Door: Jefferson
Datum: 02-01-2025 | Cijfer: 9.3 | Gelezen: 1628
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 54 minuten | Lezers Online: 1
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 54 minuten | Lezers Online: 1
Vervolg op: De Vriendengroep - 126: Zomer Op Ameland
Willemijn
Wie is nou die Willemijn? Laten we daar mee beginnen. Wat haar fascinerend maakt, is juist die tegenstelling in haar persoonlijkheid: kwetsbaar, maar niet breekbaar; onopvallend, maar niet onzichtbaar. Ze is iemand die mensen instinctief willen begrijpen, maar die zich niet makkelijk laat doorgronden. Haar zoektocht naar zichzelf, haar angst voor afwijzing, en haar verlangen naar vrijheid en zelfexpressie zijn zeer herkenbaar en menselijk. Dit roept de vraag op: beseft Willemijn zelf hoe ze overkomt? En zo ja, wat doet dat met haar?
Allereerst is ze iemand die ik pas onlangs echt beter heb leren kennen. Willemijn onderscheidde zich op een bijzondere manier – niet door luidruchtige aanwezigheid of opvallend gedrag, maar juist door haar stilte. Ze was een paradox, een schaduw die toch licht ving. Haar schoonheid was onmiskenbaar: lang, slank, en met een haast etherische uitstraling die het midden hield tussen onschuld en iets ongrijpbaars. Haar blonde haren golfden vaak losjes over haar schouders, lokken die af en toe als een sluier haar gezicht gedeeltelijk verborgen, alsof ze zich achter haar eigen schoonheid verschool. Haar huid had een bijna porseleinen kwaliteit, doorschijnend en zacht, en wanneer het zonlicht erover gleed, leek ze haast niet van deze wereld.
Toch was het niet alleen haar uiterlijk dat opviel – het was haar houding. Willemijn droeg zichzelf met een schuchtere terughoudendheid die een wereld aan verhalen suggereerde. Haar schouders stonden vaak licht gebogen, alsof ze zichzelf onzichtbaar wilde maken, alsof ze probeerde minder ruimte in te nemen dan ze verdiende. Die kleine glimlach van haar – zacht en van korte duur – leek een zorgvuldig gekoesterd geheim, eentje die je alleen kreeg als ze je toeliet. En in haar ogen, helder en blauw als een wolkenloze hemel, vond je die scherpte, die prikkelende nieuwsgierigheid die ze niet hardop uitsprak.
Misschien was het die ogen, meer dan wat dan ook, die je bijbleven. Het was niet enkel nieuwsgierigheid, maar een soort worsteling – alsof ze constant bezig was om haar gedachten te verbergen achter een kalme façade. Maar als je goed keek, als je net iets langer keek dan ze toestond, kon je die verborgen emoties soms zien knetteren achter haar blik.
Willemijn observeerde altijd meer dan dat ze deelnam. Ze stond vaak aan de rand van de groep, het liefst in de schaduw van Sanne – alsof ze daar veilig was, onzichtbaar en onaantastbaar. En toch kon ik niet anders dan haar steeds weer opmerken. Ze leek het allemaal te zien, alles te registeren. Haar blik volgde gesprekken, mensen, situaties, met een intensiteit die ik niet kon plaatsen. Alsof ze niet alleen de buitenkant van mensen zag, maar veel dieper keek – naar wat niet werd uitgesproken, naar wat werd weggelachen of ingeslikt.
Dat was wat haar zo bijzonder maakte. Ze was een raadsel dat je niet kon negeren. Haar ingetogen schoonheid, haar zwijgende aanwezigheid, die broze kracht die zich als een sluier om haar heen wikkelde – het had iets onmiskenbaar aantrekkelijks. Maar die aantrekkingskracht was gevaarlijk. Ze was iemand bij wie je, als je eenmaal dichterbij kwam, niet meer kon wegkijken. Haar kwetsbaarheid en haar kracht liepen zo naadloos in elkaar over dat het je overrompelde.
En ik weet niet meer wanneer het precies gebeurde, maar op een bepaald moment zag ik door die sluier heen. Niet alles – nog niet – maar genoeg om te beseffen dat Willemijn meer was dan wat ze liet zien. Meer dan de terughoudende glimlach, meer dan de schouders die zichzelf probeerden te verbergen. Er was een vuur in haar, een stille storm die ze onder controle probeerde te houden. En dat vuur, die storm, was wat me uiteindelijk het meest fascineerde.
Willemijn toen was een meisje dat bijna leek op te lossen in haar eigen onzekerheden. Ze was geen raadsel, geen paradox, maar eerder een leeg blad dat zich niet durfde te vullen. Ze had de neiging zichzelf te verbergen, niet alleen voor de wereld, maar vooral voor zichzelf. Ze praatte weinig, en als ze iets zei, klonk haar stem zo zacht dat je het gevoel had dat je haar geheimen afdwong. Ze keek omlaag, liep met een pas die haast excuses maakte voor haar aanwezigheid, en glimlachte alleen als het écht van haar werd verwacht - zo'n glimlach die net de hoeken van haar mond raakte en meteen weer verdween.
Ze was nog geen raadselachtig figuur dat opviel door haar terughoudendheid. Nee, Willemijn viel vooral niet op. In de refogroep was ze het meisje dat anderen oversloegen wanneer ze iets moesten benoemen. Ze werd pas gezien als iemand anders haar naam noemde, alsof haar aanwezigheid pas bestond wanneer het door een ander werd bevestigd. Haar blonde haren vielen als een sluier om haar gezicht, alsof ze een grens wilde trekken tussen zichzelf en de buitenwereld.
Maar het waren haar ogen die soms door die façade heen prikten. Ze keken niet uitdagend of nieuwsgierig, zoals nu, maar eerder verward - zoekend naar houvast. Ik herinner me momenten waarop ik haar stil zag staren naar anderen die wél vrij leken te zijn. Dan dacht ik dat ze jaloers was. Niet op hun schoonheid of prestaties, maar op iets diepers - hun zelfvertrouwen, hun lef, hun vermogen om te leven zonder de ketenen van schuld of schaamte. Zo kon ze met name naar een Elise kijken, bijvoorbeeld.
Toen was ze nog het product van haar opvoeding. De strakke kaders van het geloof waarin ze was grootgebracht, de regels die fluisterden dat je alleen goed was als je onzichtbaar bleef. Haar wereld bestond uit zwart-witdenken, waarin grijs niet meer was dan een schaduw die je moest vermijden. Ik vermoed dat ze al worstelde met iets wat ze niet kon benoemen, maar het was een worsteling die ze alleen in haar eigen hoofd voerde. Niemand anders mocht het zien, en ze had niet de woorden om het uit te spreken.
