Door: Jefferson
Datum: 25-11-2025 | Cijfer: 9.3 | Gelezen: 181
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 54 minuten | Lezers Online: 2
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 54 minuten | Lezers Online: 2
Vervolg op: De Vriendengroep - 162: After Midnight
De Bocht En Alles Wat Volgt
Het was dinsdag, een dag die zich uitstrekte als een lange uitademing na een weekend dat nog steeds nagloeide in mijn lijf, en Kamila en ik hadden gelopen zoals alleen mensen lopen die zich zonder woorden aan elkaar hechten, zij zachtjes leunend aan mijn arm terwijl ik, half verzonken in mijn gedachten, nog altijd bezig was het tempo van de afgelopen dagen bij te houden, alsof mijn hoofd pas nu de ruimte kreeg om alles te laten bezinken. De kou hing als een dunne sluier over het pad, maar het zonlicht brak erdoorheen op een manier die alles lichter maakte, helderder, bijna fris, en in dat heldere licht voelde ik geen enkel spoor van spijt, geen naschok van twijfel, alleen de kalme vaststelling dat het spel met Maja — hoe onverwacht en speels het ook was geweest — een soort onschuld had gedragen die Kamila nog altijd moeiteloos kon benoemen, want zij had nog contact met haar, terwijl ik ervoor koos om me erbuiten te houden, niet omdat het me niets deed, maar omdat het soms beter is te kijken dan te sturen. Onze gesprekken gingen daardoor vanzelf over Elise en Hyun, twee namen die op dit moment meer met onze dagen deden dan we misschien wilden toegeven, en telkens wanneer we ons afvroegen wat het komende weekend zou brengen, kwamen we uit op hetzelfde gevoel: we zouden het wel zien wanneer het zover was, want sommige dingen laten zich niet plannen, die moet je op je af laten komen.
Toen we terugkeerden bij het huisje, dat daar zoals altijd bescheiden en onverstoorbaar stond te wachten, besloot Kamila nog even te gaan joggen, een gewoonte die haar niet alleen kalmte gaf maar ook ruimte, en ik bleef achter met de wetenschap dat we bezoek verwachtten. We hadden samen besloten dat het beter was dat ík de deur zou openen, niet omdat Kamila geen deel wilde uitmaken van dat moment, maar omdat wij allebei voelden dat het iets was dat bij mij moest beginnen, iets wat ik moest dragen vóór het weer gedeeld kon worden. En inderdaad, een tijdje later, net toen de stilte in het huisje zich begon te verdichten, zag ik iemand aankomen over het pad, niet Hyun, zoals het óók had kunnen zijn, maar Elise, en al vanaf de eerste passen die ik van haar ving, zag ik het mengsel van beheersing en spanning, van opwinding en verwachting dat in haar houding zat, alsof ze zichzelf klein probeerde te houden om niet te vroeg te veel te laten zien.
Hoe dichter ze bij kwam, hoe meer ik voelde dat er iets in mij verschoof, want toen ik de deur opendeed en zij daar stond — kleiner dan ik me haar herinnerde, zelfs bijna alsof ze door de drempel heen teruggleed naar het meisje dat ze was geweest toen alles nog eenvoudiger leek — raakte dat beeld me op een manier die ik niet had voorzien. De spanning die in mijn borst zat, die lichte knoop van onbekende emoties, stond in directe verhouding tot de opluchting die tegelijk door me heen spoelde: ze was terug. Gewoon terug. En ik merkte aan mezelf dat ik daar blijer om was dan ik hardop zou durven zeggen, blijer dan ik misschien voor Kamila zou willen formuleren, al wist ik dat zij het zou begrijpen.
Dus deed ik het enige wat logisch was, het enige wat paste bij dat stille, onverwachte moment: ik stapte opzij, liet ruimte ontstaan, en nodigde haar binnen zonder woorden, alsof het vanzelf sprak dat dit precies was wat er moest gebeuren, dat deze dag niet anders kon beginnen dan met haar aanwezigheid in onze deuropening, haar blik die alles in zich droeg wat nog niet was uitgesproken, en het zachte besef dat sommige terugkeren meer voelen als thuiskomen dan als een bezoek.
Ze staat nog maar net in de woonkamer of we botsen in een klein, ontwapenend misverstand tegen elkaar op: ik stap naar voren om haar in een stevige, warme omhelzing te trekken, terwijl zij in diezelfde beweging haar gezicht iets optilt, duidelijk van plan haar lippen zacht tegen de mijne te drukken, en dat half botsende, half ontwijkende moment is precies het soort scène dat vroeger zo vertrouwd voelde — twee mensen die elkaar te goed kennen om het helemaal fout te doen, maar nét niet scherp genoeg om het de eerste keer precies goed te hebben — en het maakt dat we tegelijk in een korte lach schieten, niet hard, eerder opgelucht, alsof de spanning van de deur zo ineens van onze schouders glijdt.
“Sorry,” fluistert ze, hand al in haar eigen haar, een tik die ze nooit heeft afgeleerd.
“Geeft niet,” zeg ik zacht, en ik raak haar arm even aan, omdat dat vroeger altijd hielp.
En er ontstaat onmiddellijk een warmte, een zachte gloed die haar gezicht zachter maakt, en ik voel hoe mijn eigen blik licht, hoe dat stralen zomaar terugkeert alsof het nooit weg is geweest. En ondanks dat dit hele moment zich tussen ons tweeën afspeelt, is Kamila nergens ver weg in mijn gedachten; integendeel, haar toestemming, haar kalme vanzelfsprekendheid, haar eerdere woorden — “geniet gewoon van haar, ze komt niet voor niets terug” — bewegen als een fluistering ergens onder mijn huid, waardoor ik zonder schuldgevoel, zonder aarzeling, in dit korte herontmoeten kan zakken.
Elise haalt haar schouders even op, kijkt vluchtig om zich heen en vraagt dan:
“Waar is Kamila eigenlijk?”
Niet bezitterig, niet trekkend — eerder nieuwsgierig, bijna blij.
“Joggen,” zeg ik. “Ze wilde dat ik je ontving.”
“Goed,” zegt Elise, zacht maar met een soort vaste ondertoon, “ik wil haar straks even spreken.”
En daar, in die ene zin, ligt precies wat ik al voelde sinds ze aan kwam lopen: geen spelletjes, geen territorium, geen verborgen agenda’s. Ze komt niet om mij op te eisen; ze komt terug in óns leven, niet alleen in dat van mij.
Dan gaat haar hand naar de tas naast haar, en daaruit haalt ze een fles jenever tevoorschijn, maar niet zomaar een — zelfs door het glas heen zie ik de amberkleur die je zelden nog ziet, en de vorm van de fles verraadt een ouderwetse distilleerderij, iets kleins, iets wat niet in supermarkten staat. Ze houdt hem even voor zich, alsof ze twijfel voelt over het moment, en zegt dan met een nerveuze glimlach:
“Ik… ik weet niet precies of dit het juiste is, of het past of zo, maar toen ik ‘m zag dacht ik aan jou.”
Ik neem de fles voorzichtig van haar over, voel het gewicht in mijn handen, draai hem langzaam zodat het licht erdoorheen valt, en in die paar seconden gebeurt er iets dat moeilijk uit te leggen is: het is alsof de fles een sleutel is naar een deur die al een tijd dicht zat, niet op slot, maar gewoon ongeopend, wachtend op iemand die wist waar hij hoorde.
“Elise,” begin ik, en mijn stem klinkt anders dan ik verwacht, iets zachter, iets lager misschien, “dit… dit is niet zomaar iets.”
“Dat weet ik,” zegt ze meteen, maar ook weer niet helemaal overtuigd, alsof ze bang is dat ze iets te groots of juist iets te kleins heeft meegebracht. “Ik dacht gewoon aan vroeger. Aan hoe je kon praten over drank alsof het een verhaal was, en ik… ik miste dat ineens.”
Ik kijk naar haar, langer dan nodig, en ergens in het midden van die blik begrijp ik wat ze werkelijk geeft: niet de jenever, niet de zeldzame fles, maar een herinnering aan een wij die bestond voordat alles ingewikkeld werd. Een herinnering aan de avonden waarop we tegenover elkaar zaten en ik verhalen vertelde over distilleren, rijpen, proeven — en zij luisterde omdat het van mij was, niet omdat het over drank ging.
“Ik wilde iets geven dat… dat iets... betekend,” zegt ze, haar stem dunner nu, eerlijker.
“En dat heb je,” antwoord ik. “Meer dan je denkt.”
Het is geen overdreven emotioneel moment, geen huilerige eruptie; het is precies het soort stilte-gedragen scène dat alleen kan bestaan tussen twee mensen die elkaar hebben verloren, teruggevonden en nog niet weten wat ze nu precies opnieuw bouwen. Ze kijkt even naar mijn handen die de fles vasthouden, dan weer naar mijn gezicht, en ik zie het gebeuren: een flits van opluchting, een klein knikje van zichzelf toestaan dat dit goed was, dat ze me niet heeft overvraagd of overspoeld.
“Kamila gaat dit mooi vinden,” zeg ik, niet omdat het moet, maar omdat ik het meen.
Ze ademt zichtbaar uit. “Dat hoopte ik.”
En in dat ene uitademen ligt precies waarom dit gebaar zo veel meer is dan een cadeau. Het is een anker. Een tastbare poging om niet alleen terug te keren, maar ons verleden en ons nu voorzichtig naast elkaar te leggen, zonder te forceren, zonder te duwen. Alsof ze zegt: ik weet wie we waren, en ik weet dat we dat niet meer zijn — maar misschien kunnen we iets anders worden, iets wat hier begint, in deze eenvoud.
Wanneer ik de fles op tafel zet, doe ik dat met de nadrukkelijkheid van iemand die begrijpt dat een object ineens een symbool is geworden, niet heilig, maar wel geladen. En als ik weer opkijk naar Elise, zie ik een zachtheid in haar ogen die ik lang niet heb gezien, een soort kwetsbare vastberadenheid die haar tegelijk ouder en jonger maakt. En waar ik dacht dat dit moment vooral iets over ons zou zeggen, realiseer ik me nu dat het minstens zoveel over haar vertelt — dat zij degene is die dit durfde, die terugkwam, die iets bracht dat meer betekende dan ze zelf hardop kon uitspreken.
“Dank je,” zeg ik tot slot, en dit keer zonder hapering.
Ze knikt alleen maar, klein, bijna verlegen.
“Graag gedaan,” fluistert ze.
We gaan aan de tafel zitten, de fles tussen ons in als een stille getuige van alles wat we ooit waren en misschien nog kunnen worden, en zodra we beiden goed zitten — zij haar handen om een warme mok gevouwen, ik met mijn vingers rustend op het koele glas — begint ze te praten, niet aarzelend maar ook niet gehaast, eerder alsof ze haar woorden zorgvuldig uit de diepe lade van een oud geheugen haalt. Ze zegt dat ze ineens moest denken aan hoe ik vroeger kon praten over drank, hoe ik kon uitweiden over smaken, geuren, processen, geschiedenis, en hoe dat soms uren kon duren zonder dat het één moment voelde als tijdverlies, omdat het ik was die sprak, niet het onderwerp dat leidde.
“Je had altijd zo’n… vuur,” zegt ze, terwijl ze met haar wijsvinger een kring op tafel tekent, “ik luisterde niet omdat ik iets moest leren, maar omdat ik het mooi vond om je te horen praten.”
Ik lach zacht, meer om haar toon dan om de woorden zelf, en ik herinner me precies wat ze bedoelt: die avonden waarop we glazen vulden die we soms niet eens leeg kregen, waarop ik uitlegde hoe een distillatie werkte terwijl zij glimlachend toekeek, en waarop we bij de derde slok al wisten dat de fles niet te drinken was, maar het toch bleven proberen omdat het ritueel belangrijker was dan de smaak.
“Weet je nog die ene keer,” zegt ze, haar ogen kort oplichtend, “dat we allebei deden alsof we het lekker vonden, tot we er allebei tegelijk bijna van moesten kokhalzen?”
“En jij bleef nog volhouden dat het ‘interessant’ was,” zeg ik, half lachend, “alsof dat het redde.”
“Ja,” fluistert ze, “ik wilde niet dat je stopte met vertellen.”
Er valt een korte stilte, maar het is geen afstandelijke stilte. Het is er een die voelt alsof we samen aan dezelfde herinnering zitten, alsof die fles tussen ons in een soort toegangspoort is naar het verleden dat niet per se terug hoeft te komen om toch weer betekenis te hebben. En terwijl ik haar zo zie zitten — haar schouders iets ontspannen, haar blik warmer, haar hele houding lichter — zie ik ineens die oude Elise weer.
