Lekker Anoniem Webcammen!
Donkere Modus
Door: Leen
Datum: 26-12-2025 | Cijfer: 9.9 | Gelezen: 180
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 35 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Beffen, Bus, Gangbang, Kerst, Kerstman, Neuken, Openbaar,
De Lijnbus
In haar ijspaleis op de Noordpool zit Magda, de Kerstvrouw, op een troon die gehouwen is uit een ijsberg. Ze draagt een gewaad dat bestaat uit geweven ijskristallen die zachtjes tinkelen bij elke ademhaling. Haar huid heeft de kleur van bevroren melk, haar lippen zijn lichtblauw en haar ogen spiegelen de bodemloze diepte van een poolmeer.

Voor haar, zwevend boven de koude vloer, hangt een spiegel van zwart ijs. Het is haar venster op de wereld. Normaal kijkt ze erin om te zien of de productielijnen van de speelgoedfabrieken nog lopen, of om te controleren of Claus zijn saaie ronde wel op tijd doet. Maar vannacht toont de spiegel iets anders. Het oppervlak gloeit oranje en goud. Ze ziet het atrium van het Wijnegem Shopping Center. Ze hoort het gedreun van de bassen, het gejuich van de menigte, het hijgen.

En ze ziet Hem. Claus. Zweet parelt op zijn blote borstkas. Een wilde grijns, een die ze in eeuwen niet heeft gezien, vervormt zijn gezicht. Zijn ogen, thuis altijd dof boven zijn bord pap, spuwen nu blauw vuur. Hij grijpt vrouwen vast. Hij laat zich aanbidden. Hij leeft.

Een ijskoude pijnscheut trekt door haar borst. Het is het snijdende verdriet van iemand die ziet hoe haar veilige, voorspelbare bezit plotseling is ontsnapt. "Je hoort moe te zijn," fluistert ze tegen het beeld, haar stem als het kraken van een bevroren tak. "Je hoort koud te zijn. Net als ik."

Ze ziet hoe Maria aan zijn been hangt, hoe Eva naar hem lacht. Pure, bevroren jaloezie vult de leegte in haar hart. Het is niet de lust die haar het meest raakt, maar de vitaliteit. Andere vrouwen hebben voor elkaar gekregen wat zij al eeuwen niet meer probeerde: de oude, zielige man is verdwenen. Hij straalt, en dat licht is een ondraaglijke belediging voor haar eigen duisternis.

Magda staat op. De temperatuur in de toren keldert nog eens twintig graden; ijsnaalden kristalliseren direct in de lucht om haar heen. Ze loopt naar het open balkon dat uitkijkt over de eindeloze, witte poolvlakte. In het zuiden voelt ze de hittebron in België pulseren als een koorts.

Ze inhaleert diep. De essentie van de poolnacht – de stilte, de dodelijke kou, de eenzaamheid – vult haar longen. Haar borstkas zet uit. Haar ogen lichten felwit op. Ze blaast uit. Een geconcentreerde straal van pure vrieskou verlaat haar mond. De ijskoude wind, vergezeld van een hoog, gillend fluiten, schiet over de ijskappen. De storm raast in seconden over de Noordzee, bevriest golven in volle beweging, en dendert over Nederland, recht op dat ene, kleine, gloeiende puntje in Vlaanderen af.

Op de parking van Wijnegem Shopping Center slaat het weer in één seconde om. De temperatuur duikelt van vijf graden boven nul naar twintig eronder. Het effect is catastrofaal. De natte regen op het asfalt verandert ogenblikkelijk in een spiegelgladde laag zwart ijs. Mensen glijden uit en vallen hard. De dampende motorkappen van duizenden auto's worden bedekt met een dikke laag witte rijp. Ruiten vriezen zo snel dicht dat het glas kraakt. Het geluid van draaiende motoren sterft massaal uit; brandstofleidingen bevriezen en accu's geven de geest. Een doodse stilte valt over de file. Iedereen staat stil. De adem van de mensen bevriest in dikke, witte wolken voor hun gezicht. De euforie slaat om in paniek en rillingen. De draaideuren van het shoppingcenter, eerder bijna gesmolten door de hitte vanbinnen, vriezen nu muurvast in hun sponningen. Het ijs kruipt razendsnel over het glas en sluit de warmte binnen op.

Binnen in het atrium voelt Claus de klap. De gouden gloed om hem heen krimpt ineen. Hij rilt. Hij kijkt omhoog naar het glazen dak, dat nu bedekt wordt met een snelgroeiend patroon van ijsbloemen. "Magda," gromt hij, zijn adem een wolkje in de plotseling koudere lucht. "Ze heeft ons gevonden."

