Door: Mucike
Datum: 12-06-2025 | Cijfer: 9.4 | Gelezen: 2304
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 36 minuten | Lezers Online: 1
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 36 minuten | Lezers Online: 1
Vervolg op: Door Het Oog Van Een Storm - 1
8. Binnen bereik
Ze lag op haar zij, de plaid tot onder haar kin getrokken. De kamer was donker op het diffuse schijnsel na dat door een kier in het gordijn viel. Buiten gierde de wind, opnieuw. Geen regelmaat. Alleen rukken, trekken, stoten tegen alles wat los zat. Het klonk alsof iets op het dak was gewaaid. Iets kleins, maar te zwaar om nog weg te waaien.
Ze opende haar ogen. Iets klopte er niet.
Geen geluid van ademhaling naast haar. Geen lichaam dat bewoog onder dekens. Alleen haar eigen adem, droog in haar keel. Weg was het veilige gevoel. Was hij zonder iets te zeggen vertrokken?
Ze kwam overeind, zette haar voeten op de houten vloer. Het was koud, het soort kou dat niet van temperatuur kwam, maar van leegte. Ze deed geen licht aan, ze luisterde alleen, aandachtig.
Gekraak van de houten vloer, niet van de storm. Binnen en niet buiten.
Ze liep op blote voeten naar de gang. Het licht in de keuken brandde zacht, oranje en niet fel. Ze slaakte een zucht van verlichting.
Luke stond bij de keukentafel. Een open rugzak lag op de stoel voor zich. Er sprak geen haast uit zijn bewegingen, hooguit het tempo van ervaring. Hij draaide iets op, controleerde een batterij, vouwde een shirt strak op en schoof het in een zijvak. Hij had haar niet gehoord of deed alsof.
‘Ben je iets vergeten?’ vroeg ze.
Hij draaide zich langzaam om met zijn hand nog op de tas. Zijn blik was kalm, niet schuldig of geruststellend. Alleen aanwezig.
‘Beter dat ik voorbereid ben,’ zei hij.
Ze knikte, maar bewoog niet.
‘Verwacht je iets?’ vroeg ze.
‘Zoals we hier in Amerika zeggen: better safe than sorry!’
Terwijl de vloer onder haar zachtjes kraakte, liep ze verder de keuken in en ging naast hem op de rand van de tafel zitten. Ze leunde op haar handpalm enigszins naar hem over, hield haar blik op hem gericht.
‘Gaat het over die auto van net?’
‘Onder andere.’
Ze zei niets.
‘Je hebt niets gezegd,’ zei hij. ‘Maar je ogen waren helder. En je timing klopte te goed.’
‘Ik heb niks gezien.’
‘Je hebt wel iets gevoeld.’
Ze ademde in door haar neus, hield het vast en blies het langzaam uit.
‘Wat neem je mee?’ vroeg ze.
‘Niet veel.’
‘Wapens?’
‘Eén.’
‘Voor wie?’
‘Voor als het nodig is.’
Ze keek naar zijn handen. Die bewogen rustig, methodisch. Niet gespannen. Hij sloot de tas, zette hem op de grond naast zich, draaide zich naar haar toe.
‘Ik blijf hier,’ zei hij. ‘Tot jij zegt dat ik moet gaan.’
Ze stapte van het aanrecht, liep langzaam naar hem toe en bleef vlak voor hem staan. Haar blik was niet vragend, niet schichtig. Alleen open.
Ze legde haar hand op zijn borst, net boven de stof van zijn shirt. Haar hand bleef daar liggen. Geen gebaar, geen bedoeling. Alleen contact.
‘Ik denk dat ik me in jou heb vergist. Ik wil niet dat je gaat,’ zei ze zacht.
Hij keek haar aan, bewoog niet.
‘Dat is oké,’ zei hij. ‘Ik ga nergens heen, behalve waar jij me naartoe stuurt.’
Ze liet haar hand zakken, maar bleef staan. Dichterbij dan strikt nodig was. Dichterbij dan voorheen.
Zachtjes drukte zij haar lippen op Luke’s mond. Hij bewoog nauwelijks, maar kuste haar terug alsof hij iets herkende dat hij lang niet had durven aanraken.
Ze trok zich iets terug. Zijn handen vonden haar gezicht, hielden het stil, alsof ze kon verdwijnen als hij dat niet deed.
‘Wat er ook gebeurt,’ zei hij zacht, ‘jij bent het voor mij. Niet misschien. Niet voorlopig. Jij ben het.’
Ze sloot haar ogen, voelde hoe iets in haar borst loskwam. Geen angst, geen twijfel, alleen de pijn van het weten dat ze dit nooit had durven hopen.
Ze legde haar handen op zijn heupen, trok hem tegen zich aan en legde haar hoofd tegen zijn hals.
‘Ik weet niet of ik het kan, samenleven,’ fluisterde ze. ‘Maar ik wil het leren. Met jou.’
Ze stonden daar lang. De storm gierde opnieuw op. Iets sloeg hard tegen een muur buiten. Maar in de keuken bewoog niets. Alleen twee mensen die elkaar vasthielden zoals je dat maar zelden doet: zonder voorwaarden, zonder spel, zonder bescherming.
9. Van buitenaf
Het huis was donker. Alleen het kleine lampje van de router brandde nog, zwak blauw in de hoek. De storm had zijn ritme verloren. Geen gierende stoten meer, maar lange zuchten, schurende drukgolven langs de buitenmuren. Alsof iets groots zich moeizaam verplaatste door de lucht.
Liv lag op haar rug, het dekentje opgetrokken tot aan haar borst. Haar hoofd rustte op een dubbelgevouwen trui. Luke lag enkele decimeters van haar vandaan, zijn handen gevouwen op zijn buik, ogen gesloten maar niet slapend. Er viel niets te zeggen, maar er was ook niets mis. Er was alleen stilte en in die stilte was er anticipatie.
Ze luisterde. Naar zijn ademhaling, naar haar eigen hartslag, naar het doffe bonken van de wind op het dak. Iets in haar lichaam stond ineens op scherp, zonder waarschuwing. Niet paniek, geen angst, alleen een plotseling weten dat er iets veranderde.
Luke bewoog. Niet abrupt. Alleen zijn hoofd draaide iets naar links. Hij had het ook gevoeld.
Een zacht geluid drong binnen. Niet van de storm of van de regen. Het was geen scherp gekraak. Het was eerder dof en gesmoord. Als een voet op nat hout. Geschuifel, voorzichtig en doelbewust.
Ze trok het dekentje opzij en ging rechtop zitten. Haar voeten raakten de vloer die koud en ruw was. Luke kwam overeind met eenzelfde beweging, alsof hun lichamen al op elkaar afgestemd waren.
‘Achter het huis,’ zei hij zacht.
Ze knikte, nog voor ze het zelf bewust had geregistreerd.
Hij stond op, liep in het halfduister naar de kast bij de zijmuur. Zijn silhouet gleed langs het raam zonder erin zichtbaar te worden. Geen haast, alleen routinematige handelingen. Hij opende de onderste lade, tilde iets op, en schoof het geruisloos opzij. Het metaal van de slede maakte het karakteristieke geluid als een wapen wordt doorgeladen. Hij hield het wapen laag, de greep vertrouwd, hetgeen zijn jarenlange training en ervaring als army ranger weer naar de oppervlakte liet komen. Automatismen kwamen in actie, automatismen die van Luke een meedogenloze jager maakten.
Liv bleef waar ze zat. Niet omdat ze niet durfde, maar omdat ze wist dat hij nu zijn route moest volgen. Ze observeerde de manier waarop zijn schouders licht bogen en zijn blik die niet naar haar terugkeerde maar zich richtte op de ruimte buiten, op de richting waar het geluid vandaan kwam.
Het was stil in huis. Zo stil dat zelfs hun adem leek te storen.
Er kraakte iets. Geen vloer, geen deur. Buiten. Iets wat over hout schoof. Kort, schurend, daarna stilte. Luke draaide zich om, keek haar aan.
‘Blijf hier,’ zei hij zacht.
Ze schudde haar hoofd.
‘Ik hoor het ook.’
‘Dat weet ik.’
Hij wachtte. Ze stond op, langzaam. Geen onverwachte beweging. Alleen vastberadenheid. Ze liep naar hem toe en bleef bij hem staan. Niet achter hem. Naast hem.
Hij reikte haar de zaklamp aan. Klein, zwaar. Ze hield hem in beide handen, alsof het iets was wat ze niet zou verliezen.
Ze liepen samen naar de achterdeur, niet rechttoe rechtaan maar met bochten — als in een patroon dat hij kende. Geen geluid onder hun voeten behalve het zachte kraken van het hout dat reageerde op hun gewicht.
Bij de deur bleven ze staan. De storm was nog hoorbaar, maar het werd overstemd door iets anders: spanning, verwachting, een stilte die geen stilte was maar een voorstadium van iets anders.
Een ruit trilde. Niet door de wind, maar door iets dichterbij. Ze draaide haar hoofd. In het glas bewoog een schaduw — geen vorm, geen detail, alleen een verschuiving van donker naar donkerder.
Luke bewoog zich zijwaarts langs de deur. Hij maakte geen geluid. Zijn hand ging naar de klink, bleef daar rusten.
Een krakend geluid sneed dwars door de stilte. Grind, verschoven. Vlakbij. Net buiten het raam bij de keuken. Liv keek op. Haar adem stokte. Er was niemand te zien, maar ze wist het nu zeker: ze waren niet meer alleen.
Luke’s ogen vonden de hare. Geen paniek. Geen plan. Alleen erkenning.
‘Nu?’ fluisterde ze.
Hij knikte. Eén keer.
