Door: Leen
Datum: 27-12-2025 | Cijfer: 9.5 | Gelezen: 134
Lengte: Lang | Leestijd: 31 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Facial, Gangbang, Kerst, Kerstman, Klaarkomen, Neuken, Openbaar, Orgie, Pijpen,
Lengte: Lang | Leestijd: 31 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Facial, Gangbang, Kerst, Kerstman, Klaarkomen, Neuken, Openbaar, Orgie, Pijpen,
Vervolg op: Claus - 4: De Lijnbus
Orgie Op De E313

Alain laat haar heel even los om het stuurwiel met beide handen te omklemmen, zijn knokkels zijn wit, zijn ogen wild en bloeddoorlopen. Hij kijkt achterom, over de blote, trillende schouder van Leen heen, naar de gloeiende reus in het gangpad. "Oké, hij draait!" brult hij boven het motorlawaai uit. "Maar waarheen, Claus? Via de E19 gaan we er niet raken! Rond dit uur staat daar een immense file. Zeker met dit weer! Het Noorden is verdomd ver als je vaststaat in Merksem!"
Claus kijkt door de rood verlichte voorruit naar de donkere, bevroren horizon. Hij heeft een baken nodig. Een hoog punt om de ruwe energie te kanaliseren die nu in de bus kolkt. "Naar de stad," dondert zijn stem, dieper dan de motor. "Naar het centrum. De Onze-Lieve-Vrouwekathedraal!" Alain fronst, even in de war gebracht in zijn roes. "De kathedraal? Een kerk? Waarom? Gaan we bidden?"
"Omdat dit ding niet vanop de grond vliegt," gromt Claus, en de rode gloed om hem heen pulseert feller met elk woord. "We hebben hoogte nodig. Een spits die de hemel raakt om door Magda's wolkendek te breken. We hebben een lanceerbasis nodig."
De pure, grootse waanzin van het plan – een achttien meter lange stadsbus lanceren vanaf een gotische toren in het centrum van Antwerpen – is precies wat Alain nodig heeft. Het is de ultieme middelvinger naar de logica, naar de kwartaalcijfers, naar de sleur. Alain lacht. Het is een hoog, maniakaal geluid dat klinkt als brekend glas. Hij ramt de versnellingspook met brute kracht in zijn vooruit. Zijn voet stampt het gaspedaal op de vloer. Leen kreunt luid en bijt in zijn schouder als de plotselinge G-krachten hen diep in de versleten bestuurdersstoel drukken.
De bus schiet vooruit met rokende banden die grip zoeken op het ijs. Niet over de weg. Er is geen ruimte op de weg; de afrit staat vast met bevroren auto's. Alain stuurt de bus de berm in. De zware neus ploegt door de modder en het bevroren gras, dwars door de metalen dranghekken die als lucifershoutjes breken en rinkelend wegvliegen. Ze denderen over het fietspad, bonkend over stoepranden, recht op de oprit van de E313 af.
Ze rammen een vangrail opzij alsof het aluminiumfolie is. Metaal gilt op metaal, vonken sproeien als vuurwerk de nacht in. De harmonicabus dondert de snelweg op. De enkele auto's die daar nog stapvoets probeerden te rijden, wijken in paniek uit, toeteren, slippen tollend op het natte wegdek. Maar de bus stopt niet. Hij is een gloeiende, stalen rupsband van lust en vuur die onstuitbaar door de koude nacht ploegt, een rode streep trekkend richting de stad.
De E313 is niet langer een snelweg; het is een kegelbaan voor de waanzin, en de bus is de bal die alles op zijn pad wil verbrijzelen. De grijze harmonicabus, normaal een symbool van trage, deprimerende forenzenellende, is getransformeerd. Het grijze, alledaagse omhulsel lijkt bijna doorzichtig geworden door de energie die binnenin kolkt; het is nu een tachtig ton wegend projectiel van hitte en licht dat laag over het asfalt scheert.