Het ijs op de glazen draaideuren is geen natuurlijk laagje rijp. Het is dik, troebel en centimeters dik, als een cataract die over het oog van het winkelcentrum is gegroeid. Het sluit hen op in de koudste kooi die Claus ooit heeft gekend. Binnen rillen de honderden halfnaakte volgelingen. De gouden hitte die ze net nog deelden, wordt snel weggezogen door de genadeloze kou die door het glas straalt. De ademwolken hangen dicht boven hun hoofden. Ze kijken naar Claus, hun nieuwe god, die nu zelf staat te trillen. Maar het trillen van Claus is niet alleen van de kou. Het is woede. Hij herkent dit ijs. Het is dezelfde kou die al eeuwen in zijn echtelijke bed hangt. Magda probeert hem weer in een doosje te stoppen.

"Nee," gromt hij. De klank is diep en rauw, als een beer die ontwaakt uit een te lange winterslaap. Hij balt zijn vuisten. De ijskristaltatoeages op zijn bovenarmen lichten felblauw op, niet van kou, maar van pure, samengebalde energie. Maria, Eva en Kathleen voelen de verandering. Ze duwen zich dichter tegen hem aan, hun lichamen fungerend als levende kachels om zijn kerntemperatuur op te stuwen. Leen pakt Alains hand vast; beiden kijken ze naar Claus met een mengeling van angst en adoratie.

"Ze wil een muur?" brult Claus plotseling, zijn stem weerkaatst tegen het bevroren glazen dak. "Dan krijgt ze een sloopkogel!" Hij neemt een aanloop. Vijf zware stappen op de tegelvloer. De grond dreunt. Hij duikt met zijn schouder naar voren en ramt met zijn volle gewicht en al zijn opgekropte frustratie tegen de bevroren hoofduitgang.

BOEM.

Het geluid is oorverdovend. Het is de doffe explosie van een gletsjer die kalft. Het centimeters dikke ijs en het geharde veiligheidsglas spatten uit elkaar in een regen van miljoenen vlijmscherpe scherven. De impact is genadeloos. De koude buitenlucht slaat naar binnen als een fysieke klap in het gezicht.

Claus stapt door het gapende gat van de vernielde draaideuren naar buiten. Hij verwacht een gevecht, maar wat hij aantreft is erger. Hij stapt in een mausoleum. Magda’s adem heeft de wereld bevroren. De parking van Wijnegem is veranderd in een surrealistisch landschap van stilstand. Er rijdt niets meer. Het is een stilte die hard aankomt. Geen getoeter, geen draaiende motoren, alleen het zachte geknisper van ijskristallen die groeien op metaal.

De gouden, dampende gloed die Claus binnen nog onoverwinnelijk maakte, wordt buiten onmiddellijk aangevallen. De vrieskou van min twintig, geladen met Magda's eeuwenoude wrok, bijt in zijn blote huid. Zijn aura flikkert wild, krimpt ineen en wordt dan simpelweg gesmoord, als een lucifer die in de sneeuw wordt gegooid.

Plotseling is hij geen god meer. Hij is een halfnaakte, oude man die staat te rillen op een bevroren parkeerplaats, omringd door volgelingen die ook bevangen worden door de kou en hun armen om zich heen slaan. De lust verdampt in de vrieslucht. Claus zakt door zijn knieën op het spekgladde asfalt. Het ijs brandt aan zijn knieën. Hij kijkt om zich heen naar de bevroren banaliteit. Dit is Magda's ultieme wapen: ze heeft de sleur niet alleen gestopt, ze heeft hem vastgevroren in de tijd.

"Ze heeft gewonnen," fluistert Claus, en zijn adem vormt een wolkje dat direct bevriest in zijn baard. Zijn stem is gebroken. "Mijn vuur is niets tegen haar gletsjer." Hij voelt een hand op zijn schouder, waarschijnlijk Maria, maar hij huivert. Hij wil niet aangeraakt worden. De walging overspoelt hem – niet voor haar, maar voor zijn eigen arrogantie te denken dat hij dit kon winnen. Hij laat zijn hoofd hangen. De kou trekt diep in zijn botten. "Ze wacht niet eens op me om de genadeklap uit te delen," mompelt hij verslagen tegen het ijs. "Ze weet dat ik hier vanzelf uitdoof. Dit is hoe het eindigt. Niet in een groots, mythisch gevecht. Maar hier. Bevroren en vergeten, geplet tussen een ijskoude, grijze Opel Corsa en een betonnen stoeprand. Het is wat ik verdien."