Ze stapten naar elkaar toe, zonder dat ze het hadden afgesproken. Zijn schouder raakte de hare. Haar hand rustte kort tegen zijn zij. Geen steun. Geen gebaar. Alleen aanwezigheid.
Toen wachtten ze. Niet op het geluid. Niet op de storm. Maar op wat daar was. Buiten hun zicht, maar binnen bereik.
10. Het zwijgen verbroken
Ze had niet geslapen, hoogstens weggezakt in een soort waaktoestand waarin tijd zijn structuur verloor. Buiten was het lichter geworden. Geen ochtend, nog niet, maar het soort schemer waarin voorwerpen hun randen terugvinden. De storm was verder getrokken. Alleen de wind speelde nog na in korte rukken tegen het dak.
Liv lag op haar zij, onder de deken, haar gezicht naar de rugleuning van de bank. Luke was niet meer naast haar. Ze wist het zonder zich om te draaien. De ruimte had veranderd. Zijn afwezigheid was geen leegte, maar een afdruk.
Ze kwam overeind, vouwde de deken op en legde hem over de leuning. Haar voeten raakten de vloer. Geen kou meer, alleen de vermoeidheid van een gespannen nacht. Ze liep naar de keuken. Het licht was nog gedempt, half uit gewoonte, half uit voorzichtigheid.
Hij zat aan tafel, zijn handen om een mok. Niet bewegend. Alleen aanwezig. Zijn ogen vonden de hare toen ze binnenkwam. Geen vraag. Geen begroeting.
Ze schonk zichzelf koffie in. Geen melk meer. Geen suiker. Alleen bitterheid en warmte. Ze ging tegenover hem zitten, hield de mok met beide handen vast alsof dat het evenwicht gaf.
Even zei geen van beiden iets. Alleen het tikken van het hout. Alsof de spanning die door de storm was ontstaan zijn weg naar buiten zocht.
‘Ze hebben me gezocht,’ zei ze. Haar stem was laag, maar zonder breken.
Luke reageerde niet meteen. Hij zette zijn mok neer, duwde die een paar centimeter van zich af.
‘Hier?’ vroeg hij.
Ze schudde haar hoofd. ‘Nog niet. Maar ooit wel. En ze zullen het weer proberen.’
Hij knikte langzaam.
‘Ik heb ergens bij gehoord,’ zei ze. ‘Lang geleden. Een groep gelijkgestemden, dacht ik. Ik dacht dat het goed was. Tot bleek dat ze zich met drugs- en wapenhandel bezighielden.’
Ze keek hem aan, niet om zijn oordeel te zoeken, maar om te weten of hij het nog met haar uithield.
‘En toen ben je weggegaan,’ zei hij.
‘Ik heb getuigd. Tegen hen. Tegen waar ik zelf indirect bij betrokken was. En daarna ben ik ondergedoken in het getuigen beschermingsprogramma. Nieuwe naam, nieuwe plek, nieuwe regels.’
‘En je houdt je eraan?’
Ze knikte. ‘Tot vannacht. Tot jij.’
Hij hield haar blik vast, lang genoeg om het gewicht te dragen.
‘Ik wist dat er iets was,’ zei hij. ‘Maar ik dacht: als het belangrijk is, hoor ik het vanzelf. En anders… niet.’
‘Het is belangrijk.’
‘Dat zie ik.’
Ze leunde met haar onderarmen op tafel. Niet ingestort, niet gebroken. Alleen open.
‘Ben je bang voor ze?’ vroeg hij.
‘Niet meer zoals vroeger. Nu ben ik bang dat ik iemand verlies die ik pas net durf te vertrouwen.’
Hij zweeg. Zijn hand gleed naar de hare, raakte haar vingers kort. Geen vasthouden. Alleen contact.
‘Ik ben er nog,’ zei hij, ‘en ik ga niet snel opzij voor problemen. Je zit vanaf nu voor altijd aan mij vast.’
Ze knikte met een wrange glimlach op haar gezicht. ‘Ik weet het en ik ben opgelucht.’
Ze keek hem aan, met iets wat leek op verwondering. ‘Je weet alles van mij. Maar ik weet bijna niets van jou.’
Hij trok één mondhoek op. ‘Dat is geen toeval.’
‘Waarom?’ vroeg ze zacht.
Hij leunde iets achterover, liet zijn hand rusten op het oppervlak van de mok.
‘Ik ben op mijn achttiende het leger ingegaan. Special Forces, uiteindelijk bij de Rangers beland. Ik heb dingen gezien die ik liever niet had gezien. En dingen gedaan waar ik geen spijt van heb, maar die wel iets van je vragen. Elke keer weer.’
Ze zei niets, maar haar ogen bleven op hem gericht.
‘Na mijn diensttijd heb ik een beveiligingsbedrijf opgezet. Niet zo’n mannetje-met-oortje constructie. Serieus werk. In conflictgebieden, ook hier in de VS. Het groeide snel. Te snel. Ik heb het verkocht toen ik merkte dat ik mezelf kwijtraakte. Te veel dreiging. Te weinig menselijkheid.’
‘En nu?’ vroeg ze.
Hij keek haar aan, zijn blik kalm maar niet afstandelijk.
‘Nu leef ik simpel. In een huis waar niemand me lastigvalt. Waar niemand iets van me moet. Dacht ik. Tot ik bij jou op de stoep stond met een storm achter me aan.’
Ze glimlachte flauwtjes. ‘En je besloot te blijven.’
‘Ik ben niet zo goed meer in vertrekken,’ zei hij, ‘zeker niet als ik iets of iemand kostbaars achterlaat.’
Buiten begon het licht zich op te trekken uit de grond. Vogels zongen niet. Maar de lucht was lichter. Alsof iets zich klaarmaakte voor wat nog moest komen.
11. Schijn van rust
Het was windstil. Geen gekraak van takken, geen gesuis door kieren. Alleen het sporadische gedruppel van water dat zijn weg vond langs goten, ramen en versplinterde dakranden. De lucht was loodgrijs, stil hangend, zwaar. De storm was weliswaar voorbij, maar de regenwolken en -buien die erna kwamen, hingen nog in de lucht.
Ze stonden in de deuropening. Luke had zijn shirt rechtgetrokken, Liv droeg een wijde trui over haar hemd. Ze keek naar buiten, naar de natte chaos van takken, bladeren, afval en onherkenbare resten van wat ooit iemands bezit was geweest. Ze rook nat hout, geplet gras, en de lichte geur van smeulende elektriciteit. Een eind verderop waren er elektriciteitspalen omgewaaid en tussen de kabels sprongen vonken over.
‘Daar zullen we de brandweer voor moeten laten komen, dat kunnen we niet zelf. Maar verder is er geen zichtbare schade aan het huis zelf,’ zei Luke, ‘maar dat zegt niet alles.’
‘We kunnen maar beter gaan kijken.’
Ze liepen samen het erf op, Luke met zijn pistool in de holster op zijn heup, gedeeltelijk onder zijn jas verborgen. Zijn ogen bleven bewegen, schouderbladen los, als een roofdier dat de geur van dreiging nog niet kwijt was.
Ze begonnen met de opruimwerkzaamheden. Takken opzij, losse panelen tegen het hek gestapeld. Liv hield de kruiwagen vast terwijl Luke resthout verzamelde. Bij elk stuk dat ze samen optilden, raakten hun vingers kort, vanzelfsprekend. Geen woorden nodig. Er groeide iets tussen de stiltes.
Na een uur of wat flink aanpoten was de grootste rommel wel opgeruimd en stopte hij. ‘Ik wil even bij mijn huis gaan kijken. Je kunt mee als je wilt.’
Ze knikte en volgde hem naar zijn truck. Ze reed mee in stilte, haar blik op het landschap vol gestrande afvalcontainers en omvergewaaide borden. De weg naar zijn huis lag deels onder water, maar was begaanbaar. Toen ze het terrein opreden, hield ze haar adem even in.
Het huis dat opdoemde achter de bomen was bepaald geen aannemerswoning.
Strakke lijnen, hout gecombineerd met staal, een glazen façade aan de zuidzijde, zonnepanelen discreet tussen de dakleien. De oprit geplaveid met natuursteen. Alles zorgvuldig aangelegd, zonder pretentie, maar met een stijl die geen toeval kon zijn.
Het had niets geleden van de storm, het lag ver uit het pad dat de orkaan had afgelegd. Wel was er hier en daar wat rommel aan komen waaien en waren er takken van de bomen gewaaid. Maar dat mocht allemaal geen naam hebben.
Ze keek hem aan. ‘Dit is van jou?’
‘Al een tijdje.’
‘Ik dacht dat je huurde.’
Hij glimlachte even. ‘Laat mensen dat meestal denken.’
Binnen was het al net zo: ruim, modern, sobere luxe. Een open keuken met professionele apparatuur, leren fauteuils, kunst aan de muur die ze herkende van een galerie in Austin.
‘Je bent rijk,’ zei ze, zonder franje.
‘Zo zou je het kunnen noemen.’
‘Waarom die camouflage?’
‘Omdat geld niet helpt als je iemand zoekt die je vertrouwt zonder bijbedoelingen.’
Ze bleef even staan bij een wand vol boeken. Zijn vingers raakten zacht haar onderrug toen hij langs haar liep. ‘Ik had het je wel verteld. Maar je vroeg het niet.’
Ze draaide zich om. ‘En wat vertel je nu?’
‘Alles wat je wilt weten. Zal ik je een tour door het huis geven?’
‘Ja graag!’
