Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Door: Leen
Datum: 16-02-2025 | Cijfer: 9.7 | Gelezen: 642
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 54 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Hotel, Kleine Borsten, Neuken, Striptease,
De Hotelkamer
7 januari 2015 - Hotel Novotel, Parijs.

MARIE


"Zullen we een biertje drinken in de bar? Ik kan wel iets gebruiken na vanavond," stelt Wolf voor. Zijn stem is beheerst, bijna luchtig, alsof hij het gewicht van de avond moeiteloos van zich af heeft geschud. Alsof het hele tafereel in het restaurant niet op zijn huid blijft branden zoals op de mijne. Ik knik, maar het voelt mechanisch. Mijn mond trekt zich samen in wat een glimlach moet voorstellen, al betwijfel ik of het er ook zo uitziet. Binnenin worstel ik. Mijn lijf schreeuwt om rust, mijn gedachten draaien rondjes, mijn hart bonkt in een paniekerig ritme. Ik wil verdwijnen, wegglippen in de anonimiteit van de avond, ergens waar niemand me ziet of kent. Waar Max’ stem en de fluisterende oordelen van de omstanders niet als giftige naaldjes door mijn huid blijven prikken.
Maar Wolf kijkt me aan met een mengeling van geduld en hoop, alsof dit moment de balans kan herstellen. Alsof een simpel biertje, een gesprek in een andere setting, de machteloosheid van eerder kan wegspoelen. En ik wil hem dat niet afnemen. Hij heeft het voor me opgenomen. Misschien is dit zijn manier om te zeggen dat het nog niet voorbij is, dat er nog iets van deze avond te redden valt. Dus slik ik mijn angst weg, recht mijn rug en dwing mezelf tot beweging. Mijn benen voelen zwaar, alsof elke stap een gevecht is tegen de drukkende last in mijn borst. Maar ik loop. Achter hem aan. De bar van het Novotel straalt een moderne, ingetogen luxe uit. Geen rokerige kroeg met versleten barkrukken, maar een stijlvolle ruimte met strakke lijnen, zachte verlichting en een sfeer die kalmte en klasse uitademt. De lange marmeren toog glanst onder de warme gloed van subtiel weggewerkte lichtstrips, en de barkrukken – bekleed met donkerblauw fluweel – staan netjes in een rij als wachters van een wereld waarin niets uit de toon mag vallen.

Het geroezemoes in de ruimte is gedempt, gedragen door gesprekken die zorgvuldig binnen de perken blijven. Geen luid gelach of onstuimige stemmen, maar beheerst gepraat tussen zakenmensen die, met een glas whisky of een gin-tonic in de hand, de dag nog even doornemen. Sommige zitten alleen, verdiept in hun laptop of een krant, terwijl anderen in kleine groepjes discussiëren met een berekende ontspannenheid. Achter de bar mengt een barman met een onberispelijke houding cocktails alsof het een kunstvorm is. Hij beweegt met precisie, vult glazen met exact de juiste hoeveelheid en serveert drankjes met een discrete knik, zonder ooit de professionele afstand te verliezen die van hem verwacht wordt.
De ruimte ruikt naar een subtiele mix van dure parfums, gepolijst hout en de lichte, frisse geur van citrus die uit sommige cocktails opstijgt. Een pianist speelt op de achtergrond een ingetogen jazzmelodie, nauwelijks hoorbaar, meer een sfeeraccent dan een opdringerige aanwezigheid. Het is een wereld die haaks staat op de chaos van ervoor. Een wereld waarin emoties worden gladgestreken en niets uit de toon mag vallen. Maar hoe chique en verfijnd ook, ik voel me hier even verloren als overal elders. Want in mijn hoofd woedt nog steeds de storm die Max heeft aangewakkerd. Zijn woorden echoën meedogenloos door mijn gedachten: Je kan je lot niet ontlopen. Hij gaat je niet helpen. Hij wil enkel met je naar bed. Morgen is hij je weer vergeten.

Ik nestel me in een zacht leren zeteltje tegenover Wolf, mijn schouders nog steeds gespannen, mijn vingers rusteloos spelend met de zoom van mijn jas. Wolf bestelt twee biertjes. Zijn houding is ontspannen, maar zijn ogen laten iets anders zien. Hij ziet het. Hij ziet dat ik ergens anders ben, gevangen in iets waar hij geen toegang toe heeft. Hij leunt iets naar voren, zijn stem laag en zacht. “Scheelt er iets?” Zijn oprechte bezorgdheid raakt me harder dan ik had verwacht. Ik slik en zoek naar woorden, maar alles voelt te zwaar. Heel even ontmoet ik zijn blik en een vreemd gevoel kruipt onder mijn huid, alsof er een onzichtbare draad tussen ons gespannen staat. Warm, maar ook beangstigend. Ik kijk snel weg, mijn ogen fixeren zich op de nerven van het tafelblad.
Ik adem even diep in en dan fluister ik: “Hoe weet ik dat je het serieus met me voor hebt?” Wolf knippert even, alsof hij de vraag niet had verwacht, maar dan vouwt hij langzaam zijn handen samen in zijn schoot. Zijn vingers tikken even tegen elkaar, een kort moment van nadenken, en dan antwoordt hij: “Dat weet je niet.”
Zijn eerlijkheid verrast me. Geen loze beloftes, geen grootse verklaringen. Gewoon een simpel feit. Ik frons, onzeker wat ik daarmee aan moet. “Dat is… niet echt geruststellend.”
Wolf kantelt zijn hoofd lichtjes, zijn mondhoeken een fractie omhoog. “Misschien niet. Maar ik ga je niet iets wijsmaken wat ik niet kan bewijzen. Het enige wat ik kan doen, is laten zien wie ik ben. En je de kans geven om zelf te beslissen of je me vertrouwt.”
Mijn vingers klemmen zich steviger om de stof van mijn jas. De woorden van Max dreunen nog steeds na, maar ze lijken nu in gevecht met iets anders—iets zachts, iets nieuws.
“Je begrijpt het niet,” mompel ik, nauwelijks hoorbaar. “Mannen beloven me meestal van alles, tot het moment dat het hen niet meer uitkomt. Dan laten ze me vallen. Zo is het altijd al gegaan.”
Wolf zwijgt even, alsof hij mijn woorden zorgvuldig overdenkt. “Ik ben niet zoals de meeste mensen, Marie.” Zijn stem is vastberaden, zonder aarzeling. “En ik weet niet wat anderen je hebben aangedaan, maar ik ben hier. Nu. Niet voor één nacht, niet voor een spel. Ik ben hier omdat ik jou wíl leren kennen. Maar ik ga je niet dwingen om mij te geloven. Daarover moet je zelf oordelen.”
Ik bijt op mijn lip, voel de emotie in mijn keel samentrekken. Zijn woorden zijn simpel, zonder opsmuk. Geen smeekbede, geen eisen. Alleen een keuze die hij in mijn handen legt. Voor het eerst deze avond voel ik de mogelijkheid van iets anders dan angst. Misschien, heel misschien, is dat genoeg.

