Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Door: DAts
Datum: 10-12-2024 | Cijfer: 9.4 | Gelezen: 3588
Lengte: Lang | Leestijd: 28 minuten | Lezers Online: 1
Toen ik het woord ‘feuilleton’ op mijn lippen proefde, zag ik hem ineens voor me: Vuile Ton, de zwerver. Onweerstaanbaar spoelde een kerstverhaal over me heen.

Ik zet daarom even het universum van Douwe Atsma
on hold voor een kort Kerstfeuilleton. In de eerste afleveringen zul je je misschien afvragen: wat moet dit op Opwindend.Net, maar geloof me, het eindigt met vuurwerk.

Veel plezier met lezen.

Douwe


Voorzichtig stapte Ton met zijn fiets uit de bosjes. Hij was doodsbang dat zijn plekje tegen de spoordijk zo worden ontdekt. Hij was er heel blij mee en had geen zin deze winter weer een ander plekje te moeten zoeken. Zodra een collega-zwerver zijn onderkomen had ontdekt, zou het gedaan zijn. Of zo’n kakmevrouw met een hondje.

Ton had al een mooie verzameling blikjes en flesjes in zijn tassen. Hij had inmiddels twee tassen vol, toch al weer gauw twintig euro aan statiegeld. Op zijn fiets kon hij er nog net een volle tas bij hebben. Toen hij veilig op het fietspad gekomen was, speurde hij de berm af. In dit gebied woonden veel kakkers. De tuinen en opritten waren al een tijdje rijkelijk voorzien van kerstverlichting, al was Sint Nicolaas nog maar net het land uit. Langs dit weggetje kwamen veel kinderen, onderweg naar school of de binnenstad. De jeugd flikkerde alles maar in de berm. Vijftien cent statiegeld, dat was immers de moeite van het inleveren niet.

Voor hem uit fietsten drie tienermeisjes. Veel gegiechel en kreetjes. Wat was dat toch met jonge meiden, dat ze altijd van die gilletjes moesten slaken? Jongens van die leeftijd loeiden, meisjes gilden. Ton vroeg zich wel eens af of de mens als soort nou inderdaad meer ontwikkeld was dan – pak hem beet – snaterende eenden. Eenden flikkerden in ieder geval blikjes in de berm. Gelukkig deden mensen dat wel, anders wist Ton niet waar hij van zou moeten leven.

Eén van de meisjes had een blikje in haar hand, dat had hij al lang opgemerkt. En inderdaad duurde het niet lang of het blikje werd met een nonchalant gebaar in de berm gemikt. Zelfs dat niet, bedacht Ton grimmig. Ze liet het ding eigenlijk gewoon los op de straat flikkeren. ‘Stierenbloed. On wings of fire’. Nou, dit meisje was blijkbaar al zo verslaafd dat het haar niets meer deed. Weinig te merken van vurige vleugels of wat voor vorm van vurigheid dan ook. Ze fietste met haar vriendinnen nog net zo hemeltergend sloom als daarnet. Haar gebaar om het blikje kwijt te raken was ook niet bepaald energiek. Niet zo energiek in elk geval als Ton, die het blikje snel opraapte en in zijn nog lege tas deed.

Terwijl hij de tassen op zijn fiets herschikte zag hij een vrouw op een fiets met volle boodschappentassen langs komen. Nette merkkleding, keurig kapsel, degelijke stadsfiets met versnellingen. Waarschijnlijk zo’n deugvrouwtje uit de kakkersbuurt hier, die de haar vliegschaamte over haar drie vliegvakanties per jaar suste door haar boodschappen op de fiets te doen.

Vrijwel meteen daarna slingerde een gast op zo’n watjesfiets rakelings voor hem langs, intensief starend naar één of ander asociaal medium op zijn telefoon. Ton kom maar ternauwernood voorkomen dat hij van de weg raakte. De jongen grijnsde in het voorbijgaan gemeen achterom, zijn manoeuvre was duidelijk bedoeld om Ton af te snijden. Daardoor had het gastje de vrouw voor hem te laat in de gaten. Hij deed nog een halfslachtige poging om haar te ontwijken maar kon niet voorkomen dat zijn voorwiel haar achterwiel schampte. Zowel de vrouw als de knaap gingen onderuit. Zijn telefoon vloog uit zijn hand en barstte op de grond kapot.