De koplampen stralen geen beleefd wit licht uit, maar projecteren een inferno. Een diep, bloedrood schijnsel likt aan het wegdek en doet het natte, bevroren asfalt voor hen oplichten als een rivier van lava. Waar de dubbele wielen van de bus rijden, verdampt de neergaande ijsregen onmiddellijk in sissende stoomwolken die als geesten achter het voertuig aan jagen, rood verlicht door de achterlichten.
Alain, de man die gisteren nog zenuwachtig zijn spiegels checkte en netjes zijn richtingaanwijzer gebruikte bij het invoegen, is getransformeerd. Hij is een extensie van de machine geworden. Zijn knokkels zijn wit en bloedeloos om het stuur geklemd, zijn tanden ontbloot in een grimas van pure, dierlijke adrenaline die het midden houdt tussen lachen en huilen. Hij voelt de hete, snelle adem van Leen in zijn nek, haar nagels die diep in de huid van zijn schouders graven. Maar het meest dwingend is haar bekken, dat strak tegen zijn onderrug is gedrukt en het wilde ritme van de weg en de motor tegen het zijne slaat. Bij elke schok van haar heupen, trapt hij het gaspedaal dieper in. Hij stuurt niet meer met zijn handen of zijn ratio, maar met zijn onderbuik, geleid door pure drift.
Ze domineren de linkerrijstrook, ver, ver boven de maximumsnelheid. De enkele auto’s die nog op de weg zijn – brave burgers in hun Mazda’s en veilige Volvo’s die proberen thuis te komen in de gladheid – worden niet subtiel gewaarschuwd met een lichtsignaal. De bus brult naar ze – een geluid dat het midden houdt tussen een scheepshoorn en het gegrom van een roofdier dat honger heeft naar asfalt. De schokgolf van hitte die de bus uitstraalt, is zo intens dat het de andere auto’s bijna fysiek naar de pechstrook duwt. Bestuurders staren met open mond en grote ogen na hoe de gloeiende stalen rupsband voorbij dendert. In een flits vangen ze een glimp op van een Jheronimus Bosch-schilderij achter het beslagen glas: een krioelende, vleselijke massa van ledematen, bezwete ruggen en vertrokken gezichten badend in een rode gloed.
Binnenin is de lineaire tijd gestopt; er is alleen nog het kolkende nu. Er is alleen nog de zware, bonzende cadans van de dieselmotor die resoneert in hun borstkas, en de wrijving van huid op huid, zweet op zweet. De lucht is dik en bedwelmend, bijna vloeibaar. Het is een fysieke muur van geur: de scherpe walm van verbrande diesel, het ziltige aroma van angstzweet dat omslaat in rauwe opwinding, en daarbovenop de overheersende, kruidige dennengeur die van Claus afkomt en die werkt als een afrodisiacum.
Claus staat nog steeds centraal in het gangpad, wijdbeens om de schokken op te vangen, als een vuurtoren in een storm van krioelende ledematen. Zijn armen zijn gespreid, zijn vingertoppen tegen het plafond gedrukt, zijn ogen gesloten in opperste concentratie. Hij is de geleider, de levende bliksemafleider. Hij zuigt de frustratie van jarenlange files, gemiste promoties, liefdeloze huwelijken en grijze luchten uit de poriën van de passagiers. Hij neemt hun kleinburgerlijk leed en zet het om in pure, rauwe stuwkracht voor de motor.
Helemaal achter in de harmonicabus, op de verhoogde sleten bank boven de loeiende motor, is de lucht niet langer zuurstof. Het is een dikke, vloeibare soep van feromonen, zweet en de koperachtige smaak van pure, onversneden lust. Dit is het heiligdom, het epicentrum van de vleselijke storm. Maria regeert hier. Ze ligt dwars over de bank, haar rug tegen het beslagen, ijskoude raam gedrukt dat trilt van de snelheid. Haar zwarte haren plakken in natte slierten tegen haar voorhoofd en wangen. Haar bril is allang verdwenen, vertrapt op de vloer, maar ze heeft hem niet nodig. Haar ogen, donker en oeroud, staan wijd open en fixeren de drie jongens die boven haar hangen. Ze is geen slachtoffer van de omstandigheden; ze is de hogepriesteres die de offers eist.