Terwijl Claus geknield zit, verslagen door het ijs, is er één man die blijft staan. "We gaan niet dood." De stem van Alain snijdt door de vrieslucht met een dodelijke precisie. De manager staat naast zijn gevallen meester. Zijn gescheurde rode fluwelen elfenpakje, dat hem een uur geleden nog belachelijk maakte, is nu bevroren tot een stijf, donker harnas van rijp. Ijskristallen klonteren samen in zijn wimpers en op de stoppels van zijn wangen. Hij is mager, hij is koud, maar hij rilt niet.

De blik in zijn ogen is totaal veranderd. De eeuwige, nerveuse angst voor kwartaalcijfers, slechte reviews en targets is verdampt. Wat ervoor in de plaats is gekomen, is een angstaanjagende helderheid. Hij kijkt naar de bevroren chaos op de parking met de kille, afstandelijke logica van een man die beseft dat de regels van de beschaving zijn opgeschort. Hij begrijpt dat op dit nulpunt, waar hoop bevriest, pure waanzin de enige overgebleven managementstrategie is.

Alain stapt over de benen van Claus heen. Hij negeert de nederlaag. Hij scant de omgeving als een generaal die een slagveld inspecteert dat al verloren lijkt. "Sprookjes gaan ons niet redden, Claus," zegt Alain scherp. "We hebben geen magische arrenslee nodig met rinkelende belletjes. Dat is folklore. Dat werkt niet tegen deze realiteit." Hij balt zijn bevroren hand tot een vuist, het leer van zijn schoenen kraakt op het ijs. "Magda heeft een gletsjer over ons heen gelegd. Fijnzinnigheid werkt niet tegen een muur van ijs. We hebben massa nodig. Brute kracht. Iets dat zwaar en lomp en lelijk genoeg is om door deze verstikkende deken van kou en apathie heen te breken. Een stormram van de Vlaamse realiteit."

Hij strekt zijn stijve arm uit. Zijn wijsvinger priemt door de duisternis naar de rand van de parking, vijftig meter verderop, bij de halte van De Lijn. Daar staat het. Een achttien meter lang gevaarte van grijs metaal en vuil glas. Bus 410 richting Antwerpen. Een harmonicabus, het vermoeide werkpaard van het openbaar vervoer, nu veranderd in een cryogene cel. Net als de auto's is hij bevroren; de dieselmotor zwijgt, het typerende lage gebrom is gedoofd. Maar hij is niet leeg. Hij zit propvol. Door de dikke laag ijsbloemen die de ruiten bedekt, zie je de vage, grijze contouren van tientallen gezichten die strak tegen het glas gedrukt staan. Het zijn sardientjes in een diepvrieskist. Vermoeide forenzen met neergeslagen ogen die hun lot accepteren, ouderen in hun eeuwige beige jassen die wachten op een halte die nooit meer komt. Ze zitten gevangen in een metalen kooi die snel afkoelt tot een graftombe, en ze doen niets. Ze wachten.

Alain draait zich om naar Claus. Zijn uitgestrekte vinger trilt nu. "Kijk ernaar," sist Alain. "Dat is onze brandstof. Dat is de bevroren ziel van Vlaanderen. Gefrustreerd, op elkaar gepakt, zwijgend en al jarenlang wachtend op een verlossing die nooit komt." Alains ogen vlammen in het donker met een maniakale vastberadenheid. "Ze hebben zoveel kou en apathie opgeslagen, dat ze brandbaar zijn geworden. We nemen die bus."

Ze lopen erheen. Hun voetstappen knisperen luid op het bevroren asfalt, een onheilspellend geluid in de doodse stilte. Maria, Eva en Kathleen bereiken de deuren van de harmonicabus als eerste. Ze trappen ze niet in; dat zou te menselijk, te banaal zijn. Ze zetten hun vlakke handen tegen het koude glas en duwen. Met een brute, onnatuurlijke kracht die het metaal doet kreunen, dwingen ze de hydrauliek terug. Het gesis van de ontsnappende lucht klinkt als een enorme, boze slang die wakker wordt gemaakt.