Wolfs blik blijft op mij gericht, doordringend maar niet dwingend. Hij lijkt even te aarzelen, alsof hij de juiste woorden zoekt, en dan zegt hij: "Maar er is één ding dat ik wil weten." Zijn stem is voorzichtig, bijna weifelend, alsof hij zich bewust is van het risico dat hij loopt door deze vraag te stellen. Ik voel mijn maag zich samentrekken nog voor hij zijn zin afmaakt. "Die coke waar Max het over had..." Hij schraapt zijn keel. "Is dit… euh…"
Mijn rug verstijft. Ik weet precies waar hij naartoe wil.
"Wil je weten of ik gebruik?" Mijn stem is scherper dan ik bedoel, doordrenkt van teleurstelling en een pijn die ik niet helemaal had verwacht. Ik had gehoopt dat hij me op mijn woord zou vertrouwen. Dat hij niet zou twijfelen, niet na alles wat er al gezegd was. Wolf merkt mijn gekwetste toon op, dat weet ik zeker, maar hij trekt zich niet terug. Hij kijkt me recht aan, kalm en geduldig, en schudt zachtjes zijn hoofd. "Ik wil gewoon weten hoe het zit. Omdat ik om je geef."
Ik zou nu kunnen zwijgen. Het gesprek afkappen. Maar iets in zijn houding, in de manier waarop hij hier zonder oordeel zit, zorgt ervoor dat ik anders reageer dan ik normaal zou doen. Ik haal diep adem en schud mijn hoofd. "Natuurlijk niet." Mijn stem trilt—van woede, maar ook van iets anders, iets rauws en oud dat ik al jaren probeer weg te duwen. En nog voor ik het kan stoppen, beginnen de woorden te stromen. "Mijn ma was..." Ik slik. Zelfs na al die jaren voelt het woord ‘was’ onnatuurlijk, alsof ik haar op die manier definitief verlies. "Mijn ma is verslaafd aan cocaïne." De beklemming in mijn borst wordt sterker. Mijn vingers klemmen zich om mijn jas, alsof ik me eraan moet vasthouden. "Ze ging met iedereen naar bed om haar verslaving te bekostigen. Ze keek niet naar me om. Toen ik vier was, heeft mijn oma me bij haar weggehaald." De stilte die volgt is niet ongemakkelijk, maar zwaar. Wolf zegt niets, maar zijn houding verandert. De speelse luchtigheid die hij eerder had, verdwijnt. In plaats daarvan is er een diepe, stille aandacht. Geen medelijden, geen afschuw. Alleen een luisterend oor. Mijn keel is droog, maar nu ik begonnen ben, kan ik niet meer stoppen. "Oma heeft me zo goed als ze kon opgevoed," zeg ik zacht. Mijn vingers glijden langs de zoom van mijn jas, een rusteloze beweging die mijn zenuwen verraadt. "En als ik eerlijk ben… heb ik het haar niet makkelijk gemaakt." Ik lach schamper, maar het geluid is bitter. "Ik was boos. Op alles. Op haar, op mijn moeder, op mezelf. Ik haatte het om te horen dat mijn moeder ergens in de stad was, dat ze weer opgepakt was, dat ze met haar zoveelste vriend in een kraakpand zat. En ik haatte mezelf omdat ik—" Ik stop abrupt en schud mijn hoofd.

Wolf leunt iets naar voren. Zijn ogen zoeken de mijne, maar hij dwingt me niet om verder te praten. Toch voelt zijn aanwezigheid als een zacht duwtje in de rug. Een signaal dat hij er nog steeds is. "Wat haatte je aan jezelf?" vraagt hij zacht. Mijn adem stokt. Het is een vraag die niemand ooit gesteld heeft. Ik slik moeizaam en dwing mezelf om hem aan te kijken. "Ik haatte het dat ik ondanks alles nog steeds naar haar verlangde. Ik wilde dat ze me op een dag zou komen halen. Dat ze plots zou veranderen. Dat ze nuchter zou zijn, een moeder zoals andere moeders." Ik grijns schamper, maar het doet pijn. "Wat natuurlijk nooit gebeurde."
Wolf knikt langzaam, alsof hij elk woord zorgvuldig laat binnenkomen. Hij neemt zijn tijd om te antwoorden, maar wanneer hij dat doet, is zijn stem warm en oprecht. "Je oma heeft dat goed gedaan. Daar ben ik zeker van." Zijn reactie overvalt me. Geen oordeel. Geen hol cliché over ‘vergeven en loslaten’. Geen spijtbetuiging voor iets waar hij niets aan kan doen. Alleen rust. Begrip. Een brok vormt zich in mijn keel. Voor het eerst in jaren voel ik me gehoord. Ik kijk naar mijn handen, de schaduwen van het warme licht spelen over mijn huid. De herinneringen blijven scherp, maar ergens, diep vanbinnen, voel ik een last een fractie lichter worden. Alsof ik het gewicht niet langer alleen hoef te dragen. Ik adem diep in en knik. "Ja," zeg ik, mijn stem iets steviger dan daarvoor. "Dat heeft ze."

Ik kijk Wolf intens aan, zoekend naar antwoorden die ik niet begrijp. Mijn stem is nauwelijks meer dan een fluistering wanneer ik vraag: "Wat ik niet begrijp… Waarom doe je al die moeite voor mij? Waarom ben je daarnet niet van me weggelopen?" Mijn keel voelt droog. Ik weet dat dit de vraag is die me al de hele avond kwelt. Waarom blijft hij? Waarom doet hij alsof ik iemand ben die het waard is om voor te vechten? Wolf glimlacht, niet spottend, niet geamuseerd, maar zacht. Oprecht. Alsof hij mijn twijfel begrijpt en haar stukje bij beetje wil wegvagen. "Omdat ik denk dat jij het waard bent," zegt hij zonder een seconde te aarzelen. "En ik wil dat je dat zelf ook gaat zien." Zijn woorden raken me harder dan ik had verwacht. Mijn adem stokt. Voor een moment lijkt de hele bar op te lossen – de mensen, de achtergrondmuziek, het zachte gerinkel van glazen tegen elkaar. Het is alsof alleen wij overblijven, als twee draden die langzaam naar elkaar toe geweven worden.
Maar diep vanbinnen echoën de woorden van Max nog altijd in mijn hoofd. Hij wil je enkel voor een nacht. Morgen is hij je vergeten. Ik schraap mijn keel en probeer me niet te laten meeslepen. "Hoe zie je het dan?" Mijn stem klinkt een beetje schor, alsof de emoties van ons eerdere gesprek me nog niet volledig loslaten. "Ik bedoel… jij bent een zakenman. Morgen zit je waarschijnlijk alweer op de trein naar huis. Ver weg van mij." Een steek van paniek schiet door me heen. Ik weet niet waarom ik dit zeg, waarom ik mezelf haast probeer te overtuigen dat hij me uiteindelijk toch zal laten vallen. Misschien omdat het makkelijker is om ervan uit te gaan dat iemand je verlaat dan om te hopen dat hij blijft. Het lijkt Wolf niet van zijn stuk te brengen. Hij leunt iets achterover en bestudeert me dan met een lichte twinkeling in zijn ogen. Niet spottend, maar alsof hij een geheim met me wil delen. "Wat als ik een paar weken vrij neem om er samen op uit te trekken?" zegt hij, alsof het de meest vanzelfsprekende zaak ter wereld is. Ik frons en kijk hem vragend aan, totaal overrompeld door zijn voorstel. "Wat?"
Hij grijnst een beetje en kantelt zijn hoofd. "We zouden wat kunnen rondtoeren in Frankrijk." Zijn stem is speels, maar er zit ook een zekere oprechtheid in die me niet ontgaat. "Of ons een week opsluiten in een hotelkamer…." Hij pauzeert even, zijn glimlach wordt iets breder, ondeugender, alsof hij zich amuseert met de gedachte alleen al. "Of," vervolgt hij, "we kunnen proberen te achterhalen wat dat amulet te betekenen heeft. Het maakt me niet uit, zolang we maar samen zijn."

