Door: Leen
Datum: 21-03-2025 | Cijfer: 9.4 | Gelezen: 416
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 62 minuten | Lezers Online: 12
Trefwoord(en): Romantiek, Verlangen, Weduwe,
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 62 minuten | Lezers Online: 12
Trefwoord(en): Romantiek, Verlangen, Weduwe,
Vervolg op: Het Satorvierkant - 10: Barbara
De Zwarte Weduwe
"Neee!" Met een rauwe schreeuw schrik ik wakker. Mijn adem stokt in mijn keel en mijn hart bonkt alsof het uit mijn borst wil springen. Mijn lichaam is doorweekt van het zweet en de lakens kleven aan mijn huid als een klamme nachtmerrie. Ik veeg met trillende handen over mijn gezicht, maar het beeld laat me niet los. Het zit vast in mijn hoofd, alsof het voor eeuwig op mijn netvlies gebrand is. De vrouw… de zwarte weduwe… haar verschijning was anders deze keer. Dreigender. Levensechter. Dit keer voelt het niet als een droom. Het voelt echt. Alsof ik daar was, op dat koude, verlaten kerkhof.
"Schat... gaat het?" Marie's stem doorbreekt de beklemmende stilte. Haar toon is zacht, maar doordrenkt van ongerustheid. Ze zit al rechtop. Met een haastige beweging trekt ze me tegen zich aan. Mijn hoofd rust op haar borsten. Ik voel haar hart kloppen, een ritmisch geluid dat me bijna geruststelt. Bijna. Haar vingers glijden door mijn haar terwijl ze fluistert: "Het was maar een droom. Je bent hier nu. Bij mij." Ik knik, mijn handen trillen lichtjes terwijl ik probeer mijn gedachten te ordenen. Diep vanbinnen, ergens in dat stille, intuïtieve deel van mezelf, weet ik dat het meer is dan dat. De Zwarte Weduwe voelt niet als een simpele droomfiguur, niet als een product van mijn verbeelding. Ze is iets anders. Iets ouds. Iets dat in de schaduwen leeft en nu langzaam in mijn wereld doordringt. Wat ze ook wil, het voelt alsof ik op de rand van iets sta—iets groots, iets gevaarlijks. En dit is nog maar het begin.
"Het is meer dan een droom, Marie," zeg ik uiteindelijk. "Het voelde alsof ik daar echt was. Ik voelde de koude wind, rook de geur van natte aarde en rottende bladeren. En haar… haar ogen…" Mijn stem breekt even, maar ik dwing mezelf door te praten. "Het was alsof ze dwars door me heen keek. Ze wist dingen over me. Dingen die niemand zou kunnen weten."
Marie trekt zich iets terug, zodat ze mijn gezicht kan zien. Haar ogen zijn donker en peilend, alsof ze probeert te begrijpen wat er in mijn hoofd omgaat. "Over wie heb je het, Wolf?"
Ik slik, mijn keel voelt droog en rauw. "De vrouw in de zwarte cape…" zeg ik uiteindelijk. Mijn woorden klinken vreemd, zelfs in mijn eigen oren. Ik sluit mijn ogen maar het beeld is er nog steeds: haar slanke silhouet gehuld in een zwarte cape. Haar gezicht was verborgen in de schaduwen van een kap, maar haar ogen… haar ogen waren zichtbaar. Fel, brandend, bijna onnatuurlijk. "Ze stond daar op het kerkhof… alsof ze op me wachtte."
Marie haalt diep adem, haar hand stopt even met het strelen van mijn haar. "Op je wachtte?" herhaalt ze. Haar stem klinkt kalm, maar ik hoor de lichte aarzeling erin. Ze probeert mijn woorden te plaatsen, een logisch verband te vinden, maar ik weet dat er geen logica is in wat ik haar probeer uit te leggen.
Ik knik. "Ik… ik stond voor een graf. Een oude, verweerde steen met een naam die ik niet kon lezen. Maar ik wist dat het belangrijk was. En toen… toen voelde ik haar. Eerst was het alsof de lucht kouder werd, alsof alles om me heen stilviel. En toen was ze daar, alsof ze uit de schaduwen zelf was ontstaan." Ik slik weer, voel hoe mijn stem begint te trillen.
"Wat zei ze tegen je? Heeft ze iets gezegd?"
Ik schud mijn hoofd, mijn ademhaling versnelt. "Eerst niet. Ze keek me alleen aan. Maar het was genoeg. Het voelde alsof… alsof ze wist wat ik dacht, wat ik voelde. En toen…" Ik slik moeizaam en voel het koude zweet op mijn voorhoofd. "Toen strekte ze haar hand uit, alsof ze me ergens mee naartoe wilde nemen."
Marie trekt haar wenkbrauwen samen. "En ging je mee?" vraagt ze aarzelend.
Ik draai mijn hoofd naar haar toe, mijn blik glazig. "Nee," fluister ik. "Ik kon niet. Mijn voeten waren vastgenageld aan de grond. Maar haar ogen, Marie… die ogen blijven me achtervolgen, zelfs nu. Het is alsof ze in mijn hoofd is, alsof ze iets wil." Mijn stem zakt weg, en ik merk dat mijn hele lichaam gespannen is, alsof ik elk moment kan breken. Ik zucht en voel een fractie van de spanning uit mijn schouders verdwijnen. "Haar ogen brandden. Alsof ze vuur in zich had. Het voelde alsof ik haar eerder heb gezien, maar dat kan niet. Het is onmogelijk."
Marie aarzelt, alsof ze haar woorden zorgvuldig kiest. "Misschien is het niet onmogelijk," zegt ze zacht. "Soms herkent onze ziel dingen die ons verstand niet begrijpt. Misschien is dit iets wat je diep van binnen al weet, iets wat je moet herinneren."
Haar woorden raken een snaar in me, en ik voel hoe mijn ademhaling versnelt. "Herinneren? Maar hoe kan dat, Marie? Hoe kan ik iets herinneren wat ik nooit heb meegemaakt?"
Marie blijft stil, maar haar hand glijdt naar mijn wang en streelt me zacht. "En wat heb je nog allemaal gezien in je droom? Wat gebeurde er allemaal?"
Ik sluit mijn ogen... de herinneringen komen naar boven alsof ik alles opnieuw weer meemaak. "Die dame wees naar de grafsteen," fluister ik. "Met een lange, bleke vinger. Haar cape leek ineens te leven. Ze bewoog alsof ze door een wind werd opgetild, maar er was geen wind. En toen... toen zei ze iets. Ik kon het niet verstaan, maar het klonk alsof het van overal tegelijk kwam, alsof het de lucht zelf was die sprak."
Marie houdt me vast, haar warmte is de enige ankerplaats in een zee van verwarring en angst. Ze zoekt mijn blik en haar donkere ogen lijken een moment te glanzen, alsof ze zelf worstelt met wat ik haar net heb verteld. "Het klinkt alsof ze je iets duidelijk wou maken," zegt ze, haar stem zacht maar vastberaden. "Iets belangrijks... maar wat?"
Ik adem diep in en probeer de schok van de droom los te laten. "Ik weet het niet," fluister ik. "Het voelde alsof... alsof dat graf iets met mij te maken heeft. Alsof het een deel van mezelf was dat ik niet begrijp."
Marie knijpt licht in mijn hand en kijkt me strak aan. "Je zei dat je de naam op de grafsteen niet kon lezen," zegt ze bedachtzaam. "Kun je iets van het beeld terughalen? Een symbool, een datum, iets dat ons een aanwijzing kan geven?"
Ik sluit mijn ogen, probeer me op het moment in de droom te concentreren. Het beeld van de grafsteen flitst weer door mijn gedachten: verweerd, bedekt met mos en bijna volledig onleesbaar. Maar er was een detail... "Er was een symbool," zeg ik plotseling, mijn stem gejaagd. "Iets ingekerfd boven de naam. Een cirkel met een soort van spiraal erin, en een kruis erdoorheen. Het leek oud, alsof het er al eeuwen stond." Marie trekt haar wenkbrauwen samen en lijkt diep na te denken. "Dat symbool," zegt ze langzaam. "Misschien kunnen we het opzoeken. Het moet iets betekenen."
Mijn blik dwaalt af naar het amulet dat op het nachtkastje ligt. Het zilveren oppervlak glinstert zwak in het maanlicht dat door het raam naar binnen valt, alsof het zich bewust is van onze aandacht. Ik voel een vreemde aantrekkingskracht, een combinatie van angst en fascinatie. "Het is dat verdomde amulet," fluister ik, mijn stem breekt bijna onder het gewicht van mijn frustratie. "Sinds ik het heb aangeraakt, is alles veranderd. De dromen, de beelden… het is alsof het iets wakker heeft gemaakt. Iets dat al die tijd verborgen was, sluimerend in de schaduwen. En nu… nu zit het in me, alsof het deel van me is geworden." Ik wrijf nerveus over mijn slapen, alsof ik daarmee de onrust in mijn hoofd kan verdrijven. Marie zegt niets. Ze blijft zitten, haar ogen strak op me gericht, peilend en diep. Ze lijkt te worstelen met haar woorden, alsof ze bang is om het verkeerde te zeggen. Uiteindelijk laat ze een zachte zucht ontsnappen. Haar hand vindt de mijne en sluit er stevig omheen, haar greep warm en geruststellend. "Dan moeten we uitzoeken wat het betekent," zegt ze vastberaden. Haar stem is zacht, maar er ligt een onwrikbare kracht in verborgen. "Als het je achtervolgt, moeten we begrijpen waarom. Wie die vrouw is. Wat ze van je wil. En wat we kunnen doen om dit te stoppen."
De stilte die volgt is beladen, maar niet ongemakkelijk. We zitten dicht tegen elkaar, allebei verzonken in onze eigen gedachten. Het lijkt alsof de kamer ademt met ons, gevuld met een gespannen, verwachtingsvolle energie. Na wat een eeuwigheid lijkt, tilt Marie haar hoofd op en breekt ze de stilte. Haar stem is laag, maar vastbesloten. "Er is maar één manier om erachter te komen wat dit allemaal betekent," zegt ze. "We moeten terug naar het kerkhof." De rilling die over mijn rug trekt is onmiskenbaar. Het is niet alleen haar voorstel dat me raakt, maar ook de herinnering aan de vorige keer dat we daar waren. De ijzige lucht die aanvoelde alsof ze vol geheimen hing, de verweerde grafstenen die leken te fluisteren in een taal die ik niet begreep, en de ongrijpbare aanwezigheid die overal om ons heen leek te zijn. Het beeld ervan blijft vers in mijn geest gegrift, als een wond die nog niet is genezen. Mijn adem stokt even, maar ik knik, meer uit instinct dan uit overtuiging. "Als we willen begrijpen wat deze amulet betekent, is dat inderdaad de enige manier," zeg ik met een stem die vlak klinkt, alsof ik probeer de angst in mezelf te sussen. Maar vanbinnen raast een storm. Alles in me schreeuwt dat ik moet wegrennen, dat ik dit niet onder ogen kan zien. En toch… diep vanbinnen, onder de angst en het verzet, is er een nieuwsgierigheid. Een vreemd, onverklaarbaar gevoel dat dit pad al lang geleden voor me is uitgestippeld. Wat het ook is, er is geen weg meer terug.
***
De nacht is koud en helder wanneer we het kerkhof betreden. De lucht is ijzig en helder, de sterren fonkelen kil boven ons, onverschillig voor wat zich onder hen afspeelt. Het grind knerpt onder onze schoenen, een geluid dat in de verstikkende stilte veel te luid lijkt. De bomen werpen lange, spookachtige schaduwen onder het bleke maanlicht. Elke tak lijkt een uitgestrekte klauw, gericht op ons, alsof ze ons willen tegenhouden. Ik voel een beklemmend gewicht in mijn borst, een mengeling van angst en vastberadenheid. We lopen verder, stap voor stap, onze adem zichtbaar in de koude lucht. Uiteindelijk kiezen we een plek onder een oude treurwilg, haar takken hangen laag en zwaar, als een gordijn dat ons scheidt van de rest van de wereld. De plek voelt verlaten, maar ook geladen, alsof de grond hier geheimen bewaart die nooit bedoeld waren om onthuld te worden. De tijd zelf lijkt hier te bevriezen; zelfs de wind waagt zich niet door de takken van de wilg. Alleen het bonzen van mijn hart, dat veel te luid in mijn oren klinkt, doorbreekt de verstikkende stilte.
Marie schuift dichter naar me toe. Haar warmte vormt een scherp contrast met de ijzige kou om ons heen. Haar been raakt het mijne, een klein gebaar dat meer zegt dan woorden ooit zouden kunnen. Ze zoekt mijn steun, net zoals ik die van haar. Zonder iets te zeggen vlijt ze haar hoofd tegen mijn borstkas, haar ademhaling kalm maar oppervlakkig. Haar lijf is gespannen, ondanks de schijnbare rust die ze probeert uit te stralen. Ik streel met mijn vingers door haar haar, de zijdezachte lokken glijden als water langs mijn hand. Het eenvoudige gebaar geeft me een onverwachte troost, alsof ik mezelf eraan herinner dat we dit samen doen, hoe angstaanjagend het ook is. Ze rilt zachtjes, maar ze blijft stil.
"Ben je er klaar voor?" fluister ik, mijn stem nauwelijks hoorbaar, bijna opgeslokt door de stilte van de nacht. In mijn hand ligt het amulet, koud en zwaar, een ondraaglijk gewicht dat lijkt te pulseren met een eigen leven. Het voelt alsof het wacht, alsof het weet wat er gaat komen. Marie opent haar ogen en kijkt me aan. Haar blik is donker en diep, haar emoties zijn moeilijk te doorgronden. Twijfel flitst door haar ogen, maar er is ook iets anders, iets sterkers—hoop, misschien, of een onwrikbare vastberadenheid. "Wil je dit echt?" vraagt ze, haar stem breekbaar maar vastberaden, alsof ze me een laatste kans biedt om van gedachten te veranderen. Ik slik moeizaam en knik. Niet alleen naar haar, maar ook naar mezelf. "Ja," zeg ik schor. Mijn stem is een echo van de strijd die in me woedt. Mijn vingers klemmen zich steviger om het amulet. Het voelt alsof de woorden vanzelf naar de oppervlakte komen, alsof ze altijd al in me hebben gewoond. "SATOR AREPO TENET OPERA ROTAS." De zin rolt van mijn tong, bijna zonder dat ik het zelf doe. De woorden voelen oud, krachtig, geladen met een betekenis die ik nog niet volledig begrijp. Het amulet in mijn hand begint te trillen, bijna onmerkbaar in het begin, maar al snel voel ik een ritmische puls die door mijn arm naar mijn borst trekt. Het metaal voelt plotseling niet meer koud, maar gloeiend heet, alsof het brandt. Ik laat het met een schok vallen, maar het raakt de grond niet. In plaats daarvan blijft het zweven, enkele centimeters boven het gras, terwijl een zacht, warm licht uit het midden begint te stralen.
