden zodat mijn andere hand zich rustig en zacht over mijn pik kan laten glijden, het ritme van de lijfjes en de geluiden van genot voor me volgend.
“Waarom noem je me prinsesje?”
“Omdat je dat bent, mijn lieve Yda. Je weet het zelf nog niet, maar op een dag zal je dat zijn.”
“Wat bedoel je?”
“De tijd zal het leren. Je zal je eigen heerlijkheid hebben. Maar voor nu schenk ik je de heerlijkheid van de zon, de maan en de sterren.”

Francisca brengt haar hand naar Yda’s kutje. Aan de reactie van Yda hoor en zie ik dat ze haar aan het vingeren is. Weer daalt het hoofd van Francisca neer. Het kreunende gehijg wordt steeds luider. Het gaat over in een zacht piepen.
De op- en neergaande beweging van mijn hand is nodig. De druk is hoog en het zorgt voor enige verlichting. Ik kan wel niet aan de verleiding weerstaan om de snelheid op te drijven, samen met die van het naderende orgasme van Yda.
Ik zou mijn ogen willen sluiten om het gevoel nog intenser te beleven, maar ik houd mijn ogen gericht op de geile gebeurtenis omdat ik geen moment wil missen.
“Ooooh mmm!” Yda valt stil neer op de grond. Francisca kruipt over haar heen en kijkt op haar neer. Yda opent haar ogen. “Je had gelijk. Ik heb de sterren gezien.”

“Dan is het nu tijd voor het genot van je zonnen.” Francisca gaat op Yda’s onderlichaam zitten. Hun kutjes raken elkaar waarschijnlijk aan. Ze maakt klauwen van haar handen en schuurt met haar nagels over de borsten van Yda. Zorgvuldig vermijdt ze de tepels die meteen pront de lucht in wijzen. Met sierlijk krullende bewegingen tekent ze lijnen over de zachte gebolde huid. Weer vult de lucht zich met gekreun. Het is een gekerm dat het midden houdt tussen pijn en genot. “Oooh, lieve hemel, hoe heerlijk, hoe... Ooooh!” Francisca pakt de tepels tussen haar vingers en knijpt ze stevig dicht.
Zachtjes ontstaat er weer beweging bij Yda. Haar heupen zoeken een uitweg voor de pijnlijke ervaringen die haar tegelijk zo doen genieten. Francisca neemt de beweging over. Hierdoor wrijven hun kutjes tegen elkaar.
De handen van Francisca blijven echter doorgaan met het tergen van de tedere tietjes van Yda. Ik merk hoe ook mijn eigen hand over mijn borst is beginnen klauwen, alsof ik hetzelfde wil voelen. Ik houd het niet tegen. Net zomin als ik de steeds stevigere rukken aan mijn eigen lid wil belemmeren. Toch zorg ik dat ik ver van mijn eigen hoogtepunt blijf.
De dans van de schuifelende schoten versnelt. De hevigheid van de aanbidding van Yda’s vurige zonnen neemt toe. Plots neemt Francisca de tepels weer vast en ze trekt er vastberaden aan. Yda slaakt een kreet. Vogels schieten fladderend weg uit de bomen. Nog harder wordt mijn pik ervan.

“Sssst!” Francisca stopt met bewegen. “We mogen de aandacht niet trekken van het geboefte dat jullie zoekt.”
“Toe, ga door. Het is zo zalig. Toon me het genot van de zon!” Yda blijft met haar heupen bewegen, zoekend naar de aanraking die tot genot leidt.
Francisca leunt voorover. “Het is tijd voor het genot van de maan, prinsesje!”
“De maan? Is het daarvoor niet te vroeg? De zon is nog net niet onder.” Yda klinkt sip, teleurgesteld omdat het intense spel voorbij is en niet tot een hoogtepunt leidde.
Francisca heft haar hoofd. Ze kijkt me recht in de ogen. Dan zakt haar blik naar beneden om halt te houden op mijn bewegende vuist. “Het wordt tijd dat de wassende maan uit zijn schuilplaats treedt en zijn zilveren licht over ons laat schijnen.”
Yda draait haar hoofd en ziet me staan. Een lach vol gelukzaligheid verschijnt op haar gelaat. “Arnoud... Heer!”
Vier fonkelende ogen lokken me dichterbij. Statig treed ik nader, mijn pik in de hoogte verheven als een relikwie dat tijdens een processie naar het altaar wordt gevoerd.
“Verblijd haar met uw maan.” Francisca staat op en als een hogepriesteres wijst ze naar Yda. Die heft haar knieën op en spreidt haar benen. Dit lijkt allemaal zo onwezenlijk dat ik niet anders kan dan doen wat er van me verlangd wordt. Ik nestel me in Yda’s schoot, en laat me door de graagte in haar ogen leiden. We houden elkaar stevig vast met onze blikken. Ik zie de oneindigheid van haar liefde voor mij in haar ogen, die de eindeloosheid in zich dragen. Wat zij ziet, weet ik niet, maar het brengt haar in dezelfde roes als die waarin ik nu zwevend haar ziel verken.