Drie studenten – jongens van amper twintig die gisteren nog discussieerden over World of Warcraft en wier stoutste daad tot nu toe het stelen van een verkeersbord was na een cantus – zijn onherkenbaar veranderd. De beschaving is van hen afgestroopt als een oude huid. Ze zijn gereduceerd tot hijgende, zwetende dieren, gedreven door een kracht die ze niet begrijpen, maar die sterker is dan hun angst voor de snelheid of de dood. Ze dringen zich om haar heen in de krappe ruimte, schouder aan schouder, struikelend over elkaars benen terwijl de bus wild over de E313 stuitert. De hitte die van Maria afslaat, is intenser dan de verwarming die loeit.
"Niet stoppen," sist Maria. Haar stem is hees, dwingend. Ze grijpt de pols van de middelste jongen, een slungel met een pukkelige rug die nu glanst van het zweet, en trekt hem ruwer tegen zich aan. "Kijk naar me. Niet wegkijken."
De jongens zijn voorbij het punt van praten. Ze communiceren alleen nog in kreunen en het hortende ritme van hun ademhaling. De angst voor de snelheid waarmee de bus over de weg raast, mengt zich met de overweldigende geilheid tot een explosieve cocktail in hun bloed. Hun bewegingen zijn schokkerig, wanhopig, gevoed door de trillingen van de zware dieselmotor direct onder hen, die door de dunne vloerplaat heen hun eigen ritme dicteert.
"Nu," beveelt Maria. Ze voelt hoe de spanning in de drie lichamen tegelijkertijd een breekpunt bereikt. Ze spreidt haar armen, biedt haar bezwete decolleté, haar hals, haar buik aan als een canvas. "Allemaal tegelijk. Geef het aan mij." Het bevel werkt als een fysieke trekker. De eerste jongen slaakt een geluid dat het midden houdt tussen een snik en een schreeuw. Zijn hoofd slaat achterover tegen het plafond van de bus. Hij verkrampt volledig, zijn nagels graven zich in de bekleding van de bank. Seconden later volgt de tweede, die zijn gezicht in Maria's schouder begraaft en smoort in een gorgelend gekreun terwijl zijn heupen wild blijven schokken. De derde, de bleekste van de drie, staart haar met grote, panische ogen aan terwijl de verlossing hem overvalt; hij hapt naar adem alsof hij boven water komt.
De ontlading is synchroon en gewelddadig. Hun lichamen schokken ongecontroleerd tegen de hare aan. Het is rauw, rommelig en totaal gespeend van romantiek; het is een pure energieoverdracht. De geur van hun vrijgekomen zaad, zilt en scherp, vult onmiddellijk de toch al verzadigde lucht in de achtercabine.
De siddering van deze gezamenlijke, explosieve ontlading van opgekropte jeugdige energie is zo intens dat het lijkt alsof de bus zelf een seconde inhoudt. Het is een fysieke schokgolf die niet stopt bij de huid. De energie reist. Het zindert door het metalen frame van de achterbank, schiet door de vloerplaten naar voren, langs de krioelende massa in het gangpad. Het is een onzichtbare bliksemschicht van pure levenskracht.