Met verholen trots leidde hij haar door de verschillende vertrekken en etages van het huis. Wat aan de buitenkant niet zichtbaar was, is dat er ondergronds nog eens twee verdiepingen waren. Een verdieping die een binnenzwembad, sauna en fitnessruimte bevatte. En een verdieping waar Luke een wapenkamer had en een schietbaan, allemaal top of the bill.
Liv bekeek het allemaal met open mond van verbazing.
‘Dit is allemaal van jou?’
Luke knikte bevestigend.
Ze bleef nog even staan in de deuropening naar de wapenkamer. Keek hem aan, met diezelfde mengeling van verwondering en vertrouwen die ze sinds vannacht pas nauwelijks durfde toe te laten.
‘Ik weet niet wie ik meer moet geloven: de man die ik dacht dat je was of de man die je nu blijkt te zijn.’
‘Hopelijk worden ze ooit één.’
Ze lachte zacht, kwam naar hem toe en legde haar hand op zijn borst. Geen woord meer. Er was geen verdere uitleg nodig. De storm had hun huizen gespaard, maar iets in hen beiden was losgekomen. Buiten kwam de zon niet door, maar binnen scheen iets anders, iets fels wat bleef.
12. Met weinig woorden
Nadat ze na terugkomst Luke’s truck op de oprit hadden geparkeerd, liepen ze zwijgend terug naar Liv’s huis.
De lucht was nog steeds grauw en zwaar, maar droog. Boven de weg bleef die drukkende stilte hangen die ze inmiddels hadden leren herkennen als iets verraderlijks. Geen regen of wind. Alleen kapot getrokken takken langs de berm, losgeraakte dakpannen in de greppel en verderop een opengereten afvalcontainer waarvan de inhoud meters ver was verspreid.
Ze zei niets. Hoefde ook niets te zeggen. Luke liep een halve stap achter haar, zijn blik ging langs het huizen, het erf en de gevels. Alert, waakzaam maar ook ontspannen. Zijn aanwezigheid was voelbaar, niet als iets wat haar in de gaten hield, maar als een geruststellend gewicht in haar rug.
Toen ze hun erf op liepen, zag ze het pas goed. Een halve boom lag scheef tegen de zijkant van haar huis. Geen schade aan het dak, zover ze kon zien, maar het was een wonder dat de stam niet volledig was geknakt. Ze bleef staan, keek naar het warrige geheel van kruin, takken, bladeren.
‘Die moet weg,’ zei Luke.
Ze knikte. ‘Met de handzaag red ik het niet.’
‘Heb een kettingzaag in de truck liggen. We gaan het samen doen.’
Ze keek hem aan. Niet verrast, niet dankbaar. Gewoon… stil opgelucht. Dat hij er was en dat hij bleef.
Terwijl hij het gereedschap haalde, bond zij haar haar vast, schoof haar mouwen op en trok werkhandschoenen aan. Ze werkte zich in het zweet. De stam was zwaarder dan hij leek. Luke zaagde, zij sjouwden samen. Takken, delen van de stam, bladeren, langzaam kreeg het terrein weer vorm. Hun stemmen bleven schaars. Af en toe een korte opmerking, een half grapje of een praktische aanwijzing.
Het werkte.
Tegen de tijd dat ze klaar waren, zat het zweet in haar rug en rook haar shirt naar nat hout en aarde. Ze stonden samen op het pad, hun voeten in het gruis, hun handen vuil. Hij gaf haar een blik, geen lach, geen knik, alleen die blik van: dit was goed. Ze knikte terug.
Binnen gooide ze haar handschoenen in de gootsteen, vulde een kan met water en schonk voor hen beiden in. Hij nam het glas aan, zijn vingers raakten de hare kort. Geen reactie.
‘Ik moet straks nog iets doen,’ zei hij.
Ze keek op. ‘Iets gevaarlijks?’
‘Nee. Iets noodzakelijks. Maar ik wil dat jij hier blijft.’
‘Ik blijf, maar zullen we niet even samen douchen om op te frissen en….. om nog even wat te knuffelen?’ zei ze zonder aarzeling, maar met een lichte grijns.
Hij nam een slok en keek haar glimlachend aan, ‘dat lijkt me een uitstekend idee, ik ben wel toe aan een knuffel!’
Ze liepen samen naar de doucheruimte en ontdeden elkaar van de kleding.
‘Hmmm, zelfs als je bezweet bent, ruik je lekker,’ zei Luke terwijl hij haar van achteren omhelsde en haar nek lichtjes kuste.
‘Weet je nog,’ begon ze, ‘dat je zei dat je nergens heen ging, tenzij ik je weg zou sturen?’
Hij draaide haar naar zich toe. ‘Ja.’
‘Ik zou dat nu niet meer kunnen. Je wegsturen, bedoel ik.’
Hij zei niets, maar drukte zacht zijn lippen op haar mond en zijn tong begon een passievolle dans met die van haar.
‘Dat is goed om te weten,’ zei hij zacht toen ze de zoen verbraken.
Er viel verder niets te zeggen en ze gaven zich over aan de weldaad van de douche en de verdere verkenning van elkaars lichaam.
Het warme water stroomde als een sluier langs hun lichamen, dempte elk geluid tot een rustgevende ruis. Ze stonden dicht tegen elkaar, hun lichamen nat en warm, hun adem vermengd met stoom. Zijn handen gleden langs haar rug, over haar schouders, naar haar heupen. Zij bewoog nauwelijks, alleen haar handen verkenden hem met een soort omzichtigheid die niets met terughoudendheid te maken had — eerder met verwondering. Alsof ze wilde voelen en onthouden tegelijk.
Hij boog zich voorover en kuste haar hals, traag, met open mond. Zij kantelde haar hoofd iets naar achteren, liet het water langs haar wangen lopen en sloot haar ogen. Zijn hand gleed tussen haar dijen en vond haar daar, klaar, zacht en gretig. Ze hield haar adem in toen hij haar streelde, haar voorhoofd tegen zijn borst legde, haar handen op zijn heupen. Het tempo was langzaam, afgestemd op de cadans van het water. Geen haast, geen spel. Alleen het verlangen om te zijn waar ze waren, samen, zonder ruis ...
Toen hij haar optilde, haar rug tegen de koude tegelwand, haar benen om zijn middel, was er geen aarzeling meer. Ze ving zijn blik en hield hem vast, terwijl hun lichamen zich op elkaar afstemden. De warmte van het water, de gladheid van hun huid, de stevigheid van zijn greep — het was allemaal echt, tastbaar, verankerd in dat moment. Ze bewogen samen, ingetogen maar intens, zonder woorden, alleen ademhaling en huid, tot ze samen verstilden, gedragen door de stilte die daarna viel.
13. Tussen rust en onraad
Ze zaten samen op de veranda. De lucht was nog steeds loodgrijs, maar de wind had zich voorlopig teruggetrokken. In de verte klonk het gejank van een hond en verderop blafte een tweede terug. Geen verkeer of stemmen. Alleen die twee geluiden, met daarachter een stilte die meer inhield dan afwezigheid van geluid.
Liv trok haar benen op onder zich en nam een slok van haar koffie. De mok was warm, haar handen nog vochtig van de douche. Ze voelde zijn aanwezigheid naast zich, net niet tegen haar aan. Geen aanraking, maar wel degelijk contact.
‘Denk je dat ze weten dat ik hier ben?’ vroeg ze zacht.
Luke bleef even stil voor hij antwoordde. ‘Dat weet ik niet. Maar ik weet wel dat ze zullen zoeken. En dat als ze iets vinden, ik het eerste ben wat ze tegenkomen.’
Ze knikte. Geen angst in haar blik, wel oplettendheid. ‘Dat is dus waarom je straks iets moest doen.’
‘Ja.’
Hij stond op, liep naar binnen en kwam terug met een doosje munitie. Rustig, zonder haast, vulde hij het magazijn van zijn pistool. Niet overdreven of opzichtig. Gewoon voorbereid.
‘Je weet dat als ze komen, het niet zal zijn om te praten,’ zei ze.
‘Daarom zei ik dat je hier moest blijven.’
Ze wilde protesteren, maar deed het niet. Niet omdat ze het ermee eens was, maar omdat hij het op een manier had gezegd die geen ruimte liet voor discussie. Ze wist dat dat niet betekende dat hij haar als een kind behandelde. Integendeel. Hij wilde haar beschermen, omdat hij haar inmiddels als een deel van zijn leven beschouwde. Misschien was dat hetgeen haar het meest raakte.
Er viel een stilte waarin niets hoefde. Ze luisterden allebei, aandachtig, op hun eigen manier. Een oude truck reed langzaam voorbij op de weg, de motor dreunend in een lager toerental. De bestuurder keek niet opzij.
‘Geen bekenden,’ zei Luke.
Ze zei niets, maar hij had gezien dat haar schouders zich kort spanden bij het geluid. Niet overdreven, nauwelijks zichtbaar, maar voor hem voldoende. Hij legde zijn hand op de hare. Kort, warm en geruststellend.
‘We houden het simpel,’ zei hij. ‘Geen onnodige risico’s. We doen alleen wat moet.’
Ze knikte.
Het was pas halverwege de middag toen Luke opstond en zijn jas pakte. ‘Ik ga een rondje maken. Kijken of er sporen zijn, of iets verdachts.’
‘Alleen?’
‘Voor nu wel. Jij houdt de deur gesloten, antwoordt op niemand, en als je ook maar iets voelt dat niet klopt, dan bel je me. Meteen. Ik ben binnen vijf minuten terug.’
Ze stond op, pakte zijn arm. ‘Wees voorzichtig.’
‘Altijd.’
Hij drukte een korte kus op haar voorhoofd, draaide zich om en liep richting zijn truck.