De buschauffeur, een zware man wiens humeur even slecht is als de lauwe koffie in zijn thermoskan achter het plexiglas wandje, draait zich geschrokken om. "Hela! Wat is dat!" brult hij, zijn stem dik van verontwaardiging. "Geen toegang zonder geldig vervoersbewijs! En doe kleren aan, godverdomme!" Alain stapt de bus in. De lucht is zo koud dat het ademen pijn doet; het ruikt er niet naar mensen, maar naar bevroren rubber en de scherpe, metalige stank van angst die in ijs is veranderd. Hij loopt recht op de chauffeur af, pakt het plexiglas deurtje beet en trekt het met één ruk uit de scharnieren alsof het van broos ijs is. Het plastic klettert luid op de rubberen vloer. "Ik ben de manager van de kerstman," zegt Alain zacht, maar met een autoriteit die de koude lucht doet trillen. Hij pakt de verbouwereerde chauffeur bij de kraag van zijn uniform en trekt hem, zonder zichtbare moeite, uit zijn geveerde stoel. "En je pauze begint nu." Hij duwt de man in de armen van Kathleen, die vlak achter hem staat. Ze vangt de zware man op met een hongerige grijns en sleurt hem zonder pardon naar achteren, diep de krioelende menigte in.

Claus stapt als laatste in. Hij moet diep bukken om niet zijn hoofd te stoten tegen het plafond. De passagiers deinzen terug voor deze halfnaakte reus die plotseling hun ijzige kooi binnenstapt. Ze zijn bang, hun ogen schieten nerveus heen en weer, zoekend naar een uitgang die er niet meer is.

Alain glijdt achter het stuur. De stoel is nog warm van de vorige eigenaar. Hij pakt het enorme stuur vast, zijn handen klemmen om het versleten kunststof tot zijn knokkels wit zien. Leen glipt behendig tussen hem en het stuur in. Ze gaat schrijlings op zijn schoot zitten, haar rug strak tegen het stuurwiel gedrukt, haar gezicht centimeters van het zijne. Haar adem ruikt zoet en wild, naar belofte en gevaar. "Rijden," fluistert ze dringend, haar ogen groot en donker. "Ik schakel wel." Alain draait de sleutel in het contact om. Klik. Het geluid is droog en definitief. De motor zwijgt. De lichten in de bus flikkeren en gaan uit, waardoor ze in een plotselinge duisternis worden gedompeld, alleen verlicht door de zwakke noodverlichting en de kille gloed van buiten. Alain draait de sleutel nog eens, wanhopig. Klik. Klik. Klik. Alleen de startmotor die weigert dienst te doen, een metaalachtig geluid van falen.

Een golf van pure wanhoop spoelt door Alain heen. Het was hun enige kans, hun enige uitweg uit deze bevroren hel. Hij slaat met zijn vlakke hand op het stuur, een machteloos gebaar. "Nee," hijgt hij. "Niet nu. Niet hier." De stilte in de bus wordt beklemmend. De passagiers houden hun adem in, de hoop die net was opgevlamd sterft weer. De kou van buiten begint weer door de dunne wanden heen te dringen. "Dit was te verwachten," zegt Claus somber vanuit het donkere gangpad. Zijn stem is vlak, berustend. "Magda heeft de motor bevroren. Ze laat ons niet gaan."

Alain vloekt, een rauwe kreet van frustratie. Leen pakt zijn gezicht vast met beide handen, haar nagels graven in zijn wangen, en dwingt hem haar aan te kijken. Haar ogen branden in het donker. "Alain," hijgt ze, haar stem schor. "Luister naar me. Wij zijn de motor." Ze zit schrijlings op zijn schoot, ingeklemd tussen Alain en het enorme, ijskoude stuurwiel. De ruimte in de bestuurderscabine is claustrofobisch klein, ruikend naar oud koud zweet en versleten vinyl. Alain staart haar aan, zijn ogen wijd open van paniek in het donker. Zijn hand omklemt nog steeds verkrampt de nutteloze contactsleutel. Hij rilt onbeheerst, zijn tanden klapperen. De logica, zijn veilige haven, heeft hem verlaten. Hij is een manager wiens spreadsheet is gecrasht.

"Het werkt niet, Leen," stottert hij, zijn stem dun. "De mechaniek is dood. We zitten vast in een kist." Leen accepteert zijn wanhoop niet. Ze beantwoordt het met agressie. Met beide handen grijpt ze zijn gezicht vast, haar vingers koud en dwingend op zijn kaken. Ze dwingt zijn blik weg van het dashboard, recht in haar eigen donkere, vergrote pupillen. "Vergeet de mechaniek, idioot," sist ze. Haar adem, zoet en wild, slaat warm tegen zijn bevroren huid. "Magda heeft het metaal bevroren. Maar ze kan het vlees niet stoppen als het wil branden. Voel mij."