Niet de Elise van het afgelopen jaar, niet de Elise van de fouten, de leegte of de chaos. Maar de Elise van vóór alles; vóór de seks die mis ging, vóór de misstappen die ons uit elkaar dreven, vóór het ongeluk op Ameland dat als een kier tussen ons in bleef hangen. De Elise waar ik ooit voor viel, niet omdat ze perfect was, maar omdat ze keek alsof ik het mooiste verhaal was dat ze ooit had gehoord.
Ik voel die gedachte in mijn borst zakken, warm en tegelijk breekbaar, en zonder erbij na te denken leg ik mijn hand op de hare — niet hard, niet bezitterig, maar als een gebaar dat zegt dat ik dit zie, dat ik haar zo herken, dat dit moment niet zomaar voorbijtrekt.
“Dank je,” zeg ik zacht, en mijn stem verraadt meer dan ik op dat moment van plan was. “Voor… dit. Voor hoe je dit nu doet.”
Ze kijkt op, haar ogen groot en open, alsof ze niet verwachtte dat het haar zoveel zou doen om gehoord te worden, en wanneer ik voorover buig en mijn lippen tegen de hare leg, is dat niet zwaar of beladen, maar juist licht, voorzichtig, tastend, alsof de kus zelf ook wil nagaan of het klopt wat wij hier voelen.
Ze kust terug — niet gretig, niet dringend, maar glimlachend, alsof haar mond zich herinnert hoe dit ooit voelde en het nu langzaam opnieuw wil leren.
Dan, bijna alsof ze zichzelf eraan herinnert dat ze hier niet alleen is om in oude herinneringen te blijven hangen, verandert ze van onderwerp, soepel maar met een onderliggende aarzeling, en ze vraagt hoe de dag eruitziet: ik zeg dat we ’s avonds in de strandtent zullen eten, dat Kamila waarschijnlijk nog wil cammen later op de avond — iets wat inmiddels zo’n vanzelfsprekend onderdeel van ons leven is dat ik het nauwelijks nog als bijzonder registreer. Maar in het noemen van dat cammen sluipt iets anders mee in haar blik, een kleine frons tussen haar wenkbrauwen, en ineens legt ze de vraag op tafel die in haar al speelde nog voor ze binnenstapte.
“Wat vind jij daar nou eigenlijk van?” vraagt ze, haar stem zachter maar tegelijk helderder dan net. “Dat je haar daarin volgt? Dat je… Ameland achterliet?”
Niet verwijtend, niet duwend, maar met die oprechte bezorgdheid die ze vroeger ook kon hebben wanneer ze iets zag dat ik zelf nog niet had durven uitspreken. Het is alsof ze door mijn huid heen probeert te kijken en zich afvraagt of ik nog wel de man ben die ik was — of juist iemand aan het worden ben die zichzelf kwijtraakt in het ritme van een ander. Dat zou niet voor het eerst zijn.
Ik adem langzaam in en weer uit, want dit is geen vraag die je wegwuift.
“Elise,” begin ik rustig, “je bent nog maar net terug. Je hoeft echt niet meteen… overal doorheen te prikken.”
Ze glimlacht bij die woorden, maar haar blik blijft zoeken. “Misschien niet. Maar ik zie wel dingen.”
En ze hééft een punt — dat weet ik zelf ook. Dus vertel ik haar, zonder eromheen te draaien, dat ik na het komende weekend terugga naar Ameland, voor even, voor mezelf, om daar weer adem te halen op een manier die niet afhankelijk is van waar Kamila naartoe rent of wat zij op dat moment nodig heeft.
“Alleen?” vraagt Elise, haar ogen even groot van verrassing.
“Alleen,” bevestig ik.
En ik zie hoe ze dat nieuws in zich opneemt, niet uit jaloezie, maar uit opluchting, omdat het bevestigt wat Kamila allang wist: ik volg haar graag overal, met liefde, met plezier zelfs, maar ik ben ook iemand met een plek, met een eigen leven, met een ritme dat niet volledig in dat van haar mag verdwijnen.
Maar voordat ik kan voelen hoe dat allemaal landt, schuift Elise haar telefoon naar me toe, alsof ze een laatste stukje moed bijeenraapt, en daarop staat een foto van een oud pand in Delft: een distilleerderij, met verweerde ramen en een gevel die nog net niet instort, maar waarin iets zit dat op mogelijkheden lijkt — of op een verhaal dat opnieuw verteld wil worden.
“Ik zag dit,” zegt ze, terwijl ze met haar duim over het scherm strijkt, “en ik dacht meteen aan jou. Rondleidingen, proeverijen… verhalen vertellen zoals jij dat kan. Het past bij je, echt.”
Het duurt een paar seconden voordat ik doorheb dat dit geen luchtige fantasie is, geen terloopse opmerking, maar een voorstel dat zij al half in haar hoofd heeft doorgerekend, misschien zelfs al emotioneler heeft ingekleurd dan ze wil toegeven. En terwijl ik dat pand bekijk, zie ik in haar gezicht iets verschuiven: niet de hoop dat ík hier een nieuw leven kan beginnen, maar de stille wens dat zij er onderdeel van mag zijn.
“Elise…” zeg ik langzaam, “dit is—”
“Te veel?” onderbreekt ze met een nerveuze glimlach. “Of te snel?”
Maar dat is het niet. Het is niet te veel en niet te snel. Het is oprecht. Te oprecht bijna. Want ineens zie ik het scherp: dit gaat helemaal niet over mijn toekomst, mijn werk, mijn plek. Dit gaat over haar. Over haar verlangen naar richting, naar een doel, naar… samenhang. Over het feit dat ze geen werk heeft, geen studie meer, geen houvast. Over haar angst voor dat knagende gevoel van opnieuw alleen zijn in een leven dat niet meer vanzelf loopt.
En in dat moment, in de manier waarop ze naar mij kijkt zonder het rechtstreeks te vragen, hoor ik de onderlaag van haar voorstel: het verlangen om niet meer op drift te zijn, om zich ergens aan vast te klampen dat niet wegvalt als ze een fout maakt.
“Je had het gezien moeten hebben,” fluister ik half in mezelf, “hoe je net keek.”
Ze fronst licht. “Hoe dan?”
Maar ik schud alleen mijn hoofd, want dit is niets om nu bloot te leggen, niet hier, niet vandaag, niet wanneer ze eindelijk weer terug is zonder masker of manoeuvre.
Wat ik wél doe, is het opslaan. In dat stille, gevoelige deel van mijn geheugen waar ik dingen bewaar die ik niet mag vergeten. Want de hoop in haar stem, en de afhankelijkheid eronder, vertellen me meer over haar staat dan alle woorden die ze vandaag heeft uitgesproken. Moet ik wel alleen naar Ameland?
We horen de voordeur al vóór ze haar sleutel goed heeft omgedraaid, dat herkenbare ritme van haastige passen en adem die nog net iets te snel gaat om neutraal te kunnen klinken, en zodra ze binnenkomt — bezweet, rood van de kou én van het rennen, een soort levendige gloed om haar heen die alleen Kamila kan dragen na een jogrondje — voelt het alsof het huis in één keer voller wordt, alsof de lucht zich herschikt om haar binnenkomst te ontvangen. Ze kijkt even naar de fles jenever op tafel, knikt kort alsof ze meteen begrijpt waar die thuishoort, maar wanneer ik vraag of ze wil proeven, schudt ze met een kleine grijns haar hoofd.
“Eerst douchen,” zegt ze, adem nog hoog. “Ik ruik mezelf.”
Elise staat al op en trekt haar in een warme, oprechte omhelzing, eentje die geen spanning draagt en niets wegduwt, alsof ze instinctief begrijpt dat dit moment geen ruimte biedt voor ongemak of aftasten. Kamila beantwoordt het meteen, stevig, zonder reserves, en wanneer ze Elise daarna een stap achteruit trekt om haar beter aan te kijken, verschijnt er een speels waasje in haar blik.
“Jullie mogen mee hoor,” zegt ze, half plagend, half uitdagend, en er zit dat glinstertje in haar ogen dat altijd opduikt wanneer ze daarmee net genoeg spanning wil creëren om de sfeer te kleuren zonder hem te laten kantelen.
Maar voordat Elise iets kan zeggen, draait Kamila zich al om en loopt de trap op, die bijna-onnadrukkelijke nonchalance in haar heupen die precies laat zien dat de keuze aan ons is.
Ik blijf een moment ziiten, kijk Elise aan en voel een korte twijfel door me heen glijden, niet omdat ik er geen deel van zou willen zijn, maar omdat ik zie hoe zorgvuldig Elise zich heeft klaargemaakt voor vandaag: haar haar mooi, haar make-up subtiel maar precies, haar kleding bewust gekozen, alsof ze dit bezoek niet wilde verstoren door meteen uit alle vormelijkheid te vallen. Dit was haar moment, niet per se het onze als trio.
“Elise…” begin ik, maar ze schudt al licht haar hoofd.
“Ga maar,” zegt ze nauwelijks hoorbaar, maar niet dwingend, eerder begrijpend.
Toch besluit ik wat we eerder hebben afgesproken serieus te houden. Dus volg ik Kamila de trap op, maar niet om me bij haar aan te sluiten — alleen om haar te zeggen dat we dit moment even laten zoals het is.
Wanneer ik de badkamer binnenstap, staat ze al onder de douche, water dat in stoom tegen de tegels slaat, en zonder zich om te draaien zegt ze:
“Komen jullie eindelijk?”
“Nee,” antwoord ik, en ze kijkt over haar schouder, natte lokken langs haar gezicht, een mengsel van verleiding en speelse teleurstelling in haar ogen.
“Niet?” vraagt ze, half lachend.
“We dachten van niet,” zeg ik, en dan vertel ik haar waarom, geen verwijt, geen afstand, alleen een simpele uitleg over ruimte, over Elise, over vandaag.
Ze draait zich volledig om, druppels die langs haar sleutelbeenderen lopen, haar borsten vol zelfvertrouwen aanwezig met harde tepels en een lichaam wat nog strak staat van de inspanning zoals na seks, en ze pakt me bij mijn nek, trekt me naar zich toe en kust me snel maar intens, die typische Kamila-kus die meer zegt dan woorden, met een behoorlijke dosis tong die me bijna alsnog over de grens trekt. Maar ze trekt me bewust niet over die grens.
“Tot zo,” fluistert ze, haar lippen nog warm tegen mijn huid.
Ze weet heel goed waarom dit zo moet. Ze weet wat we hebben afgesproken, wat Ameland in dat gesprek betekende, dat dit geen dag mag worden waarop alles weer alleen om seks draait.
Seks is geweldig — altijd — maar soms is het dat juist niet wat draagt.
We lopen het dorp in alsof de dag zich opnieuw opent, alsof het gesprek aan de keukentafel ons niet uitgeput maar juist lichter heeft gemaakt, en terwijl we op een terras neerstrijken waar de stoelen nog een beetje koud aanvoelen van de winterlucht, bestellen we iets warms en laten we onze woorden vanzelf hun weg vinden. Het gesprek meandert, zacht en ongeforceerd, tot het bijna vanzelf bij Hyun uitkomt, en Elise vertelt — met een voorzichtigheid die voelt alsof ze iets kostbaars in haar hand houdt — dat Hyun haar had gezegd hoe vaak ze terugdacht aan Ameland, aan die dagen waarop alles nog pril was, nog niet vol keuzes maar vol mogelijkheden.
“Ze zei dat dat het begin was,” fluistert Elise, alsof het niet haar eigen herinnering is maar een die ze van Hyun heeft geleend. Daar begon toen van alles. Zo ook tussen mij en Kamila.
Er valt een warmte over ons heen die niet alleen nostalgisch is, maar ook pijnlijk mooi, een soort weemoed die zowel zacht als scherp kan zijn, omdat het ons herinnert aan wat we hebben moeten loslaten om te kunnen worden wie we nu zijn. De middag glijdt voorbij in een trage, prettige cadans: praten, lachen, soms alleen kijken en voelen hoe vertrouwd het kan zijn om samen te zitten zonder verwachtingen die aan je trekken.
’s Avonds schuiven we een tafel in de strandtent binnen, het soort plek waar de ramen beslaan zodra je zit en waar de wind steeds hoorbaar langs de gevel strijkt. Ik zit tussen twee prachtige vrouwen — en dat woord voelt ineens niet te groot en niet te klein, maar precies passend — en er is geen enkele spanning die gekneed of gezien moet worden, geen ongemak dat onder tafel blijft plakken. Alles is… rustig. Op een manier die zeldzaam is in ons leven.
Zelfs de stiltes zijn prettig; geen geladen pauzes, geen onuitgesproken vragen die ergens tegen de randen van het gesprek schuren. Alleen rust. Alleen een zachte spanning die hoort bij de nacht, bij het besef dat ze natuurlijk ook blijft slapen.