Liv bleef op de veranda staan tot hij uit het zicht was verdwenen. Toen draaide ze zich om en ging naar binnen. De voordeur op slot, de gordijnen gesloten. Ze haalde diep adem, liep naar de keuken en zette het koffiezetapparaat uit dat nog zacht stond te pruttelen. Haar blik gleed langs de ramen. Buiten veranderde de lucht opnieuw van kleur. Niet donkerder. Maar anders. Alsof de dag een beslissing had genomen.
14. Onder vuur
De avond was al gevallen toen het huis zijn rust verloor. Geen donderslag of een brekende tak. Alleen een geluid dat niet bij de nacht hoorde. Het geluid van metaal op steen. Luke stond meteen op, zijn lichaam strak, zijn hand onder zijn shirt waar het wapen zat. Liv keek op van het boek dat ze las. Haar blik vond de zijne.
‘Wat is er?’ vroeg ze.
‘Iets buiten.’
Hij liep naar het raam, duwde het gordijn een fractie opzij. Geen beweging. Geen licht. Alleen stilte. Hij deed de lampen in de woonkamer uit, schakelde de buitenverlichting aan.
‘Blijf hier,’ zei hij. Zijn stem was kalm, maar gespannen.
Liv stond langzaam op. ‘Politie?’
‘Nog niet. Dat schrikt ze af. Ze komen dan gewoon terug. Ik wil weten wie het zijn.’
Hij liep naar de kast, haalde zijn pistool eruit en controleerde het geroutineerd. Daarna stapte hij naar buiten, laag in zijn houding, zijn blik zoekend. De veranda was leeg. De wind roerde nauwelijks. Alles voelde net iets te stil.
Aan de zijkant van het huis kraakte een struik. Luke draaide zich meteen die kant op en liep in een boog naar de achterkant. Daar, net buiten het licht, bewoog iets. Iemand.
‘Niet bewegen!’ riep hij. Hij richtte.
Een man dook weg, struikelde half over een losse plank. Luke was er in drie stappen, zijn knie op de rug van de indringer, zijn pistool tegen diens hals.
‘Wie heeft je gestuurd?’
De man kreunde. ‘Ik weet van niets.’
‘Fout antwoord.’
‘Ze zei dat ze iets van hen had. Iets wat niet van haar was. Iets dat hen kapot kan maken als het ooit naar buiten komt.’
Luke keek hem aan. ‘En dat is genoeg om hier binnen te dringen?’
De man knikte, moeilijk ademhalend onder Luke’s gewicht. ‘Ze willen haar. Ze noemen haar verraadster.’
Een tweede geluid. Voetstappen. Luke draaide zich om. Liv stond in de deuropening met een keukenmes. Ze zei niets, maar hij zag haar knokkels wit.
‘Binnen blijven, Liv. Nu.’
Ze bleef staan, haar blik op de man onder Luke. ‘Is hij alleen?’
‘Waarschijnlijk niet.’
‘Dan blijf ik.’
De man onder hem begon weer te praten. ‘Ze heeft nog iets. We weten niet wat. Maar zolang het bestaat.’
Luke tikte hem met de kolf tegen de slaap. ‘Dat is genoeg.’
Hij pakte zijn telefoon en belde de sheriff. Kort, zakelijk. Daarna boeide hij de man met een tie-wrap aan een regenpijp.
Binnen zat Liv op de trap, haar knieën opgetrokken. Haar gezicht was kalm, maar haar ogen verraadden alles.
‘Ze komen terug, hè?’ zei ze.
Luke knikte. ‘Ja.’
Ze haalde diep adem. ‘Dan moet ik stoppen met hopen dat dit overwaait.’
Hij hurkte voor haar neer. ‘Ik wil weten wat ze zoeken, Liv. Echt weten.’
Ze keek hem aan. ‘Er is iets. Ik heb het nooit weggegooid. Ik weet niet eens of het nog werkt. Maar het is ooit van pas gekomen. En nu misschien opnieuw.’
‘Dan gaan we het vinden,’ zei hij. ‘En gebruiken of vernietigen. Samen.’
Ze knikte. Haar hand vond de zijne. Ze hadden geen woorden nodig. De aanraking was voldoende vertrouwen.
15. Het zwijgen voorbij
Ze hadden de man vastgebonden met een oude verlengkabel. Zijn polsen waren strak omwonden, zijn gezicht bleek van woede en wanhoop. In de stilte die volgde op de worsteling leken de krekels buiten luider dan ooit. Luke stond erbij, handen op zijn knieën, adem zwaar van de inspanning. Liv zat op de bank, trillend, maar kalm. Haar blik was op de grond gericht.
‘Je kent hem?’ vroeg Luke zonder op te kijken.
Ze knikte langzaam. ‘Vroeger. Hij zat in dezelfde groep. Ik dacht dat hij dood was.’
‘Wat wil hij?’
Ze slikte. ‘Ik denk dat hij iets terug wil wat ik niet eens meer zeker weet dat ik heb.’
Luke liep naar de rugzak die de man bij zich had. Hij haalde er een map uit, een verfrommeld notitieboek, een prepaid telefoon. Geen wapen of drugs. Ook geen geld. Alleen aanwijzingen. In het notitieboek stonden namen, afkortingen en coördinaten. Eén naam was onderstreept: Sharon White.
‘Als jouw echte naam Sharon White is, sta je bovenaan hun lijst,’ zei hij terwijl hij haar de bladzijde liet zien.
Ze keek even, knikte. Haar gezicht vertrok. ‘Ze denken dat ik bewijs heb van wat we toen deden. Foto’s, opnames en gesprekken. Maar dat is jaren geleden. Ik heb… ik had alles vernietigd.’
‘Alles?’
Ze aarzelde. ‘Behalve één USB-stick. Niet uit schuld of spijt, maar… ik weet het niet. Ik heb hem verstopt in mijn oude werkkoffer. In de muur. Achter een loszittend paneel.’
Luke knikte slechts. Hij nam de telefoon van de man en haalde hem uit elkaar, gooide simkaart en batterij in een metalen schaal. Eén voor één kneep hij ze fijn met een tang die hij uit de gereedschapskist pakte. Daarna ging hij naar buiten, keerde even later terug met zijn eigen telefoon in de hand. Hij belde niemand. Hij luisterde.
‘Wat doe je?’ vroeg ze zacht.
‘Controleren of we nog tijd hebben,’ zei hij. ‘Of er meer komen.’
De geboeide man opende eindelijk zijn mond. ‘Jullie denken dat dit het einde is?’ Hij lachte schor. ‘Ze weten waar ze moeten zoeken. Ik was maar de eerste.’
Luke liep langzaam naar hem toe, hurkte neer en keek hem recht aan. ‘Als jij de eerste was, hebben ze pech gehad. Want ik ben ook niet alleen.’
Liv hield haar adem in.
‘Wat bedoel je?’ vroeg ze toen Luke zich oprichtte.
‘Een vriend van me. Ooit mijn sergeant. Hij woont in Galveston. Hij is nu sheriff. Ik heb hem laten weten waar we zitten, wat er gebeurd is. Als er iets gebeurt, staat hij hier binnen het uur. Maar ik denk niet dat het nodig is.’
Hij keek naar haar. Zijn ogen waren donker, maar rustig.
‘Ik denk dat we dit nu moeten afronden. Definitief.’
Ze stond op. Haar benen voelden week, maar ze liep naar de kast in de hoek. Achterin, onder een stapel oude handdoeken, vond ze de werkkoffer. Ze zette hem op tafel, opende hem langzaam. In een uitsparing aan de zijkant zat het paneeltje. Met trillende vingers haalde ze het los. De USB-stick zat nog precies waar ze hem had achtergelaten.
Ze legde hem op tafel.
‘Wil je weten wat erop staat?’ vroeg ze.
‘Nee,’ zei Luke. ‘Ik wil weten of jij het nog nodig hebt.’
Ze zweeg even. Toen pakte ze de stick, liep naar de houtkachel, opende de gietijzeren deur en wierp hem erin, zodanig dat het zichtbaar was voor de geboeide man. Geen groots gebaar. Geen theatrale verklaring. Alleen stilte, en het tikken van het metaal terwijl de hitte zijn werk deed.
Luke keek de man aan met één opgetrokken wenkbrauw. De man knikte en zei: ‘Okay,’ alsof hij wist wat er ging gebeuren.
Buiten blafte een hond in de verte.
Luke liep naar het raam, keek lange tijd naar buiten. ‘Ik denk dat we nu echt vrij zijn,’ zei hij zacht.
Liv stond nog steeds bij de kachel. Ze draaide zich naar hem toe. ‘En jij? Wat ga jij doen?’
Hij glimlachte flauwtjes. ‘Ik blijf. Als jij dat ook wilt.’
Ze liep naar hem toe. Legde haar hand tegen zijn borst. Voelde zijn hartslag.
‘Ik wil niets liever.’
Hij sloeg zijn armen om haar heen. Niet beschermend, niet bezitterig. Gewoon dichtbij. Samen. Minutenlang zeiden ze niets. Het lichaam van de man lag nog op de grond, half buiten beeld maar hij bewoog niet meer. Het was voorbij.
Later, tegen de ochtend, zaten ze op het kleine terras. De lucht was helder. De sterren weer zichtbaar. Er hing een geur van vochtige aarde, gebroken takken, nieuw begin.
‘Weet je,’ zei Liv, ‘ik dacht dat ik nooit meer iemand zou vertrouwen. Dat ik nooit meer veilig zou zijn.’
Luke knikte. Hij zei niets.
Ze pakte zijn hand. Kneep er zachtjes in. ‘Maar toen kwam jij.’
Hij keek haar aan, lang. Toen boog hij zich naar haar toe, raakte haar voorhoofd met zijn lippen.