Als ik terugdenk aan dat meisje, zie ik iemand die op het punt stond te ontdekken dat ze meer was dan die schaduw. Ze stond aan het begin van iets - een ontwikkeling, een breuk met wat van haar verwacht werd. Maar toen, op dat moment, hield ze zichzelf klein. Een bleke schets van wie ze kon zijn, wachtend op iemand of iets dat haar de moed gaf om de lijnen in te kleuren.
Willemijn bevindt zich op die wankele grens tussen meisje en vrouw, zoekend naar wie ze werkelijk wil zijn. Het is alsof ze vastzit tussen twee werelden: de veilige, voorspelbare structuur waarin ze is opgegroeid en de onontdekte wereld van mogelijkheden die net buiten haar bereik ligt. Ze droomt, dat kun je aan haar zien. Aan de manier waarop haar ogen oplichten wanneer ze iemand hoort praten over reizen, vrijheid of liefde zonder schaamte. Ze lijkt te hunkeren naar een wereld waarin ze zichzelf volledig mag zijn – waarin ze niet alleen mag voelen, maar ook mag uitspreken wat ze voelt.
Toch blijft ze voorzichtig. Voor iedere stap vooruit lijkt ze twee stappen terug te doen, alsof de angst om afgewezen te worden haar terughoudend maakt. Misschien weet ze zelf niet eens wie ze wil worden, wat ze wil. Maar als je haar ziet lachen – niet die beleefde, ingestudeerde glimlach die ze iedereen schenkt, maar echt lachen – dan zie je een glimp van de vrouw die ze zou kunnen worden. Een vrouw met een onmiskenbare kracht en zachtheid, iemand die haar eigen pad kan kiezen zonder zich continu zorgen te maken over wat anderen denken. Die lach is zeldzaam, bijna als een vallende ster, maar des te bijzonderder wanneer ze verschijnt.
Binnen de groep blijft Willemijn een paradox. Haar aanwezigheid voelt als een ongemakkelijke stilte die je niet kunt negeren. Vroeger was die stilte een manier om onzichtbaar te blijven, maar nu lijkt het juist een soort spotlight die op haar valt. Ze staat niet in het midden, maar nog steeds aan de rand – en die rand voelt steeds verder weg. Vooral Eke en Sanne, haar 'vriendinnen', lijken haar met een zekere afstand te bekijken. Eke’s blik is vaak half verward, alsof ze Willemijns aanwezigheid niet helemaal begrijpt. Sanne daarentegen is harder; haar ogen volgen Willemijn met een mengeling van ergernis en verdriet. Het zijn stille blikken die alles lijken te zeggen over hun geschiedenis – over woorden die zijn uitgesproken en gevoelens die onuitgesproken bleven. Want niemand had het erover. En niemand durfde ernaar te vragen.
Willemijns ruzie met Sanne heeft haar positie in de groep duidelijk veranderd. Waar ze ooit stilletjes meedraaide in de achtergrond, lijkt ze nu helemaal geen plek meer te hebben in de strakke dynamiek. Er wordt niet direct tegen haar gesproken, en als er grapjes worden gemaakt, blijven ze op veilige afstand van haar. Ze wordt gedoogd, getolereerd misschien, maar geaccepteerd? Dat lijkt verder weg dan ooit.
Toch blijft Willemijn komen. Iedere week opnieuw. Misschien omdat ze nergens anders naartoe kan, misschien omdat ze hoop heeft dat de breuk met Sanne ooit weer geheeld kan worden. Maar misschien – en dat is een gedachte die ik niet kan loslaten – omdat ze ergens zoekt naar iets anders. Een plek, een connectie, een gevoel van erbij horen dat niet meer afhankelijk is van de groep. Misschien zoekt ze zichzelf.
Wat me echter het meest opvalt, is hoe Willemijn in korte tijd dichter bij Kamila en mij is gekomen. Waar ze in de groep met terughoudendheid wordt behandeld, zoekt ze ons steeds vaker op. Het begon met kleine gesprekken, wat onschuldige vragen over onderwerpen die binnen de groep onbesproken bleven. Maar nu zijn die gesprekken intiemer, vertrouwder geworden. Ik zie haar langzaam meer loslaten wanneer ze met Kamila is. Alsof Kamila iets in haar ziet wat de anderen missen – of weigeren te zien.
Bij ons lijkt Willemijn even vrijer. Niet volledig, maar het begin van een losser masker is zichtbaar. Haar glimlach wordt net iets minder gespannen, haar houding iets meer ontspannen. Er is nog steeds die voorzichtige drempel, maar ook een nieuwsgierigheid. Een verlangen om deel te zijn van iets wat anders is dan wat ze kent. Iets wat misschien gevaarlijker is, maar ook meer écht. Het maakte me net zo nieuwsgierig als dat het me zorgen gaf.
Een tijdje terug waren we met z'n allen wat gaan eten. Het was ten slotte nog zomer. Sanne en Eke negeerden Willemijn nog compleet, maar Willemijn was wel van de partij. Anders ging men misschien praten. Nu waren het alleen Adil en Rens die dat deden, omdat ze het niet begrepen. Ze hadden geen flauw idee. Ik en Kamila deden alsof onze neuzen bloedden. Dat was ook opvallend, maar we waren de oudste van de groep, en misschien wel te goed voor dat onnozele gedoe van die tienermeiden. Dat dacht ik dan maar.
De strandtent baadde in het zachte oranje licht van de ondergaande zon. De tafels waren eenvoudig, met kaarsen die flikkerden in het briesje vanaf zee. Het was een van die plekken waar het geluid van de golven zich mengde met het gerinkel van bestek en gelach van andere gasten. Onze tafel stond iets dichter bij de rand van het terras, zodat we uitzicht hadden op het strand en de duinen daarachter. Dit was die tent waar Eke nog gewerkt had met Elise.
Ik zat naast Kamila, die zoals altijd een soort rustige charme uitstraalde, alsof ze instinctief wist hoe ze spanning uit de lucht moest halen. Willemijn zat schuin tegenover me, aan de rand van de tafel, net iets te rechtop en met haar handen stevig om haar glas geklemd. Het leek alsof ze zich vastgreep aan het glas zoals ze dat deed aan haar plek in de groep – met uiterste voorzichtigheid, alsof ze bang was het elk moment te verliezen. Haar vingers klemden zich zo strak om het glas dat haar knokkels wit werden. Haar ademhaling was bijna onmerkbaar, alsof ze elk geluid wilde vermijden dat haar positie in de groep zou verraden. Dat gevoel had ik ook, om eerlijk te zijn. Alsof we midden op zee zaten en ze ieder moment over boord kon springen/geduwd worden. Of zijzelf deed het, of een ander ging het laatste zetje geven.