Ze beweegt haar bekken. Het is geen zachte verleiding; het is een harde, schurende beweging tegen zijn lies aan. Alain hapt naar adem. Door de dunne, gescheurde stof van zijn elfenpakje heen voelt hij de hitte die van haar afstraalt. Het contrast met de bijtende vrieskou in de bus is schokkend. "Ze wil ons koud hebben, Alain. Ze wil ons stil en bang." Leen leunt naar voren en bijt in zijn onderlip, hard genoeg om bloed te proeven. De pijn is een scherpe prikkel die door zijn apathie heen breekt. "Neuk de kou weg. Nu."

Haar handen laten zijn gezicht los en duiken naar beneden, klauwend in de krappe ruimte tussen hun lichamen. Ze heeft geen geduld voor ritsen of knopen die stijf zijn van de vorst. Alain hoort het scheuren van stof als ze zijn broek openrijt. Haar knokkels schuren pijnlijk langs zijn verkleumde huid. Hij probeert haar te helpen, zijn eigen handen onhandig en gevoelloos, maar ze slaat ze weg. Ze heeft de leiding. Ze sjorst haar eigen rokje omhoog tot aan haar middel. "Hier," gromt ze, terwijl ze zich iets opheft, haar rug pijnlijk tegen de onderkant van het stuurwiel drukkend. Ze zoekt met een blinde, wanhopige urgentie.

Wanneer ze hem vindt en haar hete, vochtige warmte over zijn ijskoude stijfheid laat zakken, slaakt Alain een geluid dat het midden houdt tussen een snik en een vloek. De penetratie is een thermische schok. Het voelt alsof hij een gloeiende staaf in een bak ijswater steekt. Zijn hele lichaam spant zich aan, zijn rug kromt zich tegen de rugleuning van de versleten bestuurdersstoel. "Ja," hijgt Leen in zijn oor, haar stem rauw. "Dat is de wrijving. Dat is wat Claus nodig heeft."

Er is geen ruimte voor tederheid of een langzame opbouw. Het stuurwiel zit in de weg, hun bewegingen zijn beperkt tot korte, harde stoten. Ze malen tegen elkaar aan, vlees op vlees, in een wanhopig ritme. Alain grijpt haar heupen vast, zijn vingers diep in haar vlees duwend, houvast zoekend in de draaikolk van sensaties. De geur van hun plotselinge opwinding – scherp, zilt en onmiskenbaar – begint de muffe cabine te vullen.

"Dieper, Alain," fluistert ze dwingend, terwijl ze haar nagels in zijn schouders zet en hem naar zich toe trekt. "Vergeet je kwartaalcijfers. Vergeet de angst. Wees een dier. Alleen dieren overleven dit." Alain sluit zijn ogen. De paniek in zijn hoofd maakt plaats voor een rood waas. Hij vergeet de bus, hij vergeet de file, hij vergeet Magda. Er is alleen nog maar de hitte van Leen die hem omhult, de schurende wrijving die de kou uit zijn botten verdrijft. Hij begint terug te stoten, harder, agressiever, gedreven door een primaire drang om te leven, om te voelen, om te branden in de duisternis.

Hun gehijg wordt luider, vult de stilte in de bus. Het zweet breekt hen uit ondanks de vrieskou, hun huid wordt glad en glibberig tegen elkaar. De voorruit, vlak voor hun gezichten, begint aan de binnenkant te beslaan van hun gezamenlijke hitte, een kleine cirkel van damp in het ijs. Ze zijn de dynamo. Ze zijn de eerste vonk in het tondel. En achter hen, in het donkere gangpad, begint de rest van de bus de verandering in de atmosfeer te voelen.

De bus trilt niet door diesel, maar door de collectieve hartslag die nu langzaam begint te bonzen. Claus spreidt zijn armen in het smalle middenpad. Hij is een lege batterij die schreeuwt om opgeladen te worden. Hij absorbeert de energie van Leen en Alain en pulseert met een zwakke rode gloed. Zijn vingertoppen raken het plafond aan beide kanten. "Sluit de deuren," beveelt hij. Met een sissend geluid klappen de deuren dicht. De bus is nu een hermetisch afgesloten capsule, afgesneden van de wereld. Claus begint te gloeien. Niet met licht, maar met pure, uitstralende lichaamswarmte. Het is een fysieke golf die door het gangpad rolt en de kou verdrijft. "Adem mij in," gromt hij diep vanuit zijn borstkas. De temperatuur in de bus schiet omhoog.