Zoals het een echte kakker betaamt begon hij meteen te schelden. “Hé, stomme koe, kan je niet uitkijken? Zie nou eens wat je gedaan hebt, mijn gloednieuwe iPhone naar de gallemiezen. En er zit een kras op mijn fatbike. Dat ding heb ik verdomme net nieuw van Sinterklaas gekregen! En ik heb een gat in mijn broek! Dit gaat je geld kosten! Mij pa is advocaat, die zal je wel een poepje laten ruiken!”

Ton had nog nooit van het woord fatbike gehoord, maar had meteen door dat het ging om die lelijke zwarte dingen die je het laatste jaar ineens overal rond zag razen, met veel te dikke banden en een veel te laag zadel, terwijl hun berijder amper zijn benen hoefde te bewegen om er toch veel te hard op te kunnen rijden. Ton leefde op straat. Hij las geen kranten, keek geen tv, had geen telefoon. Hij had die dingen voor zichzelf ‘watjesfiets’ gedoopt. Fietsen voor watjes, die zelf weinig wattjes hoefden leveren om vooruit te komen. Nepbrommers, eigenlijk. Maar 'vetbuik'? Ook niet verkeerd. Berijders van zo'n geval, vetbuikers(?), kregen vanzelf een vette buik door gebrek aan lichaamsbeweging.

Ton zette meteen zijn fiets op de stander en boog zich over de vrouw, die half onder haar fiets lag. “Heeft u zich bezeerd?” “Een beetje. Maar kunt u me helpen de fiets van me af te tillen?” Hij pakte haar fiets en tilde die van haar been. Het achterspatbord was beschadigd, zag hij. De vrouw had een scheur in haar broek. Haar kuit was geschaafd, er sijpelde een beetje bloed uit.

Het kakkerjoch pakte hem bij zijn schouder. “Hé, blijf met je vuile tengels van die fiets af! Die wil je zeker jatten, hé?” Bliksemsnel draaide Ton zich om en siste de jongen in zijn gezicht: “Als jij je nou eens in een hoekje gaat staan schamen voor je onbehouwen gedrag, kan ik deze mevrouw even helpen, ja?” Plotseling straalde de haveloze zwerver een soort natuurlijk overwicht uit, waardoor de jongen onwillekeurig achteruit deinsde. Hij besloot eieren voor zijn geld te kiezen, pakte zijn fiets op en maakte zich uit de voeten. Zijn kapotte telefoon liet hij op straat liggen.

Er waren een paar boodschappen over de straat gerold. Ton hielp de vrouw de boodschappen op te rapen en hield haar fiets beet, zodat zij alles weer netjes in kon pakken. Gelukkig was er geen glaswerk gebroken. De vrouw glimlachte warm naar hem. “Bedankt voor de hulp. Gelukkig zijn er nog mensen met goede manieren. Mijn naam is Hilda. Ik woon hier vlakbij, kan ik u een kopje koffie aanbieden?” Ze stak haar hand uit. Hij nam die een beetje aarzelend aan. “Ton”, mompelde hij. Hij was het niet meer gewend dat mensen hem gewoon als mens aanspraken, in plaats van als straathond. “Bedankt voor het aanbod, mevrouw, maar ik ben bang dat het uw reputatie geen goed doet als u mij bij u uitnodigt.” De ogen van de vrouw werden zacht. “Dat zal wel een beetje meevallen. Dat is het voordeel van zo’n kakbuurt, je ziet niet wie er bij je buren naar binnen loopt,” zei ze luchtig. Daar had ze gelijk in. De huizen stonden een eindje van de straat, goed verscholen achter stevig hekwerk en ondoordringbare hagen. Je kon van de straat af niet zien wat er binnen gebeurde maar van binnen ook niet op straat kijken. Het was Ton totaal onduidelijk waarom dit volk dat zich zo afschermde voor andere mensen, juist ándere mensen als asociaal betitelde.