Rens en Adil waren hun gebruikelijke zelf. Adil maakte een paar grapjes die net iets te flauw waren, maar toch lachwekkend genoeg om Rens schouderkloppend te krijgen. Ze hadden duidelijk niets door van de spanning die tussen de anderen in hing. Voor hen was Willemijn gewoon Willemijn, stil en misschien wat ongemakkelijk, maar niet anders dan anders.
“Willemijn, proef eens van deze garnalen,” zei Adil ineens. Hij schoof zijn bord een stukje haar kant op. “Ze zeggen dat ze hier het lekkerst zijn.” Het was een lopend grapje. Willemijn lustte helemaal geen garnalen. En Adil was er gek op. Zodra er garnalen in het spel kwamen, volgde deze opmerking vroeg of laat, en meestal reageerde Willemijn dan op dezelfde manier van dat ze wel kon kotsen. Maar nu niet. Willemijn’s reactie op Adils garnalenopmerking is krachtig – haar stilte zegt meer dan woorden.
Ze keek hem even aan, haar lippen op een halve glimlach. “Nee, dank je,” zei ze zacht, en het bleef daarbij. Geen verdere uitleg, geen poging tot beleefdheid. Adil haalde zijn schouders op en richtte zich weer op zijn eigen bord, maar ik zag dat hij een korte blik op Rens wierp. Rens rolde zijn ogen, een gebaar van: Wat is er met haar?
Sanne, daarentegen, had nauwelijks een woord tegen Willemijn gezegd sinds we hier waren. Ze was volledig verdiept in een gesprek met Eke over iets kerkgerelateerds, hun stemmen net iets te luid om als nonchalant door te gaan. Het leek een bewuste keuze om Willemijn buiten te sluiten, en het was overduidelijk dat Willemijn dat voelde. Haar ogen dwaalden af en toe naar Sanne, alsof ze probeerde haar blik te vangen, maar Sanne keek niet één keer haar kant op. Willemijn had weinig meer te zoeken in de kerk.
Eke was minder subtiel. Hoewel ze zich concentreerde op haar gesprek met Sanne, kon ik zien hoe haar schouders strak stonden en haar blik af en toe scherp naar Willemijn gleed, alsof die haar aanwezigheid alleen al ongemakkelijk maakte. Het was niet alleen boosheid, maar ook teleurstelling die door haar blik leek te sijpelen. Alsof Willemijn iets had gebroken dat niet meer te herstellen was. Ik wist dat Eke op de hoogte was van wat er tussen Willemijn en Sanne gebeurd was – en dat ze Willemijn niet alleen veroordeelde, maar haar aanwezigheid als een soort verraad beschouwde. Dat vond ik nog wel het moeilijkste, wetende hoe lief Eke juist kan zijn. Ze wist wat ik en Elise gedaan hadden, in grote lijnen, en behandelde mij niet als een outcast. Niet zoals ze Willemijn nu behandelde. En dat vond ik erg. Dat vond ik vervelend. Dat verdiende Willemijn niet. Ik voelde me zelfs een beetje schuldig.
Kamila probeerde de balans te bewaren. Ze stelde Willemijn vragen over haar eventuele studie die ze wilde volgen, haar plannen voor de rest van de zomer, en deed haar best om haar te betrekken in het gesprek, hoe kort haar antwoorden ook waren. Willemijn reageerde beleefd, maar haar stem klonk vlak, zonder de oprechte warmte die ik eerder bij haar had gehoord. Willemijn werkte in de apotheek van haar vader, en dat leek ook haar toekomst te zijn. Hoezo studie? Ik weet dat Kamila ook zag dat er meer in haar zat, nog meer dan ik, maar Sanne en Eke konden er stiekem en vals om smoezen, zo belachelijk was het nu.
Ik hield me op de achtergrond, observerend. Het was alsof ik een spel bekeek dat niemand wilde spelen, maar waar iedereen toch aan meedeed. Sanne’s kille afstand, Eke’s harde blikken, Rens en Adil’s onbegrip, en Willemijn die daar tussenin zat, alsof ze in een storm stond en niet wist welke kant ze op moest.
Later die avond, toen de zon volledig verdwenen was en alleen de kaarsen nog brandden, stond ik op om even een frisse neus te halen. Het terras was bijna leeg, en de rest van de groep was nog verwikkeld in een discussie over het dessert. Terwijl ik het strand op liep, zag ik een silhouet aan de rand van de duinen.
Willemijn.
Ze stond daar alleen, haar armen over elkaar geslagen tegen de wind, haar gezicht half verborgen in de schaduw van haar haar. Haar schouders waren licht gebogen, alsof ze zich wilde beschermen tegen meer dan alleen de kou van de wind. Toen ik dichterbij kwam, hoorde ik hoe haar ademhaling onregelmatig werd, alsof ze mijn aanwezigheid wel voelde, maar niet durfde te erkennen. Ik aarzelde. Er was iets in haar houding dat me tegenhield, alsof ik een moment verstoorde waar ik geen deel van mocht uitmaken. Maar toch liep ik naar haar toe, langzaam.
“Alles oké?” vroeg ik zacht, toen ik dichtbij genoeg was.
Ze keek op, even geschrokken, maar verzachtte toen haar blik. “Ja,” zei ze, maar haar stem had diezelfde vlakke toon als eerder.
Ik bleef een paar passen bij haar vandaan staan en keek naar de golven in de verte. “Het lijkt alsof je wat ruimte nodig hebt,” zei ik.
Ze haalde haar schouders op, haar blik gericht op het zand. “Soms is het gewoon… te veel,” gaf ze toe. Haar stem brak bijna, maar ze herstelde zich snel.
Ik wist wat ze bedoelde, al zei ik het niet. Dit ging niet alleen over de groep, of over Sanne. Het ging over alles wat ze voelde maar niet kon uitspreken. Over haar verlangen om erbij te horen, terwijl ze wist dat ze altijd een beetje buiten de lijntjes zou kleuren.
“Kamila heeft gelijk, je weet dat ze om je geeft,” zei ik zacht, terwijl ik mijn blik op de donkere golven hield, doelende op Sanne en wat Kamila over haar gezegd had tegen Willemijn. “En… ik denk dat Sanne gewoon wat tijd nodig heeft.”
Haar hoofd draaide langzaam naar mij toe. “Hoe weet jij dat?” Haar stem was nauwelijks hoorbaar, maar de onderliggende spanning was onmiskenbaar.
Ik keek haar eindelijk aan, en de schrik in haar ogen bevestigde wat ik vermoedde: ze wist niet dat ik op de hoogte was. Of misschien had ze het wel vermoed, maar was ze er nooit zeker van geweest. “Ik weet het al een tijdje,” gaf ik toe, zo voorzichtig mogelijk. “Kamila heeft het me verteld.” Dat is een leugentje. Kamila had het ten slotte van mij gehoord, nadat ik het bij Eke had losgepeuterd. Maar dat hoefde ze niet te weten.