Op dat moment verandert alles. Een ijzige kou grijpt me vast, dieper en scherper dan de koude lucht van de nacht. Het lijkt rechtstreeks in mijn botten te zinken, mijn adem stokt. Dan, alsof de lucht zelf reageert op de woorden, begint een dichte mist zich te vormen. Eerst is het nauwelijks meer dan een vage damp, maar al snel groeit ze uit tot een ondoordringbare sluier. Ze komt vanuit de grond omhoog, kronkelend als een levend wezen, en verspreidt zich over het kerkhof. De mist slokt alles op—de grafstenen, de bomen, zelfs de maan boven ons lijkt langzaam te verdwijnen in een ondoordringbare zee van wit. Ik knijp mijn ogen samen, maar zelfs dat helpt niet. De wereld om ons heen verdwijnt in een onwerkelijke leegte. Geen geluid. Geen beweging. Alleen de stilte, zwaar en allesomvattend, alsof we in een andere dimensie zijn gestapt.
Marie grijpt mijn arm, haar nagels boren zich onbewust in mijn huid. "Wat… wat gebeurt er?" fluistert ze, haar stem breekt, vol spanning en angst. Ik weet het niet. Ik weet alleen dat we niet meer terug kunnen. Het is begonnen. En wat er ook komt, we zullen het samen onder ogen moeten zien. Mijn ogen zijn gericht op het amulet, dat nu ronddraait in de lucht. Het licht dat eruit straalt, vormt patronen die zich in cirkels uitbreiden, bijna alsof het een verhaal probeert te vertellen.
"Dit kan niet echt zijn," fluistert Marie, maar haar stem klinkt hol alsof ze zichzelf niet gelooft. Het licht wordt intenser en ik voel een onzichtbare kracht. Mijn ademhaling versnelt en mijn hart bonkt in mijn borst. "Marie," zeg ik, mijn stem vastberaden. "Wat er ook gebeurt, blijf dicht bij me." Ze knikt snel, haar ogen staan wijd van angst en verbazing.
De leegte houdt geen stand. Na wat een eeuwigheid lijkt – minuten of uren, ik kan het niet zeggen – beginnen schaduwen zich af te tekenen in de mist. Eerst zijn ze nauwelijks meer dan vage vormen, schimmige vlekken die flikkeren in de verte, alsof ze twijfelen of ze zich willen openbaren. Maar langzaam worden ze duidelijker. Contouren nemen vorm aan, lichamen die lijken op mensen, maar toch niet helemaal. Hun randen blijven wazig, als inkt die uitloopt op nat papier. Ze bewegen traag, met een onnatuurlijke gratie, alsof ze door water glijden. Het voelt alsof ze zich op de grens van onze wereld bevinden, gevangen tussen aanwezigheid en afwezigheid, en elke stap die ze zetten zindert van een ongemakkelijke stilte.
En dan breekt een geluid door die stilte. Het begint zacht, een verre dreun, alsof iets de aarde zelf wakker schudt. Het duurt even voordat ik het herken: het galopperen van paarden. Het ritme is onmiskenbaar, een onregelmatige cadans die de leegte vult en weerkaatst, dichterbij komt met elke slag. Het geluid zwelt aan, sterker en helderder, alsof het zich een weg naar ons baant door een onzichtbare barrière. Mijn ademhaling versnelt, en naast me hoor ik hoe Marie zachtjes naar adem hapt. Dan verschijnt het, bijna uit het niets. Een koets. Groot, donker, en ouderwets, gehuld in een sombere elegantie die even indrukwekkend als onheilspellend is. De wielen glijden over de grond zonder een spoor achter te laten, alsof ze de wetten van deze wereld tarten. Het gekraak van hout tegen steen klinkt alsof het niet echt is, alsof het eerder in onze gedachten bestaat. De koets lijkt door een onzichtbare hand te worden geleid, voortgedreven door niets dat ik kan zien. Hij beweegt recht op ons af en komt uiteindelijk abrupt tot stilstand, niet meer dan een paar meter van ons vandaan.
Mijn adem stokt. Het is alsof de lucht zelf dikker wordt, moeilijker in te ademen. Marie klemt zich aan mij vast, haar nagels prikken door de stof van mijn jas in mijn huid. De deur van de koets zwaait open, langzaam en geruisloos. En dan stapt ze uit. De vrouw. De zwarte weduwe. Haar silhouet snijdt scherp door de mist, elke beweging is zorgvuldig en gecontroleerd. Ze draagt een lange, zwarte jurk die als een vloeiende schaduw om haar heen hangt en de grond nauwelijks lijkt te raken. Haar sluier bedekt haar gezicht volledig waardoor ze slechts een schim van zichzelf toont. Toch voel ik haar ogen. Zelfs zonder ze te zien, weet ik dat ze kijkt – niet naar ons, maar door ons heen, recht in mijn ziel. Het gevoel is als een dolk van ijs, koud en onontkoombaar. In haar zwart gehandschoende handen houdt ze een boek vast, stevig tegen haar borst gedrukt, alsof het een relikwie is dat ze nooit zou loslaten.
Mijn adem stokt opnieuw wanneer ik haar aanwezigheid voel: machtig, dwingend, en... bekend. Een golf van herkenning spoelt over me heen, maar het is geen geruststellend gevoel. Integendeel, het vult me met een diep ongemak, alsof ik me iets probeer te herinneren dat beter vergeten kan blijven. En dan, zonder een woord te zeggen, doet ze iets wat me volledig van mijn stuk brengt. Ze glimlacht. Het is geen vriendelijke glimlach, geen gebaar van troost of begrip. Het is iets veel diepers, iets dat uitnodigt maar ook dreigt. Het voelt alsof ze alles weet – waarom we hier zijn, wat we zoeken, en zelfs de dingen die ik voor mezelf verborgen heb proberen te houden. Haar glimlach is een spel, een belofte, en een waarschuwing, allemaal tegelijk. Marie naast me verstijft, alsof ze dezelfde sensatie voelt. Ik wil iets zeggen, maar de woorden blijven vastzitten in mijn keel.
Plotseling schieten de herinneringen terug in mijn gedachten, rauw en onafgezwakt. Het voelt alsof ze zich aan mijn geest vastklampen, alsof ze me weigeren los te laten. Ik ben weer daar, in de auto. Het scherpe piepen van de remmen klinkt in mijn oren, de trillingen van het stuur in mijn handen. Een zwarte gestalte doemt plotseling op uit het niets, midden op het kruispunt, onbeweeglijk maar dreigend. Haar cape danst in een wind die ik niet kan voelen, alsof ze leeft, alsof ze een deel van haar is. Haar silhouet straalt een overweldigende dreiging uit, en toch kan ik mijn blik er niet van afwenden. Hier, nu, lijken die herinneringen opnieuw werkelijkheid te worden. De vrouw voor ons is niet zomaar een verschijning. Ze is een echo van mijn angst, een schaduw van mijn verleden, en misschien zelfs een spiegel van wat nog komen gaat. En ik weet met een onontkoombare zekerheid: ze is hier voor mij.
"Jij hebt dit gedaan!" schreeuw ik uit het diepst van mijn ziel. Mijn stem is rauw, gebroken door een woede die al te lang opgesloten heeft gezeten. Het lijkt alsof het hele kerkhof mijn woorden opslokt, het geluid uitdooft voordat het de mist kan doorbreken. Mijn borstkas gaat wild op en neer en mijn ogen branden van de tranen waaraan ik me weiger over te geven. "Jij hebt dit laten gebeuren!"
De Zwarte Weduwe blijft onaangedaan. Ze beweegt niet, ze knippert niet, en haar stilte is ondraaglijk. Wanneer ze eindelijk spreekt, is haar stem even koud en ongenaakbaar als de mist om ons heen. "Jij zat aan het stuur," zegt ze kalm, met een kilte die door merg en been snijdt. Haar woorden zijn geen beschuldiging, maar een onverbiddelijk feit. "Jij hebt haar vermoord."
Die laatste woorden treffen me harder dan ik voor mogelijk hield. Het is alsof ze mijn borst openrijten en zout in een open wond strooien. Mijn handen ballen zich automatisch tot vuisten, mijn nagels snijden in mijn huid. Mijn zicht vernauwt en een hete, onstuitbare woede overstemt elke andere emotie. Zonder na te denken storm ik op haar af. Mijn passen zijn zwaar, wild, alsof ik niets anders meer zie dan haar, alsof mijn hele wezen schreeuwt om haar te breken. Mijn voet landt op een bemoste steen die nauwelijks zichtbaar is onder de mist. Het oppervlak is glad en verraderlijk, en voordat ik het doorheb, verlies ik mijn grip. Mijn voet wordt onder me vandaan gerukt. De wereld kantelt. Mijn armen maaien door de lucht in een nutteloze poging mezelf te redden, maar mijn val is onvermijdelijk. Tijd lijkt zich uit te rekken terwijl ik naar voren stort, mijn lichaam machteloos overgeleverd aan de zwaartekracht.
Ik land hard, de impact resoneert door mijn heup en schouder alsof mijn botten breken. Een scherpe pijn flitst door mijn lijf en ik bijt op mijn lip om het niet uit te schreeuwen. De smaak van ijzer vult mijn mond, een bittere herinnering aan mijn eigen kwetsbaarheid. De vochtige geur van aarde vult mijn neus. Het is een mengeling van verrotting en kou die me misselijk maakt. Met trillende vingers probeer ik mezelf overeind te duwen. Mijn handen grijpen naar de grond. Maar in plaats van houvast voel ik iets anders. Mijn vingers glijden door iets dat koud, slijmerig en huiveringwekkend is. Het lijkt op natte, verrotte plantenresten, maar voelt... anders. Alsof het leeft. Mijn instinct neemt het over. Met een ruk trek ik mijn hand terug, alsof ik zojuist in het vlees van een dode heb gegraven. Mijn ademhaling hapert terwijl ik naar mijn hand kijk. Die is bedekt met een groenachtige, modderige substantie die tussen mijn vingers plakt. Het ruikt naar de dood. Maar het is niet alleen de viezigheid die me angst inboezemt. Het is de kilte die aan mijn huid blijft kleven, een onzichtbare aanwezigheid die niet weg wil. Een rilling trekt door mijn hele lichaam en ik kruip een paar passen achteruit. Mijn ogen blijven strak gericht op de plek waar mijn hand zojuist was. De aarde lijkt te bewegen of misschien speelt mijn angst een spelletje met me. Maar diep vanbinnen weet ik het. Wat ik heb aangeraakt is niet gewoon modder. Het is meer dan dat. Het is iets wat niet thuishoort in deze wereld. Iets wat leeft, of juist sterft, maar weigert los te laten.
Mijn ademhaling versnelt, onregelmatig en oncontroleerbaar, terwijl ik weer opkijk naar de Zwarte Weduwe. Mijn mond valt open, want ze is weg. Geen koets, geen paarden, geen schaduw, geen spoor. Alleen leegte blijft over, samen met het kille gevoel dat mijn lichaam in zijn greep houdt. Ik lig nog steeds in de modder, het klamme, verrotte vocht trekt door mijn kleren heen en lijkt zich in mijn huid te nestelen. Mijn hart bonst, niet alleen van angst, maar van de onmiskenbare wetenschap dat dit nog niet voorbij is. De wind steekt op en ritselt door de bomen. Het zijn geluiden die allesbehalve geruststellend zijn. Elke tak die beweegt, lijkt te fluisteren, te waarschuwen. Ze is er nog. Ik weet het, voel het. Haar aanwezigheid is overal. Ze kijkt. Ze wacht. De lucht om me heen voelt geladen, alsof elke molecuul gevuld is met haar kwaadaardige intentie. En dan hoor ik het. Een lach. Niet zomaar een lach, maar een ijzige, holle klank die galmt in de duisternis. Het is een huiveringwekkende symfonie van gekrijs en onderdrukte kreten, alsof het de echo’s draagt van eeuwenlange pijn en wanhoop. De lach dringt door tot in mijn ziel, ontdoet me van elke illusie van controle. De wereld lijkt te bevriezen. Mijn ademhaling stokt, en een rilling trekt langs mijn rug terwijl de haren in mijn nek overeind staan.
Plots voel ik de stevige greep van Marie’s handen op mijn schouders. Haar aanwezigheid is als een anker, haar warmte een klein bastion tegen de ijzige kilte die me omringt. Ze knielt naast me, haar gezicht een mengeling van angst en vastberadenheid. "Kalm, Wolf. Kalm," fluistert ze, breekbaar maar doortrokken van een wilskracht die ik nauwelijks kan begrijpen. Haar ogen zoeken die van mij, op zoek naar een verbinding, een houvast. "Vergeet niet waarvoor we hier zijn." Ik wil iets zeggen, iets wat de situatie minder verschrikkelijk maakt, maar mijn woede borrelt opnieuw op, scherp en onstuitbaar. "Voor mij hoeft het niet meer," bijt ik haar toe, mijn woorden als druppels gif. Ik wijs met een trillende vinger naar de plek waar de Weduwe stond. "Ze mag dat verdomde amulet steken waar de zon niet schijnt." Mijn stem breekt, en ik voel hoe mijn frustratie zich vermengt met pure wanhoop. “We laten het hier achter en gaan terug naar huis. En we vergeten alles.” Mijn woorden hangen zwaar in de lucht, als een laatste poging om de controle terug te winnen, om deze nachtmerrie achter ons te laten. De stilte die volgt, voelt onnatuurlijk, bijna te perfect. Het lijkt alsof de wereld haar adem inhoudt, alsof iets of iemand ons gehoord heeft. Ik merk hoe de schaduwen om ons heen langzaam lijken te verschuiven, te leven.
En op dat moment verschijnt ze opnieuw. Uit het niets. Alsof ze zich gewoon opnieuw in de wereld manifesteert, zonder enige moeite. Haar verschijning is even elegant als onheilspellend. Haar sluier lijkt bijna deel uit te maken van de mist die ons omringt, haar zwarte jurk is een schaduw die over de grond lijkt te kruipen. Maar het zijn haar ogen – fel en dwingend – die mijn aandacht vasthouden. Ze glanzen met een roofdierlijke intensiteit, alsof ze elk van mijn gedachten leest voordat ik ze zelf kan begrijpen. Haar stem is zacht, maar de kracht die erin schuilt is onmiskenbaar. "Jij begrijpt het echt niet, jongeman," zegt ze kalm, alsof ik een koppig kind ben dat weigert te luisteren. "Het is het amulet dat zijn drager kiest, niet andersom. Je kan je lot niet ontlopen." Haar woorden zijn als een klap in mijn gezicht. De woede die me net nog voedde, verdampt in een fractie van een seconde. Wat overblijft, is verwarring. En angst. Een diepe, allesoverheersende angst die zich als een knoop in mijn maag nestelt. Mijn lippen bewegen, maar er komt niets uit. De stilte voelt zwaarder dan ooit. Ik wil iets zeggen, protesteren misschien, maar de woorden blijven steken in mijn keel. Het lijkt alsof mijn gedachten niet meer van mij zijn, alsof ze in beslag worden genomen door het koude, kille gewicht van haar uitspraak. De stilte tussen ons wordt zwaarder met de seconde, alsof de wereld zich heeft teruggetrokken en alleen zij en ik nog bestaan. Haar ogen, donker en ondoorgrondelijk, houden me gevangen. Ik voel een dreigende aanwezigheid in haar blik, alsof ze niet alleen naar me kijkt, maar dwars door me heen.