Hoe dan ook, Ton was niet in de positie om een gratis kop koffie af te slaan. Misschien kon er zelfs wel een koekje van af! Het water liep hem ineens in de mond. Hij slikte moeizaam. Hilda zag het en had intens medelijden met hem. Hij was zo aardig. Hoe kwam zo’n vriendelijke man op straat terecht? Ze schaamde zich een beetje. Ze was nog maar net lid geworden van de buurtpreventieapp, omdat er de laatste tijd steeds vaker zwervers in de buurt werden gesignaleerd. Vanavond zou er een vergadering zijn. Ineens wist ze niet meer zo zeker of ze niet meer op moest passen voor de tienerkinderen van haar buren, dan voor de zwervers.

Even later arriveerden ze bij de toegang tot haar huis. In tegenstelling tot de meeste huizen hier stond het toegangshek open. Ze zag hem kijken. “Ik vind dat zo ongastvrij”, zei ze, “als een vriendin mij wil bezoeken moet ze gewoon binnen kunnen lopen. Waar ik vandaan kom, had niemand de deur op slot.” “Waar komt u vandaan, als ik vragen mag?” “Noord-Groningen. Warffum, kent u dat?” Nee, Ton was daar nooit geweest. Hilda giechelde. “Voor de meeste mensen hier ligt Warffum op een andere planeet. Ze weten meer van Virginia in Amerika dan van Groningen. Waar komt u vandaan?”

“Ik kom uit Moddergat, of all places. Eigenlijk woon ik daar nog steeds”, grijnsde hij. Toepasselijker voor zijn huidige situatie kon je het moeilijk verzinnen. “Dat ligt toch in Friesland?” vroeg Hilda, “woont u daar nog steeds?” “Nee, maar ik woon wel in een moddergat. Misschien is Slijkenburg een betere benaming”, peinsde hij. In de ogen van Hilda stonden grote vraagtekens. “Moddergat is het noordelijkste dorp op het Friese vasteland. Slijkenburg is het zuidelijkste gehucht van de provincie, een eindje onder Wolvega. Past qua naamgeving nog wat beter bij de plaatsen waar ik overnacht.” Ton lachte erbij als een boer met kiespijn. Hilda zag het verdriet in zijn ogen. Hij had een heel gelukkige jeugd gehad. Het geluk had hem ook daarna toegelachen, totdat...

“Weet u, ik was helemaal verbaasd dat juist u mij kwam helpen”, zei Hilda. “En een beetje bang, neem ik aan?” Ton zei het spottend. Ze bloosde zowaar. “Ja, het spijt me.” “Dan ben ik dubbel blij dat ik u geholpen heb. Heeft u er bezwaar tegen als ik wat jassen uittrek? Ik ben die warmte niet gewend.” “Nee hoor, gaat uw gang.” Ton had drie jassen over elkaar heen aan en daar nog twee truien onder. Die deed hij ook uit en dan zat hij nog steeds niet in zijn hemd. Hij rook bepaald niet fris, constateerde Hilda. Nou ja, hij zou wel geen wasmachine in zijn dakloos onderkomen hebben.

Ze zag nu dat hij lang niet zo gezet was als ze dacht. Nu hij alleen in een shirt zat, leek hij eerder een slanke man. Zijn woeste baard en haardos maakten het moeilijk om te zien of hij nou vlezige wangen had of niet. Nu ze beter keek, leek hij eerder een mager gezicht te hebben. “Wat zie je aan me?” Ton klonk spottend. “Ik zie een man die een heel stuk slanker is dan ik had gedacht. Je baard en haren maken je gezicht dikker. Door al die truien en jassen lijkt je buik ook een stuk voller dan nu je die uit hebt.” “Conclusie?” Hilda keek hem niet-begrijpend aan. “Wat bedoel je?” Ton moest een beetje in zichzelf lachen dat ze ongemerkt overgegaan was op tutoyeren. Blijkbaar vond ze dat ze, nu ze hem zonder jassen zag, wat gemeenzamer met hem kon zijn. “Nou, het is heel simpel. Een dikke zwerver is aan de drank, een magere zwerver is aan de drugs.” “Hm, je bent ook niet echt mager, toch? Je ziet er niet uit als een junk.” “Klopt. Niet aan de drank, niet aan de drugs, toch dakloos. En zoals ik zijn er meer dan je denkt.”