Ze draaide haar gezicht weg, haar blik gericht op het zand dat door de wind werd opgejaagd. “Natuurlijk,” mompelde ze, meer tegen zichzelf dan tegen mij. Haar schouders zakten iets in, alsof ze het gewicht van dat verborgen stukje van haarzelf eindelijk losliet, maar het had haar nog steeds zichtbaar geraakt.
“Ik oordeel niet, Willemijn,” zei ik na een moment stilte. “Dat moet je weten. En Kamila ook niet.” Mijn stem was zachter dan ik had verwacht, alsof ik haar met mijn woorden niet verder wilde beschadigen. Maar toen haar ogen de mijne vonden, voelde ik de kloof tussen ons, ondanks alles, groter worden.
Ze lachte kort, bitter. “Dat maakt niet uit. Sanne wél. En Eke.” Ze pauzeerde, haar hand ging naar haar bovenarm, waar ze zichzelf onbewust vastpakte. “Het maakt alles anders. Het maakt mij… anders.”
“Je bent niet anders,” zei ik, iets steviger dan ik bedoeld had. Haar hoofd schoot op, en ik zag hoe ze mijn woorden onderzocht, alsof ze wilde zien of er waarheid in zat. “Je had gevoelens. Dat maakt je menselijk. Dat maakt je niet fout.”
Ze sloeg haar ogen neer en schudde zachtjes haar hoofd. “Ik had het nooit moeten zeggen. Alles is alleen maar erger geworden.”
Ik zuchtte. Ik wist niet of ik het daar volledig mee eens was. Misschien was het eerlijker geweest om niets te zeggen, maar tegelijkertijd – hoe kon iemand verder gaan met zo’n geheim? “Misschien,” zei ik voorzichtig, “maar eerlijkheid kan soms ook bevrijden. Zelfs als het moeilijk is. Zelfs als het gevolgen heeft.”
Toen keek ze op, en haar ogen vonden de mijne. Die blik – het was alsof ik een raam naar haar ziel zag. Voorzichtig, breekbaar, maar ook gevuld met een soort ongefilterde emotie die ik zelden zag. En dat moment voelde niet alleen als een bekentenis van haar kant, maar ook als een soort zoektocht naar bevestiging. Een vraag: Ben ik nu echt alleen? Of niet?
Ik slikte en wilde iets zeggen. Iets dat haar zou geruststellen, dat het gewicht van die blik zou verlichten. Maar woorden leken ontoereikend.
Dus bleef ik stil, terwijl de wind om ons heen joeg en de golven in de verte onverstoorbaar tegen de kust sloegen. Toch deed ik een kleine stap naar voren en legde kort een hand op haar schouder, net stevig genoeg om te laten weten dat ze niet alleen was.
Willemijns interactie met Kamila in de twee weken voor dit etentje bleef opvallend intens, zelfs al zagen ze elkaar vaak maar kort. Ze vonden elkaar in kleine, bijna toevallige ontmoetingen. Soms zat Willemijn maar vijf minuten bij Kamila in de keuken, soms liepen ze samen een rondje over het strand, zonder iets te zeggen. Kamila vertelde me alles. Hoe Willemijn haar twijfels en angsten voorzichtig met haar deelde, hoe moeizaam het was voor Willemijn om woorden te geven aan wat ze voelde. Kamila moedigde haar altijd aan stand te houden, maar ze wist ook hoe belangrijk het was om Willemijn de ruimte te geven. Ze duwde haar niet, forceerde niks. “Ze moet het zelf willen, zelf voelen,” zei Kamila tegen me. “Maar het is lastig. Ze is zo bang, zo… verstrikt in wat anderen van haar denken.”
Toch was Kamila, voor zover ik kon zien, een soort reddingslijn voor Willemijn geworden. Vanaf het moment dat Willemijn met haar geheim bij Kamila aanklopte, had Kamila haar onder haar hoede genomen. Het had me verbaasd hoe moeiteloos dat ging, hoe Kamila zich met haar tedere vanzelfsprekendheid over Willemijn ontfermde. In het begin had Willemijn zich nog schrap gezet, alsof ze vreesde dat ook Kamila haar zou afwijzen of verraden. Maar langzaamaan leek ze te ontspannen, zich stukje bij beetje open te stellen. Het was bijna ontroerend om te zien hoe Kamila haar liet praten, hoe ze haar de ruimte gaf om stiltes te laten vallen, hoe ze met die blik van begrip, die Willemijn waarschijnlijk nooit van anderen kreeg, haar geruststelde. Het was een blik die zei: “Ik begrijp je. Je bent veilig hier.”
Maar er was ook iets meer. Iets in de manier waarop Willemijn naar Kamila keek, iets in de subtiele momenten van aanraking die ze niet helemaal kon verbergen. Soms liet Willemijn haar hand net iets te lang rusten op Kamila’s arm wanneer ze iets zei. Soms boog ze net iets te dicht naar haar toe. En het was onmogelijk om de blos op haar wangen niet op te merken wanneer Kamila iets liefs of bemoedigends tegen haar zei. Het was duidelijk: Willemijn voelde iets dat verder ging dan vriendschap. En dat maakte het voor mij ingewikkeld om te zien.
Ik geloof echt dat Kamila puur een vriendin probeerde te zijn voor Willemijn. Ze wilde haar helpen, haar sterker maken. Toch voelde ik onderhuids een spanning waarvan ik niet wist of Kamila zich daar zelf volledig bewust van was. We hadden het er niet vaak meer over, over het verleden of wat we samen hadden meegemaakt met andere meiden. Dat lag als een onuitgesproken grens tussen ons, die we toch nog niet volledig durfde over te steken. Maar als ik Willemijn en Kamila samen zag, kon ik het niet helpen dat mijn gedachten afdwaalden. En ik wist dat Kamila dat soms ook deed, ook al zei ze er niets over. Onze stiltes spraken boekdelen. Fantasieën die we niet uitspraken, dingen die we niet durfden toe te geven, omdat we wisten hoe kwetsbaar Willemijn was. Omdat we wisten hoe gevaarlijk het zou kunnen zijn.
Eén middag bleef me bij. Ik stond in de keuken en keek door het raam naar buiten, waar Kamila en Willemijn samen in de tuin zaten. Het was een warme, rustige dag. Ze hadden een kop thee op tafel staan en leken diep in gesprek, maar ik kon niet horen waarover. Kamila zat achterovergeleund in de stoel, haar benen ontspannen over elkaar geslagen, terwijl Willemijn naar voren was gebogen. Ze knikte af en toe, haar ogen strak op Kamila gericht. Haar gezicht had een zachtheid die ik bij haar niet vaak zag, alsof ze voor het eerst echt durfde te luisteren zonder meteen op haar hoede te zijn. En dan die blik. Een mengeling van bewondering, dankbaarheid en iets anders. Iets diepers, iets vurigers. Een verlangen dat ik bijna tastbaar kon voelen.