Marie’s hand klemt zich steviger om mijn schouder, haar vingers bijna pijnlijk in mijn huid gedrukt, alsof ze me tegen wil en dank probeert vast te houden in een werkelijkheid die langzaam wegglijdt. Ik voel haar lichaam trillen naast me. Haar spanning is een spiegel van de mijne. Haar ademhaling is hoorbaar – kort, onregelmatig – alsof ze worstelt om haar emoties onder controle te houden. Toch blijft ze zwijgen. Geen woorden, alleen haar aanwezigheid, die als een wankel anker dient in deze onwerkelijke situatie. Haar ogen zijn vastgepind op de Zwarte Weduwe, scherp en onafgebroken, alsof ze probeert een glimp op te vangen van een zwakte, een verborgen waarheid. Maar de weduwe lijkt haar blik met gemak te weerstaan. Haar houding straalt zelfvertrouwen uit, bijna uitdagend. Het voelt alsof ze elk moment, elke gedachte van ons al lang van tevoren heeft voorzien. "Hoe aandoenlijk," zegt ze, haar stem koud en doordrenkt met spot. Haar lippen trekken zich op in een smalle glimlach die allesbehalve vriendelijk is. De woorden snijden door de spanning als een mes. "Jullie twee, zo vastbesloten, zo… zielig." Ze pauzeert even, alsof ze geniet van onze onmacht, haar ogen glinsterend als die van een roofdier dat met zijn prooi speelt. Marie slikt hoorbaar, maar blijft haar blik vast op de weduwe houden.
De weduwe lacht zacht, een hol, kil geluid dat door merg en been gaat. "Jullie kunnen proberen het amulet te ontlopen. Wegvluchten, het begraven, het vergeten," zegt ze langzaam, alsof ze elk woord zorgvuldig doseert om de impact te maximaliseren. Haar ogen boren zich in de mijne, en ik voel een vreemde, onzichtbare druk op mijn borst. "Maar weet één ding: dat is slechts tijdelijk. Het amulet zal je altijd vinden." Haar woorden hangen in de lucht als een vloek. Ik voel mijn keel dichtknijpen, alsof de ruimte om ons heen kleiner wordt, de duisternis intenser. Marie haalt schokkerig adem, haar wanhoop is bijna tastbaar. Mijn eigen hart bonkt in mijn borstkas, en ik weet niet of het de angst is, de woede, of een afschuwelijke combinatie van beide die me aan de grond nagelt. "Of je kan accepteren wat je bent: een poortwachter." Haar woorden lijken als een donkere mist om me heen te hangen, verstikkend en alomtegenwoordig. "De laatste van je soort. Jij bent degene die de balans bewaart tussen deze wereld en die van de schimmen. Velen zijn je voorgegaan. Ze hebben allemaal gefaald." Haar woorden slaan in als een donderslag, een donder die door mijn borst dreunt en mijn wereld op zijn kop zet. Poortwachter? Balans? Het voelt alsof alles wat ik dacht te begrijpen, plotseling betekenisloos is. Mijn ademhaling versnelt, mijn hart bonkt luid in mijn oren, en mijn zicht lijkt even te vervagen. De grond onder me voelt instabiel, alsof ik op een schip sta dat wordt meegesleurd door een kolkende storm.
"Wat wil je dan dat ik doe?" Mijn stem breekt, een wanhopige fluistering die amper boven het gefluister van de wind uitkomt. Mijn woorden zijn nauwelijks van mijzelf, meer een instinctieve uitroep van een man die de controle over zijn eigen lot verloren lijkt te hebben. De glimlach van de weduwe verandert subtiel in een bijna triomfantelijke trek die net niet onschuldig genoeg is om geruststellend te zijn. Ze buigt zich naar voren, en haar beweging is zo sierlijk en gracieus dat het haast bovenmenselijk lijkt. Toch gaat er iets dreigends uit van de manier waarop ze de ruimte tussen ons kleiner maakt, alsof elke centimeter die ze dichterbij komt een stukje van mijn zekerheid opslokt. "Gebruik het amulet," zegt ze uiteindelijk, haar stem zacht en zoet, maar met een klank die ergens in mijn achterhoofd galmt als een waarschuwing. De woorden lijken niet gewoon uitgesproken, maar uitgesmeerd over de ruimte tussen ons, elke letter een koord dat zich om mijn gedachten wikkelt en ze naar haar toe trekt. Dan buigt ze nog verder naar voren, haar gezicht bijna op gelijke hoogte met het mijne. Haar blik blijft ongenaakbaar, een duistere spiegel waarin ik mijn eigen angsten weerspiegeld zie. Haar woorden breken de spanning, maar niet om die weg te nemen – eerder om het te richten, om het te concentreren op de kilte in haar stem. "Maar wees voorzichtig," zegt ze. Haar woorden komen niet alleen mijn oren binnen, maar lijken rechtstreeks in mijn hoofd geëtst te worden, alsof ze daar horen, alsof ze daar altijd al geweest zijn. "Het amulet is meer dan een sieraad. Het is een sleutel. Een sleutel naar de schimmenwereld, naar het verleden en de toekomst. Jij, als drager, zult invloed hebben over tijd en ruimte."
Ik weet niet hoe ik moet reageren. Ik voel de paniek die vanuit mijn borstkas omhoog kruipt. In een wanhopige poging om de spanning te doorbreken, hoor ik mezelf sarcastisch mompelen: "En waar vind ik de handleiding?" Mijn stem klinkt hol en vreemd, alsof het niet de mijne is. Het geluid lijkt te verdrinken in de ijzige stilte om ons heen, en ik vraag me af of ik het überhaupt hardop heb gezegd. De zwarte weduwe glimlacht weer, deze keer nog zelfverzekerder, haar lippen licht gekruld alsof ze mijn poging om controle te herwinnen amusant vindt. "Die bestaat niet," zegt ze eenvoudig, haar stem zacht, bijna liefdevol, maar met een onderliggende toon die de haren in mijn nek overeind doet staan. Haar woorden hangen in de lucht als een onafwendbare waarheid, zwaar en onontkoombaar, alsof ze rechtstreeks tot mijn ziel spreekt.
Ik wil lachen, schreeuwen, haar confronteren met het absurde van haar verklaring, maar de lucht voelt ineens dikker, waardoor zelfs ademen een inspanning wordt. Haar woorden blijven hangen, zwaar en onwrikbaar. "Een handleiding bestaat niet." Ze echoën in mijn hoofd, alsof ze de stilte om ons heen vullen met een dreigende, onzichtbare aanwezigheid. Het voelt alsof ik in een spel ben terechtgekomen waarvan ik de regels niet begrijp, een spel waarin zij alle touwtjes in handen heeft. Mijn ademhaling versnelt, een lichte paniek begint in me op te borrelen. Alles aan haar – haar blik, haar houding, zelfs haar glimlach – lijkt te zeggen dat zij de enige is die de uitkomst kent. Ik probeer grip te krijgen op mijn gedachten, ze in een rechte lijn te dwingen, maar ze blijven alle kanten op schieten. Hoe kan er geen handleiding zijn? Hoe kan ze verwachten dat ik... dat ik dit aankan, dit begrijp? Mijn keel voelt droog, en ik slik moeizaam. De grond onder mijn voeten voelt wankel, alsof ik elk moment kan wegzakken in de leegte die haar woorden hebben achtergelaten.
Een vraag prikt aan de rand van mijn bewustzijn, een die ik eerst probeer weg te drukken, uit angst voor het antwoord. Maar hoe langer ik het probeer te negeren, hoe sterker het wordt, totdat ik het niet langer kan tegenhouden. "Waarom?" Mijn stem is schor, nauwelijks hoorbaar. Ik dwing mezelf haar aan te kijken, ook al voelt het alsof haar blik dwars door me heen snijdt. "Waarom heb je míj gekozen? Waarom doe je mij dit aan?" De weduwe antwoordt niet meteen. Ze laat een stilte vallen die bijna ondraaglijk is, alsof ze geniet van mijn innerlijke strijd. "Omdat het lot dat zo bepaald heeft," zegt ze kalm, alsof dat alles verklaart. Haar blik priemt in die van mij, en voor een moment voelt het alsof ik verdrink in de onmetelijke diepte van haar ogen. "De sleutel zoekt altijd een deur, Wolf. En jij... jij bewaakt die deur."
Ik voel hoe een golf van woede zich een weg naar boven baant door mijn borst, een felle kracht die de verstikkende angst probeert weg te duwen. "Ik geloof je niet," zeg ik, mijn stem luider, vastberadener, mijn blik hard gericht op haar ondoorgrondelijke gezicht. "Ik geloof er niets van. Dit is een spel van jou. Een of andere zieke manier om controle over me te krijgen." De dame zucht diep, alsof mijn weerstand haar eindeloze geduld op de proef stelt. Haar ogen glijden terug naar mij, koud maar ook… vermoeid? "Je zult het zien, jongeman," zegt ze uiteindelijk, haar woorden met het gewicht van onontkoombare waarheid. "Hoe meer je vecht tegen wat je bent, hoe meer je zult verliezen. Het amulet is geen vloek. Het is een geschenk. Maar alleen als je het durft te gebruiken." Ze blijft me aankijken, wachtend, alsof ze verwacht dat haar woorden nu tot me doordringen, dat ik eindelijk zal inzien wat zij al weet. Maar ik voel alleen chaos in mijn hoofd – en een diep, duister besef dat de keuzes die ik nog moet maken alles zullen bepalen. "Het amulet heeft je gekozen omdat het weet wat je kunt. Wat je moet doen," zegt ze, haar stem zacht maar beladen met een onaangename zekerheid. Haar ogen lijken dieper te worden, alsof ze geheimen verbergen die ik niet wil kennen. Ze glinsteren, een kille mix van ernst en dreiging, en haar glimlach is verdwenen, vervangen door een harde vastberadenheid. Ik wil protesteren, iets zeggen, maar mijn keel voelt dichtgeschroefd. Ze laat me geen ruimte om haar woorden te negeren. "Je gaat keuzes moeten maken," vervolgt ze, en haar toon is nu een fractie lager, zwaarder. "Hartverscheurende keuzes." Elk woord lijkt in mijn borst te landen als een steen, en ik voel hoe mijn adem stokt. "Maar onthou één ding," zegt ze, haar stem scherper, alsof ze me dwingt om aandachtig te luisteren. "Elke keuze heeft een prijs, Wolf."
Ik schud mijn hoofd, mijn handen trillen. "Een prijs?" fluister ik. Mijn stem klinkt zwak, alsof het gewicht van haar woorden me langzaam breekt. "Wat bedoel je? Wat voor prijs?" Ze pauzeert, haar blik als een schaduw die zich over me heen vouwt, zwaar en onontkoombaar. De stilte tussen ons is oorverdovend, en de spanning trekt zich strak om me heen als een koord. Dan spreekt ze opnieuw, langzaam, elk woord messcherp uitgesproken. "Jouw prijs…" Ze leunt iets dichter naar me toe, en ik kan de kilte van haar aanwezigheid bijna voelen. "Jouw prijs is alles waar je ooit van hebt gehouden." De lucht lijkt uit de ruimte gezogen te worden. Mijn hart zakt weg, alsof een ijzeren hand het vastgrijpt en samenknijpt. "Nee," fluister ik. Mijn stem is dun en rauw van emotie, alsof ik door mijn eigen wanhoop heen moet snijden om de woorden uit te spreken. "Nee, dat kan niet waar zijn. Hier heb ik niet om gevraagd!" "Niemand vraagt om zijn lot, Wolf," zegt de Zwarte Weduwe zacht, met een tedere kilte die mijn protest in de kiem smoort. Haar hoofd kantelt lichtjes, alsof ze een fout van een onwetend kind corrigeert. "Maar dat maakt het niet minder onontkoombaar."
"En wie ben jij?" sist Marie. Haar stem trilt van angst en frustratie, maar er zit ook een onderliggende kracht in, een vuur dat niet geblust kan worden. De Zwarte Weduwe draait langzaam haar hoofd naar Marie. Haar bewegingen zijn kalm, alsof elke seconde is afgestemd op een duistere harmonie. Haar lippen krullen omhoog in een ijskoude glimlach. "Ze noemen me Isobel," zegt ze, haar stem zacht maar doordrenkt met een dreigende sereniteit. "Maar ik verschijn in verschillende gedaantes." Haar woorden hangen in de lucht, zwaar en geladen, terwijl ze zich weer naar mij draait. Haar ogen lijken me vast te houden, me te dwingen om te blijven kijken. Ik voel hoe mijn hartslag versnelt, een oncontroleerbare drang om weg te kijken, maar haar blik is als een ketting die me aan haar bindt. Ze tilt haar hand op, haar vingers dun en sierlijk, en begint langzaam haar sluier op te schuiven. Elke beweging lijkt de tijd te vertragen. De stof glijdt soepel over haar bleke huid en onthult wat eronder verborgen ligt. Mijn adem stokt in mijn keel terwijl haar gezicht zichtbaar wordt. Mijn wereld lijkt te kantelen, de grond onder me te verdwijnen.
Voor me staat… Barbara. Mijn Barbara.
"Nee," gil ik, mijn stem breekt halverwege, alsof mijn keel weigert om de woorden volledig uit te spreken. "Dit kan niet echt zijn." Maar het is echt. ten minste, dat lijkt het. Haar gezicht is precies zoals ik me herinner: de zachte lijnen van haar jukbeenderen, de lichte sproetjes op haar neus, en die ogen – die diepe, warme bruine ogen die ooit mijn hele wereld waren. Het voelt alsof de tijd zichzelf terugdraait, alsof alle jaren van pijn, verlies en eenzaamheid worden uitgewist door dit ene moment. "Barbara?" fluister ik, mijn stem niet meer dan een gebroken echo. Ik staar haar aan, mijn ogen zijn gevuld met ongeloof en een groeiende wanhoop. Het moet een droom zijn, een hallucinatie. Dit kan niet echt zijn. Barbara is… dood. Ik was daar. Ik heb haar verloren.
Barbara glimlacht zacht, haar lippen licht trillend alsof ze op het punt staat iets te zeggen. Haar hand beweegt naar voren, de palm uitnodigend naar mij gericht. "Wolf," zegt ze, haar stem is zoals ik me die herinner: warm, geruststellend, vol liefde. "Ik ben hier. Ik ben bij je."
Mijn voeten willen bewegen, een instinctieve drang om dichterbij te komen, maar ergens achter in mijn hoofd schreeuwt een stem om me tegen te houden. Dit is fout. Dit klopt niet. Maar hoe kan ik twijfelen? Hoe kan ik haar aanwezigheid ontkennen als ze hier zo duidelijk voor me staat?
Marie verstevigt haar greep om mijn arm. Haar vingers drukken zo hard in mijn huid dat ik vermoed dat er blauwe plekken zullen achterblijven. De pijn is scherp, maar het voelt ver weg, alsof mijn lichaam niet helemaal meer van mij is. Marie haar stem doorbreekt de mist in mijn hoofd als een mes, scherp en nietsontziend. "Wolf! Het is niet echt! Ze is niet echt!" Haar woorden slaan in als een donderslag, en mijn oren lijken te suizen. Ik wil luisteren, ik wil haar geloven, maar alles in mij verzet zich. Alles in mij schreeuwt om Barbara, die voor me staat, perfect en stralend, een levende herinnering aan alles wat ik verloren ben. Hoe kan dat niet echt zijn?