Ik blijf hem aankijken, totaal overdonderd. De lucht voelt plots zwaar, geladen met iets dat ik niet helemaal kan benoemen. "Waarom zou je dat doen?" vraag ik zacht.
Wolf haalt zijn schouders op. "Omdat ik het wil. Omdat ik jou wil leren kennen, zonder al dat andere gedoe. Zonder Max. Zonder oordelen. Alleen jij en ik." Ik bijt op mijn lip en kijk weg, mijn vingers friemelen aan de zoom van mijn mouw. Het is te veel. Te goed om waar te zijn. Mijn hele leven ben ik gewend geweest dat mensen me gebruiken, dat ik een voetnoot ben in hun verhaal in plaats van een hoofdstuk.
Maar Wolf… Ik voel zijn hand over de mijne glijden, een warme, stevige aanraking die me terug in het moment trekt. "Laat me bewijzen dat ik meen wat ik zeg," zegt hij zacht. "Je hoeft me niet meteen te geloven, maar geef me een kans." Ik slik moeizaam. Mijn hart bonkt in mijn borst. Misschien, heel misschien, zou ik dat kunnen proberen. Zijn woorden komen binnen als een warme golf die me omhult, en voor een fractie van een seconde vergeet ik hoe ik moet ademen. Mijn hart maakt een sprongetje, mijn borstkas voelt te klein voor alle emoties die zich erin ophopen. "Meen je dat?" Mijn stem klinkt schor, bijna onzeker. Ik kijk hem aan met grote, verbaasde ogen, mijn lippen een beetje van elkaar. Alsof ik niet kan geloven dat iemand dit aan míj zou voorstellen—ik, van alle mensen. Wolf lijkt mijn aarzeling te voelen, en voor het eerst bespeur ik een vleugje onzekerheid in zijn blik. Zijn mondhoeken zakken iets, en hij leunt een tikkeltje naar voren. "Tuurlijk," zegt hij, zachter nu. "Maar alleen als jij het ook echt wilt."

Iets in mij breekt open, als een bloem die plotseling de zon voelt na een lange, koude winter. Voor ik het besef, krult er een brede glimlach om mijn lippen, ongeremd en puur. Een zeldzaamheid. Een moment van absolute vreugde. Impulsief spring ik op en zonder erover na te denken, nestel ik me op zijn schoot. Mijn armen slaan zich stevig om zijn nek, mijn lichaam drukt zich tegen het zijne aan. Ik voel de kracht van zijn armen als hij me zonder aarzelen opvangt, zijn handen stevig om mijn middel. Mijn hart bonkt wild, en mijn ademhaling is onregelmatig wanneer ik ademloos fluister: "Oh, Wolf… natuurlijk wil ik dat…” Hij houdt me stevig vast en kijkt me recht in de ogen, alsof hij in mij wil lezen wat ik zelf niet kan begrijpen. Zijn blik is intens, maar niet overweldigend. Er zit iets zachts in, iets wat me grond onder mijn voeten geeft.
Zijn stem daalt tot een hees gefluister. "Je bent de mooiste vrouw die ik ken." Eenvoudige woorden. Eerlijke woorden. En toch raken ze me dieper dan ik ooit had kunnen denken. Een brok schiet in mijn keel, mijn ogen worden vochtig. Ik slik, maar het helpt niet. Dit voelt zo… echt. Langzaam laat ik mijn hoofd tegen zijn schouder rusten, sluit mijn ogen en luister naar de rustige cadans van zijn ademhaling. Hier, in zijn armen, voel ik me voor het eerst in jaren veilig. Alsof niets of niemand ons kan bereiken. Wolf strijkt zacht met zijn vingers door mijn haar, een gebaar dat me op een onverklaarbare manier ontroert. We blijven zo zitten, gehuld in het zachte geroezemoes van de bar. De buitenwereld vervaagt tot achtergrondruis.

Ik doorbreek de stilte, mijn stem klein en bijna aarzelend. "Waar in Frankrijk zou je dan heen willen?" Zijn borstkas schudt zachtjes onder me als hij lacht. "Maakt me niet uit. Parijs, de Provence, een vergeten dorpje met een goed glas wijn..." Hij pauzeert en laat zijn vingers speels langs de blote huid van mijn arm glijden. "Zolang jij erbij bent, is het goed." Mijn hart smelt. Dit is geen loze belofte, geen oppervlakkige flirt. Dit is iets anders. Iets gevaarlijks. Iets verslavends.
"Je bent gek," lach ik zachtjes en kijk hem aan, zoekend naar bevestiging, naar iets tastbaars in de onzekere grond waarop ik me begeef. Wolf antwoordt niet. Zijn ogen glijden langzaam over mijn gezicht, van mijn ogen naar mijn lippen, en ik weet wat er gaat komen nog voordat het gebeurt.
Onze monden vinden elkaar in een kus die langzaam begint maar snel intenser wordt. Gretig, hongerig. Zijn handen dwalen van mijn schouders naar mijn rug, naar mijn heupen, waar ze blijven rusten. Maar ik voel de spanning in zijn vingers, de onderdrukte behoefte. Mijn lichaam reageert instinctief, drukt zich steviger tegen hem aan. Ik voel hoe hij me dichterbij trekt, hoe zijn ademhaling zwaarder wordt. Mijn vingers verstrengelen zich in zijn haar, ik trek hem dichter naar me toe, mijn lippen verstrengelen zich met de zijne in een sensuele dans. De wereld om ons heen verdwijnt. Er is alleen dit moment. Alleen hij en ik.
En ik weet het zeker.
Ik wil hem.
Ik wil hem nu.