‘Het is voorbij,’ fluisterde hij. ‘En nu begint iets anders.’
Ze lag op haar zij, de plaid tot onder haar kin getrokken. De kamer was donker op het diffuse schijnsel na dat door een kier in het gordijn viel. Buiten gierde de wind, opnieuw. Geen regelmaat. Alleen rukken, trekken, stoten tegen alles wat los zat. Het klonk alsof iets op het dak was gewaaid. Iets kleins, maar te zwaar om nog weg te waaien.
Ze opende haar ogen. Iets klopte er niet.
Geen geluid van ademhaling naast haar. Geen lichaam dat bewoog onder dekens. Alleen haar eigen adem, droog in haar keel. Weg was het veilige gevoel. Was hij zonder iets te zeggen vertrokken?
Ze kwam overeind, zette haar voeten op de houten vloer. Het was koud, het soort kou dat niet van temperatuur kwam, maar van leegte. Ze deed geen licht aan, ze luisterde alleen, aandachtig.
Gekraak van de houten vloer, niet van de storm. Binnen en niet buiten.
Ze liep op blote voeten naar de gang. Het licht in de keuken brandde zacht, oranje en niet fel. Ze slaakte een zucht van verlichting.
Luke stond bij de keukentafel. Een open rugzak lag op de stoel voor zich. Er sprak geen haast uit zijn bewegingen, hooguit het tempo van ervaring. Hij draaide iets op, controleerde een batterij, vouwde een shirt strak op en schoof het in een zijvak. Hij had haar niet gehoord of deed alsof.
‘Ben je iets vergeten?’ vroeg ze.
Hij draaide zich langzaam om met zijn hand nog op de tas. Zijn blik was kalm, niet schuldig of geruststellend. Alleen aanwezig.
‘Beter dat ik voorbereid ben,’ zei hij.
Ze knikte, maar bewoog niet.
‘Verwacht je iets?’ vroeg ze.
‘Zoals we hier in Amerika zeggen: better safe than sorry!’
Terwijl de vloer onder haar zachtjes kraakte, liep ze verder de keuken in en ging naast hem op de rand van de tafel zitten. Ze leunde op haar handpalm enigszins naar hem over, hield haar blik op hem gericht.
‘Gaat het over die auto van net?’
‘Onder andere.’
Ze zei niets.
‘Je hebt niets gezegd,’ zei hij. ‘Maar je ogen waren helder. En je timing klopte te goed.’
‘Ik heb niks gezien.’
‘Je hebt wel iets gevoeld.’
Ze ademde in door haar neus, hield het vast en blies het langzaam uit.
‘Wat neem je mee?’ vroeg ze.
‘Niet veel.’
‘Wapens?’
‘Eén.’
‘Voor wie?’
‘Voor als het nodig is.’
Ze keek naar zijn handen. Die bewogen rustig, methodisch. Niet gespannen. Hij sloot de tas, zette hem op de grond naast zich, draaide zich naar haar toe.
‘Ik blijf hier,’ zei hij. ‘Tot jij zegt dat ik moet gaan.’
Ze stapte van het aanrecht, liep langzaam naar hem toe en bleef vlak voor hem staan. Haar blik was niet vragend, niet schichtig. Alleen open.
Ze legde haar hand op zijn borst, net boven de stof van zijn shirt. Haar hand bleef daar liggen. Geen gebaar, geen bedoeling. Alleen contact.
‘Ik denk dat ik me in jou heb vergist. Ik wil niet dat je gaat,’ zei ze zacht.
Hij keek haar aan, bewoog niet.
‘Dat is oké,’ zei hij. ‘Ik ga nergens heen, behalve waar jij me naartoe stuurt.’
Ze liet haar hand zakken, maar bleef staan. Dichterbij dan strikt nodig was. Dichterbij dan voorheen.
Zachtjes drukte zij haar lippen op Luke’s mond. Hij bewoog nauwelijks, maar kuste haar terug alsof hij iets herkende dat hij lang niet had durven aanraken.
Ze trok zich iets terug. Zijn handen vonden haar gezicht, hielden het stil, alsof ze kon verdwijnen als hij dat niet deed.
‘Wat er ook gebeurt,’ zei hij zacht, ‘jij bent het voor mij. Niet misschien. Niet voorlopig. Jij ben het.’
Ze sloot haar ogen, voelde hoe iets in haar borst loskwam. Geen angst, geen twijfel, alleen de pijn van het weten dat ze dit nooit had durven hopen.
Ze legde haar handen op zijn heupen, trok hem tegen zich aan en legde haar hoofd tegen zijn hals.
‘Ik weet niet of ik het kan, samenleven,’ fluisterde ze. ‘Maar ik wil het leren. Met jou.’
Ze stonden daar lang. De storm gierde opnieuw op. Iets sloeg hard tegen een muur buiten. Maar in de keuken bewoog niets. Alleen twee mensen die elkaar vasthielden zoals je dat maar zelden doet: zonder voorwaarden, zonder spel, zonder bescherming.
9. Van buitenaf
Het huis was donker. Alleen het kleine lampje van de router brandde nog, zwak blauw in de hoek. De storm had zijn ritme verloren. Geen gierende stoten meer, maar lange zuchten, schurende drukgolven langs de buitenmuren. Alsof iets groots zich moeizaam verplaatste door de lucht.
Liv lag op haar rug, het dekentje opgetrokken tot aan haar borst. Haar hoofd rustte op een dubbelgevouwen trui. Luke lag enkele decimeters van haar vandaan, zijn handen gevouwen op zijn buik, ogen gesloten maar niet slapend. Er viel niets te zeggen, maar er was ook niets mis. Er was alleen stilte en in die stilte was er anticipatie.
Ze luisterde. Naar zijn ademhaling, naar haar eigen hartslag, naar het doffe bonken van de wind op het dak. Iets in haar lichaam stond ineens op scherp, zonder waarschuwing. Niet paniek, geen angst, alleen een plotseling weten dat er iets veranderde.
Luke bewoog. Niet abrupt. Alleen zijn hoofd draaide iets naar links. Hij had het ook gevoeld.
Een zacht geluid drong binnen. Niet van de storm of van de regen. Het was geen scherp gekraak. Het was eerder dof en gesmoord. Als een voet op nat hout. Geschuifel, voorzichtig en doelbewust.
Ze trok het dekentje opzij en ging rechtop zitten. Haar voeten raakten de vloer die koud en ruw was. Luke kwam overeind met eenzelfde beweging, alsof hun lichamen al op elkaar afgestemd waren.
‘Achter het huis,’ zei hij zacht.
Ze knikte, nog voor ze het zelf bewust had geregistreerd.
Hij stond op, liep in het halfduister naar de kast bij de zijmuur. Zijn silhouet gleed langs het raam zonder erin zichtbaar te worden. Geen haast, alleen routinematige handelingen. Hij opende de onderste lade, tilde iets op, en schoof het geruisloos opzij. Het metaal van de slede maakte het karakteristieke geluid als een wapen wordt doorgeladen. Hij hield het wapen laag, de greep vertrouwd, hetgeen zijn jarenlange training en ervaring als army ranger weer naar de oppervlakte liet komen. Automatismen kwamen in actie, automatismen die van Luke een meedogenloze jager maakten.
Liv bleef waar ze zat. Niet omdat ze niet durfde, maar omdat ze wist dat hij nu zijn route moest volgen. Ze observeerde de manier waarop zijn schouders licht bogen en zijn blik die niet naar haar terugkeerde maar zich richtte op de ruimte buiten, op de richting waar het geluid vandaan kwam.
Het was stil in huis. Zo stil dat zelfs hun adem leek te storen.
Er kraakte iets. Geen vloer, geen deur. Buiten. Iets wat over hout schoof. Kort, schurend, daarna stilte. Luke draaide zich om, keek haar aan.
‘Blijf hier,’ zei hij zacht.
Ze schudde haar hoofd.
‘Ik hoor het ook.’
‘Dat weet ik.’
Hij wachtte. Ze stond op, langzaam. Geen onverwachte beweging. Alleen vastberadenheid. Ze liep naar hem toe en bleef bij hem staan. Niet achter hem. Naast hem.
Hij reikte haar de zaklamp aan. Klein, zwaar. Ze hield hem in beide handen, alsof het iets was wat ze niet zou verliezen.
Ze liepen samen naar de achterdeur, niet rechttoe rechtaan maar met bochten — als in een patroon dat hij kende. Geen geluid onder hun voeten behalve het zachte kraken van het hout dat reageerde op hun gewicht.
Bij de deur bleven ze staan. De storm was nog hoorbaar, maar het werd overstemd door iets anders: spanning, verwachting, een stilte die geen stilte was maar een voorstadium van iets anders.
Een ruit trilde. Niet door de wind, maar door iets dichterbij. Ze draaide haar hoofd. In het glas bewoog een schaduw — geen vorm, geen detail, alleen een verschuiving van donker naar donkerder.
Luke bewoog zich zijwaarts langs de deur. Hij maakte geen geluid. Zijn hand ging naar de klink, bleef daar rusten.
Een krakend geluid sneed dwars door de stilte. Grind, verschoven. Vlakbij. Net buiten het raam bij de keuken. Liv keek op. Haar adem stokte. Er was niemand te zien, maar ze wist het nu zeker: ze waren niet meer alleen.
Luke’s ogen vonden de hare. Geen paniek. Geen plan. Alleen erkenning.
‘Nu?’ fluisterde ze.
Hij knikte. Eén keer.
Ze stapten naar elkaar toe, zonder dat ze het hadden afgesproken. Zijn schouder raakte de hare. Haar hand rustte kort tegen zijn zij. Geen steun. Geen gebaar. Alleen aanwezigheid.