“Gaat maar zitten, ik zet ondertussen even koffie.” Hilda verdween naar de keuken. Onwennig keek Ton in de kamer rond. O ja, hij kreeg wel eens vaker koffie bij een paar vrouwtjes in de volksbuurt een eindje dichter bij het centrum. Lieve mensen, daar niet van, maar geen mensen bij wie hij zich ‘thuis’ voelde. Bij Hilda was dat anders. Net als hij opgegroeid onder de Waddendijk, maar ook de inrichting van haar huis leek erg op dat van hemzelf, vroeger. Zijn oude leven kwam even heel dichtbij.

Al snel kwam Hilda terug met een kop koffie, met een dikke plak cake erbij. “Gister gebakken”, vertelde ze trots. Ton weerhield zich er met moeite van de plak cake meteen helemaal in zijn mond te proppen. Hij dwong zich om van elke hap te genieten. Zo’n traktatie kreeg hij niet vaak. “Bak je vaak?” “Ja, dat vind ik leuk om te doen. Doet me aan mijn moeder denken, die bakte bijna alles zelf.” “Hij smaakt verrukkelijk”, zei Ton naar waarheid. Hilda zag dat hij echt genoot van elke hap, hij zei dit niet alleen uit beleefdheid. Ze voelde zich warm van binnen worden.

“Zal ik je wond even schoonmaken? Zo te zien zit er allemaal straatvuil in." Ton zei het in alle oprechtheid, maar Hilda stond toch even in dubio. Wat kende ze Ton nou helemaal? Toch voelde ze zich merkwaardig vertrouwd bij hem. “Graag,” antwoordde ze. Ze trok haar broek uit, zodat hij er beter bij kon. “Heb je een pincet en ontsmettingsmiddel?” “Ik zal het even voor je pakken.” Ze haalde haar EHBO-set van haar slaapkamer, waar de gevraagde spullen in zaten. Ondertussen hoorde ze Ton naar de keuken gaan. Ze hoorde de kraan lopen. Gelukkig, ze hoefde hem niet te vertellen dat hij eerst zijn handen moest wassen.

Ton legde haar been op zijn knie en begon heel behoedzaam met een wattenstaafje de korreltjes zand en gruis uit haar wond te halen. Het was best wel pijnlijk als hij zo’n uit vuiltje uit de wond pulkte, maar Hilda voelde zich toch in goede handen bij hem. Hij raakte haar heel behoedzaam aan, terwijl zijn stem haar kalmeerde. “Hier zit wat gruis. Dit kan even zeer doen, sorry.” “Het schiet al op, Hilda, nog even doorbijten.” Ondertussen babbelde hij wat om haar af te leiden. Er ging van alles door Hilda heen. Tons kleren roken bepaald niet fris. Toch vond ze zijn lichaamsgeur niet onaangenaam. Het leek erop alsof hij zichzelf nog wel waste, op de één of andere manier.

Ergens diep in Hilda’s buik begon het zachtjes te gloeien. Ze betrapte zich erop dat ze onwillekeurig een beetje naar hem toe boog, alsof ze haar neus tegen zijn lichaam aan wilde duwen. Beschaamd trok ze zich weer wat terug, zich er scherp van bewust dat haar kut een beetje nat begon te worden. Ze zat hier in haar slip voor zijn neus, ze hoopte maar er nog geen vochtvlek in haar kruis zichtbaar was.