Plots worden we ruw uit onze bubbel gehaald door een luide, overdreven kuch. "Jullie biertjes," zegt de ober droogjes terwijl hij de glazen op tafel zet. Zijn blik is streng, een mengeling van amusementloze professionaliteit en verholen ergernis. "Mag ik jullie vragen het een béétje fatsoenlijk te houden?" Ik bijt op mijn lip, probeer mijn lach in te houden, maar faal hopeloos. De situatie is té gênant, té onhandig, maar tegelijkertijd ook hilarisch. Wolf daarentegen, volledig onbewogen door de tussenkomst, pakt zijn glas op en heft het een beetje naar de ober met een speelse grijns.
"Sorry," zegt hij zonder een spoortje oprechte spijt. "Mijn vrouw en ik hebben iets te vieren."
Mijn adem stokt. Mijn vrouw.
Mijn ogen schieten naar hem, mijn hart slaat even over. Het klinkt zo… natuurlijk, alsof hij net een klein stukje toekomst heeft verklapt waarvan ik nog niet wist dat ik er deel van uitmaakte. Een deel van mij wil protesteren, wil zeggen dat het absurd is, dat hij overdrijft. Maar een ander, veel dieper deel, zwijgt en koestert het moment. Ik voel een warmte door me heen trekken, een vreemde tinteling die zich nestelt in de kern van mijn lichaam. Mijn lippen krullen zich tot een zachte glimlach terwijl ik hem aankijk. Wolf vangt mijn blik en voor een moment lijkt de rest van de wereld te verdwijnen. Het geroezemoes van de bar, het zachte gerinkel van glazen, de voetstappen van obers die voorbijlopen—alles vervaagt.
Er is alleen hij.

Wolf leunt iets naar me toe, zijn hand rust nu losjes op mijn knie. Zijn aanraking is niet opdringerig, maar doordrenkt met een onderhuidse spanning die mijn huid doet tintelen. Zijn duim beweegt subtiel, in kleine, rustgevende cirkeltjes. Zijn aanwezigheid, zijn geur, zijn warmte—het overmant me op een manier die me zowel plaagt als troost. De ober vertrekt met een zucht en een opgetrokken wenkbrauw, alsof hij zijn mening over ons reeds gevormd heeft.
Wolf neemt een slok van zijn bier, maar zijn ogen blijven op mij gericht. "Wat?" vraagt hij uiteindelijk met een speelse ondertoon. Ik schud langzaam mijn hoofd, nog steeds met diezelfde glimlach om mijn lippen. "Niks," mompel ik. "Het is gewoon… raar."
"Wat is raar?"
"Dat." Ik geef een subtiel knikje naar hem. "Wat je net zei."
"Wat? Dat jij mijn vrouw bent?" Hij trekt een wenkbrauw op en neemt nog een slok. "Tja… misschien weet ik gewoon al iets wat jij nog niet weet."
Ik geef hem een plagende duw tegen zijn schouder, maar hij vangt mijn hand en verstrengelt zijn vingers met de mijne. Zijn grip is warm, stevig. Zijn blik wordt zachter, oprechter.
"Ik meen het," zegt hij zacht. "Ik weet niet wat het is, Marie. Maar vanaf het moment dat ik je zag… voelde het juist." Zijn woorden landen diep in mijn borst, laten een warboel van emoties achter die ik niet meteen kan ontwarren.
Hij leunt iets dichterbij, zijn lippen vlak bij mijn oor. "Weet je wat ik nu wil?" Zijn stem is laag, hees, ruw van verlangen.
Mijn ademhaling stokt. "Wat?" fluister ik.
"Je meenemen naar boven," zegt hij simpel, alsof het de meest logische zaak ter wereld is. "Nu meteen." Een golf van hitte spoelt over me heen. Ik slik, voel hoe het verlangen in me groeit, bijna onhoudbaar wordt. Mijn vingers verstrengelen zich steviger in de zijne.
"Kom," zegt hij vastberaden, terwijl hij zijn glas neerzet en zonder aarzeling mijn hand grijpt. "We gaan naar mijn kamer."
En ik laat me gewillig meevoeren.

Lachend struikelen we de hotelkamer binnen, onze lichamen nog steeds verstrengeld, alsof we bang zijn om ook maar een seconde afstand te nemen. De deur valt achter ons dicht met een zachte klik en nog voor ik de kans krijg om op adem te komen, voel ik de muur stevig tegen mijn rug. Wolf duwt me er tegenaan, zijn handen aan weerszijden van mijn gezicht. Zijn ademhaling is gejaagd, zijn ogen donker en intens. “Je maakt me gek, weet je dat?” fluistert hij hees van verlangen. Ik grinnik, speel met de randjes van zijn overhemd en trek hem iets dichter naar me toe. Mijn lippen zweven vlak voor de zijne maar raken ze net niet. “Oh ja?” fluister ik plagend. “Dat was de bedoeling niet, hoor.”
Wolf kantelt zijn hoofd en kijkt me met een smalende glimlach aan. “Leugenaar,” zegt hij zacht, vlak voordat hij me kust. Zijn lippen vinden de mijne, eerst teder, bijna aftastend, alsof hij wil proeven of ik echt ben. Maar al snel verandert de kus, groeit het verlangen. Mijn vingers glijden door zijn haar terwijl zijn handen langs mijn zij naar beneden glijden en zich stevig om mijn heupen sluiten. De energie tussen ons is elektrisch, een onzichtbare draad die zich om ons heen slingert en ons steeds dichter naar elkaar trekt.
Wolf neemt even de tijd om naar me te kijken. Zijn ogen glijden over mijn huid, zijn blik gevuld met iets dat dieper gaat dan alleen verlangen. Alsof hij een kunstwerk bekijkt dat hij nooit had durven aanraken. Alsof hij me voor het eerst echt ziet. Een speelse glimlach speelt om mijn lippen terwijl ik langzaam mijn handen naar het bovenste knoopje van mijn blouse beweeg. Mijn vingers laten de stof slechts subtiel aanraken, alsof ik mezelf de tijd gun om hem te plagen. Mijn ogen blijven op de zijne gericht, en ik zie hoe Wolfs ademhaling net iets onregelmatiger wordt, hoe zijn kaken zich aanspannen in afwachting.

“Kijk niet zo,” plaag ik hem zacht, mijn stem een tikje hees.
Hij schudt bijna onmerkbaar zijn hoofd en leunt iets naar achteren, zijn blik nog steeds op mij gefixeerd. “Hoe kijk ik dan?” vraagt hij, zijn stem donker en laag.
Ik houd mijn hoofd schuin en grijns. “Alsof je me elk moment kan verslinden.”
Hij lacht, een laag, warm geluid dat door me heen trilt. “Geloof me, dat is precies hoe ik me voel.” Zonder mijn blik van hem af te wenden, laat ik mijn vingers langzaam het eerste knoopje losmaken. Dan het tweede. Ik zie hoe hij zijn onderlip tussen zijn tanden neemt, hoe rusteloos hij beweegt, alsof hij zichzelf tegenhoudt om niet meteen toe te slaan.
“Ga door,” fluistert hij, bijna smekend.
Mijn ademhaling versnelt licht terwijl ik de rest van de knoopjes losmaak, één voor één, tot de blouse openvalt. Ik adem langzaam in terwijl ik de stof van mijn blouse van mijn schouders laat glijden. Ze glijdt als zijde langs mijn armen naar beneden, tot ze uiteindelijk op de grond landt. De lucht voelt koel tegen mijn blote huid, maar het is zijn blik die me doet rillen. Brandend. Aandachtig. Alsof hij elk detail in zich opneemt, alsof ik een kunstwerk ben dat hij voor het eerst bewondert.