Elise herhaalt bijna achteloos dat dat het plan was — dat ze mag kiezen of ze bij ons ligt of alleen — en wanneer ze zegt dat ze misschien even wat tijd voor zichzelf nodig heeft, klinkt het niet als afstand maar als eerlijkheid, als iemand die begrijpt dat nabijheid soms pas echt werkt wanneer je eerst één ademteug voor jezelf neemt.
Later, in het huisje, wanneer het licht zachter wordt en de dag uitdooft zoals een kaars die langzaam naar de laatste centimeters brandt, kruipen Kamila en ik samen in bed. Ze ligt dicht tegen me aan, haar been over het mijne, mijn hand op haar heup, en het is precies genoeg. Geen seks. Geen drama. Geen spanning die moet worden opgelost. Alleen een soort diepe rust die me overvalt zodra ik mijn ogen sluit. Er is nu niemand die moet horen hoe we seks hebben. Juist iemand die mag horen dat we ook normaal kunnen zijn.
En de stilte is niet alarmerend, niet onrustig, maar kalm — vol belofte zelfs.
Want ik weet wat de ochtend brengt.
Wanneer ik de trap afloop en de lichte geluiden uit de keuken hoor — het schuiven van mokken, het zachte ritme van stemmen die nog niet helemaal wakker zijn maar wel al warm — weet ik eigenlijk al hoe ik hen zal aantreffen, en toch voel ik die lichte spanning in mijn buik, die mengeling van verwachting en vanzelfsprekendheid die alleen in dit soort ochtenden bestaat. Kamila had me net nog ingefluisterd dat ik me geen moeite hoefde te doen met kleding, dat zij er wel voor zou zorgen dat ik “warm genoeg” bleef, en met die belofte in mijn achterhoofd stap ik de keuken binnen, nog half slaperig, nog niet helemaal in mijn lichaam gezakt. Volledig naakt.
Elise ziet me als eerste, kijkt op terwijl ze een slok probeert te nemen, en ze moet zich bijna verslikken wanneer haar ogen afdalen en ze mij daar ziet staan zoals ik ben, zonder enige poging tot verhulling. Haar lach is niet spottend, niet ongemakkelijk, maar oprecht en verrast, en ik zie hoe het rood van haar wangen zich mengt met iets anders, iets dat gisteren al onder het oppervlak zat maar nu openlijker aanwezig is. De spanning van de avond ervoor is niet verdwenen; maar is simpelweg verschoven naar een andere plek in de kamer, een andere vorm. Een zeer duidelijke vorm...
“Nou…” zegt Elise zacht, nog half lachend.
Ik glimlach terug, zeg niets, want woorden zouden hier alleen maar in de weg zitten.
Ik neem plaats op de stoel die al iets naar achteren is geschoven, alsof ze dit samen hebben voorbereid, alsof mijn aanwezigheid in deze vorm al was ingecalculeerd voordat ik wakker werd. Maar ik weet dat dit Kamila alleen is. Mijn troon was dat daar. Ik haar koning. En ik neem plaats. Kamila komt al aangelopen, lachend met wiegende heupen onder haar nachthemd. En nog voordat ik mijn adem goed heb kunnen vinden, zakt Kamila al door haar knieën, soepel, zeker, met die vanzelfsprekende gracieuze beweging die eigen is aan haar overgave. Haar hand vouwt zich meteen om mijn basis, zonder te kijken. Ze kijkt even omhoog, een korte blik die meer toestemming vraagt dan bevestiging, maar dan buigt ze zich al voorover, en ik voel haar andere hand op mijn heup, warm en vast, alsof ze mij precies op de plek wil houden waar ze me hebben wil. Ik heb nog niet eens goedemorgen kunnen zeggen, maar een betere morgen bestaat dan ook niet.
Elise blijft zitten, handen gevouwen onder haar kin, ellebogen op de tafel, ogen breed en oplettend, maar Kamila laat haar ruimte — de ruimte om te kijken, om te verlangen, om mee te doen, of om precies tussen die twee posities in te blijven hangen. Niets wordt opgelegd; dat is de schoonheid van deze ochtenden. Iedereen mag kiezen wie ze is in de eerste minuten van de dag. Zo zit ze naast me op de koude vloer, haar natte, warm mond gevuld met mijn keiharde erectie. Niet tussen m'n benen. Alsof ze expres zo de ruimte laat om Elise exact dezelfde positie te gunnen aan mijn andere zijde, als gelijke.
Wanneer Kamila begint, is het in dat ritme dat ik als geen ander ken: toegewijd, schaamteloos, ritmisch, alsof ze rechtstreeks communiceert via haar lippen en tong en zuiging, alsof woorden irrelevant zijn en haar hele taal in haar bewegingen zit. Ik voel het natte glijden, de warmte van haar mond, de druk die telkens iets verandert tussen zacht en gulzig, en mijn hand glijdt vanzelf naar haar haar, vingers door de rode lokken, niet om haar te sturen maar om te voelen dat ze er is, dat dit werkelijk gebeurt.
Mijn heupen reageren zonder dat ik er controle over heb, een instinctief antwoord op de intensiteit waarmee ze werkt, en wanneer ik naar links kijk — naar Elise — zie ik hoe haar lippen zich sluiten rond een beet die ze probeert te verbergen, de spanning in haar kaak, haar ogen die niet wegkijken maar juist nauwkeuriger worden, alsof ze wil leren, begrijpen, of misschien simpelweg opgaan in wat er voor haar gebeurt. Ik bedenk me; wil ze mee naar Ameland? Dan moet ze dit wel elke ochtend doen. Dat zal de voorwaarde zijn die Kamila daar aan vastplakt. Dus kijkt Elise gretig mee hoe Kamila mij razendsnel naar de rand brengt met mond en hand. Moeiteloos.
Er zit iets in haar blik dat tegelijk bescheiden en nieuwsgierig is, alsof ze de grens aftast tussen kijken en deelnemen, en ik voel hoe dat een nieuwe warmte in mij wakker maakt.
Kamila versnelt nauwelijks, maar het effect is onmiddellijk. Het gaat snel. Te snel eigenlijk. Maar dat is Kamila: ze weet precies wat ze doet, precies waar mijn adem stokt, precies hoe ver ze kan gaan zonder een seconde te verspillen.
Natuurlijk duurt het niet lang. Nooit. Er is niks veranderd met de komst van Elise. Wie hier nou wie een plezier doet, is irrelevant. Ik weet dat Kamila hier net zo verlekkerd naar uitkijkt als ik. Een ritueel. Dat zit er al die tijd al in. En ze stopt pas wanneer mijn eikel begint te spuiten, mijn hand in haar haren haar verder eroverheen drukt, en ik kreunend, zuchtend en hijgend mijn ongeloof uit als ik weer mag klaarkomen in de lekkerste mond op aarde...
Soms stopt ze. Soms gaat ze door. Vandaag gaat ze vanzelfsprekend door. Dit was het voorspel. Zoals ze dat zo vaak doet, met of zonder climax. Alsof de smaak van zaad haar alleen nog maar hitsiger maakt. Kamila maakt me opnieuw hard, maar dit keer langzaam, bijna ceremoniëel, met die aandachtige combinatie van haar handen en haar mond die altijd voelt alsof ze iets openbreekt in me, iets dat zich alleen bij haar zonder weerstand laat vormen, en terwijl ze dat doet, hoor ik ineens naast ons een zachte, twijfelende ademhaling, een hapering die niet bij Kamila hoort maar bij Elise, die haar knie tegen de poten van de stoel laat tikken alsof ze zichzelf moed probeert in te fluisteren.
“Mag ik…” begint ze, en haar stem is nauwelijks meer dan een trilling, “mag ik… meedoen?”
Het is niet wanhopig, niet dringend, maar breekbaar op een manier die precies laat zien dat ze dit niet vraagt om gezien te worden, maar omdat ze bang is het moment te verstoren door zomaar aan te schuiven zonder toestemming.
Ik kijk kort naar haar, terwijl Kamila geen seconde pauzeert, haar mond nog altijd om me heen, haar ritme onverstoorbaar, alsof ze instinctief weet dat dit moment juist moet blijven doorlopen. En ik hoef Elise geen woorden te geven; de vorm van mijn blik, de warmte ervan, is genoeg voor een duidelijk antwoord.
“Natuurlijk,” zeg ik toch, zacht maar zonder ruimte voor twijfel.
Ze knikt, langzaam, alsof ze zichzelf toestemming geeft om dat woord in te ademen, en dan schuift ze naar me toe, aan de andere kant van waar Kamila zit, totdat haar dij mijn dij raakt en ze zich voorzichtig naar beneden laat zakken. Ze kijkt eerst naar ons—een korte, zoekende blik die aftast of ze echt welkom is—en dan naar mijn gezicht, en wanneer ze ziet dat er niets is dat haar uit dit moment houdt, buigt ze naar voren, haar haar valt langs haar schouders, en haar handen rusten licht op mijn bovenbenen.
Kamila stopt niet; integendeel, ze lijkt juist intenser te worden, alsof de aanwezigheid van Elise haar gretigheid voedt. Ik voel het verschil tussen hun bewegingen bijna onmiddellijk: Kamila’s zuiging, vast en zeker, Elise’s eerste aanraking teder, proevend, aftastend.
Dan wisselen ze, moeiteloos bijna, alsof ze een patroon volgen dat niet uitgesproken hoeft te worden: de één neemt me diep in haar mond terwijl de ander mijn buik kust, mijn heupen, de binnenkant van mijn dij, en het spel tussen hun zachte tongen, warme lippen, het glijden van speeksel en adem en warmte, maakt dat ik mijn hand eerst in Kamila’s haar houd en dan in dat van Elise, dat ik hun bewegingen voel als één ritme dat zich rond mij sluit.
Het is speels, maar niet lichtzinnig; gretig, maar zonder haast, alsof ze met z’n tweeën precies weten hoe ze dit moment moeten uitrekken.
Ik zie hoe hun adem verandert wanneer ze elkaar afwisselen, hoe Kamila even opkijkt naar Elise, een kleine, ondeugende glimlach om haar mondhoek, en Elise die teruglacht, al is het maar een fractie van een seconde, omdat ze tegelijk bezig is me opnieuw diep in haar mond te nemen.
Hun kleren verdwijnen langzaam — niet uit haast, niet uit noodzaak, maar omdat het bijna vanzelf gaat, als een soort logische volgende beweging: een losgeknoopte knoop hier, een trage schuiving van stof daar, huid die zichtbaar wordt zonder dat iemand hoeft te vragen of er meer mag.
En terwijl zij zich verder uitkleden, beweeg ik mijn hand naar de rand van de tafel voor me, maak ruimte, schuif iets naar achteren, voel het koele oppervlak onder mijn handpalm en weet al wat de volgende stap is, hoe het lichaam zich zal verplaatsen, hoe het tafereel zich gaat ontvouwen.
Ik kijk omlaag, naar hen, naar hun monden, hun blikken, hun huid, en het enige wat ik doe, het enige wat ik hoef te doen, is die ruimte vrijmaken.
Want zij weten precies wat ze ermee gaan doen.
Er worden nauwelijks woorden gebruikt—alsof taal hier alleen maar zou breken wat vanzelf uit onze lichamen spreekt—en het enige wat nodig is, is dat ik mijn hand naar Kamila uitsteek, mijn vingers sluit om haar arm en haar een klein, maar duidelijk gebaar geef. Ze begrijpt het onmiddellijk. Ze staat op, ik trek haar omhoog. Ze gaat liggen op de rand van de tafel, haar benen vanzelf wijd, haar adem al hoger, haar huid gespannen van verwachting, en terwijl zij zich opent, wijkt Elise een fractie naar achteren, maar niet echt; ze blijft dicht genoeg bij me om mijn schouder vast te grijpen, naakt als Kamila, haar borst tegen mijn bovenarm te voelen, haar adem te horen in die kleine ritmische haperingen die verraden hoezeer ze opgaat in wat ze ziet.
Ik ga in Kamila met één vloeiende beweging—diepe, volle stoten die meteen hun eigen ritme vinden, alsof mijn heupen haar herkennen nog voordat mijn hoofd dat doet—en Elise hangt half tegen me aan, kussend waar ze kan, mijn kaaklijn, mijn hals, mijn schouder, en tegelijk kijkt ze omlaag, kijkt ze toe, bijna wachtend, alsof ze elk nieuw moment in zichzelf wil opnemen om te leren wat hier van haar verwacht wordt.
Maar wachten hoeft niet.
Het hoeft nooit lang.
Het enige wat nodig is, is dat ik mijn hand even tegen haar heup leg, een duwtje, een lichte beweging naar voren, een woordeloze uitnodiging, en Elise begrijpt die meteen. Ze klimt op de tafel met een gracieuze, nerveuze vastberadenheid, schuift door tot ze boven Kamila’s gezicht zit, haar knieën links en rechts van Kamila’s hoofd, en het zachte geluid dat Kamila maakt—een kreun die al bijna een schok door haar hele lichaam stuurt—vertelt precies hoe dat voelt: als pure spanning, als honger, als vuur dat tegelijk geeft en neemt.