“Zo, ik geloof dat we er zijn,” verklaarde Ton, “nog even de boel ontsmetten.” Hij pakte het flesje met ontsmettingsmiddel. “Dit kan even bijten.” Hilda haalde scherp adem. Inderdaad, het brandde behoorlijk. “Je kunt er het beste nog geen pleister of verband op doen, totdat er een korst op zit.” Dat wist Hilda ook wel, maar ze zat hier wel in haar slip voor een wildvreemde zwerver. Het wond haar ergens nog op ook, verdorie. Wat was er met haar aan de hand?

“Nog een kopje koffie?” “Graag.” “Nog een plakje cake erbij?” Vertederd keek Hilda hoe gretig hij aan de cake knabbelde. Ze besloot hem de rest van de cake te geven, als hij straks wegging. Toen ze weer terugkwam wees ze op de foto’s van haar man en haar kinderen. Twee meisjes, inmiddels 24 en 22 en het huis uit. “Da’s mijn gezin. Vertel eens, Ton, heb jij ook familie?”

De vraag katapulteerde Ton in een verleden waar hij niet wilde zijn. Zijn vrouw Alicia, zijn zoontje Jochem... Terwijl hij thuis aan het klussen was met zware machines, was hij afgeleid door de telefoon en even weggelopen van het lawaai. Vergeten de apparatuur af te schakelen. Een uur later vond hij zijn zoontje Jochem, net 10 jaar oud. Verminkt. Doodgebloed.

Ontsteld keek Hilda toe hoe Ton ineens asgrauw wegtrok met paniek in zijn ogen. Hij was mijlenver weg, besefte ze. Mijn god, welke verschrikking hadden haar woorden opgeroepen? Ze knielde bij hem, nam zijn handen in de hare. “Ton!” riep ze, “Ton!” Hij reageerde niet. In wanhoop gaf ze hem een klap in zijn gezicht. “Ton, je bent hier, je bent veilig!” Verdwaasd knipperde hij met zijn ogen, langzaam werd zijn blik weer helder. Hij keek in de ongeruste ogen van Hilda. “Ik moet gaan,” mompelde hij. “Dat begrijp ik,” zei Hilda, al begreep ze het helemaal niet. Maar ze snapte wel dat hij alleen met zichzelf wou zijn.

“Als je kleren te wassen hebt, ben je welkom.” “Dank je, ik zal het onthouden.” “Hier, ik heb de cake voor ingepakt. Wil je die hebben?” Ton wilde alleen maar weg maar keek Hilda toch even dankbaar aan. “Graag, hij is erg lekker. Zoiets lekkers krijg ik niet vaak,” zei hij een beetje beschaamd. “Geniet ervan. En als je zin in koffie hebt en het hek staat open, gewoon even een bakkie doen, oké?” “Dank je voor het aanbod. Ik zal het onthouden,” zei hij nog een keer. Toen fietste hij weg. Ze huiverde bij de herinnering aan de paniek in zijn ogen. Hij had gekeken alsof hij recht in de hel keek.

Die middag voelde Hilda zich vreemd rusteloos. Ze besloot even daarom maar een stukje te gaan hardlopen, al hoorde dat vandaag niet volgens haar schema. Een klein rondje dus maar, iets van drie kilometer door het bospark vlakbij. Ze liep een flink tempo, bezweet kwam ze weer terug. Ze nam een glas water en stond voor het raam naar haar tuin te kijken terwijl ze het water opdronk. Een grote bonte specht tikte op de takken van de perenboom, op zoek naar insecten. Vinkjes en meesjes hipten in de takken van de struiken rond. Een gaai vrat aan de laatste appel in haar appelboom. Het was december, maar er was nog volop leven in de tuin. Uit de spouwmuur van de schuur zag ze zelfs nog wespen komen. Die hadden daar een nest. Meestal hielden die toch in oktober al op met vliegen? Toch eens navragen.