"Niet bang zijn," zegt Maria. Ze is achterin op de achterbank gaan staan, torenhoog boven de zittende mensen uit. Ze heeft haar bril afgezet en kijkt de passagiers aan als een wolvin die een schaapskooi overziet. "Jullie hebben koud," stelt ze vast, haar stem snijdt door het angstige geroezemoes. "Jullie zijn moe. Maar, geloof me, jullie willen niet naar huis, naar de televisie en de stilte die daar wacht. Jullie willen dit."

Wat volgt is geen romantisch tafereel. Het is dierlijk. De hitte en de aanmoedigingen van Maria maken de passagiers week, weken de lagen van beschaving los die hen al jaren in bedwang houden. De geur van Claus – een bedwelmende mix van zware muskus, harsige dennengeur en puur testosteron – verdringt de stank van de natte jassen. Een vrouw laat haar boodschappentas vallen; appels rollen over de vloer. Ze grijpt de arm van de man naast haar, een volslagen vreemde. Ze kijken elkaar één seconde aan, de herkenning van gedeelde eenzaamheid in hun ogen, en dan vallen ze op elkaar, een wanhopige kluwen van monden en tastende handen.

De bus is een snelkookpan die op het punt staat te barsten. De lucht is niet te harden. Het is een fysieke muur die je raakt zodra je ademhaalt. De temperatuur stijgt tot koortsachtige hoogten, aangedreven door de oven die Claus is. De ramen zijn wit uitgeslagen van de condens, dikke druppels lopen langs het glas naar beneden als zweet over een rug. De geur is bedwelmend en animaal: de koperachtige smaak van angst die omslaat in opwinding, de zilte walm van vers zweet, de scherpe geur van diesel, en daarbovenop, als een dwingend parfum, de zware, harsige dennengeur en muskus van de Kerstman zelf.

De hitte van Claus is de brandstof, maar de daadwerkelijke, explosieve ontsteking komt van zijn drie overgebleven dienaren. Zij zijn de vuurstenen die de vonken slaan in het kurkdroge, broeierige tondel van de passagiers.

In het middenpad, vlak bij de klapdeuren, wordt de laatste rest van de oude orde gesloopt. Kathleen heeft de buschauffeur – een zware man van middelbare leeftijd die zijn hele leven op de stipte naleving van de dienstregeling heeft gebouwd – diep het gangpad in gesleurd. Hij is log in zijn synthetische uniform, zijn gezicht rood aangelopen en glimmend van het zweet dat uit elke porie breekt. Hij probeert tegen te stribbelen, maar de hitte en de onverwachte agressie hebben hem beroofd van zijn kracht. "Mevrouw, alstublieft," hijgt hij, zijn stem een zwakke echo van zijn eerdere autoriteit. "Dit is tegen de voorschriften... u kunt niet..."

Kathleen lacht alleen maar. Het is een rauw, gutturaal geluid dat diep uit haar keel komt en boven het gebrul van de motor uitsteekt. "Voorschriften?" gromt ze in zijn oor, terwijl ze hem met een onmenselijke kracht plat op de vuile rubberen vloer duwt. Ze voelt zijn logge lichaam onder zich trillen. "Je nieuwe voorschrift ben ik." Ze aarzelt geen seconde. Haar vingers, met nagels zo scherp als klauwen, klauwen in de band van zijn uniformbroek. Ze neemt niet de moeite met de riem of de knoop. Met een ruk die het goedkope textiel doet scheuren, trekt ze de broek open. Knopen springen weg als plastic kogels.

De chauffeur slaakt een gesmoorde kreet van protest, maar die sterft in zijn keel wanneer Kathleen haar gescheurde fluwelen rokje omhoog sjort. Ze gaat schrijlings boven zijn pafferige, doodsbange gezicht hangen. De geur van haar opwinding is zoet, nat en dwingend. "Kijk naar me, chauffeur," beveelt ze, terwijl ze op hem zakt. Ze neemt hem hard, meedogenloos en diep. De chauffeur hapt naar adem alsof hij verdrinkt, zijn ogen puilen uit in hun kassen. Zijn geest wil vluchten, terug naar de veiligheid van zijn cabine, maar zijn lichaam verraadt hem. Tegen zijn wil in reageert hij onmiddellijk met een pijnlijke, keiharde stijfheid op de brute invasie.

Kathleen rijdt hem met een woeste, ritmische cadans. Haar nagels graven zich diep in het vlees van zijn schouders en laten bloedrode halve maantjes achter. Haar bezwete borsten schudden wild boven zijn gezicht, druppels zweet vallen op zijn lippen. "Rijdt dit lekkerder dan je bus, Rudy?" hijgt ze sarcastisch, terwijl ze haar heupen malend beweegt. Ze neukt de bureaucratie uit hem, stoot voor stoot. Ze verplettert de regeltjes, de stempelkaarten en de dienstregelingen onder haar gewicht. Zijn gegrom verandert langzaam in een dierlijk gekreun, dat ze smoort door haar eigen hongerige mond ruw op de zijne te drukken en zijn tong met de hare te claimen.