In het middenpad gooit Claus plotseling zijn hoofd in zijn nek. Zijn ogen sperren wijd open en gloeien witheet op. Hij ontvangt de schok recht in zijn kern. Zijn spieren spannen zich zo hard aan dat de naden van de huid op zijn borstkas lijken te barsten. Hij brult het uit – een geluid van pijn en macht dat de motor overstemt – terwijl de verse injectie van rauwe brandstof zijn systeem binnenstormt. Hij absorbeert de golf. Zijn rode gloed intensiveert tot witheet, en de bus maakt een sprong voorwaarts, de snelheidsmeter diep in het rood duwend. Maar het is nog niet genoeg. De stad is nog ver, en de toren is hoog. Claus opent zijn ogen. Ze branden als kooltjes. "Meer," gromt hij. Zijn stem is nauwelijks hoorbaar boven het geraas van de motor en de wind, maar het is een vibratie die diep in de borstkas van elke passagier resoneert als een bevel. "Dit is niet genoeg om de hemel te bestormen! Geef me alles wat je hebt opgekropt! Brand voor me!"
- - -
Hoog boven de wereld, in de ijskoude stilte van haar toren op de Noordpool, staart Magda in de zwarte spiegel. Haar perfecte, bleke gelaat vertrekt in een grimas van pure haat. Het beeld in de spiegel is een belediging: een chaotische, pulserende vlek van rood en oranje die zich als een gloeiende worm een weg brandt door de perfecte kou die zij heeft geschapen. Ze ziet het onmiddellijk: haar bevriezing van de motor heeft gefaald. Erger nog, ze hebben haar kou gebruikt als brandstof, haar ijs omgezet in stoom. Haar lichtblauwe lippen trekken samen tot een dunne, bloedeloze streep. De temperatuur in de troonzaal daalt tot een niveau waar zelfs ijsberen zouden sterven. "Ze denken dat hitte genoeg is," fluistert ze, en haar stem klinkt als het schuren van gletsjers over graniet. "Ze denken dat ze de weg kunnen vinden alleen maar omdat ze branden van verlangen."
Ze staat op van haar troon van bevroren tranen en loopt naar het grote, open raam dat uitziet op de eeuwige nacht. Ze heft haar beide handen naar de donkere hemel. De lucht om haar heen begint te knetteren; Aurora’s buigen zich naar haar wil. Dit is geen simpel koufront meer; dit is oude, primordiale magie. "Als ik jullie vuur niet kan doven," zegt ze tegen de verre horizon, waar het kleine puntje Antwerpen ligt, "dan maak ik jullie blind. Verdwaal in het wit." Ze klapt haar handen met een oorverdovend geweld op elkaar. Het geluid is als een donderslag van brekend ijs die over de wereld rolt. Boven Antwerpen, waar de wolken al zwaar en donker waren van de winterregen, verandert de atmosfeer in een oogwenk. De temperatuur in de hogere luchtlagen keldert tot astronomische diepten. De neervallende regen bevriest niet tot hagel of sneeuw; het sublimeert direct tot een superfijn, ondoordringbaar ijspoeder. Een whiteout van bijbelse proporties.
- - -
De bus dendert de Ring van Antwerpen op bij Borgerhout. De afrit is een scherpe, verraderlijke bocht. De harmonicabus, die met een waanzinnige snelheid rijdt, schaart bijna. Het achterste deel verliest grip en zwiept wild heen en weer als de staart van een dolle draak. Metaal krijst wanneer de zijkant een vangrail raakt en een regen van oranje vonken de nacht in stuurt. Binnenin gillen de mensen – geen kreet van angst, maar een rauwe uiting van de wilde sensatie van de klap, meegevoerd in de kolkende energie van de rit.
Dan rijden ze de stad in. En de wereld houdt op te bestaan. De 'whiteout' van Magda slaat toe met een verblindend geweld. Het zicht reduceert in één seconde van slecht tot absoluut nul. Er is geen diepte meer, geen horizon, geen boven of onder. De demonisch rode koplampen boren zich niet in de duisternis, maar weerkaatsen op een massieve, wervelende muur van dwarrelend ijs, waardoor de cabine baadt in een bloedkleurige mist. De straatverlichting is verdwenen. De gebouwen zijn opgeslokt. Er is alleen nog maar de verstikkende, witte duisternis.