Zijn ademhaling versnelt en hij kantelt zijn hoofd iets, alsof hij zich nog meer op me wil focussen. “Wat ben je mooi,” fluistert hij, zijn stem laag en doordrenkt met iets dat dieper gaat dan lust alleen. Eerbied. Pure adoratie. Een warme tinteling schiet door me heen, van mijn nek tot diep in mijn buik. Zijn woorden laten me duizelen, laten me alles vergeten behalve dit moment. Ik wil iets zeggen, iets luchtigs, iets plagerigs, maar mijn stem laat me in de steek. Alles wat ik kan doen, is hem aankijken, gevangen in de magnetische aantrekkingskracht tussen ons.
Ik voel zijn handen langs mijn taille glijden, zijn duimen die voorzichtig over de rand van mijn rokje strelen. Een siddering trekt door me heen. Zijn aanraking is zowel teder als bezitterig, en ik weet dat er geen weg terug is. Heel langzaam breng ik mijn handen naar mijn heupen en haak mijn duimen achter de rand van mijn rokje. Ik beweeg net zo traag als hij me aankijkt, genietend van de spanning, van de manier waarop zijn ogen donkerder worden met elk stukje huid dat ik onthul. "Je bent aan het spelen," mompelt hij, zijn stem iets rauwer, iets minder beheerst. Zijn vingers strijken langs mijn buik en hij kijkt me met een mix van verlangen en bewondering aan. "Vind je dat erg?" fluister ik, een speelse glimlach rond mijn lippen terwijl ik de stof verder naar beneden laat glijden. Hij schudt langzaam zijn hoofd, zijn blik gefixeerd op elke centimeter huid die zichtbaar wordt. "Ik vind het fascinerend," zegt hij hees. "En ongelofelijk opwindend." Mijn rokje zakt over mijn heupen en glijdt langs mijn benen naar de vloer. Ik sta voor hem, bijna naakt, kwetsbaar en toch krachtig in de manier waarop ik me aan hem toon. Zijn ademhaling stokt, zijn vingers spannen zich rond mijn taille, alsof hij zichzelf tegen moet houden om me niet meteen naar zich toe te trekken.
Mijn hart bonkt in mijn borst terwijl ik hem aankijk, mijn ademhaling onregelmatig van de spanning die tussen ons hangt. Wolf staat daar, zijn ogen donker en gefocust, zijn lippen iets geopend. Ik voel hoe de lucht om ons heen geladen is, hoe elke beweging, hoe klein ook, de elektriciteit tussen ons alleen maar voedt. Mijn vingers glijden langzaam naar de rand van mijn slipje, en ik haak mijn duimen erachter. Zijn blik volgt iedere beweging, zijn ademhaling versnelt bijna onmerkbaar. Ik speel met de stof, trek het een beetje los van mijn huid, maar laat het nog niet vallen. “Wil je dat ik doorga?” fluister ik, mijn stem speels, maar ook zacht en zwoel. Wolf likt over zijn onderlip en knikt langzaam. “Ik wil het,” zegt hij hees. “Maar ik wil vooral dat jij het wil.” Een siddering trekt door mijn lichaam bij zijn woorden. Hij laat me de controle houden, maar ik voel hoe gespannen hij is, hoe graag hij me in zijn armen wil sluiten en de ruimte tussen ons volledig wil laten verdwijnen. “Ik wil dit,” fluister ik. Terwijl ik hem recht in de ogen kijk, laat ik mijn slipje langzaam over mijn heupen glijden. De stof kust mijn huid terwijl het steeds verder naar beneden zakt, langs mijn dijen, tot het uiteindelijk op de grond valt, ergens tussen onze lichamen in. Ik sta nu helemaal naakt voor hem. Bloot. Open. Mijn huid gloeit onder zijn intense blik.

Wolf ademt diep in, alsof hij zichzelf in bedwang moet houden. “Je bent zo ongelooflijk mooi,” mompelt hij. Langzaam strekt hij zijn hand uit en strijkt hij met zijn vingertoppen over mijn blote schouder. Zijn aanraking is zacht, bijna teder, alsof hij elk detail van mijn huid in zich op wil nemen. “Ik meen het,” zegt hij, en zijn stem is dit keer steviger, vol overtuiging. “Je hebt geen idee hoe prachtig je bent.” Mijn lippen vormen een kleine glimlach, maar mijn hart raast in mijn borstkas. Ik voel me ineens kwetsbaar, naakt op een manier die niets met kleding te maken heeft. Maar in zijn blik zie ik geen hongerige haast, geen enkel spoor van iets gehaast of vluchtigs. Alleen pure, oprechte bewondering.
Langzaam leunt hij naar me toe en drukt hij een zachte kus in de holte van mijn hals. Mijn ogen sluiten zich automatisch, mijn lichaam reageert instinctief op zijn aanraking. Zijn lippen dwalen naar mijn sleutelbeen, terwijl zijn handen mijn zij omhelzen en me dichter naar zich toe trekken. Ik laat mijn vingers door zijn haar glijden en zucht zacht. “Je maakt me gek, weet je dat?” fluister ik.
Hij lacht tegen mijn huid, zijn adem warm en zacht. “Dat is precies de bedoeling.” En dan, zonder aarzeling, trekt hij me tegen zich aan en tilt hij me moeiteloos op het bed. Een giechel ontsnapt me wanneer we samen op het zachte matras vallen. We blijven even liggen, verstrengeld, onze lichamen over elkaar, terwijl onze lach samensmelt met het geluid van onze ademhaling. Wolf buigt zich over me heen terwijl zijn duimen zachtjes langs mijn kaaklijn strelen. “Je bent ongelofelijk,” hijgt hij, zijn stem warm. Ik glimlach en duw speels tegen zijn borst. “Ik hoop dat je weet waar je aan begint,” plaag ik. Wolf grijnst en rolt zich half op zijn zij, terwijl hij met één hand een losgeraakte haarlok achter mijn oor strijkt. “Ik weet precies waar ik aan begin,” antwoordt hij met diezelfde zelfverzekerde, kalme energie die me altijd uit balans brengt. “En ik ben niet van plan ergens anders heen te gaan.” Zijn woorden laten iets in me smelten. Ik wil iets zeggen, iets luchtigs om de intensiteit te breken, maar voordat ik het besef, kust hij me weer – diep, verlangend.