Achter in de bus, waar de lucht zo mogelijk nog heter en dichter is, staan een tiental studenten samengeperst. Ze waren stijf van de kou toen ze instapten, ongemakkelijk in hun natte jassen, hun blikken naar de grond gericht.

Dan komt Eva. Ze beweegt zich door de menigte als een ongrijpbare wervelwind van handen, lippen en fluisteringen. Ze is overal tegelijk. Waar ze de jonge lichamen aanraakt, lijken ze te smelten. Ze glijdt als rook tussen twee jongens in die strak tegen elkaar aan staan. Ze draait haar rug naar de een, duwt haar heupen dwingend tegen zijn bekken, terwijl ze met haar handen het gezicht van de ander vastgrijpt.

Ze leunt dichtbij, haar lippen borstelen tegen hun oren. De woordjes die ze fluistert zijn vergif en nectar tegelijk. "Niemand kijkt," sist ze. "Niemand vertelt het mama. Doe wat je wilt. Pak het." Het zijn vuiligheden die hun hoofden onmiddellijk rood doen aanlopen, woorden die ze kennen van het internet maar nog nooit hardop hebben durven uitspreken, laat staan horen uit de mond van zo'n wezen.

Ze laat hen los en richt haar aandacht op een bleke student met een te grote bril die volledig beslagen is door de damp. Hij staat trillend tegen een raamstijl gedrukt. Eva grijpt hem bij de revers van zijn doorweekte jas en trekt hem ruw tegen zich aan. "Jij bent koud," stelt ze vast, haar ogen donker en fixerend. "Ik maak je warm."

Zijn bril valt op de grond en wordt onmiddellijk vertrapt onder de voeten van de anderen. Voordat hij kan protesteren, duwt ze haar tong diep in zijn mond. Ze proeft zijn angst en zijn onervarenheid, en het windt haar op. Haar handen zijn snel en efficiënt; terwijl ze hem zoent, ritst ze routineus zijn spijkerbroek open en duwt zijn ondergoed naar beneden.

Ze neemt hem staand. Ze duwt hem met zijn rug tegen de klamme, trillende raamstijl, slaat haar been behendig om zijn heup en trekt hem in zich. De jongen slaakt een verstikte kreet van schok en onmiddellijk genot. Het is snel, rauw en overweldigend. Eva beweegt met een dwingende urgentie; ze zuigt de jeugdige, nerveuse energie uit hem als een succubus, voedend met zijn verbazing.

De andere studenten kijken toe. De aanblik ontsteekt de lont in het kruitvat. Het fatsoen breekt. Ze dringen dichterbij, worden een kluwen van grijpende handen. Ritsen worden opengetrokken, jassen vallen op de grond, knopen springen in het rond. Het wordt een zwetende, hijgende wirwar van jonge lichamen die elkaar vinden in het donker, gedreven door Eva's voorbeeld en de allesoverheersende hitte.

Boven dit alles, op de verhoogde achterbank van de bus, torent Maria uit. Ze overziet de krioelende, kreunende massa als een duistere koningin, de onbetwiste dirigent van deze vleselijke symfonie. Haar haren zijn een wilde, zwarte halo rond haar hoofd, haar kleding gescheurd, haar huid glanzend van het zweet.

De vloer voor de achterbank is het domein van de gevallenen. Een zakenman, eerder die avond nog arrogant en onaantastbaar in een duur grijs maatpak, zit nu op zijn knieën in het vuil. Zijn pak is gekreukt en bevuild, zijn stropdas hangt los als een strop om zijn nek. De hitte en de collectieve lust hebben zijn façade van succes volledig doen smelten.

Zijn ogen, vochtig en groot, zijn smekend omhoog gericht naar Maria. Hij trilt over zijn hele lichaam. "Alstublieft," fluistert hij schor, terwijl hij zijn handen hulpeloos naar haar opheft. "Ik doe alles. Alles." Maria glimlacht koud neer op haar onderdaan. Het is de glimlach van een godin die een langverwacht offer accepteert. "Je bent niets," zegt ze zacht, maar haar stem snijdt door het lawaai. "Je geld is niets. Je status is niets. Alleen je vlees telt nu."

Ze grijpt een handvol van zijn grijzende, voorheen keurig gekapte haar. Met een brute kracht die zijn nek doet kraken, duwt ze zijn gezicht tussen haar wijd gespreide dijen. Ze draagt een panty die in het midden is opengescheurd.