Haar handen gaan naar mijn rug. Ze strelen me. “Kom in me, heer. Vul me. Ik heb het nodig.”
Ik doe wat ze vraagt, wat ze me smeekt. Ik duw mezelf in haar. Mijn stootwapen zoekt een weg in haar heilige der heiligen. Maar het voelt niet aan als heiligschennis. Ze verwelkomt me.
Net als ik bijna helemaal in haar kutje zit, duwt ze haar nagels diep in mijn vel. Zo beweegt ze haar handen naar onder. Een pijnscheut schiet door me heen, maar tegelijk geeft het me een dierlijk soort energie. Ik beuk mezelf verder in haar. Haar ogen schieten wijd open. Haar mond hapt naar adem.
Ik beweeg me in en uit haar. Het is geen tedere beminning, maar wel een stevig liefdevol neuken. Ik zie, hoor en voel wat ze wil en ik geef haar dat. Met halen vol kracht stort ik me steeds weer in haar. Zij trekt me keer op keer weer naar zich toe.

Hoe lang we dit doen, weet ik niet. Onze geesten en lichamen lijken versmolten. Wel ben ik me bewust van haar lichaam. Dat is het enige dat nu telt. Hoe sneller ik beweeg, hoe harder ik in haar beuk, hoe meer ze zich overgeeft aan een nietsontziend genot. Maar dit genot verhoogt mijn eigen geilheid zienderogen. Ik voel hoe ikzelf op het punt kom waar er geen terugweg meer is. Maar hoe meer ik mezelf temper om haar genot te verlengen, hoe harder haar nagels tekeergaan op mijn rug. Ze wil dat ik me laat gaan. Ze wil dat ik niet stop voor ik...
Een explosie doet mezelf uiteenbarsten. Mijn zaad vult haar kutje.
“Jaaa!” Het is net dit offer aan haar vrouwelijkheid die haar over de rand van het ultieme genot duwt.

Ik laat me naast Yda vallen. Onze lippen zoeken elkaar in een zachtheid die in schril contrast staat met de vurigheid van daarnet. Onze handen strelen elkaar. Tot we plots stilvallen en gewoon nog genieten van elkaars aanraking.

“Kniel voor mij!”
Francisca staat aan onze hoofden en kijkt op ons neer. Ze heeft haar witte kleren terug aangetrokken. “Heer Arnoud, prinses Yda, kniel voor mij.”
Ik heb geen idee waarom Francisca haar prinses blijft noemen. Vanuit het minnespel dat ze beleefden, begrijp ik het, maar dat is afgelopen. Toch luisteren we beiden naar de indringende stem van de kruidenvrouw die zich een heks noemt. We gaan op onze knieën naast elkaar zitten en kijken naar haar op.
“Ik ken jullie lot. Ook jullie zagen die net in elkaar. Jullie zijn met elkaar verbonden. Dat jullie harten ook anderen begeren, dat is wat de Godin de mensheid gunt, maar jullie zijn elkaars doel. Dat weten jullie nu.”
Mijn hoofd en mijn hart beseffen dat ze gelijk heeft. Ik knik. Naast me zie ik het hoofd van Yda dezelfde beweging maken.
“Goed zo, lieve kinderen. Laten we dit bevestigen met een bloedeed, zodat jullie niet aan elkaar kunnen twijfelen!” Uit een verborgen zak in haar kledij haalt Francisca een dolk tevoorschijn. Ze houdt het scherpe wapen voor zich uit. “Reik jullie handen vooruit!”
Gedwee luisteren we. De hand met de dolk begint te zakken.

Plots verstart Francisca. De zachtheid in haar ogen verhardt. Een kille stem doet haar rillen.
“Laat die dolk vallen of je hebt net je laatste adem uitgeblazen!”

***
[i]Het personage Francisca dat vanaf dit verhaal in de reeks opduikt, is een ode aan Francisca02, de voortreffelijke schrijfster op deze site van de reeks “Rosalie krijgt een beurt”, maar vooral ook een goede vriendin die nog elke dag wordt gemist. Moge de zon, de maan en de sterren haar vergezellen op haar eigen tocht.




Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...