Later, die avond, vertelde Kamila me over hun gesprek. “Ze wil veranderen,” zei ze, terwijl ze haar handen om haar mok klemde. “Maar ze weet niet hoe. Ze is zo bang om zichzelf kwijt te raken.” Ze keek me even aan, haar ogen glinsterend in het zachte licht van de schemerlamp. “Ik wil haar helpen, maar het voelt alsof ik haar alleen maar meer in de war maak.” Ik wilde iets zeggen, haar geruststellen, maar ik wist niet wat. Het was duidelijk hoe belangrijk Willemijn voor haar was geworden. Misschien té belangrijk. Ik vroeg me af of Kamila dat zelf ook doorhad.
Na het gesprek op het strand met Willemijn veranderde de dynamiek tussen haar en Kamila langzaam. Waar Willemijn in het begin nog aarzelde om zich open te stellen, leek ze nu meer zekerheid te vinden in Kamila’s aanwezigheid. Tegelijkertijd merkte ik dat Kamila iets voorzichtiger werd. Haar aanrakingen waren minder vanzelfsprekend, haar woorden iets bedachtzamer. Het was alsof ze zich bewust werd van een grens die ze niet wilde overschrijden. Maar Willemijn leek juist steeds meer die nabijheid op te zoeken, alsof ze een sprong wilde wagen, terwijl Kamila haar met zachte handen tegenhield.
Willemijn zette alles op z’n kop. Kamila liet me een kant van zichzelf zien die ik al kende, maar die nu nog intenser naar voren kwam: zorgzaam, teder, altijd met het beste voor de ander in gedachten. En Willemijn… ze was misschien wel op haar onschuldigst, maar dat maakte haar alleen maar aantrekkelijker. Twee bloedmooie meiden. Hoe kon Willemijn níét iets gaan voelen voor Kamila? Iedereen voelde iets voor Kamila als ze zich zo gedroeg. Altijd lief, altijd oprecht. Ook zonder seks. En toch kon ik niet ontkennen dat ik bang was. Niet voor wat ik zag gebeuren, maar voor wat dat met mij zou doen.
Kamila is geen Elise, hield ik mezelf voor. Willemijn is geen Kamila. Maar de vergelijking bleef knagen. Hoe ver zouden ze gaan? Hoe ver zou ík hen laten gaan? En vooral: hoe ver zou ik mezelf toestaan om erbij betrokken te raken?
Willemijns interactie met mij veranderde ook merkbaar na ons gesprek. Als er al geen band was, leek die er nu wel te zijn ontstaan. Mijn woorden hadden haar geraakt; dat zag ik. Ze had me aangekeken met een blik die ergens tussen opluchting en verwarring lag, alsof ze niet wist hoe ze mijn oprechtheid moest plaatsen. Maar ik meende wat ik had gezegd, en ik geloof dat zij dat voelde. Toch leek het alsof die nieuwe band ons allebei ook ongemakkelijk maakte. Willemijn was altijd al een beetje nerveus in mijn buurt, maar na dat moment leek die nervositeit een nieuwe laag te hebben gekregen.
Soms, als ze bij mij thuis was en even op Kamila moest wachten, voelde ik dat ongemak extra duidelijk. Ze wist dan niet goed waar ze haar handen moest laten, en haar blikken dwaalden door de kamer, alsof ze wanhopig op zoek was naar iets om haar aandacht op te richten. Het duurde nooit lang, die momenten – hooguit een paar minuten – maar het voelde alsof we allebei gevangen zaten in een ruimte die net te klein was om alles wat er tussen ons hing te negeren. Ze bleef bij de deur staan of schoof voorzichtig op de rand van de bank, alsof ze niet helemaal wist of ze welkom was of niet. Er was geen vijandigheid, integendeel, maar eerder een soort verwarde terughoudendheid.
En toch was er een andere kant aan haar gedrag. Willemijn had me een paar keer opgezocht in de winkel. Dan was er verder niemand, alleen wij twee. Ze kwam zogenaamd voor iets kleins – een fles wijn, een kaartje, iets wat ze waarschijnlijk net zo goed ergens anders had kunnen halen. Maar ze bleef nooit lang, en ze zei ook eigenlijk heel weinig. Ik kon niet goed plaatsen waarom ze kwam. Misschien wist ze het zelf ook niet. Maar ik voelde dat het iets te maken had met ons gesprek. Alsof ze zocht naar een vervolg, naar een bevestiging dat wat ik gezegd had echt was, dat ik haar serieus nam, dat ik haar zag.
Ik nam bewust een afwachtende rol aan. Ik wilde niets forceren. Haar ongemak was tastbaar, maar ook… intrigerend. Haar blik schoot vaak weg zodra onze ogen elkaar kruisten, alsof ze betrapt was op een gedachte die ze niet zou mogen hebben. En toch, er waren momenten waarop ze anders aanwezig was. Als ze dacht dat ik het niet merkte, bleef ze soms net iets te lang staan. Ze luisterde net iets te aandachtig naar mijn stem, alsof mijn woorden meer gewicht hadden dan ze durfde toe te geven. Het was subtiel, maar ik zag het. Ze probeerde zich groot te houden, dat was duidelijk, maar iets in haar houding, haar stiltes, haar blikken, verried dat er meer in haar omging.
En ik vroeg me af: was het bewondering? Verwarring? Of iets wat ze zelf nog niet helemaal begreep? Wat het ook was, het maakte onze interacties beladen. Het voelde alsof er altijd iets onuitgesproken tussen ons in hing, een spanning die niet weg zou gaan totdat een van ons een hand zou uitsteken en het zou benoemen. Maar ik wist dat ik dat niet mocht doen. Ze was zo kwetsbaar, zo onzeker. Ik moest haar de ruimte geven.
En dan was er nog iets wat die spanning extra ingewikkeld maakte. Iets compleet anders, bijna absurd om te vergelijken met de huidige situatie. Soms dacht ik terug aan afgelopen winter, toen Elise me een uitgebreide blowjob gaf in de keuken. Het was een moment dat me om meer redenen is bijgebleven. Niet alleen omdat Elise daar op haar knieën zat, haar handen stevig op mij, haar mond gevuld met mijn erectie, terwijl het geluid van haar lippen en haar ademhaling de keuken vulde. Maar ook omdat het niet helemaal zo spontaan was als het leek.
Elise en ik hadden dit van tevoren besproken. Ze had die meiden – Eke, Willemijn en Sanne – verteld wat ze van plan was, natuurlijk op een manier die het voor hen onschuldig en stiekem liet voelen. Ze waren nieuwsgierig, dat wist Elise, en zij hielp ze daar op haar eigen manier mee. Stiekem konden ze kijken, vanaf buiten, verscholen achter het kozijn. Elise had me alles verteld, en ik wist dat ze daar zouden staan. Niet dat de meiden dat wisten – zij hadden geen idee dat ik van hun aanwezigheid afwist. Dat maakte het voor hen spannend, en eerlijk gezegd, gaf het mij ook een vreemd soort voldoening.