Barbara beweegt nauwelijks. Haar glimlach blijft onaangetast, maar haar ogen, die grote donkere ogen waarin ik ooit verloren raakte, verschuiven langzaam naar Marie. In die fractie van een seconde zie ik het. De warmte verdwijnt uit haar blik als een kaars die wordt uitgeblazen. Wat overblijft is iets kils, iets onmenselijks. Het doet mijn maag omdraaien. Haar ogen glijden weer naar mij en vangen me in een greep waar ik niet uit los kan breken. Ze opent haar mond, langzaam, als een roofdier dat zijn prooi zorgvuldig bespeelt. Ik verwacht woorden die mijn wereld zullen breken, maar mijn hart weet al wat er gaat komen. De dreiging die in de lucht hangt is zo tastbaar dat ik het haast kan proeven. "Wolf," fluistert ze, haar stem een mix van honing en ijs. "Kom met mij mee." Ze houdt haar hand uitgestoken. Het leder van de zwarte handschoen glanst zacht in het bleke licht, en haar vingers buigen lichtjes, uitnodigend. Maar in die gebogen vingers zit iets dat me doet denken aan klauwen. Een belofte én een waarschuwing. Haar ogen boren zich in de mijne, en ik voel hoe ze niet alleen kijkt, maar leest. Mijn gedachten, mijn twijfels, mijn verlangens—alles ligt open voor haar.
"Ik kan je alles laten zien," vervolgt ze, haar stem zo zacht en verleidelijk dat het bijna fysiek aan me trekt. "Alles herstellen. Hoe het weer wordt zoals vroeger." Haar woorden raken me diep. Die ene zin is genoeg om de beelden weer tot leven te brengen: onze lachende gezichten, haar hand die de mijne vasthield, de geur van jasmijn in haar haar. Het is alsof ik even vergeten was dat die herinneringen ooit bestonden, maar zij haalt ze feilloos terug. Mijn hart slaat een slag over, en mijn adem stokt in mijn keel. De wereld lijkt te vervagen, behalve zij. Alleen Barbara blijft helder, alsof ze een baken is in een storm. Maar ergens, diep in mijn borst, is er iets wat protesteert. Een gevoel, een flard van twijfel die ik niet kan negeren. "Hoe dan?" hoor ik mezelf fluisteren, mijn stem nauwelijks meer dan een schaduw van wat hij ooit was. Mijn keel voelt droog, en de woorden komen er stroef uit, alsof ze tegen mijn wil naar buiten worden geperst.
Barbara’s glimlach verandert niet, maar haar hoofd kantelt een fractie. Haar blik verzacht op een manier die me diep in mijn kern raakt, maar die tegelijk iets vreemds met zich meedraagt, alsof er een masker op haar gezicht zit. "Als je sterk genoeg bent," fluistert ze, haar stem met een hypnotiserende zachtheid. "Als je de poorten opent, kan ik je leiden. Maar je tijd dringt, Wolf. De balans is al aan het verschuiven." Ik voel een rilling over mijn rug lopen. De balans? Mijn verstand probeert haar woorden te analyseren, maar mijn hart zit gevangen in de melodie van haar stem. Ik slik moeizaam en knik bijna onmerkbaar, niet eens zeker waarmee ik precies instem. "Wat moet ik dan doen?" vraag ik met een stem die niet helemaal meer van mij lijkt te zijn. De angst in mijn woorden is pijnlijk duidelijk, maar ik weet niet of ik het verborgen wil houden. Barbara glimlacht opnieuw, maar deze keer zit er iets meedogenloos in. Een soort triomf die me diep vanbinnen verontrust. "Gebruik het amulet," zegt ze, haar toon kalm en bijna achteloos, alsof ze een alledaags advies geeft. "Het is de sleutel. Maar onthoud: wie een leven redt, verbeurt een ander."
Haar woorden slaan in als een vuistslag. Mijn hoofd duizelt, en mijn ademhaling wordt zwaar. "Wat bedoel je?" stamel ik. Haar woorden klotsen in mijn hoofd, maar ik kan geen vat krijgen op hun betekenis. Of misschien wil ik dat niet. Barbara kijkt me strak aan. "Het is een ruil," zegt ze eenvoudig, alsof het vanzelfsprekend is. "Een leven voor een leven. Jij beslist wie blijft en wie gaat. Ik of Marie." Haar stem is glad en glijdt als een slang door mijn oren. Ik schud mijn hoofd, wanhopig, verstikt door een schuldgevoel dat ik niet eens volledig kan plaatsen. "Nee," fluister ik, maar mijn stem breekt, en ik weet niet zeker of ik haar, mezelf, of Marie probeer te overtuigen. Marie’s grip om mijn arm verslapt niet, maar ik voel haar trillen. "Doe het niet," zegt ze, haar stem gespannen van angst. "Je weet dat ze niet echt is, Wolf. Kijk naar haar. Kijk écht naar haar." Haar woorden bereiken me, maar ze moeten zich een weg banen door een dikke mist van verwarring en verlangen. Mijn blik schiet naar Barbara, en dan naar Marie. De strijd in me woedt als een storm, en ik weet niet meer wat echt is.
Barbara’s hand blijft uitgestoken, het lijkt wel alsof het de enige constante in de chaos is die om ons heen woedt. Haar stem is zacht en melodieus, als een fluistering in mijn oor. “Kom,” zegt ze, met een tedere overtuiging, alsof ze me gerust wil stellen. Haar woorden zijn een balsem voor mijn gebroken hart, voor alles wat ik verloren ben. “Jij en ik, ons tweetjes weer samen, net zoals vroeger…” Ik voel de woorden door me heen stromen, alsof ze mijn ziel omarmen. Alles wat ik me ooit van haar herinnerde wordt opgehaald, in een golf van verlangen en pijn. Haar aanwezigheid is te sterk, te tastbaar, te echt om tegen te vechten. Het is alsof de tijd stilstaat, alles vervaagt behalve haar, behalve haar uitnodiging. Mijn hand beweegt als in een trance, langzaam maar onmiskenbaar. Het voelt alsof ik geen controle heb over mijn eigen lichaam. Aarzelend strek ik mijn hand uit naar haar, mijn vingers tintelen, alsof ze mijn wil volgen zonder dat ik iets moet doen. Het is een gebaar dat ik niet kan tegenhouden, ook al weet ik dat alles in mijn wezen tegen deze keuze ingaat. “Barbara…” fluister ik, mijn stem vol verlangen en twijfel, alsof het uit mijn mond komt zonder dat ik het zelf wil.
Marie komt tussen mij en Barbara in staan. Ze grijpt me met beide handen vast en schudt me door elkaar in een poging om me tegen te houden. “Wolf, nee!” roept ze, haar stem hoog van paniek, maar haar woorden lijken gedempt, alsof ze door een dikke mist heen doordringen. Het is alsof de afstand tussen ons groter wordt, mijn focus alleen op Barbara ligt. Barbara lijkt zo perfect, zo ongrijpbaar echt. Haar glimlach is dezelfde, die warme glimlach die ik zo lang heb gemist. De geur van jasmijn, die ik altijd met haar associeer, vult de lucht, trekt me naar haar toe. Haar aanwezigheid is alles wat ik altijd gewild heb, alles wat ik verloren heb en nu terug kan krijgen. Maar tegelijkertijd, diep in mijn hart, weet ik dat er iets niet klopt. Marie’s ogen zijn rood van de opkomende tranen, en ik voel haar paniek, haar angst om me te verliezen. “Nee, Wolf, je mag dit niet doen. Ze is niet echt. Dit is niet jouw Barbara!” Ik probeer naar haar te luisteren, probeer haar ogen te vinden, maar alles trekt me naar Barbara terug, die als een magnetische kracht de ruimte tussen ons dicteert. “Wolf…” Marie zegt mijn naam, haar stem kwetsbaar, haar handen trillen in de mijne. “Kijk naar me. Kijk naar me!” Haar woorden snijden door mijn bewustzijn, maar de kracht van Barbara’s aanwezigheid lijkt alles te overschaduwen. De geur van haar huid, de zachtheid van haar glimlach, ze trekken me terug naar haar als een verleidelijke echo van alles wat ik ooit gewild heb. Ik voel de kracht van Barbara’s blik, als een onzichtbare keten, die me weer naar haar richt.
Barbara’s glimlach verandert niet, maar haar ogen worden donkerder, alsof ze iets diep van binnen verbergt, iets dat ik niet wil weten, maar niet kan ontkennen. “Het hoeft niet moeilijk te zijn, Wolf,” zegt ze kalm, maar er is iets onheilspellends in haar stem. “Marie begrijpt het niet. Ze begrijpt ons niet. Jij weet wat wij hadden. Wat wij hebben. Ik ben je andere helft. Jij kunt me terughalen, Wolf. Jij kunt ons compleet maken.” De woorden dringen door tot in mijn brein, ik voel een rilling door mijn ruggengraat trekken. Er is iets in haar stem, iets in haar ogen, dat alles in me doet twijfelen aan wat ik ooit dacht te weten. Alles in mij zegt dat ze niet de Barbara is die ik kende, maar iets in mijn hart roept haar naam, smeekt me haar weer in mijn leven toe te laten. Wat als ze echt is? Wat als dit de kans is om alles weer goed te maken? Ik voel mijn lichaam verstijven, gevangen tussen het verlangen en de angst, tussen wat ik ooit had en wat ik nu niet meer weet. De lucht lijkt dikker te worden, de tijd langzamer, en mijn geest schreeuwt, maar mijn handen trillen van de drang om haar aan te raken, haar weer te voelen, haar te kiezen. “Kom, Wolf,” fluistert ze opnieuw, haar stem als een sirene. “Het is de enige manier om alles weer goed te maken.”
"Nee!" schreeuwt Marie opnieuw. Haar gezicht is verwrongen van angst. Haar handen trillen, maar haar blik blijft stevig, vastberaden. "Denk na, Wolf!" roept ze. "Wat je ook ziet, dit is niet wie je denkt dat het is. Dit is niet Barbara. Dit is een leugen!" Ik voel een scherpe rilling langs mijn ruggengraat trekken, de woorden van Marie slaan door mijn geest als een koude golf. Maar voordat ik erover kan denken, verandert de sfeer. Barbara’s glimlach vervaagt plotseling. Het is alsof haar gezicht een masker verliest, haar ogen vernauwen zich tot smalle spleten die gevaar uitstralen. Haar stem verandert, wordt lager, meer doordrenkt met een dreigende ondertoon. “Wolf,” zegt ze, haar woorden als een fluistering die over mijn huid strijkt, maar nu voelt die fluistering als een dreiging. “Ze houdt je tegen. Ze is bang voor wat jij kunt worden. Voor wat wij samen kunnen zijn.” Die woorden dringen diep in me door, als een scherpe naald die mijn hart raakt. Het klinkt als de waarheid, een waarheid die ik diep van binnen ken, maar die ik altijd heb weggeduwd. Een oude wonde die ik zo zorgvuldig had begraven, begint op te laaien, als een vlam die zich weer een weg baant naar de oppervlakte. Twijfel sluipt binnen, als een giftige nevel die zich door mijn gedachten verspreidt, het verstikt mijn helderheid. Ik kijk naar Marie, haar tengere gestalte doet pijn aan mijn hart. Ik zie de angst in haar ogen, de paniek die haar handen doen trillen, maar tegelijkertijd voel ik de kracht in haar ogen, die me probeert vast te houden, me probeert te redden. Dan kijk ik naar Barbara. Ze staat daar, haar houding geduldig maar ook vol wanhoop, als iemand die alles op het spel zet voor wat ze wil. Haar aanwezigheid is onmiskenbaar, een magnetische kracht die me trekt, die me de keuze laat voelen die ik moet maken. Wie van hen moet ik geloven? Wie spreekt de waarheid?
Ik slik, mijn mond voelt droog en zwaar. “Ik wil je terug,” fluister ik naar Barbara, mijn stem is gebroken, alsof mijn hart in duizend stukjes uiteenvalt. “Ik wil je zo graag terug. Maar…” Mijn blik schiet naar Marie, die nu bijna wanhopig voor me staat, haar ogen gevuld met tranen. “Ik kan Marie niet opofferen. Ik kan dat niet.” Barbara’s uitdrukking verandert. Haar glimlach wordt breder, maar het is geen glimlach die me geruststelt. Het is koud, berekenend, iets wat ik niet herken, iets wat ik niet wil zien. Haar stem verandert ook, wordt kil, scherp, als een mes dat langzaam door mijn ziel snijdt. “Zo werkt het niet, liefje,” zegt ze. Haar woorden slaan me als een klap in het gezicht. “Je hebt een keuze, maar je kunt niet iedereen redden. Kies. Nú.”
Marie grijpt mijn handen, haar grip is stevig, maar haar handen trillen van de emotie. Haar ogen zijn nu vol van tranen. “Wolf,” zegt ze, in een wanhopige smeekbede. “Je bent sterker dan dit. Jij weet wat goed is. Vecht tegen haar. Laat haar je niet breken.” De tijd lijkt te vertragen. Alles voelt trager, zwaarder, alsof elke ademhaling een eeuwigheid duurt. Barbara’s ogen gloeien nu met een demonische intensiteit, het lijkt alsof haar blik me letterlijk doorboort. Maar ondanks de dreiging in haar ogen, blijft ze mijn Barbara, de vrouw waar ik zo zielsveel van heb gehouden. Haar aanwezigheid is als een vertrouwd, maar gevaarlijk spel, een verleiding die mijn ziel uitdaagt. Het is moeilijk, te moeilijk om de waarheid onder ogen te zien, om alles te doorgronden wat er gebeurt. Maar ik moet kiezen.
"Je tijd is op," sist Barbara, diep en dreigend. Het klinkt als het gegrom van een demon die een spel speelt met zijn slachtoffer. Haar woorden galmen, klinken als een onvermijdelijke waarheid. “Kies. Nu. Of je verliest ons allebei.” De kracht van haar woorden raakt me diep, ik voel hoe de muren om me heen instorten, hoe mijn gedachten als rook vervagen. Mijn hart slaat sneller, mijn ademhaling wordt onregelmatig. De keuze die ik moet maken voelt te groot om te bevatten, te zwaar om te dragen. Het is een keuze die alles kan veranderen, alles kan vernietigen. Barbara en Marie staan daar, tegenover me, en ik weet dat ik niet langer kan wachten. Ik moet kiezen.
Ik wil niet kiezen. De gedachte om te moeten kiezen voelt als een last die ik niet wil dragen. De woorden hangen in de lucht: "Kiezen is verliezen." Ze zijn als een voorspelling, een waarschuwing die tegelijkertijd de waarheid is. Wat ik ook kies, er zal altijd iets zijn dat ik verlies. De vraag is niet wat ik verlies, maar wat ik bereid ben te laten gaan om verder te kunnen gaan.