Toen wachtten ze. Niet op het geluid. Niet op de storm. Maar op wat daar was. Buiten hun zicht, maar binnen bereik.
10. Het zwijgen verbroken
Ze had niet geslapen, hoogstens weggezakt in een soort waaktoestand waarin tijd zijn structuur verloor. Buiten was het lichter geworden. Geen ochtend, nog niet, maar het soort schemer waarin voorwerpen hun randen terugvinden. De storm was verder getrokken. Alleen de wind speelde nog na in korte rukken tegen het dak.
Liv lag op haar zij, onder de deken, haar gezicht naar de rugleuning van de bank. Luke was niet meer naast haar. Ze wist het zonder zich om te draaien. De ruimte had veranderd. Zijn afwezigheid was geen leegte, maar een afdruk.
Ze kwam overeind, vouwde de deken op en legde hem over de leuning. Haar voeten raakten de vloer. Geen kou meer, alleen de vermoeidheid van een gespannen nacht. Ze liep naar de keuken. Het licht was nog gedempt, half uit gewoonte, half uit voorzichtigheid.
Hij zat aan tafel, zijn handen om een mok. Niet bewegend. Alleen aanwezig. Zijn ogen vonden de hare toen ze binnenkwam. Geen vraag. Geen begroeting.
Ze schonk zichzelf koffie in. Geen melk meer. Geen suiker. Alleen bitterheid en warmte. Ze ging tegenover hem zitten, hield de mok met beide handen vast alsof dat het evenwicht gaf.
Even zei geen van beiden iets. Alleen het tikken van het hout. Alsof de spanning die door de storm was ontstaan zijn weg naar buiten zocht.
‘Ze hebben me gezocht,’ zei ze. Haar stem was laag, maar zonder breken.
Luke reageerde niet meteen. Hij zette zijn mok neer, duwde die een paar centimeter van zich af.
‘Hier?’ vroeg hij.
Ze schudde haar hoofd. ‘Nog niet. Maar ooit wel. En ze zullen het weer proberen.’
Hij knikte langzaam.
‘Ik heb ergens bij gehoord,’ zei ze. ‘Lang geleden. Een groep gelijkgestemden, dacht ik. Ik dacht dat het goed was. Tot bleek dat ze zich met drugs- en wapenhandel bezighielden.’
Ze keek hem aan, niet om zijn oordeel te zoeken, maar om te weten of hij het nog met haar uithield.
‘En toen ben je weggegaan,’ zei hij.
‘Ik heb getuigd. Tegen hen. Tegen waar ik zelf indirect bij betrokken was. En daarna ben ik ondergedoken in het getuigen beschermingsprogramma. Nieuwe naam, nieuwe plek, nieuwe regels.’
‘En je houdt je eraan?’
Ze knikte. ‘Tot vannacht. Tot jij.’
Hij hield haar blik vast, lang genoeg om het gewicht te dragen.
‘Ik wist dat er iets was,’ zei hij. ‘Maar ik dacht: als het belangrijk is, hoor ik het vanzelf. En anders… niet.’
‘Het is belangrijk.’
‘Dat zie ik.’
Ze leunde met haar onderarmen op tafel. Niet ingestort, niet gebroken. Alleen open.
‘Ben je bang voor ze?’ vroeg hij.
‘Niet meer zoals vroeger. Nu ben ik bang dat ik iemand verlies die ik pas net durf te vertrouwen.’
Hij zweeg. Zijn hand gleed naar de hare, raakte haar vingers kort. Geen vasthouden. Alleen contact.
‘Ik ben er nog,’ zei hij, ‘en ik ga niet snel opzij voor problemen. Je zit vanaf nu voor altijd aan mij vast.’
Ze knikte met een wrange glimlach op haar gezicht. ‘Ik weet het en ik ben opgelucht.’
Ze keek hem aan, met iets wat leek op verwondering. ‘Je weet alles van mij. Maar ik weet bijna niets van jou.’
Hij trok één mondhoek op. ‘Dat is geen toeval.’
‘Waarom?’ vroeg ze zacht.
Hij leunde iets achterover, liet zijn hand rusten op het oppervlak van de mok.
‘Ik ben op mijn achttiende het leger ingegaan. Special Forces, uiteindelijk bij de Rangers beland. Ik heb dingen gezien die ik liever niet had gezien. En dingen gedaan waar ik geen spijt van heb, maar die wel iets van je vragen. Elke keer weer.’
Ze zei niets, maar haar ogen bleven op hem gericht.
‘Na mijn diensttijd heb ik een beveiligingsbedrijf opgezet. Niet zo’n mannetje-met-oortje constructie. Serieus werk. In conflictgebieden, ook hier in de VS. Het groeide snel. Te snel. Ik heb het verkocht toen ik merkte dat ik mezelf kwijtraakte. Te veel dreiging. Te weinig menselijkheid.’
‘En nu?’ vroeg ze.
Hij keek haar aan, zijn blik kalm maar niet afstandelijk.
‘Nu leef ik simpel. In een huis waar niemand me lastigvalt. Waar niemand iets van me moet. Dacht ik. Tot ik bij jou op de stoep stond met een storm achter me aan.’
Ze glimlachte flauwtjes. ‘En je besloot te blijven.’
‘Ik ben niet zo goed meer in vertrekken,’ zei hij, ‘zeker niet als ik iets of iemand kostbaars achterlaat.’
Buiten begon het licht zich op te trekken uit de grond. Vogels zongen niet. Maar de lucht was lichter. Alsof iets zich klaarmaakte voor wat nog moest komen.
11. Schijn van rust
Het was windstil. Geen gekraak van takken, geen gesuis door kieren. Alleen het sporadische gedruppel van water dat zijn weg vond langs goten, ramen en versplinterde dakranden. De lucht was loodgrijs, stil hangend, zwaar. De storm was weliswaar voorbij, maar de regenwolken en -buien die erna kwamen, hingen nog in de lucht.
Ze stonden in de deuropening. Luke had zijn shirt rechtgetrokken, Liv droeg een wijde trui over haar hemd. Ze keek naar buiten, naar de natte chaos van takken, bladeren, afval en onherkenbare resten van wat ooit iemands bezit was geweest. Ze rook nat hout, geplet gras, en de lichte geur van smeulende elektriciteit. Een eind verderop waren er elektriciteitspalen omgewaaid en tussen de kabels sprongen vonken over.
‘Daar zullen we de brandweer voor moeten laten komen, dat kunnen we niet zelf. Maar verder is er geen zichtbare schade aan het huis zelf,’ zei Luke, ‘maar dat zegt niet alles.’
‘We kunnen maar beter gaan kijken.’
Ze liepen samen het erf op, Luke met zijn pistool in de holster op zijn heup, gedeeltelijk onder zijn jas verborgen. Zijn ogen bleven bewegen, schouderbladen los, als een roofdier dat de geur van dreiging nog niet kwijt was.
Ze begonnen met de opruimwerkzaamheden. Takken opzij, losse panelen tegen het hek gestapeld. Liv hield de kruiwagen vast terwijl Luke resthout verzamelde. Bij elk stuk dat ze samen optilden, raakten hun vingers kort, vanzelfsprekend. Geen woorden nodig. Er groeide iets tussen de stiltes.
Na een uur of wat flink aanpoten was de grootste rommel wel opgeruimd en stopte hij. ‘Ik wil even bij mijn huis gaan kijken. Je kunt mee als je wilt.’
Ze knikte en volgde hem naar zijn truck. Ze reed mee in stilte, haar blik op het landschap vol gestrande afvalcontainers en omvergewaaide borden. De weg naar zijn huis lag deels onder water, maar was begaanbaar. Toen ze het terrein opreden, hield ze haar adem even in.
Het huis dat opdoemde achter de bomen was bepaald geen aannemerswoning.
Strakke lijnen, hout gecombineerd met staal, een glazen façade aan de zuidzijde, zonnepanelen discreet tussen de dakleien. De oprit geplaveid met natuursteen. Alles zorgvuldig aangelegd, zonder pretentie, maar met een stijl die geen toeval kon zijn.
Het had niets geleden van de storm, het lag ver uit het pad dat de orkaan had afgelegd. Wel was er hier en daar wat rommel aan komen waaien en waren er takken van de bomen gewaaid. Maar dat mocht allemaal geen naam hebben.
Ze keek hem aan. ‘Dit is van jou?’
‘Al een tijdje.’
‘Ik dacht dat je huurde.’
Hij glimlachte even. ‘Laat mensen dat meestal denken.’
Binnen was het al net zo: ruim, modern, sobere luxe. Een open keuken met professionele apparatuur, leren fauteuils, kunst aan de muur die ze herkende van een galerie in Austin.
‘Je bent rijk,’ zei ze, zonder franje.
‘Zo zou je het kunnen noemen.’
‘Waarom die camouflage?’
‘Omdat geld niet helpt als je iemand zoekt die je vertrouwt zonder bijbedoelingen.’
Ze bleef even staan bij een wand vol boeken. Zijn vingers raakten zacht haar onderrug toen hij langs haar liep. ‘Ik had het je wel verteld. Maar je vroeg het niet.’
Ze draaide zich om. ‘En wat vertel je nu?’
‘Alles wat je wilt weten. Zal ik je een tour door het huis geven?’
‘Ja graag!’
Met verholen trots leidde hij haar door de verschillende vertrekken en etages van het huis. Wat aan de buitenkant niet zichtbaar was, is dat er ondergronds nog eens twee verdiepingen waren. Een verdieping die een binnenzwembad, sauna en fitnessruimte bevatte. En een verdieping waar Luke een wapenkamer had en een schietbaan, allemaal top of the bill.