Ik herinner me hoe Elise op dat moment geen enkele krimp gaf, natuurlijk niet, want dat was Elise. Als ze al wist dat ze werd bekeken – en ze wist het – leek het haar alleen maar meer op te winden. Haar bewegingen werden langzamer, uitdagender, alsof ze een show gaf die speciaal voor hen bedoeld was. Terwijl ze haar tong over mijn eikel liet cirkelen en ik mijn hoofd achterover liet vallen, zag ik ineens beweging in de tuin. Daar stonden ze, precies zoals Elise had gezegd. Drie meisjes, half verscholen maar niet genoeg om onzichtbaar te zijn.
Willemijn stond iets naar achteren, alsof ze zich wilde verstoppen maar niet weg kon kijken. Haar blik was anders dan die van de anderen. Eke en Sanne hadden een soort stiekeme grijns op hun gezichten, alsof ze het vooral spannend vonden om te gluren. Maar Willemijn… haar blik was donkerder, dieper. Het was geen speelse nieuwsgierigheid. Het was alsof ze iets in zich voelde ontwaken waar ze nog geen woorden voor had. Ik vraag me nog steeds af: stond ze daar alleen omdat Eke en Sanne haar meesleurden? Of wilde ze dit echt zelf zien?
Die gedachte blijft bij me hangen, vooral nu. Want als ik kijk naar hoe Willemijn zich tegenwoordig gedraagt, hoe haar blik soms net iets te lang blijft hangen en hoe ze me nu ineens opzoekt zonder duidelijke reden, lijkt het alsof dat moment meer voor haar betekende dan ik toen besefte. Eke en Sanne zijn hypocriet, dat weet ik zeker – ze deden zich later voor alsof ze het allemaal overdreven en vulgair vonden, maar ik zag destijds de spanning in hun ogen. Ze genoten ervan, ook al zouden ze dat nooit toegeven. Maar Willemijn… zij was anders. Er hing een lading om haar heen die ik toen nog niet helemaal kon plaatsen.
En misschien is dat precies wat me nu zo in de war maakt. Wat heeft die blowjob met haar gedaan? Wat heeft ze daar gezien – of gevoeld – dat haar nu, al die maanden later, nog steeds bij me brengt? In andere woorden: was ik voor net zo interessant als Kamila dat was?
Uiteindelijk besluit ik, na overleg met Kamila, toch een actieve rol te gaan spelen. Met als doel Willemijn vooruit te helpen. Meer niet, zo is het idee. Aanvankelijk. Kamila was het met me eens: Willemijn lijkt vast te lopen in haar gevoelens en twijfels, en als wij haar niet voorzichtig richting duidelijkheid duwen, blijft ze misschien hangen in die verwarring. Dus plannen we dit moment, subtiel, alsof het toevallig is. Kamila zou iets met haar gaan doen, maar liet expres op zich wachten. Zo zijn we nu samen, Willemijn en ik, alleen in de woonkamer.
Het gesprek begint zoals zoveel gesprekken met Willemijn – onschuldig, bijna wat ongemakkelijk. Ze zit op de rand van de bank, haar rug recht maar toch gespannen, haar vingers friemelend aan een los draadje van haar trui. Haar blik hangt ergens tussen de vloer en mijn gezicht in, alsof ze niet goed weet waar ze moet kijken. De stilte voelt zwaarder dan normaal, alsof er iets in de lucht hangt dat ze probeert te vermijden.
Ik kijk haar aan en besluit dat dit het moment is. Geen omwegen. Geen subtiele hints. “Hoe zit het eigenlijk tussen jou en Sanne?” vraag ik, mijn stem rustig maar direct. Het is alsof ik haar volledig overrompel. Ze verstijft, haar vingers bevriezen midden in hun nerveuze beweging. Haar ogen schieten omhoog en zoeken, alsof ze een uitweg probeert te vinden. Maar er is geen ontsnappen, niet nu.
Ik wacht niet tot ze antwoordt. Ik voeg er meteen aan toe, zachter, bijna fluisterend: “En Kamila?” Dat doet haar zichtbaar wankelen. Ze slikt, draait haar gezicht weg en kijkt naar iets onzichtbaars in de verte. “Ik weet het niet,” mompelt ze uiteindelijk. Haar stem is breekbaar, bijna alsof ze bang is voor de woorden die ze niet wil uitspreken. Maar haar blik verraadt meer dan haar woorden. In die blik zie ik alles – de worsteling, de schuld, en daaronder een diep verborgen verlangen dat ze zelf misschien niet eens volledig begrijpt.
Ik blijf stil. Dwing haar nergens toe, geef haar de ruimte. “Het is oké,” zeg ik uiteindelijk zacht, bijna troostend. “Je kunt alles zeggen. Hier, bij mij. Maar het hoeft niet.” Het is belangrijk dat ze dit zelf wil, zelf kiest. En dat lijkt iets los te maken. Haar vingers beginnen weer te bewegen, haar ademhaling versnelt, alsof ze zich probeert te verzamelen.
En dan begint ze te praten. Eerst aarzelend, hakkelend, alsof de woorden haar pijn doen. Ze vertelt over Sanne, haar beste vriendin – of nee, meer dan dat, altijd al meer dan dat. Hoe hun vriendschap een grens overschreed die nooit werd uitgesproken maar altijd in de lucht hing. Hoe ze soms dacht dat Sanne haar gevoelens deelde, maar het nooit zeker wist. Hoe ze in stilte verlangde naar meer, naar een aanraking die verder ging dan vriendschap. “Maar,” zegt ze, haar stem bijna brekend, “het is ingewikkeld. Want zij… zij weet het niet. Of misschien wel, maar ze zegt niks. En ik durf ook niet.” Was Sanne dan ook niet helemaal eerlijk? Dat leek me sterk. Te toevallig. Duidelijk iets wat Willemijn eerder leek te hopen.
Ik luister aandachtig, zeg niets, maar kijk haar aan met een bemoedigende blik. Dat lijkt haar moed te geven. Ze gaat verder. Over Kamila. Hoe Kamila haar fascineert, met haar zelfverzekerdheid, haar kalmte, haar ongrijpbare sensualiteit. “Ze is anders,” zegt Willemijn zacht, bijna alsof ze het tegen zichzelf heeft. “Ik voel me… aangetrokken tot haar. Maar niet op dezelfde manier als bij Sanne. Het is…” Ze zoekt naar woorden, stopt halverwege een zin, en laat haar handen zakken. “Ik weet gewoon niet wat het allemaal betekent.”