Met elke ademhaling voel ik de druk toenemen, het gewicht van de keuze drukt zwaar op mijn borst. Het voelt alsof mijn longen niet genoeg lucht krijgen, alsof elke spier in mijn lichaam zich verzet tegen de beslissing die ik moet maken. Maar ergens, diep vanbinnen, weet ik dat het moment van kiezen onvermijdelijk is. Ik moet. Ik moet een stap zetten, hoe pijnlijk die ook zal zijn. De angst voor wat ik verlies, voor wat ik achterlaat, is te groot om nog langer stil te blijven staan. De vraag is niet of ik moet kiezen, maar hoe ik de kracht moet vinden om de stap te zetten, om te accepteren dat de toekomst nooit hetzelfde zal zijn als het verleden.
"Schat... gaat het?" Marie's stem doorbreekt de beklemmende stilte. Haar toon is zacht, maar doordrenkt van ongerustheid. Ze zit al rechtop. Met een haastige beweging trekt ze me tegen zich aan. Mijn hoofd rust op haar borsten. Ik voel haar hart kloppen, een ritmisch geluid dat me bijna geruststelt. Bijna. Haar vingers glijden door mijn haar terwijl ze fluistert: "Het was maar een droom. Je bent hier nu. Bij mij." Ik knik, mijn handen trillen lichtjes terwijl ik probeer mijn gedachten te ordenen. Diep vanbinnen, ergens in dat stille, intuïtieve deel van mezelf, weet ik dat het meer is dan dat. De Zwarte Weduwe voelt niet als een simpele droomfiguur, niet als een product van mijn verbeelding. Ze is iets anders. Iets ouds. Iets dat in de schaduwen leeft en nu langzaam in mijn wereld doordringt. Wat ze ook wil, het voelt alsof ik op de rand van iets sta—iets groots, iets gevaarlijks. En dit is nog maar het begin.
"Het is meer dan een droom, Marie," zeg ik uiteindelijk. "Het voelde alsof ik daar echt was. Ik voelde de koude wind, rook de geur van natte aarde en rottende bladeren. En haar… haar ogen…" Mijn stem breekt even, maar ik dwing mezelf door te praten. "Het was alsof ze dwars door me heen keek. Ze wist dingen over me. Dingen die niemand zou kunnen weten."
Marie trekt zich iets terug, zodat ze mijn gezicht kan zien. Haar ogen zijn donker en peilend, alsof ze probeert te begrijpen wat er in mijn hoofd omgaat. "Over wie heb je het, Wolf?"
Ik slik, mijn keel voelt droog en rauw. "De vrouw in de zwarte cape…" zeg ik uiteindelijk. Mijn woorden klinken vreemd, zelfs in mijn eigen oren. Ik sluit mijn ogen maar het beeld is er nog steeds: haar slanke silhouet gehuld in een zwarte cape. Haar gezicht was verborgen in de schaduwen van een kap, maar haar ogen… haar ogen waren zichtbaar. Fel, brandend, bijna onnatuurlijk. "Ze stond daar op het kerkhof… alsof ze op me wachtte."
Marie haalt diep adem, haar hand stopt even met het strelen van mijn haar. "Op je wachtte?" herhaalt ze. Haar stem klinkt kalm, maar ik hoor de lichte aarzeling erin. Ze probeert mijn woorden te plaatsen, een logisch verband te vinden, maar ik weet dat er geen logica is in wat ik haar probeer uit te leggen.
Ik knik. "Ik… ik stond voor een graf. Een oude, verweerde steen met een naam die ik niet kon lezen. Maar ik wist dat het belangrijk was. En toen… toen voelde ik haar. Eerst was het alsof de lucht kouder werd, alsof alles om me heen stilviel. En toen was ze daar, alsof ze uit de schaduwen zelf was ontstaan." Ik slik weer, voel hoe mijn stem begint te trillen.
"Wat zei ze tegen je? Heeft ze iets gezegd?"
Ik schud mijn hoofd, mijn ademhaling versnelt. "Eerst niet. Ze keek me alleen aan. Maar het was genoeg. Het voelde alsof… alsof ze wist wat ik dacht, wat ik voelde. En toen…" Ik slik moeizaam en voel het koude zweet op mijn voorhoofd. "Toen strekte ze haar hand uit, alsof ze me ergens mee naartoe wilde nemen."
Marie trekt haar wenkbrauwen samen. "En ging je mee?" vraagt ze aarzelend.
Ik draai mijn hoofd naar haar toe, mijn blik glazig. "Nee," fluister ik. "Ik kon niet. Mijn voeten waren vastgenageld aan de grond. Maar haar ogen, Marie… die ogen blijven me achtervolgen, zelfs nu. Het is alsof ze in mijn hoofd is, alsof ze iets wil." Mijn stem zakt weg, en ik merk dat mijn hele lichaam gespannen is, alsof ik elk moment kan breken. Ik zucht en voel een fractie van de spanning uit mijn schouders verdwijnen. "Haar ogen brandden. Alsof ze vuur in zich had. Het voelde alsof ik haar eerder heb gezien, maar dat kan niet. Het is onmogelijk."
Marie aarzelt, alsof ze haar woorden zorgvuldig kiest. "Misschien is het niet onmogelijk," zegt ze zacht. "Soms herkent onze ziel dingen die ons verstand niet begrijpt. Misschien is dit iets wat je diep van binnen al weet, iets wat je moet herinneren."
Haar woorden raken een snaar in me, en ik voel hoe mijn ademhaling versnelt. "Herinneren? Maar hoe kan dat, Marie? Hoe kan ik iets herinneren wat ik nooit heb meegemaakt?"
Marie blijft stil, maar haar hand glijdt naar mijn wang en streelt me zacht. "En wat heb je nog allemaal gezien in je droom? Wat gebeurde er allemaal?"
Ik sluit mijn ogen... de herinneringen komen naar boven alsof ik alles opnieuw weer meemaak. "Die dame wees naar de grafsteen," fluister ik. "Met een lange, bleke vinger. Haar cape leek ineens te leven. Ze bewoog alsof ze door een wind werd opgetild, maar er was geen wind. En toen... toen zei ze iets. Ik kon het niet verstaan, maar het klonk alsof het van overal tegelijk kwam, alsof het de lucht zelf was die sprak."
Marie houdt me vast, haar warmte is de enige ankerplaats in een zee van verwarring en angst. Ze zoekt mijn blik en haar donkere ogen lijken een moment te glanzen, alsof ze zelf worstelt met wat ik haar net heb verteld. "Het klinkt alsof ze je iets duidelijk wou maken," zegt ze, haar stem zacht maar vastberaden. "Iets belangrijks... maar wat?"
Ik adem diep in en probeer de schok van de droom los te laten. "Ik weet het niet," fluister ik. "Het voelde alsof... alsof dat graf iets met mij te maken heeft. Alsof het een deel van mezelf was dat ik niet begrijp."
Marie knijpt licht in mijn hand en kijkt me strak aan. "Je zei dat je de naam op de grafsteen niet kon lezen," zegt ze bedachtzaam. "Kun je iets van het beeld terughalen? Een symbool, een datum, iets dat ons een aanwijzing kan geven?"
Ik sluit mijn ogen, probeer me op het moment in de droom te concentreren. Het beeld van de grafsteen flitst weer door mijn gedachten: verweerd, bedekt met mos en bijna volledig onleesbaar. Maar er was een detail... "Er was een symbool," zeg ik plotseling, mijn stem gejaagd. "Iets ingekerfd boven de naam. Een cirkel met een soort van spiraal erin, en een kruis erdoorheen. Het leek oud, alsof het er al eeuwen stond." Marie trekt haar wenkbrauwen samen en lijkt diep na te denken. "Dat symbool," zegt ze langzaam. "Misschien kunnen we het opzoeken. Het moet iets betekenen."
Mijn blik dwaalt af naar het amulet dat op het nachtkastje ligt. Het zilveren oppervlak glinstert zwak in het maanlicht dat door het raam naar binnen valt, alsof het zich bewust is van onze aandacht. Ik voel een vreemde aantrekkingskracht, een combinatie van angst en fascinatie. "Het is dat verdomde amulet," fluister ik, mijn stem breekt bijna onder het gewicht van mijn frustratie. "Sinds ik het heb aangeraakt, is alles veranderd. De dromen, de beelden… het is alsof het iets wakker heeft gemaakt. Iets dat al die tijd verborgen was, sluimerend in de schaduwen. En nu… nu zit het in me, alsof het deel van me is geworden." Ik wrijf nerveus over mijn slapen, alsof ik daarmee de onrust in mijn hoofd kan verdrijven. Marie zegt niets. Ze blijft zitten, haar ogen strak op me gericht, peilend en diep. Ze lijkt te worstelen met haar woorden, alsof ze bang is om het verkeerde te zeggen. Uiteindelijk laat ze een zachte zucht ontsnappen. Haar hand vindt de mijne en sluit er stevig omheen, haar greep warm en geruststellend. "Dan moeten we uitzoeken wat het betekent," zegt ze vastberaden. Haar stem is zacht, maar er ligt een onwrikbare kracht in verborgen. "Als het je achtervolgt, moeten we begrijpen waarom. Wie die vrouw is. Wat ze van je wil. En wat we kunnen doen om dit te stoppen."
De stilte die volgt is beladen, maar niet ongemakkelijk. We zitten dicht tegen elkaar, allebei verzonken in onze eigen gedachten. Het lijkt alsof de kamer ademt met ons, gevuld met een gespannen, verwachtingsvolle energie. Na wat een eeuwigheid lijkt, tilt Marie haar hoofd op en breekt ze de stilte. Haar stem is laag, maar vastbesloten. "Er is maar één manier om erachter te komen wat dit allemaal betekent," zegt ze. "We moeten terug naar het kerkhof." De rilling die over mijn rug trekt is onmiskenbaar. Het is niet alleen haar voorstel dat me raakt, maar ook de herinnering aan de vorige keer dat we daar waren. De ijzige lucht die aanvoelde alsof ze vol geheimen hing, de verweerde grafstenen die leken te fluisteren in een taal die ik niet begreep, en de ongrijpbare aanwezigheid die overal om ons heen leek te zijn. Het beeld ervan blijft vers in mijn geest gegrift, als een wond die nog niet is genezen. Mijn adem stokt even, maar ik knik, meer uit instinct dan uit overtuiging. "Als we willen begrijpen wat deze amulet betekent, is dat inderdaad de enige manier," zeg ik met een stem die vlak klinkt, alsof ik probeer de angst in mezelf te sussen. Maar vanbinnen raast een storm. Alles in me schreeuwt dat ik moet wegrennen, dat ik dit niet onder ogen kan zien. En toch… diep vanbinnen, onder de angst en het verzet, is er een nieuwsgierigheid. Een vreemd, onverklaarbaar gevoel dat dit pad al lang geleden voor me is uitgestippeld. Wat het ook is, er is geen weg meer terug.
***
De nacht is koud en helder wanneer we het kerkhof betreden. De lucht is ijzig en helder, de sterren fonkelen kil boven ons, onverschillig voor wat zich onder hen afspeelt. Het grind knerpt onder onze schoenen, een geluid dat in de verstikkende stilte veel te luid lijkt. De bomen werpen lange, spookachtige schaduwen onder het bleke maanlicht. Elke tak lijkt een uitgestrekte klauw, gericht op ons, alsof ze ons willen tegenhouden. Ik voel een beklemmend gewicht in mijn borst, een mengeling van angst en vastberadenheid. We lopen verder, stap voor stap, onze adem zichtbaar in de koude lucht. Uiteindelijk kiezen we een plek onder een oude treurwilg, haar takken hangen laag en zwaar, als een gordijn dat ons scheidt van de rest van de wereld. De plek voelt verlaten, maar ook geladen, alsof de grond hier geheimen bewaart die nooit bedoeld waren om onthuld te worden. De tijd zelf lijkt hier te bevriezen; zelfs de wind waagt zich niet door de takken van de wilg. Alleen het bonzen van mijn hart, dat veel te luid in mijn oren klinkt, doorbreekt de verstikkende stilte.
Marie schuift dichter naar me toe. Haar warmte vormt een scherp contrast met de ijzige kou om ons heen. Haar been raakt het mijne, een klein gebaar dat meer zegt dan woorden ooit zouden kunnen. Ze zoekt mijn steun, net zoals ik die van haar. Zonder iets te zeggen vlijt ze haar hoofd tegen mijn borstkas, haar ademhaling kalm maar oppervlakkig. Haar lijf is gespannen, ondanks de schijnbare rust die ze probeert uit te stralen. Ik streel met mijn vingers door haar haar, de zijdezachte lokken glijden als water langs mijn hand. Het eenvoudige gebaar geeft me een onverwachte troost, alsof ik mezelf eraan herinner dat we dit samen doen, hoe angstaanjagend het ook is. Ze rilt zachtjes, maar ze blijft stil.
"Ben je er klaar voor?" fluister ik, mijn stem nauwelijks hoorbaar, bijna opgeslokt door de stilte van de nacht. In mijn hand ligt het amulet, koud en zwaar, een ondraaglijk gewicht dat lijkt te pulseren met een eigen leven. Het voelt alsof het wacht, alsof het weet wat er gaat komen. Marie opent haar ogen en kijkt me aan. Haar blik is donker en diep, haar emoties zijn moeilijk te doorgronden. Twijfel flitst door haar ogen, maar er is ook iets anders, iets sterkers—hoop, misschien, of een onwrikbare vastberadenheid. "Wil je dit echt?" vraagt ze, haar stem breekbaar maar vastberaden, alsof ze me een laatste kans biedt om van gedachten te veranderen. Ik slik moeizaam en knik. Niet alleen naar haar, maar ook naar mezelf. "Ja," zeg ik schor. Mijn stem is een echo van de strijd die in me woedt. Mijn vingers klemmen zich steviger om het amulet. Het voelt alsof de woorden vanzelf naar de oppervlakte komen, alsof ze altijd al in me hebben gewoond. "SATOR AREPO TENET OPERA ROTAS." De zin rolt van mijn tong, bijna zonder dat ik het zelf doe. De woorden voelen oud, krachtig, geladen met een betekenis die ik nog niet volledig begrijp. Het amulet in mijn hand begint te trillen, bijna onmerkbaar in het begin, maar al snel voel ik een ritmische puls die door mijn arm naar mijn borst trekt. Het metaal voelt plotseling niet meer koud, maar gloeiend heet, alsof het brandt. Ik laat het met een schok vallen, maar het raakt de grond niet. In plaats daarvan blijft het zweven, enkele centimeters boven het gras, terwijl een zacht, warm licht uit het midden begint te stralen.
Op dat moment verandert alles. Een ijzige kou grijpt me vast, dieper en scherper dan de koude lucht van de nacht. Het lijkt rechtstreeks in mijn botten te zinken, mijn adem stokt. Dan, alsof de lucht zelf reageert op de woorden, begint een dichte mist zich te vormen. Eerst is het nauwelijks meer dan een vage damp, maar al snel groeit ze uit tot een ondoordringbare sluier. Ze komt vanuit de grond omhoog, kronkelend als een levend wezen, en verspreidt zich over het kerkhof. De mist slokt alles op—de grafstenen, de bomen, zelfs de maan boven ons lijkt langzaam te verdwijnen in een ondoordringbare zee van wit. Ik knijp mijn ogen samen, maar zelfs dat helpt niet. De wereld om ons heen verdwijnt in een onwerkelijke leegte. Geen geluid. Geen beweging. Alleen de stilte, zwaar en allesomvattend, alsof we in een andere dimensie zijn gestapt.