Het is een driehoek. Letterlijk.
Figuratief.
Lichamelijk.
Ademend.
Ik stoot in Kamila, Kamila likt Elise, Elise beweegt over haar gezicht, draait haar heupen in kleine, zoekende cirkels, en wanneer Elise haar bovenlichaam iets naar voren kantelt, wanneer ze mij aankijkt met die blik die tegelijk bedeesd en dringend is, trek ik haar naar me toe, vang haar mond, proef haar tong terwijl mijn heupen blijven werken, blijven duwen, blijven dat ritme houden dat tussen ons drieën stroomt.
Het wordt warm, warm op een manier die niet te stoppen is, warm zoals alleen dit soort driehoeken dat kunnen maken—intens, rauw, zonder rem, maar nooit zonder aandacht.
Elise is de eerste die komt.
Het gaat door haar heen in korte, scherpe schokken, haar handen grijpend naar mijn schouders, haar heupen trillend boven Kamila’s mond, haar kreun gesmoord tegen mijn lippen.
Kamila volgt niet veel later, maar luider, bijna schreeuwend, haar rug hol, haar vingers in de rand van de tafel, haar lichaam dat zich aanspant rond mij alsof ze me in zich wil houden, alsof ze mijn naam in elke samentrekking probeert te vormen zonder daadwerkelijk te spreken.
En dan ben ik aan de beurt—die onvermijdelijke, zware, warme golf die me dwingt haar heupen stevig vast te pakken, mijn adem laag en rauw, en ik eindig over haar buik en borsten, in pulsen die mijn hele lijf leegmaken.
Elise daalt onmiddellijk weer naar beneden, zonder een spoor van aarzeling, haar mond warm en zacht terwijl ze me schoon zuigt, zorgvuldig, bijna eerbiedig, en wanneer ze daarna naar Kamila buigt en het laatste van mijn zaad van haar buik en borsten likt, doet ze dat niet gretig maar verrassend teder, alsof de warmte van het moment haar hand geleidt en nergens haast voor bestaat.
De dag bleef zich ontrollen als een gouden lint dat alle scherpe randjes van het verleden verborg, en terwijl de ochtendzon door de vitrage viel en het huis vulde met een zacht, warm licht, voelden we hoe een zekere kalmte over ons neerdaalde; we hadden geen haast om ergens te zijn, geen honger naar meer dan wat er was, en dat was misschien wel het meest bijzondere, want we besloten de dag te beginnen onder de douche, samen, met het water dat in een zachte regen op ons neerkwam, onze lichamen die dicht tegen elkaar stonden zonder dat er sprake was van de ongeduldige drift die ons soms overviel, alleen een speelse aanraking hier, een sensuele glijbaan van haar vingers over mijn rug daar, haar lach die de stoom doorkliefde wanneer ze mijn stijve bespeelde alsof het een instrument was dat slechts tot haar repertoire behoorde, maar nooit op een manier die duwde naar meer, geen drang naar een orgasme, eerder het bewuste besef dat intimiteit ook bestaat in het spel, in het elkaar inzepen, in het kijken hoe het water parelt op een schouder, en in dat kijken ontdekken hoe groot de honger naar rust eigenlijk is; Elise boog zich naar me toe met een ondeugende blik en liet haar hand net even langs mijn lul glijden, meer als een knipoog dan als een uitnodiging, waarna ze zich weer omdraaide en de shampoo op haar haar masseerde, terwijl Kamila af en toe onze blikken ving en met een klein gebaar aangaf dat ze genoot van deze ongecompliceerde nabijheid, dat dit goed was, dat dit nodig was voor ons drieën, omdat we de laatste dagen zoveel hadden meegemaakt dat ademen in elkaars aanwezigheid op zichzelf al een vorm van liefde was; wanneer we klaar waren en in zachte handdoeken gewikkeld naar de slaapkamer liepen, voelde ik hoe de lichte aanraking van Elise’s hand in de mijne niet naar meer vroeg, maar juist vertrouwen gaf, en ik wist dat we vandaag iets belangrijks in stilte hadden besloten: dat je niet altijd seks nodig hebt om te voelen dat je elkaar liefhebt, dat sommige aanrakingen juist sterker zijn wanneer ze niet eindigen in zweet en kreunen, maar in een lach en een blik die zegt: we zijn er, en we hoeven niets anders te bewijzen.
Die middag lag een eigen gloed over alles heen; we ploften samen op de bank terwijl de winterzon de ramen zacht verwarmde, we rolden soms naar buiten om frisse lucht te happen, we zagen Kamila haar hardloopschoenen aantrekken om een ronde door het bos te maken, en de lucht was helder, fris, en vol beloftes die niets te maken hadden met seks of spanning.
Elise zat met haar benen onder zich gevouwen, bladerde door een tijdschrift of scrollde op haar telefoon, en ik zat naast haar, mijn hand af en toe op haar knie leggend, terwijl Kamila in haar lichtblauwe joggingbroek langs door de duinen rende en er van binnen iets in mij warm werd bij de aanblik van haar vastberadenheid; niemand sprak het uit, maar het was duidelijk dat het cammen, dat voor buitenstaanders misschien een wereld op zich is, nu voor ons een soort achtergrondruis was geworden die we niet hoefden te benoemen om te weten dat het deel uitmaakte van ons leven.
Het kwam niet ter sprake, niet omdat het taboe was, maar omdat het net zo gewoon was geworden als het opruimen van de keuken of het aansteken van een kaars voor het avondeten, en dat ‘normaal’ voelde licht, als het zachte gewicht van een deken die je over je heen trekt op een koude ochtend; de middag kabbelde verder op dat ritme, we spraken over niets en alles, over de vogels die nog steeds naar het voederhuisje kwamen, over de geluiden van de kinderen op het speeltuintje in de verte, over het idee dat binnenkort misschien sneeuw zou vallen, en er was een soort onuitgesproken tevredenheid die in onze lijven zakte.
Zelfs wanneer Kamila opnieuw in haar joggingoutfit het huis uitstapte en de kou in rende, voelde het alsof deze dag niets anders nodig had dan z’n eigen loop.
Toch hing er een andere naam in de lucht, een schaduw die geen dreiging was maar eerder een echo van een verhaal dat nog niet was afgelopen: Hyun; ze was er niet, maar haar aanwezigheid werkte door in alles wat we deden, niet als een leegte maar als een belofte, en ik merkte dat ik steeds vaker even aan haar dacht, dat ik haar lachen, haar manier van praten, haar soms onverwachte humor miste, juist nu het zo normaal voelde tussen mij, Kamila en Elise.
Haar geschiedenis met Elise maakte haar eventuele terugkeer niet alleen logisch maar bijna onvermijdelijk, omdat de band tussen hen meer was dan een voetnoot in ons verhaal; het voelde niet alsof we een herhaling van zetten zouden doen wanneer ze terugkwam, maar eerder alsof er een deur was die we ooit samen hadden geopend en die we nu weer mochten laten scharnieren, zodat oude lucht kon ontsnappen en nieuwe binnen kon komen.
Ik zag haar ogen voor me, de manier waarop ze altijd iets in zich droeg dat tegelijk kwetsbaar en sterk was, en ik merkte dat het idee dat ze misschien in het weekend weer in dezelfde ruimte als wij zou zijn, iets in mij verzachte; ik miste haar, niet op een manier die iets afdeed aan wat ik nu voelde met Elise en Kamila, maar omdat het juist mooi zou zijn om de normaliteit die we hadden gevonden te delen met degene die ooit hielp die normaliteit te bouwen. Ik vroeg me dan ook af hoe het zou zijn geweest als ze er nu al bij was. Ik kan mij een soortgelijke ochtend in de keuken op Ameland ook nog goed herinneren, met deze drie dames daarbij.
Die gedachte werd concreter toen ik Elise met haar telefoon op de bank zag zitten en haar lippen heel even zag krullen toen er een bericht binnenkwam; ik keek niet bewust over haar schouder mee, maar vanuit mijn ooghoek ving ik een glimp op van Hyun’s naam op haar scherm, en voor ik het wist, was ik weer in gedachten verzonken.
Het trof me dat Elise zonder enige schaamte en zonder verborgenheid met haar in contact stond, dat ze niet opzij draaide om het voor mij te verbergen, dat ze gewoon haar vinger over het scherm liet gaan, typend en glimlachend, alsof dit het meest natuurlijke was; ik voelde geen jaloezie, alleen een warme nieuwsgierigheid naar wat ze met elkaar deelden, naar hoe Hyun misschien vertelde over haar dagen, haar dromen, haar twijfels, en ik betrapte mezelf erop dat ik hoopte dat ze over mij sprak op een manier die me geen pijn deed.
Laat op de avond, wanneer Elise moe was van een dag vol licht en rust en besloot vroeg naar bed te gaan, terwijl ik nog even onder een deken op de bank zat met Kamila, bracht ik het onderwerp voorzichtig ter sprake; ik keek haar aan, in haar ogen de kennis dat ik iets wilde delen, en ik vertelde haar dat ik had gezien hoe Elise met Hyun appte, dat ik dacht aan het weekend, dat ik me afvroeg of we Hyun moesten uitnodigen.
Kamila luisterde, legde haar hoofd tegen mijn schouder en zei zacht dat het haar hetzelfde gevoel had gegeven, dat ze er ook aan had gedacht, dat ze Hyun miste en dat ze het prettig zou vinden haar weer te zien; maar ze was ook eerlijk: “Met Elise is het eigenlijk nog pril,” zei ze, en in haar stem lag zorg en wijsheid, “het voelt alsof alles hetzelfde is gebleven, maar dat is het niet, we hebben nieuwe patronen, nieuwe gewoontes, en we moeten niet te snel willen springen.”
Ik knikte, voelde haar hand op mijn knie, en wist dat ze gelijk had, dat deze harmonie die we nu hadden opgebouwd fragiel was en gerespecteerd moest worden, dat we Hyun moesten uitnodigen op een manier die ruimte gaf aan iedereen; we praatten erover alsof we een tuin aan het plannen waren, zorgvuldig, aandachtig, en uiteindelijk besloten we dat we haar zouden uitnodigen na het weekend, als ze tijd had, als wij weer tijd hadden, dat we haar de ruimte zouden geven te bepalen wanneer ze kwam, en dat we, hoe dan ook, eerlijk zouden blijven. En dit weekend zouden we haar sowieso gaan zien.
Zo leek alles in een mooie harmonie uit te lopen. Maar ik was me niet helemaal bewust van het wat nog steeds onder al onze relaties zit, betreffende die vriendengroep die we van het weekend weerd gedeeltelijk zouden gaan zien. Althans, dat dacht ik. Die avond, wanneer de houten planken van het huis kraakten onder het gewicht van windstoten en iedereen zich langzaam terugtrok naar bed, gebeurde er iets dat me verraste; ik was op weg naar de keuken voor een glas water toen ik hoorde hoe Kamila en Elise zacht met elkaar praatten in de woonkamer.
Hun stemmen waren gedempt, maar er was een ondertoon die ik niet herkende — iets tussen zenuwen en opwinding — en ik bleef staan, verscholen achter de deurpost, niet eens bewust spionerend maar omdat ik ineens vreesde dat ik iets zou missen; ik hoorde Kamila fluisteren: “Denk je dat hij het erg vindt? Ik had het hem al moeten vertellen,” en in die woorden klonk een lichte angst, een vraag die dringend een antwoord nodig had.
Elise lachte voorzichtig, haar toon die van iemand die troost biedt en tegelijk de ernst erkent: “Ik heb hem wel met ergere dingen verrast,” zei ze, en er zat een speelsheid in haar stem die de spanning niet meteen wegnam maar die wel liet weten dat er humor in schuilt; ik verstijfde even, voelde mijn hart sneller kloppen, want ik had geen idee waar ze het over hadden, wat ik erg kon vinden, waarom Kamila vond dat ze iets aan me had moeten vertellen.
Misschien ging het over Hyun, misschien over iets anders, een verrassing die ze me wilde geven of een situatie die me kon raken; in een fractie van een seconde voelde ik een oude reflex opborrelen — de neiging om de kamer binnen te stormen en te eisen dat men open kaart zou spelen — maar tegelijkertijd kwam er een andere stem in mij op: een stem die zei dat je soms niet alles meteen hoeft te weten, dat je iemand het vertrouwen mag geven dat hij of zij de juiste timing kiest.
Ik koos ervoor om niet de confrontatie aan te gaan, omdat ik wist dat mijn relatie met Kamila en Elise juist gebouwd was op het delen op het moment dat het goed voelt; ik trok me terug, liep terug naar de keuken, schonk mezelf water in en blies mezelf bijna over de rand van een wankel vertrouwen, maar ik wist dat ik moest wachten tot ze het me zouden vertellen.