Ze kijkt me aan, haar ogen gevuld met een mix van verwarring, schaamte en een stille hoop op begrip. En ik voel een soort verantwoordelijkheid op mijn schouders drukken. Dit meisje, zo jong en kwetsbaar, zit gevangen tussen gevoelens die ze niet volledig begrijpt. Ik zou haar moeten helpen, haar wegwijs maken. Dat was het plan. Maar ergens, diep vanbinnen, voel ik dat dit niet zo eenvoudig is. Want haar worsteling, haar verlangens, en haar blik – het hangt allemaal samen met iets wat ik zelf ook niet volledig kan plaatsen.
Toch zeg ik niets over wat ik voel. Dit gaat om haar. “Willemijn,” zeg ik rustig, “het is oké om het niet allemaal te begrijpen. Je hoeft niks overhaast te beslissen. Maar het helpt wel om eerlijk te zijn. Tegen jezelf.” Ze knikt langzaam, haar lippen op elkaar geperst, alsof ze de woorden laat bezinken.
En terwijl we daar zitten, alleen in die ruimte, met de stilte die zich weer tussen ons nestelt, voel ik dat dit gesprek nog maar het begin is. Want wat Willemijn mij nu vertelt, is slechts een deel van het verhaal. En ergens weet ik dat er meer tevoorschijn zal komen, als ik haar de ruimte geef.
De stilte na haar eerste woorden hangt zwaar in de kamer. Het is een stilte die niet zomaar voorbijgaat, alsof er iets onzichtbaars in de lucht hangt dat we beiden voelen maar niet kunnen benoemen. Echte antwoorden heb ik nog niet. Misschien heeft zij die ook niet, maar ik weet zeker dat er nu genoeg in haar hoofd omgaat. Misschien te veel. En toch, het voelt alsof er nog iets meer gezegd moet worden. Iets dat we allebei weten maar waar we nog niet aan durven te komen.
Ik besluit door te vragen, ook al voelt het alsof ik een grens opzoek die misschien niet overschreden mag worden. "En ik dan, Willemijn?" Mijn stem klinkt zachter dan ik had verwacht, bijna schor, alsof de woorden ergens in mijn keel bleven steken. Maar ik zeg het toch. Het voelt riskant om dit uit te spreken, maar tegelijkertijd weet ik dat ik moet. Hoe ziet ze mij? Welke rol speel ik in dit alles? Ben ik gewoon een toevlucht, iemand die toevallig hier is, of ben ik meer voor haar? En wil ze dat überhaupt? Of juist niet?
Haar hoofd draait langzaam naar me toe, alsof ze de moed verzamelt om me aan te kijken. Haar ogen verraden haar emoties voordat ze een woord zegt. Er flitst iets doorheen – paniek, verwarring, misschien zelfs een sprankje hoop. "Wat bedoel je?" vraagt ze, maar haar stem is te breekbaar om de vraag echt als ontwijking te laten klinken. Ze weet wat ik bedoel. En ik weet dat zij het weet.
Ik adem diep in, wetend dat wat ik nu ga zeggen alles kan veranderen. "Ik weet dat je keek toen," zeg ik. De woorden hangen even in de lucht, alsof ze daar blijven trillen, en ik voel hoe haar adem stokt. Meer hoef ik niet te zeggen, om te zien hoe ze teruggaat naar dat moment. Haar gezicht kleurt diep rood, een blos die zich uitbreidt tot haar hals. Ze probeert me aan te kijken, maar haar ogen flitsen heen en weer, alsof ze naar een ontsnapping zoekt. "Ik... ik kon het niet helpen," stamelt ze, haar stem bijna onhoorbaar.
En ineens voelt het alsof alles veranderd is. Haar kwetsbaarheid ligt open en bloot voor me, bijna tastbaar in de kamer. Ze probeert zichzelf te beschermen, dat zie ik aan de manier waarop ze haar armen iets dichter tegen haar lichaam houdt. Maar haar woorden ontwijken de kern niet. De vraag is simpel: wat wil ze nou eigenlijk?
Ik leun iets naar voren en leg mijn hand zacht op haar knie. Het is geen gebaar van verlangen, niets dat haar zou afschrikken, maar eerder een manier om haar te laten weten dat ze veilig is. Dat ze kan zeggen wat ze wil, zonder angst voor oordeel. "Willemijn, luister," zeg ik zacht, mijn stem bijna fluisterend. "Wat wil je nou echt? Gewoon eerlijk. Niemand anders, geen verwachtingen. Alleen jij."
Haar ogen vullen zich met tranen, en ze wendt haar blik af terwijl haar lippen trillen. Voor een moment zeg ik niets, geef ik haar de ruimte om zichzelf te vinden. Uiteindelijk schudt ze haar hoofd, een beweging die bijna hulpeloos aanvoelt. "Ik weet het niet," fluistert ze, alsof ze zichzelf haat voor die woorden. "Ik wil... ik wil gewoon weer normaal zijn. Geaccepteerd worden." Haar stem breekt op het laatste woord, en ze veegt snel een traan weg voordat die over haar wang kan rollen.
Haar woorden raken me, dieper dan ik had verwacht. Maar ik weet ook dat ik haar niet kan laten ontsnappen, niet hier, niet nu. Dit moment is te belangrijk. "Nee," zeg ik rustig maar vastberaden. "Dat is wat je denkt dat anderen van je willen. Maar wat wil jij, Willemijn? Niet wat de wereld van je verwacht. Wat wil jij? Hoe zie jij dit verder gaan? Ik en Kamila, we willen er voor je zijn, maar je moet ons wel iets geven om mee te werken." Mijn woorden verrassen me bijna evenveel als haar. Het voelt alsof ik mezelf blootleg terwijl ik haar dwing hetzelfde te doen.
Ze kijkt me aan, haar blik intens en vol emotie. Haar ademhaling is sneller geworden, haar borst gaat op en neer alsof ze worstelt met iets dat ze nog niet kan uitspreken. Ik zie de strijd in haar ogen, de tegenstrijdige verlangens die elkaar bevechten. Ze wil iets zeggen, dat voel ik. Maar of ze dat durft, is een andere vraag.
Het moment strekt zich uit, de spanning is bijna ondraaglijk. En toch wacht ik. Want dit is haar moment. Haar beslissing.
Willemijn zit stil, haar handen rusteloos in haar schoot terwijl ze haar gedachten lijkt te ordenen. Haar blik is naar beneden gericht, maar ik zie hoe haar lippen trillen, alsof ze woorden probeert te vormen die ze niet durft uit te spreken. Uiteindelijk haalt ze diep adem, een ademhaling die klinkt alsof ze zichzelf moed inspreekt voor een sprong in het diepe. "Misschien moet ik het gewoon vergeten," zegt ze dan. Haar stem trilt, maar ergens in haar toon klinkt een vastberadenheid die bijna breekbaar lijkt, alsof ze zichzelf probeert te overtuigen van een leugen. "Als ik mijn gevoelens wegstop, dan..." Haar woorden blijven hangen, onvolledig en onoprecht, alsof ze plots beseft dat zelfs het uitspreken van deze gedachte verkeerd voelt. Niet wat ik hoopte te bereiken.