"Ik zie niets! Godverdomme, ik zie niets!" schreeuwt Alain. Hij vecht met het stuur, zijn spieren gespannen tot het uiterste. Hij voelt hoe de tachtig ton wegende bus begint te glijden, de banden zoeken naar grip op verraderlijke tramsporen die hij niet kan zien, maar alleen kan voelen door de trillingen in het stuur. De paniek grijpt hem naar de keel; de angst voor de crash, voor het falen, voor de kou die buiten wacht.
De harmonicabus is een stuurloos projectiel van tachtig ton geworden. De achterkant van de bus begint gevaarlijk uit te breken, een langzame, misselijkmakende slip die hen recht naar een betonnen gevel zal voeren. Hij trapt in een reflex op de rem, maar Leen grijpt zijn been vast. "Niet remmen!" brult ze. Ze buigt zich naar zijn oor. Haar haren, nat van het zweet, striemen in zijn gezicht. De geur van haar angst en haar opwinding is overweldigend in de kleine ruimte. "Je hebt je ogen niet nodig, Alain," zegt ze, haar stem hees en dwingend, een anker in de storm. "Je ogen bedriegen je. De weg is er nog, je moet hem alleen voelen."
Alain schudt wild met zijn hoofd, hyperventilerend. "Ik ga crashen, Leen! We gaan dood!" Leen accepteert zijn paniek niet. Ze beantwoordt die met pure agressie. Ze grijpt zijn oorlel tussen haar tanden en bijt door. Hard. Alain schreeuwt het uit als hij het kraakbeen hoort kraken en de warme, koperachtige smaak van zijn eigen bloed proeft dat langs zijn nek loopt. De scherpe pijnprikkel snijdt dwars door de waas van paniek heen. "Vergeet de weg!" sist ze, met bloed op haar lippen. Ze dwingt zijn hoofd met beide handen naar zich toe, weg van de witte leegte. Haar pupillen zijn groot en zwart, eindeloze tunnels van wilskracht. "Vergeet het stuur. Voel de energie. Voel waar wij naartoe willen."
Terwijl de bus gevaarlijk begint te tollen en het chassis kreunt onder de G-krachten, verheft Leen zich iets op zijn schoot. Ze zet haar handen op zijn schouders, haar nagels boren zich door de stof van zijn elfenpakje heen, diep in zijn vlees. Ze kijkt hem recht in zijn paniekerige ogen, een blik die geen tegenspraak duldt. "Ik ben je stuur," fluistert ze. Dan laat ze zich vallen. Ze laat zich met haar volle gewicht, bruut en zonder enige aarzeling, terugzakken op zijn schoot. Ze spietst zichzelf op zijn stijve lid, dat ondanks de angst nog steeds hard is van de adrenaline. Ze zakt tot aan de wortel, in één genadeloze beweging.
"Ahhh!" Alain gooit zijn hoofd in zijn nek en hapt naar adem. De lucht wordt uit zijn longen geperst. De schok van de penetratie is zo intens, zo plotseling en allesoverheersend, dat zijn hersenen even stoppen met functioneren. Het is alsof hij wordt geaard. De visuele chaos, de witte mist, het lawaai van de motor... alles verdwijnt naar de achtergrond. Er is nog maar één punt van focus in het universum: de plek waar hij en Leen versmolten zijn.
Ze kreunt, een diep, dierlijk geluid dat vibreert tegen zijn eigen borstkas. Ze is heet, van binnen en van buiten. Ze spant haar spieren om hem heen aan, een ritmische samentrekking die voelt als een tweede hartslag. Het is een anker in de chaos. Zijn paniek slaat om in een ijskoude, messcherpe focus. Hij voelt haar hitte door zich heen stromen, en via haar voelt hij plotseling de bus. Niet via het stuurwiel, maar via zijn ruggengraat, via zijn bekken, via haar. Het is alsof hij plotseling fysiek verbonden is met het chassis, met de assen, met de draaiende banden.