In bed, met Kamila naast me, vroeg ik niet naar de details, maar ik merkte dat ik naar haar adem luisterde totdat ze langzaam diep en regelmatig werd, en ik vertelde mezelf dat er genoeg vertrouwen was om het gesprek niet af te dwingen; ik had werkelijk geen idee waar ze het ook maar over hadden, maar ik wist wel dat we de laatste dagen hadden bewezen dat openheid en zorg het fundament van ons nieuwe samenzijn waren, en dat ik me daaraan moest vasthouden, ook als mijn hoofd in de nacht de wildste scenario’s begon te bouwen.
-
Toen we terugkeerden bij het huisje, dat daar zoals altijd bescheiden en onverstoorbaar stond te wachten, besloot Kamila nog even te gaan joggen, een gewoonte die haar niet alleen kalmte gaf maar ook ruimte, en ik bleef achter met de wetenschap dat we bezoek verwachtten. We hadden samen besloten dat het beter was dat ík de deur zou openen, niet omdat Kamila geen deel wilde uitmaken van dat moment, maar omdat wij allebei voelden dat het iets was dat bij mij moest beginnen, iets wat ik moest dragen vóór het weer gedeeld kon worden. En inderdaad, een tijdje later, net toen de stilte in het huisje zich begon te verdichten, zag ik iemand aankomen over het pad, niet Hyun, zoals het óók had kunnen zijn, maar Elise, en al vanaf de eerste passen die ik van haar ving, zag ik het mengsel van beheersing en spanning, van opwinding en verwachting dat in haar houding zat, alsof ze zichzelf klein probeerde te houden om niet te vroeg te veel te laten zien.
Hoe dichter ze bij kwam, hoe meer ik voelde dat er iets in mij verschoof, want toen ik de deur opendeed en zij daar stond — kleiner dan ik me haar herinnerde, zelfs bijna alsof ze door de drempel heen teruggleed naar het meisje dat ze was geweest toen alles nog eenvoudiger leek — raakte dat beeld me op een manier die ik niet had voorzien. De spanning die in mijn borst zat, die lichte knoop van onbekende emoties, stond in directe verhouding tot de opluchting die tegelijk door me heen spoelde: ze was terug. Gewoon terug. En ik merkte aan mezelf dat ik daar blijer om was dan ik hardop zou durven zeggen, blijer dan ik misschien voor Kamila zou willen formuleren, al wist ik dat zij het zou begrijpen.
Dus deed ik het enige wat logisch was, het enige wat paste bij dat stille, onverwachte moment: ik stapte opzij, liet ruimte ontstaan, en nodigde haar binnen zonder woorden, alsof het vanzelf sprak dat dit precies was wat er moest gebeuren, dat deze dag niet anders kon beginnen dan met haar aanwezigheid in onze deuropening, haar blik die alles in zich droeg wat nog niet was uitgesproken, en het zachte besef dat sommige terugkeren meer voelen als thuiskomen dan als een bezoek.
Ze staat nog maar net in de woonkamer of we botsen in een klein, ontwapenend misverstand tegen elkaar op: ik stap naar voren om haar in een stevige, warme omhelzing te trekken, terwijl zij in diezelfde beweging haar gezicht iets optilt, duidelijk van plan haar lippen zacht tegen de mijne te drukken, en dat half botsende, half ontwijkende moment is precies het soort scène dat vroeger zo vertrouwd voelde — twee mensen die elkaar te goed kennen om het helemaal fout te doen, maar nét niet scherp genoeg om het de eerste keer precies goed te hebben — en het maakt dat we tegelijk in een korte lach schieten, niet hard, eerder opgelucht, alsof de spanning van de deur zo ineens van onze schouders glijdt.
“Sorry,” fluistert ze, hand al in haar eigen haar, een tik die ze nooit heeft afgeleerd.
“Geeft niet,” zeg ik zacht, en ik raak haar arm even aan, omdat dat vroeger altijd hielp.
En er ontstaat onmiddellijk een warmte, een zachte gloed die haar gezicht zachter maakt, en ik voel hoe mijn eigen blik licht, hoe dat stralen zomaar terugkeert alsof het nooit weg is geweest. En ondanks dat dit hele moment zich tussen ons tweeën afspeelt, is Kamila nergens ver weg in mijn gedachten; integendeel, haar toestemming, haar kalme vanzelfsprekendheid, haar eerdere woorden — “geniet gewoon van haar, ze komt niet voor niets terug” — bewegen als een fluistering ergens onder mijn huid, waardoor ik zonder schuldgevoel, zonder aarzeling, in dit korte herontmoeten kan zakken.
Elise haalt haar schouders even op, kijkt vluchtig om zich heen en vraagt dan:
“Waar is Kamila eigenlijk?”
Niet bezitterig, niet trekkend — eerder nieuwsgierig, bijna blij.
“Joggen,” zeg ik. “Ze wilde dat ik je ontving.”
“Goed,” zegt Elise, zacht maar met een soort vaste ondertoon, “ik wil haar straks even spreken.”
En daar, in die ene zin, ligt precies wat ik al voelde sinds ze aan kwam lopen: geen spelletjes, geen territorium, geen verborgen agenda’s. Ze komt niet om mij op te eisen; ze komt terug in óns leven, niet alleen in dat van mij.
Dan gaat haar hand naar de tas naast haar, en daaruit haalt ze een fles jenever tevoorschijn, maar niet zomaar een — zelfs door het glas heen zie ik de amberkleur die je zelden nog ziet, en de vorm van de fles verraadt een ouderwetse distilleerderij, iets kleins, iets wat niet in supermarkten staat. Ze houdt hem even voor zich, alsof ze twijfel voelt over het moment, en zegt dan met een nerveuze glimlach:
“Ik… ik weet niet precies of dit het juiste is, of het past of zo, maar toen ik ‘m zag dacht ik aan jou.”
Ik neem de fles voorzichtig van haar over, voel het gewicht in mijn handen, draai hem langzaam zodat het licht erdoorheen valt, en in die paar seconden gebeurt er iets dat moeilijk uit te leggen is: het is alsof de fles een sleutel is naar een deur die al een tijd dicht zat, niet op slot, maar gewoon ongeopend, wachtend op iemand die wist waar hij hoorde.
“Elise,” begin ik, en mijn stem klinkt anders dan ik verwacht, iets zachter, iets lager misschien, “dit… dit is niet zomaar iets.”
“Dat weet ik,” zegt ze meteen, maar ook weer niet helemaal overtuigd, alsof ze bang is dat ze iets te groots of juist iets te kleins heeft meegebracht. “Ik dacht gewoon aan vroeger. Aan hoe je kon praten over drank alsof het een verhaal was, en ik… ik miste dat ineens.”
Ik kijk naar haar, langer dan nodig, en ergens in het midden van die blik begrijp ik wat ze werkelijk geeft: niet de jenever, niet de zeldzame fles, maar een herinnering aan een wij die bestond voordat alles ingewikkeld werd. Een herinnering aan de avonden waarop we tegenover elkaar zaten en ik verhalen vertelde over distilleren, rijpen, proeven — en zij luisterde omdat het van mij was, niet omdat het over drank ging.
“Ik wilde iets geven dat… dat iets... betekend,” zegt ze, haar stem dunner nu, eerlijker.
“En dat heb je,” antwoord ik. “Meer dan je denkt.”
Het is geen overdreven emotioneel moment, geen huilerige eruptie; het is precies het soort stilte-gedragen scène dat alleen kan bestaan tussen twee mensen die elkaar hebben verloren, teruggevonden en nog niet weten wat ze nu precies opnieuw bouwen. Ze kijkt even naar mijn handen die de fles vasthouden, dan weer naar mijn gezicht, en ik zie het gebeuren: een flits van opluchting, een klein knikje van zichzelf toestaan dat dit goed was, dat ze me niet heeft overvraagd of overspoeld.
“Kamila gaat dit mooi vinden,” zeg ik, niet omdat het moet, maar omdat ik het meen.
Ze ademt zichtbaar uit. “Dat hoopte ik.”
En in dat ene uitademen ligt precies waarom dit gebaar zo veel meer is dan een cadeau. Het is een anker. Een tastbare poging om niet alleen terug te keren, maar ons verleden en ons nu voorzichtig naast elkaar te leggen, zonder te forceren, zonder te duwen. Alsof ze zegt: ik weet wie we waren, en ik weet dat we dat niet meer zijn — maar misschien kunnen we iets anders worden, iets wat hier begint, in deze eenvoud.
Wanneer ik de fles op tafel zet, doe ik dat met de nadrukkelijkheid van iemand die begrijpt dat een object ineens een symbool is geworden, niet heilig, maar wel geladen. En als ik weer opkijk naar Elise, zie ik een zachtheid in haar ogen die ik lang niet heb gezien, een soort kwetsbare vastberadenheid die haar tegelijk ouder en jonger maakt. En waar ik dacht dat dit moment vooral iets over ons zou zeggen, realiseer ik me nu dat het minstens zoveel over haar vertelt — dat zij degene is die dit durfde, die terugkwam, die iets bracht dat meer betekende dan ze zelf hardop kon uitspreken.
“Dank je,” zeg ik tot slot, en dit keer zonder hapering.
Ze knikt alleen maar, klein, bijna verlegen.
“Graag gedaan,” fluistert ze.
We gaan aan de tafel zitten, de fles tussen ons in als een stille getuige van alles wat we ooit waren en misschien nog kunnen worden, en zodra we beiden goed zitten — zij haar handen om een warme mok gevouwen, ik met mijn vingers rustend op het koele glas — begint ze te praten, niet aarzelend maar ook niet gehaast, eerder alsof ze haar woorden zorgvuldig uit de diepe lade van een oud geheugen haalt. Ze zegt dat ze ineens moest denken aan hoe ik vroeger kon praten over drank, hoe ik kon uitweiden over smaken, geuren, processen, geschiedenis, en hoe dat soms uren kon duren zonder dat het één moment voelde als tijdverlies, omdat het ik was die sprak, niet het onderwerp dat leidde.
“Je had altijd zo’n… vuur,” zegt ze, terwijl ze met haar wijsvinger een kring op tafel tekent, “ik luisterde niet omdat ik iets moest leren, maar omdat ik het mooi vond om je te horen praten.”
Ik lach zacht, meer om haar toon dan om de woorden zelf, en ik herinner me precies wat ze bedoelt: die avonden waarop we glazen vulden die we soms niet eens leeg kregen, waarop ik uitlegde hoe een distillatie werkte terwijl zij glimlachend toekeek, en waarop we bij de derde slok al wisten dat de fles niet te drinken was, maar het toch bleven proberen omdat het ritueel belangrijker was dan de smaak.
“Weet je nog die ene keer,” zegt ze, haar ogen kort oplichtend, “dat we allebei deden alsof we het lekker vonden, tot we er allebei tegelijk bijna van moesten kokhalzen?”
“En jij bleef nog volhouden dat het ‘interessant’ was,” zeg ik, half lachend, “alsof dat het redde.”
“Ja,” fluistert ze, “ik wilde niet dat je stopte met vertellen.”
Er valt een korte stilte, maar het is geen afstandelijke stilte. Het is er een die voelt alsof we samen aan dezelfde herinnering zitten, alsof die fles tussen ons in een soort toegangspoort is naar het verleden dat niet per se terug hoeft te komen om toch weer betekenis te hebben. En terwijl ik haar zo zie zitten — haar schouders iets ontspannen, haar blik warmer, haar hele houding lichter — zie ik ineens die oude Elise weer.
Niet de Elise van het afgelopen jaar, niet de Elise van de fouten, de leegte of de chaos. Maar de Elise van vóór alles; vóór de seks die mis ging, vóór de misstappen die ons uit elkaar dreven, vóór het ongeluk op Ameland dat als een kier tussen ons in bleef hangen. De Elise waar ik ooit voor viel, niet omdat ze perfect was, maar omdat ze keek alsof ik het mooiste verhaal was dat ze ooit had gehoord.
Ik voel die gedachte in mijn borst zakken, warm en tegelijk breekbaar, en zonder erbij na te denken leg ik mijn hand op de hare — niet hard, niet bezitterig, maar als een gebaar dat zegt dat ik dit zie, dat ik haar zo herken, dat dit moment niet zomaar voorbijtrekt.
“Dank je,” zeg ik zacht, en mijn stem verraadt meer dan ik op dat moment van plan was. “Voor… dit. Voor hoe je dit nu doet.”
Ze kijkt op, haar ogen groot en open, alsof ze niet verwachtte dat het haar zoveel zou doen om gehoord te worden, en wanneer ik voorover buig en mijn lippen tegen de hare leg, is dat niet zwaar of beladen, maar juist licht, voorzichtig, tastend, alsof de kus zelf ook wil nagaan of het klopt wat wij hier voelen.