Nadat ze het glas water leeggedronken had, zette ze het weg in de keuken. Haar bemodderde hardkloopbroek stroopte ze maar vast uit en stopte die in de wasmand. In een opwelling trok ze meteen ook de rest van haar kleren maar uit en deed die bij de was. Gek eigenlijk dat ze dat niet altijd deed, alsof iemand haar hier in huis zou kunnen zien lopen! Naakt liep ze naar boven om te gaan douchen maar de onrust zat nog steeds in haar lijf. Ze beet op haar lip. Zou ze even? Ze pakte haar Satisfier uit haar nachtkastje en ging op haar bed liggen. Ze sloot haar ogen, drukte op het knopje en bracht het ding naar haar lekkerste plekje tussen haar benen.

Het wonderbaarlijke instrument bracht haar al snel het verlossende orgasme. Het gloeiende punt diep in haar binnenste werd groter en heter, heel haar wezen spatte in duizend stukken uiteen. In haar roes rook ze weer de geur van Tons ongewassen kleren, zag ze de oplettende ogen waarmee hij haar wond reinigde, voelde ze zijn gevoelige vingers op haar huid. Nog na schokkend zonk ze even weg in vergetelheid.

Toen ze weer bij haar positieven kwam, voelde Hilda zich beschaamd. Was ze nou verliefd aan het raken op een zwérver? Was haar huwelijk
in zo'n diep dal geraakt? Ze stapte gauw onder de douche en genoot van het heerlijke warme water dat over haar lijf stroomde. Ze verwende zich met een lekkere douchegel. Langzaam voelde ze zich weer op aarde landen.

Die avond had ze een bijeenkomst van de buurtpreventiegroep, waar ze zich net bij aangesloten had. De meeste aanwezigen kende ze amper. Op hun rijtje van vijftien huizen verschansten de meeste bewoners zich achter hun hoge hekken en dichte hagen, je kende de auto’s beter dan de mensen. Patrick van nr 15, de gastheer van vanavond, hoorde bij de Tesla, Charel van nummer 19 was de bestuurder van die witte Audi, Claudia van nr 21 reed in de blauwe Volvo V90. Hilda zelf was ‘dat vrouwtje op de fiets’ van nr 25, haar buurman Jaco reed in een donkergroene Jaguar.

Patrick nam het voortouw. “Buurtjes, fijn dat we hier bij elkaar zijn. We moeten ons beschermen tegen die zwervers en Marokkanen die hier voor de deur langs komen.”
Jaco zei rustig: “Patrick, ik wil graag onze buurt veilig helpen houden. Welke incidenten zijn er de laatste tijd eigenlijk geweest? Laten we ons bezig houden met echte onveiligheid, niet met onderbuikgevoelens.” Narrig zei Patrick: “Moet je eens luisteren, vandaag is mijn zoon op zijn fiets aangereden door een zwerver. Gat in zijn broek, telefoon gestolen, fiets beschadigd.”
“Wat heeft jouw zoon voor fiets, Patrick?” Hilda vroeg het vriendelijk, maar ze voelde woede in zich opkomen.” “Een gloednieuwe fatbike, op Sinterklaas gekregen. Er zitten nu allemaal krassen op. We moeten echt iets verzinnen om dat zwerverstuig hier van de straat te weren.” "Geef jij je zoon voor Sinterklaas een fatbike?" flapte Claudia eruit, "Heb je zo'n hekel aan hem?" "Rustig mensen, laten we niet hatelijk worden. We zijn hier voor de buurtbeveiliging," greep Jaco in. Hilda mocht hem wel. No nonsense.
“Toevallig ben ik vandaag ook aangereden, van achter,” zei ze. “Niet door een zwerver, maar door zo’n gastje op een fatbike. Gat in mijn broek, spatbord verbogen, boodschappen over de straat. Dat gastje begon gelijk te schelden dat ik hem zijn schade moest vergoeden. Gelukkig was er een aardige meneer die me hielp om onder mijn fiets uit te komen en mijn boodschappen weer te verzamelen. Dat ventje begon notabene handtastelijk tegen hem te worden, omdat hij met zijn tengels aan mijn fiets zat. Moet je nagaan! Toen die aardige meneer hem van repliek diende, koos het joch het hazenpad.” “Zeker zo’n Marokkaantje,” schamperde Charel. “Nee, zeker niet. Het was echt zo’n kakkerjoch van een jaar of vijftien. Hij dreigde nog met zijn pa de advocaat.” Patrick trok bleek weg. Hij was advocaat.
“Die aardige meneer die mij hielp was toevallig een zwerver. Dat joch had hem vlak daarvoor van de weg proberen te raggen. Hij keek niet goed voor zich en knalde toen tegen mij op.” Hilda haalde de iPhone van de wegpiraat uit haar zak. “Ik heb de telefoon van die gast maar van de straat geraapt, zelf had hij daar geen interesse meer in. Ik breng hem morgen wel naar het politiebureau."
Met iets van leedvermaak mengde Claudia zich in het gesprek. “Ik ben het met Jaco eens. We moeten niet te veel denken vanuit vooroordelen, maar vanuit werkelijke incidenten. Het verhaal van Hilda laat zien dat gastjes op van die fatbikes een echt probleem vormen. Ik zag vorige week ook hoe twee van die knullen een zwerver zo afsneden, dat hij bijna in de sloot belandde. Ook geen Marokkaantjes, maar gewone blanke jongens hier uit de buurt.” Patrick snoof hoorbaar door zijn neus. Dit ging niet de kant uit die hij prettig vond.
“O ja, Patrick, kun jij je zoon bij mij langs sturen? Dan geef ik hem zijn telefoon terug en kan ik hem vertellen wat de schade is. Ik raad je aan hem die schade zelf te laten betalen. Het is niet verkeerd als zo’n joch leert dat zijn gedrag consequenties heeft.” Hilda zei het liefjes en Patrick kon moeilijk anders dan instemmen met het verzoek. Het was duidelijk dat zijn zoon hem had voorgelogen. Dat nam hij hem kwalijk. Dat hij de zwerver van de weg had proberen te rijden, daar kon Patrick niet mee zitten. Zo had hij hem ten slotte zelf opgevoed.