Ik buig me langzaam naar hem toe, mijn ademhaling ondiep, mijn lippen op een haar na van de zijne. Onze blikken vergrendelen zich, en in dat ene moment lijkt de tijd stil te staan. Alles om ons heen vervaagt—de kamer, het bed, zelfs de warmte van zijn lichaam tegen het mijne. Het voelt alsof een sluier wordt opgelicht, alsof een verborgen laag van de werkelijkheid zich openbaart. Beelden flitsen door mijn hoofd, onscherp en toch glashelder. Ik zie een man, gehuld in zwart, geknield voor een verweerd stenen altaar. Zijn hoofd is gebogen, zijn lange, donkere haar valt voor zijn gezicht. Maar dan kijkt hij op—recht naar mij. Zijn ogen, donker als een stormachtige hemel, zijn gevuld met een diepgewortelde melancholie. Het is een blik die me op een onverklaarbare manier bekend voorkomt. Mijn hartslag versnelt. Ik voel het woord eerder dan dat ik het uitspreek. Het rolt als een vergeten herinnering over mijn lippen, zacht maar zeker: “Wulfbehrt…” Wolf verstijft onder me. Mijn stem klinkt niet alleen in de kamer—het galmt in mijn hoofd, als een echo uit een ander leven. Zijn lippen vormen een woord, amper hoorbaar, alsof het van ver komt. “Maryan…” Mijn adem stokt. Voor een fractie van een seconde lijkt het alsof de kamer om ons heen verdwijnt, opgeslokt door iets groters, iets dat buiten tijd en ruimte reikt. Een duizeling trekt door me heen en ik knipper verward.
Dan is het weg. De kamer is er weer. Wolf is er weer. Zijn handen rusten nog steeds op mijn heupen, zijn ogen gevuld met verwarring en… herkenning? Hij herstelt zich als eerste, een grijns krullend op zijn lippen. “Je mag me gewoon Wolf noemen, hoor.” Zijn stem is luchtig, maar ik hoor iets in zijn toon—een lichte aarzeling, alsof hij zelf niet helemaal zeker is van wat er net gebeurde. “Huh,” fluister ik, nog steeds half gevangen in de echo’s van die beelden. Mijn hart bonkt luid in mijn borstkas. Ik wil nadenken, analyseren, begrijpen wat er net gebeurde—maar de warmte van zijn lichaam, de geur van zijn huid, de manier waarop zijn handen me vasthouden… alles trekt me terug naar het moment. Mijn gedachten lossen op als mist in de zon. Ik buig mezelf naar hem toe en druk mijn lippen stevig op de zijne. Wat begint als een zachte aanraking, ontvlamt onmiddellijk in een vurige kus. Er is niets teder aan—het is rauw, intens, alsof iets ouds en oerouds zich van ons meester maakt. Een honger die ik nooit eerder heb gevoeld brandt in me, een verlangen dat dieper gaat dan lust alleen. Wolf antwoordt zonder aarzeling, zijn handen glijden krachtig over mijn rug, trekken me nog dichter tegen zich aan. Ik voel de hitte van zijn huid door de stof van zijn kleren heen, voel hoe hij me nodig heeft, evenzeer als ik hem. Zijn vingers vinden mijn nek, tasten langs mijn kaaklijn terwijl hij mijn kus verdiept, mijn lippen opeist alsof hij me al eeuwen kent—en misschien, op een onverklaarbare manier, is dat ook zo. Terwijl onze lichamen samensmelten, terwijl onze ademhaling versmelt tot één, blijft er slechts één gedachte in mijn hoofd hangen, een fluistering uit een tijd die ik me niet kan herinneren, maar toch voel in elke vezel van mijn wezen: Eeuwenlang met elkaar verbonden.

Met beide handen liefkoost hij mijn borsten en speelt hij uitgebreid met mijn tepels. Ik kreun van wellust. Mijn lichaam staat in lichterlaaie. Met mijn ogen dicht wacht ik op het moment waarop hij zijn hoofd laat zakken en zijn mond om een van mijn tepels sluit. Lang hoef ik niet te wachten, gelukkig. Hij wisselt af tussen zijn tong en tanden, zuigend en likkend. Ik gooi mijn hoofd achterover, mijn hele lichaam tintelt van verlangen. De warmte tussen ons is bijna ondraaglijk, een spanning die zich als een elektrische lading opbouwt. "Meer…" zucht ik, mijn stem rauw van honger. Er is geen schaamte meer, geen terughoudendheid—alleen de onmiskenbare drang om hem volledig te voelen. Maar Wolf lijkt geen enkele haast te hebben. Hij houdt van de plagerige controle, van het spel van wachten en uitdagen. Zijn lippen dwalen langzaam over mijn huid, zacht en tergend traag, terwijl zijn handen vrijelijk over mijn lichaam glijden. Hij verkent me, bezweert me, drijft me tot waanzin met de lichtste aanrakingen. "Toe…" jammer ik, mijn nagels zachtjes in zijn schouders drukkend. Mijn lichaam kronkelt onder hem, smeekt om meer. Wolf heft zijn hoofd en kijkt me met een plagende grijns aan. Zijn ogen glanzen speels, maar er schuilt iets donkers in—iets dat verraadt dat hij me net zo hard nodig heeft. “Wat is er?” vraagt hij, zijn stem diep en verleidelijk. “Wat wil je dan?” Ik dwing mezelf om hem aan te kijken, mijn ademhaling is zwaar en gejaagd. “Dat weet je best,” antwoord ik hijgend, terwijl ik wanhopig naar zijn hand grijp. Ik wil hem, nee, ik moet hem voelen. Nu. Maar hij trekt net op tijd zijn vingers weg, houdt ze net buiten mijn bereik, genietend van mijn frustratie.
Ik bijt op mijn lip. Het vuur in mijn buik laait op, mijn honger groeit met elke seconde dat hij me laat wachten. Zijn hand strijkt over mijn dij, langzaam, tergend zacht. Ik voel hoe hij omhoog beweegt, dichter en dichterbij—tot hij eindelijk daar is waar ik hem wil: op mijn warme natte plekje. “Owww.” Een rauwe zucht ontsnapt aan mijn lippen en ik druk mijn bekken tegen zijn hand aan, hunkerend naar meer, smachtend naar alles. Zijn aanraking verdiept zich, en op dat moment is er niets anders meer dan hij en ik—een eindeloze, allesverslindende extase. Zijn hete adem en zijn natte tong laten mijn tepels bijna pulseren. Tussen mijn benen veroorzaken zijn vingers een soortgelijk kloppen. Langzaam en ritmisch neemt hij me met zijn hand. Het soppende geluid dat zijn vingers veroorzaken, verraadt mijn stemming. Hij lijkt mijn lichaam zo goed te kennen dat het een koud kunstje is om me op te winden en te stoppen als ik bijna mijn zelfbeheersing verlies. Een ogenblik gaat hij door en windt me verder op. Hij speelt met mijn lichaam en ik geniet ervan dat ik aan hem overgeleverd ben. Mijn zintuigen staan op scherp, het lijkt alsof ik enkel uit gevoel besta. Ik geef me over aan hem en reageer op elke aai. Hij lijkt perfect aan te voelen hoever ik ben.