Ze kust terug — niet gretig, niet dringend, maar glimlachend, alsof haar mond zich herinnert hoe dit ooit voelde en het nu langzaam opnieuw wil leren.
Dan, bijna alsof ze zichzelf eraan herinnert dat ze hier niet alleen is om in oude herinneringen te blijven hangen, verandert ze van onderwerp, soepel maar met een onderliggende aarzeling, en ze vraagt hoe de dag eruitziet: ik zeg dat we ’s avonds in de strandtent zullen eten, dat Kamila waarschijnlijk nog wil cammen later op de avond — iets wat inmiddels zo’n vanzelfsprekend onderdeel van ons leven is dat ik het nauwelijks nog als bijzonder registreer. Maar in het noemen van dat cammen sluipt iets anders mee in haar blik, een kleine frons tussen haar wenkbrauwen, en ineens legt ze de vraag op tafel die in haar al speelde nog voor ze binnenstapte.
“Wat vind jij daar nou eigenlijk van?” vraagt ze, haar stem zachter maar tegelijk helderder dan net. “Dat je haar daarin volgt? Dat je… Ameland achterliet?”
Niet verwijtend, niet duwend, maar met die oprechte bezorgdheid die ze vroeger ook kon hebben wanneer ze iets zag dat ik zelf nog niet had durven uitspreken. Het is alsof ze door mijn huid heen probeert te kijken en zich afvraagt of ik nog wel de man ben die ik was — of juist iemand aan het worden ben die zichzelf kwijtraakt in het ritme van een ander. Dat zou niet voor het eerst zijn.
Ik adem langzaam in en weer uit, want dit is geen vraag die je wegwuift.
“Elise,” begin ik rustig, “je bent nog maar net terug. Je hoeft echt niet meteen… overal doorheen te prikken.”
Ze glimlacht bij die woorden, maar haar blik blijft zoeken. “Misschien niet. Maar ik zie wel dingen.”
En ze hééft een punt — dat weet ik zelf ook. Dus vertel ik haar, zonder eromheen te draaien, dat ik na het komende weekend terugga naar Ameland, voor even, voor mezelf, om daar weer adem te halen op een manier die niet afhankelijk is van waar Kamila naartoe rent of wat zij op dat moment nodig heeft.
“Alleen?” vraagt Elise, haar ogen even groot van verrassing.
“Alleen,” bevestig ik.
En ik zie hoe ze dat nieuws in zich opneemt, niet uit jaloezie, maar uit opluchting, omdat het bevestigt wat Kamila allang wist: ik volg haar graag overal, met liefde, met plezier zelfs, maar ik ben ook iemand met een plek, met een eigen leven, met een ritme dat niet volledig in dat van haar mag verdwijnen.
Maar voordat ik kan voelen hoe dat allemaal landt, schuift Elise haar telefoon naar me toe, alsof ze een laatste stukje moed bijeenraapt, en daarop staat een foto van een oud pand in Delft: een distilleerderij, met verweerde ramen en een gevel die nog net niet instort, maar waarin iets zit dat op mogelijkheden lijkt — of op een verhaal dat opnieuw verteld wil worden.
“Ik zag dit,” zegt ze, terwijl ze met haar duim over het scherm strijkt, “en ik dacht meteen aan jou. Rondleidingen, proeverijen… verhalen vertellen zoals jij dat kan. Het past bij je, echt.”
Het duurt een paar seconden voordat ik doorheb dat dit geen luchtige fantasie is, geen terloopse opmerking, maar een voorstel dat zij al half in haar hoofd heeft doorgerekend, misschien zelfs al emotioneler heeft ingekleurd dan ze wil toegeven. En terwijl ik dat pand bekijk, zie ik in haar gezicht iets verschuiven: niet de hoop dat ík hier een nieuw leven kan beginnen, maar de stille wens dat zij er onderdeel van mag zijn.
“Elise…” zeg ik langzaam, “dit is—”
“Te veel?” onderbreekt ze met een nerveuze glimlach. “Of te snel?”
Maar dat is het niet. Het is niet te veel en niet te snel. Het is oprecht. Te oprecht bijna. Want ineens zie ik het scherp: dit gaat helemaal niet over mijn toekomst, mijn werk, mijn plek. Dit gaat over haar. Over haar verlangen naar richting, naar een doel, naar… samenhang. Over het feit dat ze geen werk heeft, geen studie meer, geen houvast. Over haar angst voor dat knagende gevoel van opnieuw alleen zijn in een leven dat niet meer vanzelf loopt.
En in dat moment, in de manier waarop ze naar mij kijkt zonder het rechtstreeks te vragen, hoor ik de onderlaag van haar voorstel: het verlangen om niet meer op drift te zijn, om zich ergens aan vast te klampen dat niet wegvalt als ze een fout maakt.
“Je had het gezien moeten hebben,” fluister ik half in mezelf, “hoe je net keek.”
Ze fronst licht. “Hoe dan?”
Maar ik schud alleen mijn hoofd, want dit is niets om nu bloot te leggen, niet hier, niet vandaag, niet wanneer ze eindelijk weer terug is zonder masker of manoeuvre.
Wat ik wél doe, is het opslaan. In dat stille, gevoelige deel van mijn geheugen waar ik dingen bewaar die ik niet mag vergeten. Want de hoop in haar stem, en de afhankelijkheid eronder, vertellen me meer over haar staat dan alle woorden die ze vandaag heeft uitgesproken. Moet ik wel alleen naar Ameland?
We horen de voordeur al vóór ze haar sleutel goed heeft omgedraaid, dat herkenbare ritme van haastige passen en adem die nog net iets te snel gaat om neutraal te kunnen klinken, en zodra ze binnenkomt — bezweet, rood van de kou én van het rennen, een soort levendige gloed om haar heen die alleen Kamila kan dragen na een jogrondje — voelt het alsof het huis in één keer voller wordt, alsof de lucht zich herschikt om haar binnenkomst te ontvangen. Ze kijkt even naar de fles jenever op tafel, knikt kort alsof ze meteen begrijpt waar die thuishoort, maar wanneer ik vraag of ze wil proeven, schudt ze met een kleine grijns haar hoofd.
“Eerst douchen,” zegt ze, adem nog hoog. “Ik ruik mezelf.”
Elise staat al op en trekt haar in een warme, oprechte omhelzing, eentje die geen spanning draagt en niets wegduwt, alsof ze instinctief begrijpt dat dit moment geen ruimte biedt voor ongemak of aftasten. Kamila beantwoordt het meteen, stevig, zonder reserves, en wanneer ze Elise daarna een stap achteruit trekt om haar beter aan te kijken, verschijnt er een speels waasje in haar blik.
“Jullie mogen mee hoor,” zegt ze, half plagend, half uitdagend, en er zit dat glinstertje in haar ogen dat altijd opduikt wanneer ze daarmee net genoeg spanning wil creëren om de sfeer te kleuren zonder hem te laten kantelen.
Maar voordat Elise iets kan zeggen, draait Kamila zich al om en loopt de trap op, die bijna-onnadrukkelijke nonchalance in haar heupen die precies laat zien dat de keuze aan ons is.
Ik blijf een moment ziiten, kijk Elise aan en voel een korte twijfel door me heen glijden, niet omdat ik er geen deel van zou willen zijn, maar omdat ik zie hoe zorgvuldig Elise zich heeft klaargemaakt voor vandaag: haar haar mooi, haar make-up subtiel maar precies, haar kleding bewust gekozen, alsof ze dit bezoek niet wilde verstoren door meteen uit alle vormelijkheid te vallen. Dit was haar moment, niet per se het onze als trio.
“Elise…” begin ik, maar ze schudt al licht haar hoofd.
“Ga maar,” zegt ze nauwelijks hoorbaar, maar niet dwingend, eerder begrijpend.
Toch besluit ik wat we eerder hebben afgesproken serieus te houden. Dus volg ik Kamila de trap op, maar niet om me bij haar aan te sluiten — alleen om haar te zeggen dat we dit moment even laten zoals het is.
Wanneer ik de badkamer binnenstap, staat ze al onder de douche, water dat in stoom tegen de tegels slaat, en zonder zich om te draaien zegt ze:
“Komen jullie eindelijk?”
“Nee,” antwoord ik, en ze kijkt over haar schouder, natte lokken langs haar gezicht, een mengsel van verleiding en speelse teleurstelling in haar ogen.
“Niet?” vraagt ze, half lachend.
“We dachten van niet,” zeg ik, en dan vertel ik haar waarom, geen verwijt, geen afstand, alleen een simpele uitleg over ruimte, over Elise, over vandaag.
Ze draait zich volledig om, druppels die langs haar sleutelbeenderen lopen, haar borsten vol zelfvertrouwen aanwezig met harde tepels en een lichaam wat nog strak staat van de inspanning zoals na seks, en ze pakt me bij mijn nek, trekt me naar zich toe en kust me snel maar intens, die typische Kamila-kus die meer zegt dan woorden, met een behoorlijke dosis tong die me bijna alsnog over de grens trekt. Maar ze trekt me bewust niet over die grens.
“Tot zo,” fluistert ze, haar lippen nog warm tegen mijn huid.
Ze weet heel goed waarom dit zo moet. Ze weet wat we hebben afgesproken, wat Ameland in dat gesprek betekende, dat dit geen dag mag worden waarop alles weer alleen om seks draait.
Seks is geweldig — altijd — maar soms is het dat juist niet wat draagt.
We lopen het dorp in alsof de dag zich opnieuw opent, alsof het gesprek aan de keukentafel ons niet uitgeput maar juist lichter heeft gemaakt, en terwijl we op een terras neerstrijken waar de stoelen nog een beetje koud aanvoelen van de winterlucht, bestellen we iets warms en laten we onze woorden vanzelf hun weg vinden. Het gesprek meandert, zacht en ongeforceerd, tot het bijna vanzelf bij Hyun uitkomt, en Elise vertelt — met een voorzichtigheid die voelt alsof ze iets kostbaars in haar hand houdt — dat Hyun haar had gezegd hoe vaak ze terugdacht aan Ameland, aan die dagen waarop alles nog pril was, nog niet vol keuzes maar vol mogelijkheden.
“Ze zei dat dat het begin was,” fluistert Elise, alsof het niet haar eigen herinnering is maar een die ze van Hyun heeft geleend. Daar begon toen van alles. Zo ook tussen mij en Kamila.
Er valt een warmte over ons heen die niet alleen nostalgisch is, maar ook pijnlijk mooi, een soort weemoed die zowel zacht als scherp kan zijn, omdat het ons herinnert aan wat we hebben moeten loslaten om te kunnen worden wie we nu zijn. De middag glijdt voorbij in een trage, prettige cadans: praten, lachen, soms alleen kijken en voelen hoe vertrouwd het kan zijn om samen te zitten zonder verwachtingen die aan je trekken.
’s Avonds schuiven we een tafel in de strandtent binnen, het soort plek waar de ramen beslaan zodra je zit en waar de wind steeds hoorbaar langs de gevel strijkt. Ik zit tussen twee prachtige vrouwen — en dat woord voelt ineens niet te groot en niet te klein, maar precies passend — en er is geen enkele spanning die gekneed of gezien moet worden, geen ongemak dat onder tafel blijft plakken. Alles is… rustig. Op een manier die zeldzaam is in ons leven.
Zelfs de stiltes zijn prettig; geen geladen pauzes, geen onuitgesproken vragen die ergens tegen de randen van het gesprek schuren. Alleen rust. Alleen een zachte spanning die hoort bij de nacht, bij het besef dat ze natuurlijk ook blijft slapen.
Elise herhaalt bijna achteloos dat dat het plan was — dat ze mag kiezen of ze bij ons ligt of alleen — en wanneer ze zegt dat ze misschien even wat tijd voor zichzelf nodig heeft, klinkt het niet als afstand maar als eerlijkheid, als iemand die begrijpt dat nabijheid soms pas echt werkt wanneer je eerst één ademteug voor jezelf neemt.
Later, in het huisje, wanneer het licht zachter wordt en de dag uitdooft zoals een kaars die langzaam naar de laatste centimeters brandt, kruipen Kamila en ik samen in bed. Ze ligt dicht tegen me aan, haar been over het mijne, mijn hand op haar heup, en het is precies genoeg. Geen seks. Geen drama. Geen spanning die moet worden opgelost. Alleen een soort diepe rust die me overvalt zodra ik mijn ogen sluit. Er is nu niemand die moet horen hoe we seks hebben. Juist iemand die mag horen dat we ook normaal kunnen zijn.
En de stilte is niet alarmerend, niet onrustig, maar kalm — vol belofte zelfs.
Want ik weet wat de ochtend brengt.