Leen begint te bewegen. Het is geen zacht wiegen. Het is een wild, stampend ritme dat niets met liefde te maken heeft, maar alles met overleven. Ze bonkt op hem neer, hard en dwingend. "Stuur met mij mee," hijgt ze in zijn mond. "Naar rechts... Nu!" Ze gooit haar gewicht naar rechts, haar heupen malend. Alain reageert instinctief, niet denkend maar voelend. Hij gooit het stuur om. Bij elke harde neerwaartse stoot die ze geeft, lijkt de zware bus op wonderbaarlijke wijze grip te vinden op het gladde ijs. BAM. Ze landt op hem. De banden bijten in de kasseien. BAM. Ze komt omhoog en stort weer neer. De bus corrigeert zijn slip.
"Ja!" schreeuwt Alain, zijn ogen wijd open maar blind voor de buitenwereld. Hij kijkt alleen nog naar haar. "Ik voel het! Ik voel de weg!" Hij hervindt de controle. Niet door te kijken, maar door te voelen hoe zij beweegt. Zij is de gyroscoop. Zij dicteert de koers met haar lichaam. Ze vormen een groteske, zwetende eenheid in de cockpit; een menselijke versnellingsbak van vlees en zweet. Leen rijdt hem, en Alain rijdt de bus.
"Sneller!" gilt Leen, terwijl ze het tempo opvoert, haar borsten wild schuddend, het zweet van haar voorhoofd spattend op het zijne. "Dwars door de mist heen! Rammen!" Alain lacht, een krankzinnig geluid van pure euforie, en stampt het gaspedaal door de bodemplaat heen, terwijl hij zijn heupen omhoog stoot om haar elke keer halverwege te ontmoeten.
Achter in de kolkende mensenmassa worstelt Maria zich door de menigte naar voren. Ze duwt zwetende lichamen opzij, klimt over banken waar mensen in kluwen verstrengeld liggen. Ze komt naast de chauffeursstoel staan, haar haren een wilde zwarte halo rond haar hoofd, haar bril allang verdwenen in de strijd. Ze drukt haar gezicht bijna tegen de witte voorruit. "Ze probeert ons te smoren," sist Maria, haar stem trillend van woede. Ze legt haar vlakke hand op het dashboard om steun te zoeken. Het harde plastic begint onmiddellijk te roken en smelt onder haar gloeiende aanraking, zwarte druppels lekkend op de vloer. "Dit is haar spel. Ze wil dat we de weg kwijtraken, dat we vertragen en verdwalen in de sleur van de mist totdat we weer bevriezen."
Ze draait zich met een ruk om naar Claus, die nog steeds als een onverzettelijke rots in het middenpad staat, gloeiend als een hoogoven. "Meester!" roept ze boven het geraas uit. "We vliegen blind! We hebben een baken nodig om door deze witte dood heen te breken! Waar gaan we heen?" Claus opent zijn ogen. Het ijsblauw dat erin brandt is zo fel dat het door de rode mist in de bus heen snijdt. Hij kijkt niet naar de weg, niet naar de chaos om hem heen. Hij kijkt omhoog, dwars door het metalen dak van de bus, dwars door de kilometers dikke laag sneeuwstorm die Magda heeft opgeworpen. Zijn blik doorboort de magische sluier. Hij ziet wat niemand anders kan zien. Hij ziet het hoogste punt van de stad. De plek waar de mensen al eeuwenlang hun hoop, hun gebeden en hun angsten op vestigen. De stenen vinger die wanhopig naar de hemel wijst, smekend om verlossing.