"Dan wat?" vraag ik zacht, mijn stem kalm maar doordringend. Ik wil haar niet laten ontsnappen in valse zekerheid. "Dan wordt alles weer zoals vroeger?" Ik schud langzaam mijn hoofd, zoekend naar haar blik, terwijl mijn woorden oprecht en geruststellend klinken. "Willemijn, dat werkt niet. Je kunt niet terug naar hoe het was. En dat is oké. Het hoeft ook niet." zeg ik alsof ik weet hoe dat is. Ik kan het ook weten.
Ze veegt een losse traan van haar wang met een snelle beweging, alsof ze niet wil dat ik hem zie. Maar haar ogen verraden haar; ze kijken me aan met een mengeling van pijn en onzekerheid die me raakt. Het meisje dat hier tegenover me zit, worstelt niet alleen met haar gevoelens, maar met haar hele identiteit. Met wie ze is en wie ze denkt te moeten zijn.
Ik reik langzaam naar haar toe en veeg een lok van haar blonde haren opzij, een gebaar dat subtiel is, maar geladen met betekenis. Onze ogen ontmoeten elkaar, en ik zie iets veranderen in haar blik. Misschien is het vertrouwen, misschien is het de moed die ze vindt in dit moment. Ze haalt nogmaals adem, trager dit keer, alsof ze zich voorbereidt op een bekentenis die al te lang op haar lippen heeft gebrand.
"Maar wat als ik nooit geaccepteerd word?" fluistert ze, haar stem breekt halverwege de zin. "Wat als ik altijd die... afwijking blijf?" De woorden komen met moeite, als een last die ze nauwelijks kan dragen. Ze kijkt weg, haar schouders licht gebogen, alsof ze zichzelf probeert te beschermen tegen haar eigen gevoelens. Maar haar kwetsbaarheid is onmiskenbaar, en in dit moment voel ik de diepte van haar strijd.
Ik buig iets naar voren, mijn stem zacht maar vastberaden. "Luister," zeg ik terwijl ik haar blik probeer te vangen. "Je gevoelens wegstoppen is geen oplossing. Niet voor jou, en niet voor de mensen om je heen. Het is alsof je een deel van jezelf afsluit, en dat verdient niemand. Zeker jij niet." Ze kijkt me aan, haar ogen zoekend, alsof ze wil geloven dat mijn woorden waar zijn. "Het kan allebei, Willemijn. Je kunt jezelf zijn én een plek vinden waar je geaccepteerd wordt." Mijn woorden hangen tussen ons in, en de stilte daarna voelt geladen, alsof ze probeert te begrijpen wat ik net heb gezegd.
Haar blik blijft op mij gericht, intens en doordringend. De stilte wordt zwaarder, totdat ze zacht maar onverwacht vraagt: "Maar wat zou jij van mij willen dan?" Haar stem is nauwelijks meer dan een fluistering, maar de vraag snijdt door de lucht als een mes. Het gewicht van die woorden is overweldigend, alsof ze in één adem alles blootlegt waar ze mee worstelt. Mijn ademhaling versnelt, en ik voel hoe mijn hoofd gevuld raakt met een wirwar aan gedachten. Wat wil ik eigenlijk? En wat mag ik willen?
Voordat ik een antwoord kan vinden, verandert haar blik. Er is iets in haar ogen – een vlaag van opwinding, verwarring, hoop. De spanning in de kamer wordt bijna tastbaar, een elektrische lading die alles lijkt te vullen. Ze kijkt me aan, haar blik intens, en ik voel hoe de ruimte tussen ons steeds kleiner wordt. Ik zie hoe haar ademhaling versnelt, haar lippen lichtjes openen, alsof ze wacht op wat komen gaat.
"De vraag stellen is hem beantwoorden," zeg ik uiteindelijk, mijn stem bijna brekend onder de druk van het moment. Mijn woorden voelen dubbelzinnig, alsof ik zelf niet zeker weet wat ik ermee bedoel. Maar de spanning tussen ons blijft groeien.
Ze leunt iets naar voren, haar ogen sluiten zich langzaam, en haar gezicht is nu zo dicht bij het mijne dat ik haar adem op mijn huid voel. Het is overduidelijk: ze wacht op mij, op een aanraking, een kus, iets dat de stilte en spanning tussen ons doorbreekt. Mijn adem stokt, mijn hand blijft roerloos op de rand van de bank. En dan, met een plotselinge helderheid, weet ik dat ik het niet kan doen. Niet nu. Niet op deze manier.
Ik trek me terug, langzaam maar resoluut. Haar ogen openen zich, en wat ik zie breekt me. De kwetsbaarheid en verwarring in haar blik, het gemis dat bijna tastbaar is. "Willemijn," begin ik, mijn stem schor. Ik slik, zoekend naar de juiste woorden. "Ik wil je geen pijn doen. Jij verdient meer dan dit, meer dan een moment van zwakte van mijn kant." Maar terwijl ik dat zeg, weet ik dat mijn woorden haar niet bereiken zoals ik hoopte.
En dan, alsof het moment erom vraagt, klinkt het geluid van de voordeur. Kamila stapt binnen, haar aanwezigheid vult de kamer met een nieuwe energie. Ze kijkt van mij naar Willemijn, haar gezicht is neutraal, maar haar ogen verraden dat ze meer weet dan ze laat zien. "Ben je klaar, Willemijn?" vraagt ze luchtig, alsof er niets bijzonders is gebeurd.
Willemijn staat langzaam op, haar schouders licht gebogen, en ik zie hoe ze zichzelf probeert te herstellen. Kamila loopt naar haar toe, en met een hand op haar rug begeleidt ze haar naar de deur. Ik weet dat Kamila het allemaal heeft gezien, of op z’n minst genoeg heeft gehoord om te weten hoe dichtbij we waren. Ze kijkt nog even over haar schouder naar mij, haar blik betekenisvol, alsof ze me wil geruststellen dat ze alles onder controle heeft. Maar in mijn hoofd blijft één vraag hangen: wat als Kamila niet was gekomen?
Wat als ik haar had gekust? Wat had dat betekend, en waarom was ik zo dichtbij gekomen om dat te doen? De antwoorden blijven ongrijpbaar, maar één ding weet ik zeker: niets aan Willemijn is fout. Wat er fout is, zit in mij – mijn twijfels, mijn verlangen, mijn onvermogen om te kiezen wat juist is. Na dit alles had ik alleen maar meer vragen.
-
Lees verder: De Vriendengroep - 128: Wat Willemijn Wil?
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10