Wanneer ik de trap afloop en de lichte geluiden uit de keuken hoor — het schuiven van mokken, het zachte ritme van stemmen die nog niet helemaal wakker zijn maar wel al warm — weet ik eigenlijk al hoe ik hen zal aantreffen, en toch voel ik die lichte spanning in mijn buik, die mengeling van verwachting en vanzelfsprekendheid die alleen in dit soort ochtenden bestaat. Kamila had me net nog ingefluisterd dat ik me geen moeite hoefde te doen met kleding, dat zij er wel voor zou zorgen dat ik “warm genoeg” bleef, en met die belofte in mijn achterhoofd stap ik de keuken binnen, nog half slaperig, nog niet helemaal in mijn lichaam gezakt. Volledig naakt.
Elise ziet me als eerste, kijkt op terwijl ze een slok probeert te nemen, en ze moet zich bijna verslikken wanneer haar ogen afdalen en ze mij daar ziet staan zoals ik ben, zonder enige poging tot verhulling. Haar lach is niet spottend, niet ongemakkelijk, maar oprecht en verrast, en ik zie hoe het rood van haar wangen zich mengt met iets anders, iets dat gisteren al onder het oppervlak zat maar nu openlijker aanwezig is. De spanning van de avond ervoor is niet verdwenen; maar is simpelweg verschoven naar een andere plek in de kamer, een andere vorm. Een zeer duidelijke vorm...
“Nou…” zegt Elise zacht, nog half lachend.
Ik glimlach terug, zeg niets, want woorden zouden hier alleen maar in de weg zitten.
Ik neem plaats op de stoel die al iets naar achteren is geschoven, alsof ze dit samen hebben voorbereid, alsof mijn aanwezigheid in deze vorm al was ingecalculeerd voordat ik wakker werd. Maar ik weet dat dit Kamila alleen is. Mijn troon was dat daar. Ik haar koning. En ik neem plaats. Kamila komt al aangelopen, lachend met wiegende heupen onder haar nachthemd. En nog voordat ik mijn adem goed heb kunnen vinden, zakt Kamila al door haar knieën, soepel, zeker, met die vanzelfsprekende gracieuze beweging die eigen is aan haar overgave. Haar hand vouwt zich meteen om mijn basis, zonder te kijken. Ze kijkt even omhoog, een korte blik die meer toestemming vraagt dan bevestiging, maar dan buigt ze zich al voorover, en ik voel haar andere hand op mijn heup, warm en vast, alsof ze mij precies op de plek wil houden waar ze me hebben wil. Ik heb nog niet eens goedemorgen kunnen zeggen, maar een betere morgen bestaat dan ook niet.
Elise blijft zitten, handen gevouwen onder haar kin, ellebogen op de tafel, ogen breed en oplettend, maar Kamila laat haar ruimte — de ruimte om te kijken, om te verlangen, om mee te doen, of om precies tussen die twee posities in te blijven hangen. Niets wordt opgelegd; dat is de schoonheid van deze ochtenden. Iedereen mag kiezen wie ze is in de eerste minuten van de dag. Zo zit ze naast me op de koude vloer, haar natte, warm mond gevuld met mijn keiharde erectie. Niet tussen m'n benen. Alsof ze expres zo de ruimte laat om Elise exact dezelfde positie te gunnen aan mijn andere zijde, als gelijke.
Wanneer Kamila begint, is het in dat ritme dat ik als geen ander ken: toegewijd, schaamteloos, ritmisch, alsof ze rechtstreeks communiceert via haar lippen en tong en zuiging, alsof woorden irrelevant zijn en haar hele taal in haar bewegingen zit. Ik voel het natte glijden, de warmte van haar mond, de druk die telkens iets verandert tussen zacht en gulzig, en mijn hand glijdt vanzelf naar haar haar, vingers door de rode lokken, niet om haar te sturen maar om te voelen dat ze er is, dat dit werkelijk gebeurt.
Mijn heupen reageren zonder dat ik er controle over heb, een instinctief antwoord op de intensiteit waarmee ze werkt, en wanneer ik naar links kijk — naar Elise — zie ik hoe haar lippen zich sluiten rond een beet die ze probeert te verbergen, de spanning in haar kaak, haar ogen die niet wegkijken maar juist nauwkeuriger worden, alsof ze wil leren, begrijpen, of misschien simpelweg opgaan in wat er voor haar gebeurt. Ik bedenk me; wil ze mee naar Ameland? Dan moet ze dit wel elke ochtend doen. Dat zal de voorwaarde zijn die Kamila daar aan vastplakt. Dus kijkt Elise gretig mee hoe Kamila mij razendsnel naar de rand brengt met mond en hand. Moeiteloos.
Er zit iets in haar blik dat tegelijk bescheiden en nieuwsgierig is, alsof ze de grens aftast tussen kijken en deelnemen, en ik voel hoe dat een nieuwe warmte in mij wakker maakt.
Kamila versnelt nauwelijks, maar het effect is onmiddellijk. Het gaat snel. Te snel eigenlijk. Maar dat is Kamila: ze weet precies wat ze doet, precies waar mijn adem stokt, precies hoe ver ze kan gaan zonder een seconde te verspillen.
Natuurlijk duurt het niet lang. Nooit. Er is niks veranderd met de komst van Elise. Wie hier nou wie een plezier doet, is irrelevant. Ik weet dat Kamila hier net zo verlekkerd naar uitkijkt als ik. Een ritueel. Dat zit er al die tijd al in. En ze stopt pas wanneer mijn eikel begint te spuiten, mijn hand in haar haren haar verder eroverheen drukt, en ik kreunend, zuchtend en hijgend mijn ongeloof uit als ik weer mag klaarkomen in de lekkerste mond op aarde...
Soms stopt ze. Soms gaat ze door. Vandaag gaat ze vanzelfsprekend door. Dit was het voorspel. Zoals ze dat zo vaak doet, met of zonder climax. Alsof de smaak van zaad haar alleen nog maar hitsiger maakt. Kamila maakt me opnieuw hard, maar dit keer langzaam, bijna ceremoniëel, met die aandachtige combinatie van haar handen en haar mond die altijd voelt alsof ze iets openbreekt in me, iets dat zich alleen bij haar zonder weerstand laat vormen, en terwijl ze dat doet, hoor ik ineens naast ons een zachte, twijfelende ademhaling, een hapering die niet bij Kamila hoort maar bij Elise, die haar knie tegen de poten van de stoel laat tikken alsof ze zichzelf moed probeert in te fluisteren.
“Mag ik…” begint ze, en haar stem is nauwelijks meer dan een trilling, “mag ik… meedoen?”
Het is niet wanhopig, niet dringend, maar breekbaar op een manier die precies laat zien dat ze dit niet vraagt om gezien te worden, maar omdat ze bang is het moment te verstoren door zomaar aan te schuiven zonder toestemming.
Ik kijk kort naar haar, terwijl Kamila geen seconde pauzeert, haar mond nog altijd om me heen, haar ritme onverstoorbaar, alsof ze instinctief weet dat dit moment juist moet blijven doorlopen. En ik hoef Elise geen woorden te geven; de vorm van mijn blik, de warmte ervan, is genoeg voor een duidelijk antwoord.
“Natuurlijk,” zeg ik toch, zacht maar zonder ruimte voor twijfel.
Ze knikt, langzaam, alsof ze zichzelf toestemming geeft om dat woord in te ademen, en dan schuift ze naar me toe, aan de andere kant van waar Kamila zit, totdat haar dij mijn dij raakt en ze zich voorzichtig naar beneden laat zakken. Ze kijkt eerst naar ons—een korte, zoekende blik die aftast of ze echt welkom is—en dan naar mijn gezicht, en wanneer ze ziet dat er niets is dat haar uit dit moment houdt, buigt ze naar voren, haar haar valt langs haar schouders, en haar handen rusten licht op mijn bovenbenen.
Kamila stopt niet; integendeel, ze lijkt juist intenser te worden, alsof de aanwezigheid van Elise haar gretigheid voedt. Ik voel het verschil tussen hun bewegingen bijna onmiddellijk: Kamila’s zuiging, vast en zeker, Elise’s eerste aanraking teder, proevend, aftastend.
Dan wisselen ze, moeiteloos bijna, alsof ze een patroon volgen dat niet uitgesproken hoeft te worden: de één neemt me diep in haar mond terwijl de ander mijn buik kust, mijn heupen, de binnenkant van mijn dij, en het spel tussen hun zachte tongen, warme lippen, het glijden van speeksel en adem en warmte, maakt dat ik mijn hand eerst in Kamila’s haar houd en dan in dat van Elise, dat ik hun bewegingen voel als één ritme dat zich rond mij sluit.
Het is speels, maar niet lichtzinnig; gretig, maar zonder haast, alsof ze met z’n tweeën precies weten hoe ze dit moment moeten uitrekken.
Ik zie hoe hun adem verandert wanneer ze elkaar afwisselen, hoe Kamila even opkijkt naar Elise, een kleine, ondeugende glimlach om haar mondhoek, en Elise die teruglacht, al is het maar een fractie van een seconde, omdat ze tegelijk bezig is me opnieuw diep in haar mond te nemen.
Hun kleren verdwijnen langzaam — niet uit haast, niet uit noodzaak, maar omdat het bijna vanzelf gaat, als een soort logische volgende beweging: een losgeknoopte knoop hier, een trage schuiving van stof daar, huid die zichtbaar wordt zonder dat iemand hoeft te vragen of er meer mag.
En terwijl zij zich verder uitkleden, beweeg ik mijn hand naar de rand van de tafel voor me, maak ruimte, schuif iets naar achteren, voel het koele oppervlak onder mijn handpalm en weet al wat de volgende stap is, hoe het lichaam zich zal verplaatsen, hoe het tafereel zich gaat ontvouwen.
Ik kijk omlaag, naar hen, naar hun monden, hun blikken, hun huid, en het enige wat ik doe, het enige wat ik hoef te doen, is die ruimte vrijmaken.
Want zij weten precies wat ze ermee gaan doen.
Er worden nauwelijks woorden gebruikt—alsof taal hier alleen maar zou breken wat vanzelf uit onze lichamen spreekt—en het enige wat nodig is, is dat ik mijn hand naar Kamila uitsteek, mijn vingers sluit om haar arm en haar een klein, maar duidelijk gebaar geef. Ze begrijpt het onmiddellijk. Ze staat op, ik trek haar omhoog. Ze gaat liggen op de rand van de tafel, haar benen vanzelf wijd, haar adem al hoger, haar huid gespannen van verwachting, en terwijl zij zich opent, wijkt Elise een fractie naar achteren, maar niet echt; ze blijft dicht genoeg bij me om mijn schouder vast te grijpen, naakt als Kamila, haar borst tegen mijn bovenarm te voelen, haar adem te horen in die kleine ritmische haperingen die verraden hoezeer ze opgaat in wat ze ziet.
Ik ga in Kamila met één vloeiende beweging—diepe, volle stoten die meteen hun eigen ritme vinden, alsof mijn heupen haar herkennen nog voordat mijn hoofd dat doet—en Elise hangt half tegen me aan, kussend waar ze kan, mijn kaaklijn, mijn hals, mijn schouder, en tegelijk kijkt ze omlaag, kijkt ze toe, bijna wachtend, alsof ze elk nieuw moment in zichzelf wil opnemen om te leren wat hier van haar verwacht wordt.
Maar wachten hoeft niet.
Het hoeft nooit lang.
Het enige wat nodig is, is dat ik mijn hand even tegen haar heup leg, een duwtje, een lichte beweging naar voren, een woordeloze uitnodiging, en Elise begrijpt die meteen. Ze klimt op de tafel met een gracieuze, nerveuze vastberadenheid, schuift door tot ze boven Kamila’s gezicht zit, haar knieën links en rechts van Kamila’s hoofd, en het zachte geluid dat Kamila maakt—een kreun die al bijna een schok door haar hele lichaam stuurt—vertelt precies hoe dat voelt: als pure spanning, als honger, als vuur dat tegelijk geeft en neemt.
Het is een driehoek. Letterlijk.
Figuratief.
Lichamelijk.
Ademend.
Ik stoot in Kamila, Kamila likt Elise, Elise beweegt over haar gezicht, draait haar heupen in kleine, zoekende cirkels, en wanneer Elise haar bovenlichaam iets naar voren kantelt, wanneer ze mij aankijkt met die blik die tegelijk bedeesd en dringend is, trek ik haar naar me toe, vang haar mond, proef haar tong terwijl mijn heupen blijven werken, blijven duwen, blijven dat ritme houden dat tussen ons drieën stroomt.
Het wordt warm, warm op een manier die niet te stoppen is, warm zoals alleen dit soort driehoeken dat kunnen maken—intens, rauw, zonder rem, maar nooit zonder aandacht.
Elise is de eerste die komt.