Hij heft zijn rechterhand en wijst. Een straal van geconcentreerd, pulserend blauw licht schiet uit zijn vingertop. Het brandt een perfect rond gat door de voorruit en boort zich met de kracht van een laser een tunnel door de witte sneeuwjacht. De mist verdampt waar het licht het raakt. Aan het einde van die kilometerslange lichttunnel, ver boven de stad uit, licht de top van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal even op als een baken in de storm. "Daar," hijgt Alain, die het doelwit plotseling helder voor zich ziet door de tunnel van licht. Het doel geeft hem nieuwe kracht. Hij voelt Leen nog harder op hem rijden, en hij vertaalt die energie naar zijn rechtervoet. Hij trapt het gaspedaal tot op de bodem, door het metaal heen.
De bus scheurt de Turnhoutsebaan op. Het is een smalle winkelstraat, totaal ongeschikt voor een achttien meter lang voertuig dat honderd kilometer per uur rijdt. Het is te smal. Veel te smal. Maar Alain remt niet. De bus verandert in een stormram. Buitenspiegels van geparkeerde auto's worden er met geweld afgereden en vliegen als projectielen in het rond. Terrasstoelen en tafels die op de stoep stonden, worden vermorzeld tot houtsplinters en kromgebogen metaal onder de dubbele achterwielen. Vonken regenen neer waar de zijkant van de bus langs gevels schuurt. De bus baant zich een weg van destructie naar het hart van de stad, geleid door het onwrikbare blauwe licht van Claus.
Ze naderen de Groenplaats. De kathedraal doemt op uit de witte mist, een immense muur van eeuwenoude steen die recht voor hen oprijst. Het is het eindpunt van de rit. Het begin van de onmogelijke vlucht. Alain houdt het stuur recht. Hij gaat niet remmen. Hij gaat de muur rammen. De seconde voor de impact lijkt de tijd te vertragen. De geur van naderende dood en ultieme opwinding vult de bus.
De gotische muur van de kathedraal vult nu het volledige gezichtsveld. Het is een stormvloed van eeuwenoude, grijze steen die op hen afkomt met honderd kilometer per uur. Elke rationele vezel in een menselijk lichaam zou nu verstijven van doodsangst, zou schreeuwen om te remmen. Maar in het middenpad, waar het zweet in plassen op het rubber ligt, is er geen angst meer. Er is alleen nog de onverbiddelijke drang naar de finale.
Kathleen zit nog steeds boven op de buschauffeur. De man, Rudy, is gereduceerd tot een huls. Zijn ogen zijn weggedraaid in zijn kassen, schuim staat op zijn lippen. Hij is bijna bewusteloos, leeggezogen door de rit die uren leek te duren maar slechts minuten in beslag nam. Hij dreigt weg te glijden in de genadige duisternis van een flauwte. Dat accepteert Kathleen niet. Ze heeft hem nog één keer nodig. Ze heeft zijn leven nodig voor de sprong, niet zijn coma.
"Niet slapen!" krijst ze. Ze haalt uit. Klets. Haar vlakke hand raakt zijn bezwete wang met de kracht van een zweepslag. Rudy’s hoofd klapt gewelddadig opzij, speeksel vliegt uit zijn mondhoek. Hij kreunt wezenloos, maar zijn ogen fladderen niet open. "Hier blijven, zak!" Ze slaat hem opnieuw. Backhand deze keer. Haar knokkels schuren open op zijn jukbeen. Pats. En nog eens. Pats. Het is ruw, vernederend en pijnlijk. Ze slaat hem wakker. De pijn snijdt door zijn nevel heen. Rudy schrikt op, hapt naar adem, zijn ogen schieten wijd open van de plotselinge pijnprikkel. Hij kijkt recht in het verwilderde, bezwete gezicht van zijn beul.