Mijn hele lichaam brandt onder zijn aanrakingen. Wolf speelt met me, tergend traag, als een roofdier dat geniet van de jacht. Ik voel hoe hij me bespeelt, hoe hij elke reactie van me opvangt en er gretig mee speelt. Mijn huid tintelt onder zijn vingers, mijn ademhaling gaat zwaar, en het lijkt alsof de wereld buiten ons niet meer bestaat. Mijn zintuigen staan op scherp. Het is alsof ik volledig uit gevoel besta, alsof er niets anders is dan de spanning die zich tussen ons opbouwt. Ik ben aan hem overgeleverd, en ik geniet van elke seconde. Elke streling, elke kus, elke speelse plagerij drijft me verder naar de rand. Wolf weet precies hoe ver hij kan gaan zonder me te breken, hoe hij me kan laten snakken zonder me volledig los te laten.
Mijn benen beginnen te trillen van de spanning die zich diep in me opbouwt. Ik voel hoe de honger zich in me nestelt, als een vuur dat zich niet meer laat doven. Mijn lichaam smeekt om losgelaten te worden, om eindelijk over de rand geduwd te worden. "Alsjeblieft," smeek ik, mijn stem onvast, gevuld met pure overgave. Wolf heft zijn hoofd, kijkt me met een duivelse twinkeling in zijn ogen aan en grijnst speels. "Vraag erom," zegt hij zacht, maar met een ondertoon van controle. Ik kreun gefrustreerd en beweeg mijn heupen smekend tegen hem aan. "Ik wil klaarkomen," hijg ik, mijn stem vol hunkering. Ik voel hoe mijn spieren zich aanspannen, hoe mijn hele lijf wacht op die ene ontlading. Maar Wolf heeft andere plannen. “Nog even wachten,” fluistert hij, en met een sterke hand houdt hij me in bedwang. Ik probeer me los te wurmen, maar hij is te sterk. Mijn hele lichaam schreeuwt om bevrijding, en hij geniet ervan me te laten wachten, te laten smeken. "Toeee," kreun ik. Mijn nagels zijn grijpgrage klauwtjes in zijn haar. Mijn hele lijf is strakgespannen, op het randje van extase, en hij weet het.
Dan, plotseling, duwt Wolf zich van me af. Ik hap naar adem en kijk hem verward aan. "Niet stoppen," snik ik bijna, mijn hele lichaam tintelt, wanhopig hunkerend naar wat hij me net ontnomen heeft. "Wolf, alsjeblieft—"

Ik hap naar adem terwijl ik hem zie bewegen, de hitte in mijn lijf kloppend en ongeduldig. Wolf trekt haastig zijn kleren uit. Zijn vingers werken koortsachtig de knopen van zijn overhemd los, maar het lijkt hem niet snel genoeg te gaan. Gefrustreerd trekt hij het uiteindelijk gewoon over zijn hoofd, terwijl ik hem met een brandende blik observeer. Zijn gespannen kaak, zijn opgezweepte ademhaling, de manier waarop zijn borstkas heftiger rijst en daalt—alles aan hem straalt honger uit. Zijn huid gloeit in het zachte licht van de kamer, zijn spieren gespannen van ingehouden verlangen. Ik slik bij het zien van hem – breed, sterk, begeerlijk. Zijn borstkas stijgt en daalt zwaar, alsof hij zichzelf moet beheersen. Ik kreun geërgerd wanneer hij worstelt met zijn riem. “Schiet op,” hijg ik, mijn vingertoppen over mijn eigen huid laten glijden, net genoeg om zijn aandacht te trekken. Zijn ogen vernauwen zich speels. “Ongeduldig?” vraagt hij, zijn stem een diepe grom, terwijl hij eindelijk zijn broek en boxer naar beneden duwt. Mijn ogen dwalen vanzelf naar beneden, en ik voel mijn wangen gloeien bij het aanzicht van zijn harde, pulserende erectie. Een golf van verlangen schiet door me heen, mijn benen voelen week, mijn ademhaling stokt. Hij is prachtig, en hij is voor mij. Wolf grijnst, alsof hij mijn reactie heeft opgemerkt. "Zie je wat je met me doet?" Zijn stem is laag en hees, trillend van verlangen. Hij laat zijn hand langs zichzelf glijden, een plagende, zelfverzekerde beweging die me nog ongeduldiger maakt.
En dan is hij er. Boven me, tegen me aan, zijn warmte omhult me. Ik sla mijn armen en benen om hem heen en trek hem naar me toe, dwingend, smekend. Mijn adem stokt wanneer ik hem voel, de spanning tussen ons tot het uiterste gespannen. Wolf laat zijn voorhoofd kort tegen het mijne rusten, zijn ademhaling zwaar en onregelmatig. Zijn vingers strelen traag langs mijn kaak, over mijn hals, alsof hij elk stukje van mij in zich op wil nemen. “God, je maakt me gek,” fluistert hij hees, zijn lippen amper een millimeter van de mijne verwijderd. Ik kreun, mijn vingers grijpen zich vast in zijn schouders, trekkend, hem dichter bij me dwingend. “Stop dan met treuzelen,” fluister ik terug, mijn stem ruw van verlangen.

Hij grijnst, een gevaarlijk, speels vonkje in zijn ogen. “Ik hou ervan om je te laten wachten.” Ik lik nerveus over mijn lippen en probeer mijn heupen omhoog te bewegen, om de afstand tussen ons te verkleinen. "Kom hier," fluister ik, mijn stem breekbaar van verlangen. "Ik wil je..." Wolf laat zijn hand langs mijn dij glijden, zacht en tegelijkertijd bezitterig. "Zeg het," commandeert hij, speels maar tegelijkertijd ook dominant. "Ik wil je," herhaal ik, mijn stem schor. "Ik wil je voelen, nu meteen."
Hij duwt zijn lichaam dichter tegen het mijne, en ik voel de harde druk tegen mijn meest gevoelige plek. Een kreun ontsnapt uit mijn mond. Zijn lippen vinden de mijne, ruw en vol vuur, zijn tong eist de mijne op, en ik geef me volledig over. "Je bent zo ongelooflijk mooi," mompelt hij tegen mijn lippen, zijn handen dwalend over mijn naakte huid, als een ontdekkingstocht die hij nooit wil beëindigen. "Wolf, alsjeblieft—", smeek ik, mijn nagels in zijn rug zettend.