Het gaat door haar heen in korte, scherpe schokken, haar handen grijpend naar mijn schouders, haar heupen trillend boven Kamila’s mond, haar kreun gesmoord tegen mijn lippen.
Kamila volgt niet veel later, maar luider, bijna schreeuwend, haar rug hol, haar vingers in de rand van de tafel, haar lichaam dat zich aanspant rond mij alsof ze me in zich wil houden, alsof ze mijn naam in elke samentrekking probeert te vormen zonder daadwerkelijk te spreken.
En dan ben ik aan de beurt—die onvermijdelijke, zware, warme golf die me dwingt haar heupen stevig vast te pakken, mijn adem laag en rauw, en ik eindig over haar buik en borsten, in pulsen die mijn hele lijf leegmaken.
Elise daalt onmiddellijk weer naar beneden, zonder een spoor van aarzeling, haar mond warm en zacht terwijl ze me schoon zuigt, zorgvuldig, bijna eerbiedig, en wanneer ze daarna naar Kamila buigt en het laatste van mijn zaad van haar buik en borsten likt, doet ze dat niet gretig maar verrassend teder, alsof de warmte van het moment haar hand geleidt en nergens haast voor bestaat.
De dag bleef zich ontrollen als een gouden lint dat alle scherpe randjes van het verleden verborg, en terwijl de ochtendzon door de vitrage viel en het huis vulde met een zacht, warm licht, voelden we hoe een zekere kalmte over ons neerdaalde; we hadden geen haast om ergens te zijn, geen honger naar meer dan wat er was, en dat was misschien wel het meest bijzondere, want we besloten de dag te beginnen onder de douche, samen, met het water dat in een zachte regen op ons neerkwam, onze lichamen die dicht tegen elkaar stonden zonder dat er sprake was van de ongeduldige drift die ons soms overviel, alleen een speelse aanraking hier, een sensuele glijbaan van haar vingers over mijn rug daar, haar lach die de stoom doorkliefde wanneer ze mijn stijve bespeelde alsof het een instrument was dat slechts tot haar repertoire behoorde, maar nooit op een manier die duwde naar meer, geen drang naar een orgasme, eerder het bewuste besef dat intimiteit ook bestaat in het spel, in het elkaar inzepen, in het kijken hoe het water parelt op een schouder, en in dat kijken ontdekken hoe groot de honger naar rust eigenlijk is; Elise boog zich naar me toe met een ondeugende blik en liet haar hand net even langs mijn lul glijden, meer als een knipoog dan als een uitnodiging, waarna ze zich weer omdraaide en de shampoo op haar haar masseerde, terwijl Kamila af en toe onze blikken ving en met een klein gebaar aangaf dat ze genoot van deze ongecompliceerde nabijheid, dat dit goed was, dat dit nodig was voor ons drieën, omdat we de laatste dagen zoveel hadden meegemaakt dat ademen in elkaars aanwezigheid op zichzelf al een vorm van liefde was; wanneer we klaar waren en in zachte handdoeken gewikkeld naar de slaapkamer liepen, voelde ik hoe de lichte aanraking van Elise’s hand in de mijne niet naar meer vroeg, maar juist vertrouwen gaf, en ik wist dat we vandaag iets belangrijks in stilte hadden besloten: dat je niet altijd seks nodig hebt om te voelen dat je elkaar liefhebt, dat sommige aanrakingen juist sterker zijn wanneer ze niet eindigen in zweet en kreunen, maar in een lach en een blik die zegt: we zijn er, en we hoeven niets anders te bewijzen.
Die middag lag een eigen gloed over alles heen; we ploften samen op de bank terwijl de winterzon de ramen zacht verwarmde, we rolden soms naar buiten om frisse lucht te happen, we zagen Kamila haar hardloopschoenen aantrekken om een ronde door het bos te maken, en de lucht was helder, fris, en vol beloftes die niets te maken hadden met seks of spanning.
Elise zat met haar benen onder zich gevouwen, bladerde door een tijdschrift of scrollde op haar telefoon, en ik zat naast haar, mijn hand af en toe op haar knie leggend, terwijl Kamila in haar lichtblauwe joggingbroek langs door de duinen rende en er van binnen iets in mij warm werd bij de aanblik van haar vastberadenheid; niemand sprak het uit, maar het was duidelijk dat het cammen, dat voor buitenstaanders misschien een wereld op zich is, nu voor ons een soort achtergrondruis was geworden die we niet hoefden te benoemen om te weten dat het deel uitmaakte van ons leven.
Het kwam niet ter sprake, niet omdat het taboe was, maar omdat het net zo gewoon was geworden als het opruimen van de keuken of het aansteken van een kaars voor het avondeten, en dat ‘normaal’ voelde licht, als het zachte gewicht van een deken die je over je heen trekt op een koude ochtend; de middag kabbelde verder op dat ritme, we spraken over niets en alles, over de vogels die nog steeds naar het voederhuisje kwamen, over de geluiden van de kinderen op het speeltuintje in de verte, over het idee dat binnenkort misschien sneeuw zou vallen, en er was een soort onuitgesproken tevredenheid die in onze lijven zakte.
Zelfs wanneer Kamila opnieuw in haar joggingoutfit het huis uitstapte en de kou in rende, voelde het alsof deze dag niets anders nodig had dan z’n eigen loop.
Toch hing er een andere naam in de lucht, een schaduw die geen dreiging was maar eerder een echo van een verhaal dat nog niet was afgelopen: Hyun; ze was er niet, maar haar aanwezigheid werkte door in alles wat we deden, niet als een leegte maar als een belofte, en ik merkte dat ik steeds vaker even aan haar dacht, dat ik haar lachen, haar manier van praten, haar soms onverwachte humor miste, juist nu het zo normaal voelde tussen mij, Kamila en Elise.
Haar geschiedenis met Elise maakte haar eventuele terugkeer niet alleen logisch maar bijna onvermijdelijk, omdat de band tussen hen meer was dan een voetnoot in ons verhaal; het voelde niet alsof we een herhaling van zetten zouden doen wanneer ze terugkwam, maar eerder alsof er een deur was die we ooit samen hadden geopend en die we nu weer mochten laten scharnieren, zodat oude lucht kon ontsnappen en nieuwe binnen kon komen.
Ik zag haar ogen voor me, de manier waarop ze altijd iets in zich droeg dat tegelijk kwetsbaar en sterk was, en ik merkte dat het idee dat ze misschien in het weekend weer in dezelfde ruimte als wij zou zijn, iets in mij verzachte; ik miste haar, niet op een manier die iets afdeed aan wat ik nu voelde met Elise en Kamila, maar omdat het juist mooi zou zijn om de normaliteit die we hadden gevonden te delen met degene die ooit hielp die normaliteit te bouwen. Ik vroeg me dan ook af hoe het zou zijn geweest als ze er nu al bij was. Ik kan mij een soortgelijke ochtend in de keuken op Ameland ook nog goed herinneren, met deze drie dames daarbij.
Die gedachte werd concreter toen ik Elise met haar telefoon op de bank zag zitten en haar lippen heel even zag krullen toen er een bericht binnenkwam; ik keek niet bewust over haar schouder mee, maar vanuit mijn ooghoek ving ik een glimp op van Hyun’s naam op haar scherm, en voor ik het wist, was ik weer in gedachten verzonken.
Het trof me dat Elise zonder enige schaamte en zonder verborgenheid met haar in contact stond, dat ze niet opzij draaide om het voor mij te verbergen, dat ze gewoon haar vinger over het scherm liet gaan, typend en glimlachend, alsof dit het meest natuurlijke was; ik voelde geen jaloezie, alleen een warme nieuwsgierigheid naar wat ze met elkaar deelden, naar hoe Hyun misschien vertelde over haar dagen, haar dromen, haar twijfels, en ik betrapte mezelf erop dat ik hoopte dat ze over mij sprak op een manier die me geen pijn deed.
Laat op de avond, wanneer Elise moe was van een dag vol licht en rust en besloot vroeg naar bed te gaan, terwijl ik nog even onder een deken op de bank zat met Kamila, bracht ik het onderwerp voorzichtig ter sprake; ik keek haar aan, in haar ogen de kennis dat ik iets wilde delen, en ik vertelde haar dat ik had gezien hoe Elise met Hyun appte, dat ik dacht aan het weekend, dat ik me afvroeg of we Hyun moesten uitnodigen.
Kamila luisterde, legde haar hoofd tegen mijn schouder en zei zacht dat het haar hetzelfde gevoel had gegeven, dat ze er ook aan had gedacht, dat ze Hyun miste en dat ze het prettig zou vinden haar weer te zien; maar ze was ook eerlijk: “Met Elise is het eigenlijk nog pril,” zei ze, en in haar stem lag zorg en wijsheid, “het voelt alsof alles hetzelfde is gebleven, maar dat is het niet, we hebben nieuwe patronen, nieuwe gewoontes, en we moeten niet te snel willen springen.”
Ik knikte, voelde haar hand op mijn knie, en wist dat ze gelijk had, dat deze harmonie die we nu hadden opgebouwd fragiel was en gerespecteerd moest worden, dat we Hyun moesten uitnodigen op een manier die ruimte gaf aan iedereen; we praatten erover alsof we een tuin aan het plannen waren, zorgvuldig, aandachtig, en uiteindelijk besloten we dat we haar zouden uitnodigen na het weekend, als ze tijd had, als wij weer tijd hadden, dat we haar de ruimte zouden geven te bepalen wanneer ze kwam, en dat we, hoe dan ook, eerlijk zouden blijven. En dit weekend zouden we haar sowieso gaan zien.
Zo leek alles in een mooie harmonie uit te lopen. Maar ik was me niet helemaal bewust van het wat nog steeds onder al onze relaties zit, betreffende die vriendengroep die we van het weekend weerd gedeeltelijk zouden gaan zien. Althans, dat dacht ik. Die avond, wanneer de houten planken van het huis kraakten onder het gewicht van windstoten en iedereen zich langzaam terugtrok naar bed, gebeurde er iets dat me verraste; ik was op weg naar de keuken voor een glas water toen ik hoorde hoe Kamila en Elise zacht met elkaar praatten in de woonkamer.
Hun stemmen waren gedempt, maar er was een ondertoon die ik niet herkende — iets tussen zenuwen en opwinding — en ik bleef staan, verscholen achter de deurpost, niet eens bewust spionerend maar omdat ik ineens vreesde dat ik iets zou missen; ik hoorde Kamila fluisteren: “Denk je dat hij het erg vindt? Ik had het hem al moeten vertellen,” en in die woorden klonk een lichte angst, een vraag die dringend een antwoord nodig had.
Elise lachte voorzichtig, haar toon die van iemand die troost biedt en tegelijk de ernst erkent: “Ik heb hem wel met ergere dingen verrast,” zei ze, en er zat een speelsheid in haar stem die de spanning niet meteen wegnam maar die wel liet weten dat er humor in schuilt; ik verstijfde even, voelde mijn hart sneller kloppen, want ik had geen idee waar ze het over hadden, wat ik erg kon vinden, waarom Kamila vond dat ze iets aan me had moeten vertellen.
Misschien ging het over Hyun, misschien over iets anders, een verrassing die ze me wilde geven of een situatie die me kon raken; in een fractie van een seconde voelde ik een oude reflex opborrelen — de neiging om de kamer binnen te stormen en te eisen dat men open kaart zou spelen — maar tegelijkertijd kwam er een andere stem in mij op: een stem die zei dat je soms niet alles meteen hoeft te weten, dat je iemand het vertrouwen mag geven dat hij of zij de juiste timing kiest.
Ik koos ervoor om niet de confrontatie aan te gaan, omdat ik wist dat mijn relatie met Kamila en Elise juist gebouwd was op het delen op het moment dat het goed voelt; ik trok me terug, liep terug naar de keuken, schonk mezelf water in en blies mezelf bijna over de rand van een wankel vertrouwen, maar ik wist dat ik moest wachten tot ze het me zouden vertellen.
In bed, met Kamila naast me, vroeg ik niet naar de details, maar ik merkte dat ik naar haar adem luisterde totdat ze langzaam diep en regelmatig werd, en ik vertelde mezelf dat er genoeg vertrouwen was om het gesprek niet af te dwingen; ik had werkelijk geen idee waar ze het ook maar over hadden, maar ik wist wel dat we de laatste dagen hadden bewezen dat openheid en zorg het fundament van ons nieuwe samenzijn waren, en dat ik me daaraan moest vasthouden, ook als mijn hoofd in de nacht de wildste scenario’s begon te bouwen.
-
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10


Bezoek ook eens mijn profiel pagina om meer over mij te weten te komen, een overzicht te zien van mijn verhalen of om een berichtje achter te laten! Ook kun je jezelf aanmelden om een mail te ontvangen als ik een nieuw verhaal heb geplaatst!