"Kijk niet weg!" schreeuwt ze nu hij weer bij bewustzijn is, boven het geraas uit. Ze grijpt zijn beurse, klamme gezicht met beide handen vast, haar vingers boren diep in zijn wangen, en dwingt zijn blik met grof geweld naar de naderende muur. "Kijk naar de dood, Rudy! En neuk me er dwars doorheen!" Ze voelt de impact naderen, niet als een klap, maar als een drukgolf. De wetenschap dat ze over drie seconden verpletterd kunnen worden, werkt als de ultieme stimulans. Het zet haar zenuwuiteinden in brand. Ze verhoogt haar ritme tot een onmenselijke snelheid. Ze hamert op hem neer, haar bekken kletterend tegen het zijne, vlees dat kletst op vlees in een waanzinnig staccato.
"Ja... JA!" hijgt ze. Ze knijpt haar interne spieren samen met een kracht die de chauffeur doet gorgelen van pijn en genot. Ze melkt de laatste druppel adrenaline, de laatste vonk levenswil uit zijn ruggengraat die ze net met geweld heeft opgewekt. Ze voelt hoe hij onder haar verstijft, hoe zijn lichaam zich schrap zet voor de klap, en ze gebruikt die spanning.
Op het moment dat de schaduw van de kathedraal over de voorruit valt, gooit Kathleen haar hoofd in haar nek. Haar natte haren zwiepen als een zweepslag naar achteren. Haar rug kromt zich in een perfecte boog, haar borsten wijzen naar het plafond van de bus als offergaven. Ze slaakt een kreet. Het is geen menselijk geluid meer. Het is geen genot, het is geen pijn. Het is een sonisch wapen. De gil is zo hoog, zo ijl en zo doordringend dat hij door de frequentie van de realiteit zelf snijdt.
Kling. De resterende ruiten van de bus, die de druk van de rit nog hadden weerstaan, exploderen. Niet naar binnen, maar naar buiten. Duizenden scherven veiligheidsglas worden de nacht in geblazen als confetti, verpulverd door de pure vibratie van haar stem. Haar lichaam verkrampt in een allesverzengend orgasme. Het is een witte supernova in haar onderbuik die uitwaaiert naar elke cel in haar lichaam. Ze knijpt de chauffeur zo hard fijn dat hij opnieuw het bewustzijn verliest, zijn laatste energie in haar pompend. De ontlading is fysiek zichtbaar; een rimpeling van hitte die van haar huid afslaat.
Dit is geen seks meer. Dit is kernfusie. De energie blijft niet bij haar. De schokgolf van haar orgasme golft door de vloer van de bus, een tsunami van rauwe kracht die het metaal doet zingen. Het racet naar voren, langs de hijgende studenten, langs de biddende Maria, dwars door de cockpit waar Alain en Leen vechten, recht naar het epicentrum. Het raakt Claus. De Kerstman, die al gloeide als een oven, ontvangt de finale vonk. Hij absorbeert de doodsschreeuw van Kathleen en zet die om in pure stuwkracht. Zijn ogen worden wit. De tijd vertraagt. De muur is nu centimeters verwijderd. "MAGDA!" brult hij, en zijn stem is de donder die op de bliksem van Kathleen volgt. "HIER KOMEN WE!"
De neus van de bus raakt de basis van de kathedraal. Maar er is geen crash. Er is geen verwrongen metaal. De enorme hoeveelheid opgebouwde energie – de lust, de wanhoop, de magie van Claus – zoekt een uitweg. De wetten van de fysica buigen en breken. De bus kantelt. De voorwielen grijpen geen asfalt, maar de verticale gotische stenen van de kerkmuur. De achterkant zwiept omhoog. Met een misselijkmakende draai verandert horizontaal in verticaal. De banden roken terwijl ze grip vinden op de steile gevel. De bus begint de toren te beklimmen, recht omhoog, de hemel in. Ze zijn gelanceerd.
Trefwoord(en): Facial, Gangbang, Kerst, Kerstman, Klaarkomen, Neuken, Openbaar, Orgie, Pijpen, Suggestie?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10

Ontdek meer over mij op mijn profiel pagina, bekijk mijn verhalen, laat een berichtje achter of schrijf je in om een mail te ontvangen bij nieuwe verhalen!