En dan, met een diepe, langzame stoot, vult hij me volledig. In één haal zit zijn paal diep in me. Een scherpe zucht verlaat mijn lippen terwijl mijn lichaam zich om hem sluit, zich aanpast aan zijn omvang, zijn warmte. Ritmisch span ik mijn spieren rond zijn geslachtsdeel. Ik laat het genot door me heen pulseren. Ik klauw mijn vingers in zijn schouders terwijl ik hem dieper in me voel, mijn rug krommend, mijn benen om hem heen slaand om hem geen kans te geven zich terug te trekken. Wolf vloekt zachtjes en blijft even stil, alsof hij zichzelf tegen moet houden. Zijn voorhoofd rust even tegen het mijne, zijn ademhaling is zwaar en onregelmatig, alsof hij op het randje balanceert van controle en volledige overgave. Ik voel zijn hart bonzen tegen mijn huid, een echo van de wilde storm die in mij woedt. Zijn vingers klemmen zich stevig om mijn heupen, alsof hij bang is dat ik zou verdwijnen als hij me niet stevig genoeg vasthoudt.
Hij kreunt zacht, een rauw, laag geluid dat door mijn hele lijf trekt. “God…” hijgt hij, zijn stem onvast, gevuld met verlangen dat hij nauwelijks weet te temmen. “Je voelt zo verdomd goed.” Zijn mond zoekt de mijne, een hongerige kus, ruw en bezitterig. Ik smelt tegen hem aan, mijn vingers in zijn haar grijpend, trekkend, eisend. “Beweeg,” fluister ik hees tegen zijn lippen, mijn nagels speels over zijn rug trekkend. “Alsjeblieft.” Hij glimlacht, duister en plagerig, en drukt een trage kus in mijn hals. “Zo ongeduldig…” mompelt hij, zijn stem een warme ademtocht tegen mijn huid. Hij laat zijn lippen over mijn kaaklijn glijden, traag, tergend, zijn tong een speelse streling tegen mijn huid. Ik ril, mijn lichaam hunkerend naar meer, maar hij blijft me plagen, me laten wachten, alsof hij geniet van het ongeduld dat door me heen giert. Ik wring me onder hem, beweeg mijn heupen uitdagend tegen hem aan. “Wolf…” hijg ik, een zweem van smeking in mijn stem. “Niet zo doen.” Hij grijnst, duwt zijn voorhoofd weer tegen het mijne. “Niet zo doen?” herhaalt hij speels. “Wat bedoel je?”
Ik pers mijn lippen op elkaar, gefrustreerd door zijn plagerige spel. Mijn vingers vinden opnieuw zijn haar en ik trek er lichtjes aan, dwingend, mijn blik smekend in de zijne verstrengeld. “Hou op met me te plagen,” fluister ik. “Je weet wat ik wil.” Zijn grijns vervaagt langzaam, plaatsmakend voor iets diepers, intenser. Zijn blik versmalt, zijn adem stokt kort. “Ik wil je horen,” zegt hij hees, zijn lippen vlak bij mijn oor. “Ik wil voelen hoe graag je me wilt.” Zijn woorden laten een huivering over mijn huid trekken, een rilling die diep in mijn kern resoneert. “Je weet hoe graag ik je wil,” fluister ik, mijn stem rauw van verlangen.

Hij kijkt me strak aan, alsof hij elk woord in zich opneemt. En dan, zonder waarschuwing, gehoorzaamt hij. Zijn ritme verandert, wordt diep en intens, een opbouwende storm die me meesleurt in een draaikolk van pure sensatie. Mijn ademhaling versplintert, mijn gedachten vervagen, ik besta alleen nog maar in dit moment, in de hitte van zijn lichaam, in de vurige honger die in zijn blik weerspiegeld wordt. “Sneller,” smeek ik, mijn heupen instinctief tegen hem bewegend, mijn vingers over zijn rug glijdend, trekkend, krabbend. Mijn lippen vinden zijn hals, laten een reeks zachte, open kussen achter, mijn tanden even plagend tegen zijn huid. Zijn geur, zijn warmte, alles aan hem drijft me tot waanzin. Wolf kreunt diep, zijn adem stokt terwijl hij zich nog steviger aan me vastklampt. “Jij gaat me kapotmaken,” gromt hij tegen mijn oor, zijn stem vol ruwe, ongefilterde emotie. Ik lach zacht, mijn nagels over zijn schouderbladen trekkend. “Dat is het plan.” Hij antwoordt niet. Hij laat zijn lichaam voor hem spreken.
Elke beweging drijft me verder naar het randje, de spanning in mijn onderbuik bouwt zich onhoudbaar op, een zinderende, tintelende golf die me volledig in zijn greep krijgt. Mijn lichaam schokt, mijn benen klemmen zich om hem heen, mijn vingers klauwen zich vast in zijn rug terwijl mijn ademhaling compleet onregelmatig wordt. “Wolf—” snik ik bijna, mijn hoofd in zijn hals drukkend, mijn lippen trillend tegen zijn huid. Hij beweegt sneller, zijn grip op me verstevigend, zijn ademhaling net zo rauw en gebroken als de mijne. “Kom voor me,” fluistert hij, zijn stem ruw en bezitterig. Zijn woorden zijn de vonk die de vlam in mij doet exploderen. Mijn hele lichaam spant zich aan, golven van pure extase overspoelen me, mijn rug kromt zich terwijl de climax me volledig meesleurt in een storm van sensaties. Ik gil, mijn vingers verliezen hun grip, mijn hele wezen hapt naar adem terwijl de wereld om me heen vervaagt.
Mijn naam valt van zijn lippen, hees en vol overgave, en ik voel hoe hij me volgt, meegesleurd in dezelfde oncontroleerbare wervelwind van pure, rauwe extase. Mijn zicht wordt wazig. Alles wordt wit. Dan zwart. Stuiptrekkingen doen mijn lendenen schokken, een vloedgolf van pure lust overspoelt me. Ik bevind me op de rand van de afgrond, neerkijkend op een zee van pure extase. Met volledige overgave stoot ik mijn heupen omhoog, en hij gaat erin mee door zijn pik telkens weer diep in me te pompen. Mijn hart gaat tekeer alsof ik een marathon aan het lopen ben, mijn hele lijf is oververhit en rood aangelopen. De geluiden die uit mijn mond komen zijn dierlijk en laten horen dat ik in opperste extase ben.

Ik spring de afgrond in. Een hevig orgasme barst in me los en stuwt me naar een ongekend niveau van pure lust en extase. Golven van genot gieren door mijn lijf. Ik stoot een luid jammerend geluid uit. Nog nooit heb ik een orgasme ervaren dat zo heftig en bevredigend is. Ik rol van het ene orgasme in het volgende, dat dubbel zo intens lijkt als het vorige. Een allesverwoestende golf overspoelt me. Ik gil luid en begin te bidden om verlossing. Het lijkt alsof de hemel in brand staat, een felle gloed die mijn hele ziel doet branden met een onblusbaar genot. Het wordt zwart voor mijn ogen en ik verlies het bewustzijn... Een eindeloze leegte, gewichtloos en allesomvattend. En ergens, ver weg, zijn er twee armen die me vasthouden. Warm. Veilig. De zijne.
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...