"Eet," beveelt ze. Ze voelt zijn hete, hortende adem tegen haar natte huid. Ze voelt hoe zijn tong, eerst aarzelend, daarna wanhopig en dankbaar, begint te zoeken naar haar centrum. Maria leunt achterover. Ze legt haar hoofd tegen het hevig trillende, beslagen achterraam. De koelte van het glas is een scherp contrast met de hitte tussen haar benen.

Ze sluit haar ogen in concentratie. Ze negeert de man als persoon; hij is slechts een instrument. Ze klauwt haar handen dieper in zijn haar, sturend, dwingend, terwijl ze de rauwe trillingen van zijn totale, vernederende toewijding door haar eigen lichaam laat trekken, golf na golf, tot ze zelf begint te trillen op het ritme van de voortrazende bus.

En in het midden van dat alles staat Claus, wijdbeens, zijn ogen gesloten, als de gloeiende as waar deze hele wereld van zweet en sperma omheen draait, de energie absorberend om de machine gaande te houden. Hij beweegt nauwelijks, maar zijn lichaam pulseert met een innerlijk licht. Hij absorbeert elke kreun, elke schok van huid op huid, elke explosie van opgekropt verlangen. De energie in de bus is niet langer apathisch of koud; het is een kolkende, vloeibare hitte die de metalen wanden van het voertuig doet zingen, een reactor die op het punt staat kritiek te worden.

VROEM.

De motor slaat niet zomaar aan; hij explodeert in leven. Een schokgolf gaat door de bus. De uitlaat spuugt geen rook, maar een meterslange steekvlam de nacht in. De koplampen springen aan, niet in hun normale wit, maar in een fel, demonisch rood dat het ijs op de voorruit doet smelten. Het gedreun van de zware dieselmotor vult de cabine, het vloerzeil trilt hevig onder de voeten van de passagiers. De plotselinge overgang van doodse stilte naar mechanisch geweld is desoriënterend.

In het middenpad, vlak voor de gloeiende reus, staat een oud vrouwtje. Ze draagt een gewatteerde beige regenjas en klemt een plastic boodschappentasje van de Kruidvat krampachtig tegen haar borst. Ze is klein, gerimpeld en haar ogen staan groot van angst achter haar beslagen bril. Ze trekt voorzichtig aan de zijkant van Claus' blote been. "Meneer?" vraagt ze met een bevende stem die nauwelijks boven de motor uitkomt. Ze kijkt omhoog naar het enorme, bezwete gezicht. "Meneer de Kerstman? Waar gaan we naartoe met deze bus? Dit is toch lijn 410 naar Borgerhout?"

Claus kijkt op haar neer. De rode gloed van de noodverlichting en zijn eigen innerlijke vuur werpen diepe schaduwen op zijn gezicht. Hij lijkt geen vrolijke goedheiligman, maar een oudtestamentische profeet. "Naar het Noorden, moedertje," antwoordt hij, zijn stem diep en resonerend als de motor zelf. "We gaan naar huis. We moeten Magda stoppen voor ze alles voor altijd bevriest."

Het vrouwtje knippert verward met haar ogen. De apocalyptische omvang dringt niet tot haar door; ze klampt zich vast aan de enige zekerheid die ze kent in december. "Maar... meneer," stamelt ze, en ze houdt het plastic tasje iets hoger. "En de pakjes dan? Mijn kleinzoon, Jelleke, hij is braaf geweest. Hij had de nieuwste iPhone gevraagd. Die ligt toch wel onder de boom dit jaar?"

Claus zucht. Het is geen zucht van irritatie, maar van diep medelijden met de kleinheid van haar wereld. Hij legt een enorme, hete hand op haar schouder. De warmte trekt dwars door haar regenjas heen. "Dit jaar geen iPhones, oma," zegt hij ernstig. Hij kijkt over haar hoofd heen, naar de rode voorruit. "Er komen geen pakjes. Er staan belangrijkere dingen te gebeuren dan speelgoed. Vanavond vechten we voor onze ziel."

Voordat ze kan antwoorden, lacht Alain voorin een hoog, maniakaal geluid. De bus schiet vooruit met rokende banden. Het oude vrouwtje valt tegen Claus aan, die haar overeind houdt terwijl de wereld buiten begint te vervagen.

- - -

Benieuwd naar de bijhorende kerstsingle? Stuur me een mailtje (email staat in mijn profiel) en ik bezorg je de link
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Durf jij met oma te flirten?