Marie grijpt mijn arm, haar nagels boren zich onbewust in mijn huid. "Wat… wat gebeurt er?" fluistert ze, haar stem breekt, vol spanning en angst. Ik weet het niet. Ik weet alleen dat we niet meer terug kunnen. Het is begonnen. En wat er ook komt, we zullen het samen onder ogen moeten zien. Mijn ogen zijn gericht op het amulet, dat nu ronddraait in de lucht. Het licht dat eruit straalt, vormt patronen die zich in cirkels uitbreiden, bijna alsof het een verhaal probeert te vertellen.
"Dit kan niet echt zijn," fluistert Marie, maar haar stem klinkt hol alsof ze zichzelf niet gelooft. Het licht wordt intenser en ik voel een onzichtbare kracht. Mijn ademhaling versnelt en mijn hart bonkt in mijn borst. "Marie," zeg ik, mijn stem vastberaden. "Wat er ook gebeurt, blijf dicht bij me." Ze knikt snel, haar ogen staan wijd van angst en verbazing.
De leegte houdt geen stand. Na wat een eeuwigheid lijkt – minuten of uren, ik kan het niet zeggen – beginnen schaduwen zich af te tekenen in de mist. Eerst zijn ze nauwelijks meer dan vage vormen, schimmige vlekken die flikkeren in de verte, alsof ze twijfelen of ze zich willen openbaren. Maar langzaam worden ze duidelijker. Contouren nemen vorm aan, lichamen die lijken op mensen, maar toch niet helemaal. Hun randen blijven wazig, als inkt die uitloopt op nat papier. Ze bewegen traag, met een onnatuurlijke gratie, alsof ze door water glijden. Het voelt alsof ze zich op de grens van onze wereld bevinden, gevangen tussen aanwezigheid en afwezigheid, en elke stap die ze zetten zindert van een ongemakkelijke stilte.
En dan breekt een geluid door die stilte. Het begint zacht, een verre dreun, alsof iets de aarde zelf wakker schudt. Het duurt even voordat ik het herken: het galopperen van paarden. Het ritme is onmiskenbaar, een onregelmatige cadans die de leegte vult en weerkaatst, dichterbij komt met elke slag. Het geluid zwelt aan, sterker en helderder, alsof het zich een weg naar ons baant door een onzichtbare barrière. Mijn ademhaling versnelt, en naast me hoor ik hoe Marie zachtjes naar adem hapt. Dan verschijnt het, bijna uit het niets. Een koets. Groot, donker, en ouderwets, gehuld in een sombere elegantie die even indrukwekkend als onheilspellend is. De wielen glijden over de grond zonder een spoor achter te laten, alsof ze de wetten van deze wereld tarten. Het gekraak van hout tegen steen klinkt alsof het niet echt is, alsof het eerder in onze gedachten bestaat. De koets lijkt door een onzichtbare hand te worden geleid, voortgedreven door niets dat ik kan zien. Hij beweegt recht op ons af en komt uiteindelijk abrupt tot stilstand, niet meer dan een paar meter van ons vandaan.
Mijn adem stokt. Het is alsof de lucht zelf dikker wordt, moeilijker in te ademen. Marie klemt zich aan mij vast, haar nagels prikken door de stof van mijn jas in mijn huid. De deur van de koets zwaait open, langzaam en geruisloos. En dan stapt ze uit. De vrouw. De zwarte weduwe. Haar silhouet snijdt scherp door de mist, elke beweging is zorgvuldig en gecontroleerd. Ze draagt een lange, zwarte jurk die als een vloeiende schaduw om haar heen hangt en de grond nauwelijks lijkt te raken. Haar sluier bedekt haar gezicht volledig waardoor ze slechts een schim van zichzelf toont. Toch voel ik haar ogen. Zelfs zonder ze te zien, weet ik dat ze kijkt – niet naar ons, maar door ons heen, recht in mijn ziel. Het gevoel is als een dolk van ijs, koud en onontkoombaar. In haar zwart gehandschoende handen houdt ze een boek vast, stevig tegen haar borst gedrukt, alsof het een relikwie is dat ze nooit zou loslaten.
Mijn adem stokt opnieuw wanneer ik haar aanwezigheid voel: machtig, dwingend, en... bekend. Een golf van herkenning spoelt over me heen, maar het is geen geruststellend gevoel. Integendeel, het vult me met een diep ongemak, alsof ik me iets probeer te herinneren dat beter vergeten kan blijven. En dan, zonder een woord te zeggen, doet ze iets wat me volledig van mijn stuk brengt. Ze glimlacht. Het is geen vriendelijke glimlach, geen gebaar van troost of begrip. Het is iets veel diepers, iets dat uitnodigt maar ook dreigt. Het voelt alsof ze alles weet – waarom we hier zijn, wat we zoeken, en zelfs de dingen die ik voor mezelf verborgen heb proberen te houden. Haar glimlach is een spel, een belofte, en een waarschuwing, allemaal tegelijk. Marie naast me verstijft, alsof ze dezelfde sensatie voelt. Ik wil iets zeggen, maar de woorden blijven vastzitten in mijn keel.
Plotseling schieten de herinneringen terug in mijn gedachten, rauw en onafgezwakt. Het voelt alsof ze zich aan mijn geest vastklampen, alsof ze me weigeren los te laten. Ik ben weer daar, in de auto. Het scherpe piepen van de remmen klinkt in mijn oren, de trillingen van het stuur in mijn handen. Een zwarte gestalte doemt plotseling op uit het niets, midden op het kruispunt, onbeweeglijk maar dreigend. Haar cape danst in een wind die ik niet kan voelen, alsof ze leeft, alsof ze een deel van haar is. Haar silhouet straalt een overweldigende dreiging uit, en toch kan ik mijn blik er niet van afwenden. Hier, nu, lijken die herinneringen opnieuw werkelijkheid te worden. De vrouw voor ons is niet zomaar een verschijning. Ze is een echo van mijn angst, een schaduw van mijn verleden, en misschien zelfs een spiegel van wat nog komen gaat. En ik weet met een onontkoombare zekerheid: ze is hier voor mij.
"Jij hebt dit gedaan!" schreeuw ik uit het diepst van mijn ziel. Mijn stem is rauw, gebroken door een woede die al te lang opgesloten heeft gezeten. Het lijkt alsof het hele kerkhof mijn woorden opslokt, het geluid uitdooft voordat het de mist kan doorbreken. Mijn borstkas gaat wild op en neer en mijn ogen branden van de tranen waaraan ik me weiger over te geven. "Jij hebt dit laten gebeuren!"
De Zwarte Weduwe blijft onaangedaan. Ze beweegt niet, ze knippert niet, en haar stilte is ondraaglijk. Wanneer ze eindelijk spreekt, is haar stem even koud en ongenaakbaar als de mist om ons heen. "Jij zat aan het stuur," zegt ze kalm, met een kilte die door merg en been snijdt. Haar woorden zijn geen beschuldiging, maar een onverbiddelijk feit. "Jij hebt haar vermoord."
Die laatste woorden treffen me harder dan ik voor mogelijk hield. Het is alsof ze mijn borst openrijten en zout in een open wond strooien. Mijn handen ballen zich automatisch tot vuisten, mijn nagels snijden in mijn huid. Mijn zicht vernauwt en een hete, onstuitbare woede overstemt elke andere emotie. Zonder na te denken storm ik op haar af. Mijn passen zijn zwaar, wild, alsof ik niets anders meer zie dan haar, alsof mijn hele wezen schreeuwt om haar te breken. Mijn voet landt op een bemoste steen die nauwelijks zichtbaar is onder de mist. Het oppervlak is glad en verraderlijk, en voordat ik het doorheb, verlies ik mijn grip. Mijn voet wordt onder me vandaan gerukt. De wereld kantelt. Mijn armen maaien door de lucht in een nutteloze poging mezelf te redden, maar mijn val is onvermijdelijk. Tijd lijkt zich uit te rekken terwijl ik naar voren stort, mijn lichaam machteloos overgeleverd aan de zwaartekracht.
Ik land hard, de impact resoneert door mijn heup en schouder alsof mijn botten breken. Een scherpe pijn flitst door mijn lijf en ik bijt op mijn lip om het niet uit te schreeuwen. De smaak van ijzer vult mijn mond, een bittere herinnering aan mijn eigen kwetsbaarheid. De vochtige geur van aarde vult mijn neus. Het is een mengeling van verrotting en kou die me misselijk maakt. Met trillende vingers probeer ik mezelf overeind te duwen. Mijn handen grijpen naar de grond. Maar in plaats van houvast voel ik iets anders. Mijn vingers glijden door iets dat koud, slijmerig en huiveringwekkend is. Het lijkt op natte, verrotte plantenresten, maar voelt... anders. Alsof het leeft. Mijn instinct neemt het over. Met een ruk trek ik mijn hand terug, alsof ik zojuist in het vlees van een dode heb gegraven. Mijn ademhaling hapert terwijl ik naar mijn hand kijk. Die is bedekt met een groenachtige, modderige substantie die tussen mijn vingers plakt. Het ruikt naar de dood. Maar het is niet alleen de viezigheid die me angst inboezemt. Het is de kilte die aan mijn huid blijft kleven, een onzichtbare aanwezigheid die niet weg wil. Een rilling trekt door mijn hele lichaam en ik kruip een paar passen achteruit. Mijn ogen blijven strak gericht op de plek waar mijn hand zojuist was. De aarde lijkt te bewegen of misschien speelt mijn angst een spelletje met me. Maar diep vanbinnen weet ik het. Wat ik heb aangeraakt is niet gewoon modder. Het is meer dan dat. Het is iets wat niet thuishoort in deze wereld. Iets wat leeft, of juist sterft, maar weigert los te laten.
Mijn ademhaling versnelt, onregelmatig en oncontroleerbaar, terwijl ik weer opkijk naar de Zwarte Weduwe. Mijn mond valt open, want ze is weg. Geen koets, geen paarden, geen schaduw, geen spoor. Alleen leegte blijft over, samen met het kille gevoel dat mijn lichaam in zijn greep houdt. Ik lig nog steeds in de modder, het klamme, verrotte vocht trekt door mijn kleren heen en lijkt zich in mijn huid te nestelen. Mijn hart bonst, niet alleen van angst, maar van de onmiskenbare wetenschap dat dit nog niet voorbij is. De wind steekt op en ritselt door de bomen. Het zijn geluiden die allesbehalve geruststellend zijn. Elke tak die beweegt, lijkt te fluisteren, te waarschuwen. Ze is er nog. Ik weet het, voel het. Haar aanwezigheid is overal. Ze kijkt. Ze wacht. De lucht om me heen voelt geladen, alsof elke molecuul gevuld is met haar kwaadaardige intentie. En dan hoor ik het. Een lach. Niet zomaar een lach, maar een ijzige, holle klank die galmt in de duisternis. Het is een huiveringwekkende symfonie van gekrijs en onderdrukte kreten, alsof het de echo’s draagt van eeuwenlange pijn en wanhoop. De lach dringt door tot in mijn ziel, ontdoet me van elke illusie van controle. De wereld lijkt te bevriezen. Mijn ademhaling stokt, en een rilling trekt langs mijn rug terwijl de haren in mijn nek overeind staan.
Plots voel ik de stevige greep van Marie’s handen op mijn schouders. Haar aanwezigheid is als een anker, haar warmte een klein bastion tegen de ijzige kilte die me omringt. Ze knielt naast me, haar gezicht een mengeling van angst en vastberadenheid. "Kalm, Wolf. Kalm," fluistert ze, breekbaar maar doortrokken van een wilskracht die ik nauwelijks kan begrijpen. Haar ogen zoeken die van mij, op zoek naar een verbinding, een houvast. "Vergeet niet waarvoor we hier zijn." Ik wil iets zeggen, iets wat de situatie minder verschrikkelijk maakt, maar mijn woede borrelt opnieuw op, scherp en onstuitbaar. "Voor mij hoeft het niet meer," bijt ik haar toe, mijn woorden als druppels gif. Ik wijs met een trillende vinger naar de plek waar de Weduwe stond. "Ze mag dat verdomde amulet steken waar de zon niet schijnt." Mijn stem breekt, en ik voel hoe mijn frustratie zich vermengt met pure wanhoop. “We laten het hier achter en gaan terug naar huis. En we vergeten alles.” Mijn woorden hangen zwaar in de lucht, als een laatste poging om de controle terug te winnen, om deze nachtmerrie achter ons te laten. De stilte die volgt, voelt onnatuurlijk, bijna te perfect. Het lijkt alsof de wereld haar adem inhoudt, alsof iets of iemand ons gehoord heeft. Ik merk hoe de schaduwen om ons heen langzaam lijken te verschuiven, te leven.
En op dat moment verschijnt ze opnieuw. Uit het niets. Alsof ze zich gewoon opnieuw in de wereld manifesteert, zonder enige moeite. Haar verschijning is even elegant als onheilspellend. Haar sluier lijkt bijna deel uit te maken van de mist die ons omringt, haar zwarte jurk is een schaduw die over de grond lijkt te kruipen. Maar het zijn haar ogen – fel en dwingend – die mijn aandacht vasthouden. Ze glanzen met een roofdierlijke intensiteit, alsof ze elk van mijn gedachten leest voordat ik ze zelf kan begrijpen. Haar stem is zacht, maar de kracht die erin schuilt is onmiskenbaar. "Jij begrijpt het echt niet, jongeman," zegt ze kalm, alsof ik een koppig kind ben dat weigert te luisteren. "Het is het amulet dat zijn drager kiest, niet andersom. Je kan je lot niet ontlopen." Haar woorden zijn als een klap in mijn gezicht. De woede die me net nog voedde, verdampt in een fractie van een seconde. Wat overblijft, is verwarring. En angst. Een diepe, allesoverheersende angst die zich als een knoop in mijn maag nestelt. Mijn lippen bewegen, maar er komt niets uit. De stilte voelt zwaarder dan ooit. Ik wil iets zeggen, protesteren misschien, maar de woorden blijven steken in mijn keel. Het lijkt alsof mijn gedachten niet meer van mij zijn, alsof ze in beslag worden genomen door het koude, kille gewicht van haar uitspraak. De stilte tussen ons wordt zwaarder met de seconde, alsof de wereld zich heeft teruggetrokken en alleen zij en ik nog bestaan. Haar ogen, donker en ondoorgrondelijk, houden me gevangen. Ik voel een dreigende aanwezigheid in haar blik, alsof ze niet alleen naar me kijkt, maar dwars door me heen.