Liv bekeek het allemaal met open mond van verbazing.
‘Dit is allemaal van jou?’
Luke knikte bevestigend.
Ze bleef nog even staan in de deuropening naar de wapenkamer. Keek hem aan, met diezelfde mengeling van verwondering en vertrouwen die ze sinds vannacht pas nauwelijks durfde toe te laten.
‘Ik weet niet wie ik meer moet geloven: de man die ik dacht dat je was of de man die je nu blijkt te zijn.’
‘Hopelijk worden ze ooit één.’
Ze lachte zacht, kwam naar hem toe en legde haar hand op zijn borst. Geen woord meer. Er was geen verdere uitleg nodig. De storm had hun huizen gespaard, maar iets in hen beiden was losgekomen. Buiten kwam de zon niet door, maar binnen scheen iets anders, iets fels wat bleef.
12. Met weinig woorden
Nadat ze na terugkomst Luke’s truck op de oprit hadden geparkeerd, liepen ze zwijgend terug naar Liv’s huis.
De lucht was nog steeds grauw en zwaar, maar droog. Boven de weg bleef die drukkende stilte hangen die ze inmiddels hadden leren herkennen als iets verraderlijks. Geen regen of wind. Alleen kapot getrokken takken langs de berm, losgeraakte dakpannen in de greppel en verderop een opengereten afvalcontainer waarvan de inhoud meters ver was verspreid.
Ze zei niets. Hoefde ook niets te zeggen. Luke liep een halve stap achter haar, zijn blik ging langs het huizen, het erf en de gevels. Alert, waakzaam maar ook ontspannen. Zijn aanwezigheid was voelbaar, niet als iets wat haar in de gaten hield, maar als een geruststellend gewicht in haar rug.
Toen ze hun erf op liepen, zag ze het pas goed. Een halve boom lag scheef tegen de zijkant van haar huis. Geen schade aan het dak, zover ze kon zien, maar het was een wonder dat de stam niet volledig was geknakt. Ze bleef staan, keek naar het warrige geheel van kruin, takken, bladeren.
‘Die moet weg,’ zei Luke.
Ze knikte. ‘Met de handzaag red ik het niet.’
‘Heb een kettingzaag in de truck liggen. We gaan het samen doen.’
Ze keek hem aan. Niet verrast, niet dankbaar. Gewoon… stil opgelucht. Dat hij er was en dat hij bleef.
Terwijl hij het gereedschap haalde, bond zij haar haar vast, schoof haar mouwen op en trok werkhandschoenen aan. Ze werkte zich in het zweet. De stam was zwaarder dan hij leek. Luke zaagde, zij sjouwden samen. Takken, delen van de stam, bladeren, langzaam kreeg het terrein weer vorm. Hun stemmen bleven schaars. Af en toe een korte opmerking, een half grapje of een praktische aanwijzing.
Het werkte.
Tegen de tijd dat ze klaar waren, zat het zweet in haar rug en rook haar shirt naar nat hout en aarde. Ze stonden samen op het pad, hun voeten in het gruis, hun handen vuil. Hij gaf haar een blik, geen lach, geen knik, alleen die blik van: dit was goed. Ze knikte terug.
Binnen gooide ze haar handschoenen in de gootsteen, vulde een kan met water en schonk voor hen beiden in. Hij nam het glas aan, zijn vingers raakten de hare kort. Geen reactie.
‘Ik moet straks nog iets doen,’ zei hij.
Ze keek op. ‘Iets gevaarlijks?’
‘Nee. Iets noodzakelijks. Maar ik wil dat jij hier blijft.’
‘Ik blijf, maar zullen we niet even samen douchen om op te frissen en….. om nog even wat te knuffelen?’ zei ze zonder aarzeling, maar met een lichte grijns.
Hij nam een slok en keek haar glimlachend aan, ‘dat lijkt me een uitstekend idee, ik ben wel toe aan een knuffel!’
Ze liepen samen naar de doucheruimte en ontdeden elkaar van de kleding.
‘Hmmm, zelfs als je bezweet bent, ruik je lekker,’ zei Luke terwijl hij haar van achteren omhelsde en haar nek lichtjes kuste.
‘Weet je nog,’ begon ze, ‘dat je zei dat je nergens heen ging, tenzij ik je weg zou sturen?’
Hij draaide haar naar zich toe. ‘Ja.’
‘Ik zou dat nu niet meer kunnen. Je wegsturen, bedoel ik.’
Hij zei niets, maar drukte zacht zijn lippen op haar mond en zijn tong begon een passievolle dans met die van haar.
‘Dat is goed om te weten,’ zei hij zacht toen ze de zoen verbraken.
Er viel verder niets te zeggen en ze gaven zich over aan de weldaad van de douche en de verdere verkenning van elkaars lichaam.
Het warme water stroomde als een sluier langs hun lichamen, dempte elk geluid tot een rustgevende ruis. Ze stonden dicht tegen elkaar, hun lichamen nat en warm, hun adem vermengd met stoom. Zijn handen gleden langs haar rug, over haar schouders, naar haar heupen. Zij bewoog nauwelijks, alleen haar handen verkenden hem met een soort omzichtigheid die niets met terughoudendheid te maken had — eerder met verwondering. Alsof ze wilde voelen en onthouden tegelijk.
Hij boog zich voorover en kuste haar hals, traag, met open mond. Zij kantelde haar hoofd iets naar achteren, liet het water langs haar wangen lopen en sloot haar ogen. Zijn hand gleed tussen haar dijen en vond haar daar, klaar, zacht en gretig. Ze hield haar adem in toen hij haar streelde, haar voorhoofd tegen zijn borst legde, haar handen op zijn heupen. Het tempo was langzaam, afgestemd op de cadans van het water. Geen haast, geen spel. Alleen het verlangen om te zijn waar ze waren, samen, zonder ruis ...
Toen hij haar optilde, haar rug tegen de koude tegelwand, haar benen om zijn middel, was er geen aarzeling meer. Ze ving zijn blik en hield hem vast, terwijl hun lichamen zich op elkaar afstemden. De warmte van het water, de gladheid van hun huid, de stevigheid van zijn greep — het was allemaal echt, tastbaar, verankerd in dat moment. Ze bewogen samen, ingetogen maar intens, zonder woorden, alleen ademhaling en huid, tot ze samen verstilden, gedragen door de stilte die daarna viel.
13. Tussen rust en onraad
Ze zaten samen op de veranda. De lucht was nog steeds loodgrijs, maar de wind had zich voorlopig teruggetrokken. In de verte klonk het gejank van een hond en verderop blafte een tweede terug. Geen verkeer of stemmen. Alleen die twee geluiden, met daarachter een stilte die meer inhield dan afwezigheid van geluid.
Liv trok haar benen op onder zich en nam een slok van haar koffie. De mok was warm, haar handen nog vochtig van de douche. Ze voelde zijn aanwezigheid naast zich, net niet tegen haar aan. Geen aanraking, maar wel degelijk contact.
‘Denk je dat ze weten dat ik hier ben?’ vroeg ze zacht.
Luke bleef even stil voor hij antwoordde. ‘Dat weet ik niet. Maar ik weet wel dat ze zullen zoeken. En dat als ze iets vinden, ik het eerste ben wat ze tegenkomen.’
Ze knikte. Geen angst in haar blik, wel oplettendheid. ‘Dat is dus waarom je straks iets moest doen.’
‘Ja.’
Hij stond op, liep naar binnen en kwam terug met een doosje munitie. Rustig, zonder haast, vulde hij het magazijn van zijn pistool. Niet overdreven of opzichtig. Gewoon voorbereid.
‘Je weet dat als ze komen, het niet zal zijn om te praten,’ zei ze.
‘Daarom zei ik dat je hier moest blijven.’
Ze wilde protesteren, maar deed het niet. Niet omdat ze het ermee eens was, maar omdat hij het op een manier had gezegd die geen ruimte liet voor discussie. Ze wist dat dat niet betekende dat hij haar als een kind behandelde. Integendeel. Hij wilde haar beschermen, omdat hij haar inmiddels als een deel van zijn leven beschouwde. Misschien was dat hetgeen haar het meest raakte.
Er viel een stilte waarin niets hoefde. Ze luisterden allebei, aandachtig, op hun eigen manier. Een oude truck reed langzaam voorbij op de weg, de motor dreunend in een lager toerental. De bestuurder keek niet opzij.
‘Geen bekenden,’ zei Luke.
Ze zei niets, maar hij had gezien dat haar schouders zich kort spanden bij het geluid. Niet overdreven, nauwelijks zichtbaar, maar voor hem voldoende. Hij legde zijn hand op de hare. Kort, warm en geruststellend.
‘We houden het simpel,’ zei hij. ‘Geen onnodige risico’s. We doen alleen wat moet.’
Ze knikte.
Het was pas halverwege de middag toen Luke opstond en zijn jas pakte. ‘Ik ga een rondje maken. Kijken of er sporen zijn, of iets verdachts.’
‘Alleen?’
‘Voor nu wel. Jij houdt de deur gesloten, antwoordt op niemand, en als je ook maar iets voelt dat niet klopt, dan bel je me. Meteen. Ik ben binnen vijf minuten terug.’
Ze stond op, pakte zijn arm. ‘Wees voorzichtig.’
‘Altijd.’
Hij drukte een korte kus op haar voorhoofd, draaide zich om en liep richting zijn truck.