Terwijl ze naar buiten liepen, zei Claudia tegen Hilda: “weet je, ik weet eigenlijk niet waarom we die buurtpreventiegroep hebben. Wat wil Patrick nou? We zitten allemaal achter onze hekken, we zien amper wat er op de straat gebeurt. Hoe zouden we elkaar moeten waarschuwen?” “Ik weet het ook niet, Hilda. Het lijkt erop dat hij eigenlijk de weg wil afsluiten voor anderen dan bewoners van ons buurtje. Dat maakt het volgens mij alleen maar onveiliger; inbrekers kunnen dan niet meer gestoord worden door toevallige passanten.” “Ja, daar heb je geloof ik wel gelijk in. Maar hoe zat dat nou met die zwerver? Heeft die jou geholpen? Wat bijzonder.” Ze nodigde Hilda uit om nog even wat te komen drinken. Ze deed het hele verhaal uit te doeken, al liet ze de vlinders in haar buik en de Satisfier wijselijk weg.

Thuisgekomen kreeg ze nog een telefoontje van haar man, Arend-Jan. Ook hem vertelde ze het verhaal. “Het lijkt wel of je verliefd op hem bent,” grapte hij. “Hij was inderdaad heel verrassend charmant. Die paniekaanval maakt me wel nieuwsgierig naar hem.” Arend-Jan lachte bulderend. “Nou, pap dan nog maar wat met hem aan, misschien krijg je het uit hem. Maar kijk wel een beetje uit, je moet hongerige katten niet op het spek binden.” Ze voelde zich verward. Moedigde hij haar nou aan om het met Ton aan te leggen?
Werktuigelijk vroeg Hilda nog even wat over zijn dag maar ze luisterde maar met een half oor naar zijn verhaal over de zakenmeeting en de charmante directrice van het andere bedrijf. Arend-Jan had wel vaker verhalen over zakenvrouwen die hun sekse in het zakelijk verkeer uitspeelden. Hij maakte er handig gebruik van.
Ze wensten elkaar welterusten. Hilda lag nog een poos onrustig te woelen, voor ze in slaap viel. Ze droomde dat ze met Ton naakt aan het zwemmen was bij de Plas.
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...