Marie’s hand klemt zich steviger om mijn schouder, haar vingers bijna pijnlijk in mijn huid gedrukt, alsof ze me tegen wil en dank probeert vast te houden in een werkelijkheid die langzaam wegglijdt. Ik voel haar lichaam trillen naast me. Haar spanning is een spiegel van de mijne. Haar ademhaling is hoorbaar – kort, onregelmatig – alsof ze worstelt om haar emoties onder controle te houden. Toch blijft ze zwijgen. Geen woorden, alleen haar aanwezigheid, die als een wankel anker dient in deze onwerkelijke situatie. Haar ogen zijn vastgepind op de Zwarte Weduwe, scherp en onafgebroken, alsof ze probeert een glimp op te vangen van een zwakte, een verborgen waarheid. Maar de weduwe lijkt haar blik met gemak te weerstaan. Haar houding straalt zelfvertrouwen uit, bijna uitdagend. Het voelt alsof ze elk moment, elke gedachte van ons al lang van tevoren heeft voorzien. "Hoe aandoenlijk," zegt ze, haar stem koud en doordrenkt met spot. Haar lippen trekken zich op in een smalle glimlach die allesbehalve vriendelijk is. De woorden snijden door de spanning als een mes. "Jullie twee, zo vastbesloten, zo… zielig." Ze pauzeert even, alsof ze geniet van onze onmacht, haar ogen glinsterend als die van een roofdier dat met zijn prooi speelt. Marie slikt hoorbaar, maar blijft haar blik vast op de weduwe houden.
De weduwe lacht zacht, een hol, kil geluid dat door merg en been gaat. "Jullie kunnen proberen het amulet te ontlopen. Wegvluchten, het begraven, het vergeten," zegt ze langzaam, alsof ze elk woord zorgvuldig doseert om de impact te maximaliseren. Haar ogen boren zich in de mijne, en ik voel een vreemde, onzichtbare druk op mijn borst. "Maar weet één ding: dat is slechts tijdelijk. Het amulet zal je altijd vinden." Haar woorden hangen in de lucht als een vloek. Ik voel mijn keel dichtknijpen, alsof de ruimte om ons heen kleiner wordt, de duisternis intenser. Marie haalt schokkerig adem, haar wanhoop is bijna tastbaar. Mijn eigen hart bonkt in mijn borstkas, en ik weet niet of het de angst is, de woede, of een afschuwelijke combinatie van beide die me aan de grond nagelt. "Of je kan accepteren wat je bent: een poortwachter." Haar woorden lijken als een donkere mist om me heen te hangen, verstikkend en alomtegenwoordig. "De laatste van je soort. Jij bent degene die de balans bewaart tussen deze wereld en die van de schimmen. Velen zijn je voorgegaan. Ze hebben allemaal gefaald." Haar woorden slaan in als een donderslag, een donder die door mijn borst dreunt en mijn wereld op zijn kop zet. Poortwachter? Balans? Het voelt alsof alles wat ik dacht te begrijpen, plotseling betekenisloos is. Mijn ademhaling versnelt, mijn hart bonkt luid in mijn oren, en mijn zicht lijkt even te vervagen. De grond onder me voelt instabiel, alsof ik op een schip sta dat wordt meegesleurd door een kolkende storm.
"Wat wil je dan dat ik doe?" Mijn stem breekt, een wanhopige fluistering die amper boven het gefluister van de wind uitkomt. Mijn woorden zijn nauwelijks van mijzelf, meer een instinctieve uitroep van een man die de controle over zijn eigen lot verloren lijkt te hebben. De glimlach van de weduwe verandert subtiel in een bijna triomfantelijke trek die net niet onschuldig genoeg is om geruststellend te zijn. Ze buigt zich naar voren, en haar beweging is zo sierlijk en gracieus dat het haast bovenmenselijk lijkt. Toch gaat er iets dreigends uit van de manier waarop ze de ruimte tussen ons kleiner maakt, alsof elke centimeter die ze dichterbij komt een stukje van mijn zekerheid opslokt. "Gebruik het amulet," zegt ze uiteindelijk, haar stem zacht en zoet, maar met een klank die ergens in mijn achterhoofd galmt als een waarschuwing. De woorden lijken niet gewoon uitgesproken, maar uitgesmeerd over de ruimte tussen ons, elke letter een koord dat zich om mijn gedachten wikkelt en ze naar haar toe trekt. Dan buigt ze nog verder naar voren, haar gezicht bijna op gelijke hoogte met het mijne. Haar blik blijft ongenaakbaar, een duistere spiegel waarin ik mijn eigen angsten weerspiegeld zie. Haar woorden breken de spanning, maar niet om die weg te nemen – eerder om het te richten, om het te concentreren op de kilte in haar stem. "Maar wees voorzichtig," zegt ze. Haar woorden komen niet alleen mijn oren binnen, maar lijken rechtstreeks in mijn hoofd geëtst te worden, alsof ze daar horen, alsof ze daar altijd al geweest zijn. "Het amulet is meer dan een sieraad. Het is een sleutel. Een sleutel naar de schimmenwereld, naar het verleden en de toekomst. Jij, als drager, zult invloed hebben over tijd en ruimte."
Ik weet niet hoe ik moet reageren. Ik voel de paniek die vanuit mijn borstkas omhoog kruipt. In een wanhopige poging om de spanning te doorbreken, hoor ik mezelf sarcastisch mompelen: "En waar vind ik de handleiding?" Mijn stem klinkt hol en vreemd, alsof het niet de mijne is. Het geluid lijkt te verdrinken in de ijzige stilte om ons heen, en ik vraag me af of ik het überhaupt hardop heb gezegd. De zwarte weduwe glimlacht weer, deze keer nog zelfverzekerder, haar lippen licht gekruld alsof ze mijn poging om controle te herwinnen amusant vindt. "Die bestaat niet," zegt ze eenvoudig, haar stem zacht, bijna liefdevol, maar met een onderliggende toon die de haren in mijn nek overeind doet staan. Haar woorden hangen in de lucht als een onafwendbare waarheid, zwaar en onontkoombaar, alsof ze rechtstreeks tot mijn ziel spreekt.
Ik wil lachen, schreeuwen, haar confronteren met het absurde van haar verklaring, maar de lucht voelt ineens dikker, waardoor zelfs ademen een inspanning wordt. Haar woorden blijven hangen, zwaar en onwrikbaar. "Een handleiding bestaat niet." Ze echoën in mijn hoofd, alsof ze de stilte om ons heen vullen met een dreigende, onzichtbare aanwezigheid. Het voelt alsof ik in een spel ben terechtgekomen waarvan ik de regels niet begrijp, een spel waarin zij alle touwtjes in handen heeft. Mijn ademhaling versnelt, een lichte paniek begint in me op te borrelen. Alles aan haar – haar blik, haar houding, zelfs haar glimlach – lijkt te zeggen dat zij de enige is die de uitkomst kent. Ik probeer grip te krijgen op mijn gedachten, ze in een rechte lijn te dwingen, maar ze blijven alle kanten op schieten. Hoe kan er geen handleiding zijn? Hoe kan ze verwachten dat ik... dat ik dit aankan, dit begrijp? Mijn keel voelt droog, en ik slik moeizaam. De grond onder mijn voeten voelt wankel, alsof ik elk moment kan wegzakken in de leegte die haar woorden hebben achtergelaten.
Een vraag prikt aan de rand van mijn bewustzijn, een die ik eerst probeer weg te drukken, uit angst voor het antwoord. Maar hoe langer ik het probeer te negeren, hoe sterker het wordt, totdat ik het niet langer kan tegenhouden. "Waarom?" Mijn stem is schor, nauwelijks hoorbaar. Ik dwing mezelf haar aan te kijken, ook al voelt het alsof haar blik dwars door me heen snijdt. "Waarom heb je míj gekozen? Waarom doe je mij dit aan?" De weduwe antwoordt niet meteen. Ze laat een stilte vallen die bijna ondraaglijk is, alsof ze geniet van mijn innerlijke strijd. "Omdat het lot dat zo bepaald heeft," zegt ze kalm, alsof dat alles verklaart. Haar blik priemt in die van mij, en voor een moment voelt het alsof ik verdrink in de onmetelijke diepte van haar ogen. "De sleutel zoekt altijd een deur, Wolf. En jij... jij bewaakt die deur."
Ik voel hoe een golf van woede zich een weg naar boven baant door mijn borst, een felle kracht die de verstikkende angst probeert weg te duwen. "Ik geloof je niet," zeg ik, mijn stem luider, vastberadener, mijn blik hard gericht op haar ondoorgrondelijke gezicht. "Ik geloof er niets van. Dit is een spel van jou. Een of andere zieke manier om controle over me te krijgen." De dame zucht diep, alsof mijn weerstand haar eindeloze geduld op de proef stelt. Haar ogen glijden terug naar mij, koud maar ook… vermoeid? "Je zult het zien, jongeman," zegt ze uiteindelijk, haar woorden met het gewicht van onontkoombare waarheid. "Hoe meer je vecht tegen wat je bent, hoe meer je zult verliezen. Het amulet is geen vloek. Het is een geschenk. Maar alleen als je het durft te gebruiken." Ze blijft me aankijken, wachtend, alsof ze verwacht dat haar woorden nu tot me doordringen, dat ik eindelijk zal inzien wat zij al weet. Maar ik voel alleen chaos in mijn hoofd – en een diep, duister besef dat de keuzes die ik nog moet maken alles zullen bepalen. "Het amulet heeft je gekozen omdat het weet wat je kunt. Wat je moet doen," zegt ze, haar stem zacht maar beladen met een onaangename zekerheid. Haar ogen lijken dieper te worden, alsof ze geheimen verbergen die ik niet wil kennen. Ze glinsteren, een kille mix van ernst en dreiging, en haar glimlach is verdwenen, vervangen door een harde vastberadenheid. Ik wil protesteren, iets zeggen, maar mijn keel voelt dichtgeschroefd. Ze laat me geen ruimte om haar woorden te negeren. "Je gaat keuzes moeten maken," vervolgt ze, en haar toon is nu een fractie lager, zwaarder. "Hartverscheurende keuzes." Elk woord lijkt in mijn borst te landen als een steen, en ik voel hoe mijn adem stokt. "Maar onthou één ding," zegt ze, haar stem scherper, alsof ze me dwingt om aandachtig te luisteren. "Elke keuze heeft een prijs, Wolf."
Ik schud mijn hoofd, mijn handen trillen. "Een prijs?" fluister ik. Mijn stem klinkt zwak, alsof het gewicht van haar woorden me langzaam breekt. "Wat bedoel je? Wat voor prijs?" Ze pauzeert, haar blik als een schaduw die zich over me heen vouwt, zwaar en onontkoombaar. De stilte tussen ons is oorverdovend, en de spanning trekt zich strak om me heen als een koord. Dan spreekt ze opnieuw, langzaam, elk woord messcherp uitgesproken. "Jouw prijs…" Ze leunt iets dichter naar me toe, en ik kan de kilte van haar aanwezigheid bijna voelen. "Jouw prijs is alles waar je ooit van hebt gehouden." De lucht lijkt uit de ruimte gezogen te worden. Mijn hart zakt weg, alsof een ijzeren hand het vastgrijpt en samenknijpt. "Nee," fluister ik. Mijn stem is dun en rauw van emotie, alsof ik door mijn eigen wanhoop heen moet snijden om de woorden uit te spreken. "Nee, dat kan niet waar zijn. Hier heb ik niet om gevraagd!" "Niemand vraagt om zijn lot, Wolf," zegt de Zwarte Weduwe zacht, met een tedere kilte die mijn protest in de kiem smoort. Haar hoofd kantelt lichtjes, alsof ze een fout van een onwetend kind corrigeert. "Maar dat maakt het niet minder onontkoombaar."
"En wie ben jij?" sist Marie. Haar stem trilt van angst en frustratie, maar er zit ook een onderliggende kracht in, een vuur dat niet geblust kan worden. De Zwarte Weduwe draait langzaam haar hoofd naar Marie. Haar bewegingen zijn kalm, alsof elke seconde is afgestemd op een duistere harmonie. Haar lippen krullen omhoog in een ijskoude glimlach. "Ze noemen me Isobel," zegt ze, haar stem zacht maar doordrenkt met een dreigende sereniteit. "Maar ik verschijn in verschillende gedaantes." Haar woorden hangen in de lucht, zwaar en geladen, terwijl ze zich weer naar mij draait. Haar ogen lijken me vast te houden, me te dwingen om te blijven kijken. Ik voel hoe mijn hartslag versnelt, een oncontroleerbare drang om weg te kijken, maar haar blik is als een ketting die me aan haar bindt. Ze tilt haar hand op, haar vingers dun en sierlijk, en begint langzaam haar sluier op te schuiven. Elke beweging lijkt de tijd te vertragen. De stof glijdt soepel over haar bleke huid en onthult wat eronder verborgen ligt. Mijn adem stokt in mijn keel terwijl haar gezicht zichtbaar wordt. Mijn wereld lijkt te kantelen, de grond onder me te verdwijnen.
Voor me staat… Barbara. Mijn Barbara.
"Nee," gil ik, mijn stem breekt halverwege, alsof mijn keel weigert om de woorden volledig uit te spreken. "Dit kan niet echt zijn." Maar het is echt. ten minste, dat lijkt het. Haar gezicht is precies zoals ik me herinner: de zachte lijnen van haar jukbeenderen, de lichte sproetjes op haar neus, en die ogen – die diepe, warme bruine ogen die ooit mijn hele wereld waren. Het voelt alsof de tijd zichzelf terugdraait, alsof alle jaren van pijn, verlies en eenzaamheid worden uitgewist door dit ene moment. "Barbara?" fluister ik, mijn stem niet meer dan een gebroken echo. Ik staar haar aan, mijn ogen zijn gevuld met ongeloof en een groeiende wanhoop. Het moet een droom zijn, een hallucinatie. Dit kan niet echt zijn. Barbara is… dood. Ik was daar. Ik heb haar verloren.
Barbara glimlacht zacht, haar lippen licht trillend alsof ze op het punt staat iets te zeggen. Haar hand beweegt naar voren, de palm uitnodigend naar mij gericht. "Wolf," zegt ze, haar stem is zoals ik me die herinner: warm, geruststellend, vol liefde. "Ik ben hier. Ik ben bij je."
Mijn voeten willen bewegen, een instinctieve drang om dichterbij te komen, maar ergens achter in mijn hoofd schreeuwt een stem om me tegen te houden. Dit is fout. Dit klopt niet. Maar hoe kan ik twijfelen? Hoe kan ik haar aanwezigheid ontkennen als ze hier zo duidelijk voor me staat?
Marie verstevigt haar greep om mijn arm. Haar vingers drukken zo hard in mijn huid dat ik vermoed dat er blauwe plekken zullen achterblijven. De pijn is scherp, maar het voelt ver weg, alsof mijn lichaam niet helemaal meer van mij is. Marie haar stem doorbreekt de mist in mijn hoofd als een mes, scherp en nietsontziend. "Wolf! Het is niet echt! Ze is niet echt!" Haar woorden slaan in als een donderslag, en mijn oren lijken te suizen. Ik wil luisteren, ik wil haar geloven, maar alles in mij verzet zich. Alles in mij schreeuwt om Barbara, die voor me staat, perfect en stralend, een levende herinnering aan alles wat ik verloren ben. Hoe kan dat niet echt zijn?