Liv bleef op de veranda staan tot hij uit het zicht was verdwenen. Toen draaide ze zich om en ging naar binnen. De voordeur op slot, de gordijnen gesloten. Ze haalde diep adem, liep naar de keuken en zette het koffiezetapparaat uit dat nog zacht stond te pruttelen. Haar blik gleed langs de ramen. Buiten veranderde de lucht opnieuw van kleur. Niet donkerder. Maar anders. Alsof de dag een beslissing had genomen.
14. Onder vuur
De avond was al gevallen toen het huis zijn rust verloor. Geen donderslag of een brekende tak. Alleen een geluid dat niet bij de nacht hoorde. Het geluid van metaal op steen. Luke stond meteen op, zijn lichaam strak, zijn hand onder zijn shirt waar het wapen zat. Liv keek op van het boek dat ze las. Haar blik vond de zijne.
‘Wat is er?’ vroeg ze.
‘Iets buiten.’
Hij liep naar het raam, duwde het gordijn een fractie opzij. Geen beweging. Geen licht. Alleen stilte. Hij deed de lampen in de woonkamer uit, schakelde de buitenverlichting aan.
‘Blijf hier,’ zei hij. Zijn stem was kalm, maar gespannen.
Liv stond langzaam op. ‘Politie?’
‘Nog niet. Dat schrikt ze af. Ze komen dan gewoon terug. Ik wil weten wie het zijn.’
Hij liep naar de kast, haalde zijn pistool eruit en controleerde het geroutineerd. Daarna stapte hij naar buiten, laag in zijn houding, zijn blik zoekend. De veranda was leeg. De wind roerde nauwelijks. Alles voelde net iets te stil.
Aan de zijkant van het huis kraakte een struik. Luke draaide zich meteen die kant op en liep in een boog naar de achterkant. Daar, net buiten het licht, bewoog iets. Iemand.
‘Niet bewegen!’ riep hij. Hij richtte.
Een man dook weg, struikelde half over een losse plank. Luke was er in drie stappen, zijn knie op de rug van de indringer, zijn pistool tegen diens hals.
‘Wie heeft je gestuurd?’
De man kreunde. ‘Ik weet van niets.’
‘Fout antwoord.’
‘Ze zei dat ze iets van hen had. Iets wat niet van haar was. Iets dat hen kapot kan maken als het ooit naar buiten komt.’
Luke keek hem aan. ‘En dat is genoeg om hier binnen te dringen?’
De man knikte, moeilijk ademhalend onder Luke’s gewicht. ‘Ze willen haar. Ze noemen haar verraadster.’
Een tweede geluid. Voetstappen. Luke draaide zich om. Liv stond in de deuropening met een keukenmes. Ze zei niets, maar hij zag haar knokkels wit.
‘Binnen blijven, Liv. Nu.’
Ze bleef staan, haar blik op de man onder Luke. ‘Is hij alleen?’
‘Waarschijnlijk niet.’
‘Dan blijf ik.’
De man onder hem begon weer te praten. ‘Ze heeft nog iets. We weten niet wat. Maar zolang het bestaat.’
Luke tikte hem met de kolf tegen de slaap. ‘Dat is genoeg.’
Hij pakte zijn telefoon en belde de sheriff. Kort, zakelijk. Daarna boeide hij de man met een tie-wrap aan een regenpijp.
Binnen zat Liv op de trap, haar knieën opgetrokken. Haar gezicht was kalm, maar haar ogen verraadden alles.
‘Ze komen terug, hè?’ zei ze.
Luke knikte. ‘Ja.’
Ze haalde diep adem. ‘Dan moet ik stoppen met hopen dat dit overwaait.’
Hij hurkte voor haar neer. ‘Ik wil weten wat ze zoeken, Liv. Echt weten.’
Ze keek hem aan. ‘Er is iets. Ik heb het nooit weggegooid. Ik weet niet eens of het nog werkt. Maar het is ooit van pas gekomen. En nu misschien opnieuw.’
‘Dan gaan we het vinden,’ zei hij. ‘En gebruiken of vernietigen. Samen.’
Ze knikte. Haar hand vond de zijne. Ze hadden geen woorden nodig. De aanraking was voldoende vertrouwen.
15. Het zwijgen voorbij
Ze hadden de man vastgebonden met een oude verlengkabel. Zijn polsen waren strak omwonden, zijn gezicht bleek van woede en wanhoop. In de stilte die volgde op de worsteling leken de krekels buiten luider dan ooit. Luke stond erbij, handen op zijn knieën, adem zwaar van de inspanning. Liv zat op de bank, trillend, maar kalm. Haar blik was op de grond gericht.
‘Je kent hem?’ vroeg Luke zonder op te kijken.
Ze knikte langzaam. ‘Vroeger. Hij zat in dezelfde groep. Ik dacht dat hij dood was.’
‘Wat wil hij?’
Ze slikte. ‘Ik denk dat hij iets terug wil wat ik niet eens meer zeker weet dat ik heb.’
Luke liep naar de rugzak die de man bij zich had. Hij haalde er een map uit, een verfrommeld notitieboek, een prepaid telefoon. Geen wapen of drugs. Ook geen geld. Alleen aanwijzingen. In het notitieboek stonden namen, afkortingen en coördinaten. Eén naam was onderstreept: Sharon White.
‘Als jouw echte naam Sharon White is, sta je bovenaan hun lijst,’ zei hij terwijl hij haar de bladzijde liet zien.
Ze keek even, knikte. Haar gezicht vertrok. ‘Ze denken dat ik bewijs heb van wat we toen deden. Foto’s, opnames en gesprekken. Maar dat is jaren geleden. Ik heb… ik had alles vernietigd.’
‘Alles?’
Ze aarzelde. ‘Behalve één USB-stick. Niet uit schuld of spijt, maar… ik weet het niet. Ik heb hem verstopt in mijn oude werkkoffer. In de muur. Achter een loszittend paneel.’
Luke knikte slechts. Hij nam de telefoon van de man en haalde hem uit elkaar, gooide simkaart en batterij in een metalen schaal. Eén voor één kneep hij ze fijn met een tang die hij uit de gereedschapskist pakte. Daarna ging hij naar buiten, keerde even later terug met zijn eigen telefoon in de hand. Hij belde niemand. Hij luisterde.
‘Wat doe je?’ vroeg ze zacht.
‘Controleren of we nog tijd hebben,’ zei hij. ‘Of er meer komen.’
De geboeide man opende eindelijk zijn mond. ‘Jullie denken dat dit het einde is?’ Hij lachte schor. ‘Ze weten waar ze moeten zoeken. Ik was maar de eerste.’
Luke liep langzaam naar hem toe, hurkte neer en keek hem recht aan. ‘Als jij de eerste was, hebben ze pech gehad. Want ik ben ook niet alleen.’
Liv hield haar adem in.
‘Wat bedoel je?’ vroeg ze toen Luke zich oprichtte.
‘Een vriend van me. Ooit mijn sergeant. Hij woont in Galveston. Hij is nu sheriff. Ik heb hem laten weten waar we zitten, wat er gebeurd is. Als er iets gebeurt, staat hij hier binnen het uur. Maar ik denk niet dat het nodig is.’
Hij keek naar haar. Zijn ogen waren donker, maar rustig.
‘Ik denk dat we dit nu moeten afronden. Definitief.’
Ze stond op. Haar benen voelden week, maar ze liep naar de kast in de hoek. Achterin, onder een stapel oude handdoeken, vond ze de werkkoffer. Ze zette hem op tafel, opende hem langzaam. In een uitsparing aan de zijkant zat het paneeltje. Met trillende vingers haalde ze het los. De USB-stick zat nog precies waar ze hem had achtergelaten.
Ze legde hem op tafel.
‘Wil je weten wat erop staat?’ vroeg ze.
‘Nee,’ zei Luke. ‘Ik wil weten of jij het nog nodig hebt.’
Ze zweeg even. Toen pakte ze de stick, liep naar de houtkachel, opende de gietijzeren deur en wierp hem erin, zodanig dat het zichtbaar was voor de geboeide man. Geen groots gebaar. Geen theatrale verklaring. Alleen stilte, en het tikken van het metaal terwijl de hitte zijn werk deed.
Luke keek de man aan met één opgetrokken wenkbrauw. De man knikte en zei: ‘Okay,’ alsof hij wist wat er ging gebeuren.
Buiten blafte een hond in de verte.
Luke liep naar het raam, keek lange tijd naar buiten. ‘Ik denk dat we nu echt vrij zijn,’ zei hij zacht.
Liv stond nog steeds bij de kachel. Ze draaide zich naar hem toe. ‘En jij? Wat ga jij doen?’
Hij glimlachte flauwtjes. ‘Ik blijf. Als jij dat ook wilt.’
Ze liep naar hem toe. Legde haar hand tegen zijn borst. Voelde zijn hartslag.
‘Ik wil niets liever.’
Hij sloeg zijn armen om haar heen. Niet beschermend, niet bezitterig. Gewoon dichtbij. Samen. Minutenlang zeiden ze niets. Het lichaam van de man lag nog op de grond, half buiten beeld maar hij bewoog niet meer. Het was voorbij.
Later, tegen de ochtend, zaten ze op het kleine terras. De lucht was helder. De sterren weer zichtbaar. Er hing een geur van vochtige aarde, gebroken takken, nieuw begin.
‘Weet je,’ zei Liv, ‘ik dacht dat ik nooit meer iemand zou vertrouwen. Dat ik nooit meer veilig zou zijn.’
Luke knikte. Hij zei niets.
Ze pakte zijn hand. Kneep er zachtjes in. ‘Maar toen kwam jij.’
Hij keek haar aan, lang. Toen boog hij zich naar haar toe, raakte haar voorhoofd met zijn lippen.
‘Het is voorbij,’ fluisterde hij. ‘En nu begint iets anders.’
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10