Barbara beweegt nauwelijks. Haar glimlach blijft onaangetast, maar haar ogen, die grote donkere ogen waarin ik ooit verloren raakte, verschuiven langzaam naar Marie. In die fractie van een seconde zie ik het. De warmte verdwijnt uit haar blik als een kaars die wordt uitgeblazen. Wat overblijft is iets kils, iets onmenselijks. Het doet mijn maag omdraaien. Haar ogen glijden weer naar mij en vangen me in een greep waar ik niet uit los kan breken. Ze opent haar mond, langzaam, als een roofdier dat zijn prooi zorgvuldig bespeelt. Ik verwacht woorden die mijn wereld zullen breken, maar mijn hart weet al wat er gaat komen. De dreiging die in de lucht hangt is zo tastbaar dat ik het haast kan proeven. "Wolf," fluistert ze, haar stem een mix van honing en ijs. "Kom met mij mee." Ze houdt haar hand uitgestoken. Het leder van de zwarte handschoen glanst zacht in het bleke licht, en haar vingers buigen lichtjes, uitnodigend. Maar in die gebogen vingers zit iets dat me doet denken aan klauwen. Een belofte én een waarschuwing. Haar ogen boren zich in de mijne, en ik voel hoe ze niet alleen kijkt, maar leest. Mijn gedachten, mijn twijfels, mijn verlangens—alles ligt open voor haar.
"Ik kan je alles laten zien," vervolgt ze, haar stem zo zacht en verleidelijk dat het bijna fysiek aan me trekt. "Alles herstellen. Hoe het weer wordt zoals vroeger." Haar woorden raken me diep. Die ene zin is genoeg om de beelden weer tot leven te brengen: onze lachende gezichten, haar hand die de mijne vasthield, de geur van jasmijn in haar haar. Het is alsof ik even vergeten was dat die herinneringen ooit bestonden, maar zij haalt ze feilloos terug. Mijn hart slaat een slag over, en mijn adem stokt in mijn keel. De wereld lijkt te vervagen, behalve zij. Alleen Barbara blijft helder, alsof ze een baken is in een storm. Maar ergens, diep in mijn borst, is er iets wat protesteert. Een gevoel, een flard van twijfel die ik niet kan negeren. "Hoe dan?" hoor ik mezelf fluisteren, mijn stem nauwelijks meer dan een schaduw van wat hij ooit was. Mijn keel voelt droog, en de woorden komen er stroef uit, alsof ze tegen mijn wil naar buiten worden geperst.
Barbara’s glimlach verandert niet, maar haar hoofd kantelt een fractie. Haar blik verzacht op een manier die me diep in mijn kern raakt, maar die tegelijk iets vreemds met zich meedraagt, alsof er een masker op haar gezicht zit. "Als je sterk genoeg bent," fluistert ze, haar stem met een hypnotiserende zachtheid. "Als je de poorten opent, kan ik je leiden. Maar je tijd dringt, Wolf. De balans is al aan het verschuiven." Ik voel een rilling over mijn rug lopen. De balans? Mijn verstand probeert haar woorden te analyseren, maar mijn hart zit gevangen in de melodie van haar stem. Ik slik moeizaam en knik bijna onmerkbaar, niet eens zeker waarmee ik precies instem. "Wat moet ik dan doen?" vraag ik met een stem die niet helemaal meer van mij lijkt te zijn. De angst in mijn woorden is pijnlijk duidelijk, maar ik weet niet of ik het verborgen wil houden. Barbara glimlacht opnieuw, maar deze keer zit er iets meedogenloos in. Een soort triomf die me diep vanbinnen verontrust. "Gebruik het amulet," zegt ze, haar toon kalm en bijna achteloos, alsof ze een alledaags advies geeft. "Het is de sleutel. Maar onthoud: wie een leven redt, verbeurt een ander."
Haar woorden slaan in als een vuistslag. Mijn hoofd duizelt, en mijn ademhaling wordt zwaar. "Wat bedoel je?" stamel ik. Haar woorden klotsen in mijn hoofd, maar ik kan geen vat krijgen op hun betekenis. Of misschien wil ik dat niet. Barbara kijkt me strak aan. "Het is een ruil," zegt ze eenvoudig, alsof het vanzelfsprekend is. "Een leven voor een leven. Jij beslist wie blijft en wie gaat. Ik of Marie." Haar stem is glad en glijdt als een slang door mijn oren. Ik schud mijn hoofd, wanhopig, verstikt door een schuldgevoel dat ik niet eens volledig kan plaatsen. "Nee," fluister ik, maar mijn stem breekt, en ik weet niet zeker of ik haar, mezelf, of Marie probeer te overtuigen. Marie’s grip om mijn arm verslapt niet, maar ik voel haar trillen. "Doe het niet," zegt ze, haar stem gespannen van angst. "Je weet dat ze niet echt is, Wolf. Kijk naar haar. Kijk écht naar haar." Haar woorden bereiken me, maar ze moeten zich een weg banen door een dikke mist van verwarring en verlangen. Mijn blik schiet naar Barbara, en dan naar Marie. De strijd in me woedt als een storm, en ik weet niet meer wat echt is.
Barbara’s hand blijft uitgestoken, het lijkt wel alsof het de enige constante in de chaos is die om ons heen woedt. Haar stem is zacht en melodieus, als een fluistering in mijn oor. “Kom,” zegt ze, met een tedere overtuiging, alsof ze me gerust wil stellen. Haar woorden zijn een balsem voor mijn gebroken hart, voor alles wat ik verloren ben. “Jij en ik, ons tweetjes weer samen, net zoals vroeger…” Ik voel de woorden door me heen stromen, alsof ze mijn ziel omarmen. Alles wat ik me ooit van haar herinnerde wordt opgehaald, in een golf van verlangen en pijn. Haar aanwezigheid is te sterk, te tastbaar, te echt om tegen te vechten. Het is alsof de tijd stilstaat, alles vervaagt behalve haar, behalve haar uitnodiging. Mijn hand beweegt als in een trance, langzaam maar onmiskenbaar. Het voelt alsof ik geen controle heb over mijn eigen lichaam. Aarzelend strek ik mijn hand uit naar haar, mijn vingers tintelen, alsof ze mijn wil volgen zonder dat ik iets moet doen. Het is een gebaar dat ik niet kan tegenhouden, ook al weet ik dat alles in mijn wezen tegen deze keuze ingaat. “Barbara…” fluister ik, mijn stem vol verlangen en twijfel, alsof het uit mijn mond komt zonder dat ik het zelf wil.
Marie komt tussen mij en Barbara in staan. Ze grijpt me met beide handen vast en schudt me door elkaar in een poging om me tegen te houden. “Wolf, nee!” roept ze, haar stem hoog van paniek, maar haar woorden lijken gedempt, alsof ze door een dikke mist heen doordringen. Het is alsof de afstand tussen ons groter wordt, mijn focus alleen op Barbara ligt. Barbara lijkt zo perfect, zo ongrijpbaar echt. Haar glimlach is dezelfde, die warme glimlach die ik zo lang heb gemist. De geur van jasmijn, die ik altijd met haar associeer, vult de lucht, trekt me naar haar toe. Haar aanwezigheid is alles wat ik altijd gewild heb, alles wat ik verloren heb en nu terug kan krijgen. Maar tegelijkertijd, diep in mijn hart, weet ik dat er iets niet klopt. Marie’s ogen zijn rood van de opkomende tranen, en ik voel haar paniek, haar angst om me te verliezen. “Nee, Wolf, je mag dit niet doen. Ze is niet echt. Dit is niet jouw Barbara!” Ik probeer naar haar te luisteren, probeer haar ogen te vinden, maar alles trekt me naar Barbara terug, die als een magnetische kracht de ruimte tussen ons dicteert. “Wolf…” Marie zegt mijn naam, haar stem kwetsbaar, haar handen trillen in de mijne. “Kijk naar me. Kijk naar me!” Haar woorden snijden door mijn bewustzijn, maar de kracht van Barbara’s aanwezigheid lijkt alles te overschaduwen. De geur van haar huid, de zachtheid van haar glimlach, ze trekken me terug naar haar als een verleidelijke echo van alles wat ik ooit gewild heb. Ik voel de kracht van Barbara’s blik, als een onzichtbare keten, die me weer naar haar richt.
Barbara’s glimlach verandert niet, maar haar ogen worden donkerder, alsof ze iets diep van binnen verbergt, iets dat ik niet wil weten, maar niet kan ontkennen. “Het hoeft niet moeilijk te zijn, Wolf,” zegt ze kalm, maar er is iets onheilspellends in haar stem. “Marie begrijpt het niet. Ze begrijpt ons niet. Jij weet wat wij hadden. Wat wij hebben. Ik ben je andere helft. Jij kunt me terughalen, Wolf. Jij kunt ons compleet maken.” De woorden dringen door tot in mijn brein, ik voel een rilling door mijn ruggengraat trekken. Er is iets in haar stem, iets in haar ogen, dat alles in me doet twijfelen aan wat ik ooit dacht te weten. Alles in mij zegt dat ze niet de Barbara is die ik kende, maar iets in mijn hart roept haar naam, smeekt me haar weer in mijn leven toe te laten. Wat als ze echt is? Wat als dit de kans is om alles weer goed te maken? Ik voel mijn lichaam verstijven, gevangen tussen het verlangen en de angst, tussen wat ik ooit had en wat ik nu niet meer weet. De lucht lijkt dikker te worden, de tijd langzamer, en mijn geest schreeuwt, maar mijn handen trillen van de drang om haar aan te raken, haar weer te voelen, haar te kiezen. “Kom, Wolf,” fluistert ze opnieuw, haar stem als een sirene. “Het is de enige manier om alles weer goed te maken.”
"Nee!" schreeuwt Marie opnieuw. Haar gezicht is verwrongen van angst. Haar handen trillen, maar haar blik blijft stevig, vastberaden. "Denk na, Wolf!" roept ze. "Wat je ook ziet, dit is niet wie je denkt dat het is. Dit is niet Barbara. Dit is een leugen!" Ik voel een scherpe rilling langs mijn ruggengraat trekken, de woorden van Marie slaan door mijn geest als een koude golf. Maar voordat ik erover kan denken, verandert de sfeer. Barbara’s glimlach vervaagt plotseling. Het is alsof haar gezicht een masker verliest, haar ogen vernauwen zich tot smalle spleten die gevaar uitstralen. Haar stem verandert, wordt lager, meer doordrenkt met een dreigende ondertoon. “Wolf,” zegt ze, haar woorden als een fluistering die over mijn huid strijkt, maar nu voelt die fluistering als een dreiging. “Ze houdt je tegen. Ze is bang voor wat jij kunt worden. Voor wat wij samen kunnen zijn.” Die woorden dringen diep in me door, als een scherpe naald die mijn hart raakt. Het klinkt als de waarheid, een waarheid die ik diep van binnen ken, maar die ik altijd heb weggeduwd. Een oude wonde die ik zo zorgvuldig had begraven, begint op te laaien, als een vlam die zich weer een weg baant naar de oppervlakte. Twijfel sluipt binnen, als een giftige nevel die zich door mijn gedachten verspreidt, het verstikt mijn helderheid. Ik kijk naar Marie, haar tengere gestalte doet pijn aan mijn hart. Ik zie de angst in haar ogen, de paniek die haar handen doen trillen, maar tegelijkertijd voel ik de kracht in haar ogen, die me probeert vast te houden, me probeert te redden. Dan kijk ik naar Barbara. Ze staat daar, haar houding geduldig maar ook vol wanhoop, als iemand die alles op het spel zet voor wat ze wil. Haar aanwezigheid is onmiskenbaar, een magnetische kracht die me trekt, die me de keuze laat voelen die ik moet maken. Wie van hen moet ik geloven? Wie spreekt de waarheid?
Ik slik, mijn mond voelt droog en zwaar. “Ik wil je terug,” fluister ik naar Barbara, mijn stem is gebroken, alsof mijn hart in duizend stukjes uiteenvalt. “Ik wil je zo graag terug. Maar…” Mijn blik schiet naar Marie, die nu bijna wanhopig voor me staat, haar ogen gevuld met tranen. “Ik kan Marie niet opofferen. Ik kan dat niet.” Barbara’s uitdrukking verandert. Haar glimlach wordt breder, maar het is geen glimlach die me geruststelt. Het is koud, berekenend, iets wat ik niet herken, iets wat ik niet wil zien. Haar stem verandert ook, wordt kil, scherp, als een mes dat langzaam door mijn ziel snijdt. “Zo werkt het niet, liefje,” zegt ze. Haar woorden slaan me als een klap in het gezicht. “Je hebt een keuze, maar je kunt niet iedereen redden. Kies. Nú.”
Marie grijpt mijn handen, haar grip is stevig, maar haar handen trillen van de emotie. Haar ogen zijn nu vol van tranen. “Wolf,” zegt ze, in een wanhopige smeekbede. “Je bent sterker dan dit. Jij weet wat goed is. Vecht tegen haar. Laat haar je niet breken.” De tijd lijkt te vertragen. Alles voelt trager, zwaarder, alsof elke ademhaling een eeuwigheid duurt. Barbara’s ogen gloeien nu met een demonische intensiteit, het lijkt alsof haar blik me letterlijk doorboort. Maar ondanks de dreiging in haar ogen, blijft ze mijn Barbara, de vrouw waar ik zo zielsveel van heb gehouden. Haar aanwezigheid is als een vertrouwd, maar gevaarlijk spel, een verleiding die mijn ziel uitdaagt. Het is moeilijk, te moeilijk om de waarheid onder ogen te zien, om alles te doorgronden wat er gebeurt. Maar ik moet kiezen.
"Je tijd is op," sist Barbara, diep en dreigend. Het klinkt als het gegrom van een demon die een spel speelt met zijn slachtoffer. Haar woorden galmen, klinken als een onvermijdelijke waarheid. “Kies. Nu. Of je verliest ons allebei.” De kracht van haar woorden raakt me diep, ik voel hoe de muren om me heen instorten, hoe mijn gedachten als rook vervagen. Mijn hart slaat sneller, mijn ademhaling wordt onregelmatig. De keuze die ik moet maken voelt te groot om te bevatten, te zwaar om te dragen. Het is een keuze die alles kan veranderen, alles kan vernietigen. Barbara en Marie staan daar, tegenover me, en ik weet dat ik niet langer kan wachten. Ik moet kiezen.
Ik wil niet kiezen. De gedachte om te moeten kiezen voelt als een last die ik niet wil dragen. De woorden hangen in de lucht: "Kiezen is verliezen." Ze zijn als een voorspelling, een waarschuwing die tegelijkertijd de waarheid is. Wat ik ook kies, er zal altijd iets zijn dat ik verlies. De vraag is niet wat ik verlies, maar wat ik bereid ben te laten gaan om verder te kunnen gaan.
Met elke ademhaling voel ik de druk toenemen, het gewicht van de keuze drukt zwaar op mijn borst. Het voelt alsof mijn longen niet genoeg lucht krijgen, alsof elke spier in mijn lichaam zich verzet tegen de beslissing die ik moet maken. Maar ergens, diep vanbinnen, weet ik dat het moment van kiezen onvermijdelijk is. Ik moet. Ik moet een stap zetten, hoe pijnlijk die ook zal zijn. De angst voor wat ik verlies, voor wat ik achterlaat, is te groot om nog langer stil te blijven staan. De vraag is niet of ik moet kiezen, maar hoe ik de kracht moet vinden om de stap te zetten, om te accepteren dat de toekomst nooit hetzelfde zal zijn als het verleden.
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10