Door: Keith
Datum: 05-06-2022 | Cijfer: 9.3 | Gelezen: 9098
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 38 minuten | Lezers Online: 1
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 38 minuten | Lezers Online: 1
Vervolg op: Mini - 220
Een kwartiertje later zaten we voor de camper,onder de luifel koffie te drinken. Eén voor één reden de andere auto’s weg, tot er alleen nog maar een Volkswagen Polo stond. En de eigenaar daarvan kwam even later het hek van het museum uit, sloot het af, keek onze kant uit en liep naar ons toe.
Hij stelde zich voor: Tor, een van de suppoosten. Joline bood hem iets te drinken aan, wat hij accepteerde en we raakten aan de praat. Hij vroeg of we op doorreis waren, of dat hij ons morgen nog in het museum zou zien en we vertelden dat we op de boot pas geattendeerd werden op dit museum.
En dat we morgen zeer zeker binnen zouden komen. Joline vroeg nog of het druk was op deze camperplaats en Tor schudde zijn hoofd en vertelde dat meeste toeristen naar de camping aan de andere kant van Kristiansand gingen. Meer vertier. In het hoogseizoen stonden hier af en toe twee of drie campers, maar dat was het wel. Hij stond op om naar huis te gaan. “Tomorrow at 11:00 we’re open! Sleep well!” Daarna reed hij weg en werd het stil, op wat vogels na.
Joline zette de leuning van haar stoel wat achterover. “Wát een rust, Kees… Heerlijk! Hier ga ik van genieten. Drie weken lang. Kun jij niet een of ander langdurig project in Noorwegen vinden? Dan blijven we hier gewoon…” Ik pakte haar hand. “Is niet zo praktisch, schat. Hoe moet jij Backoffice leiden vanuit Noorwegen? Anders loopt Fred weer te freewheelen. En bovendien willen Tony en Rob deze moie camper over een paar weken terug. Want die gaan in September op vakantie…”
Een teleurgestelde kreun klonk naast me. “Jammer… Het is hier zo heerlijk.” Ik stond op. “Ja. En daar moet je nú van genieten, mooie meid. Kom, we sluiten de camper even af en lopen een ommetje. Daarna lekker eten.” Kortom: even later liepen we hand in hand over een smal pad. Ik had op Google Earth gezien dat dit pad rond de hele stelling liep; zo’n dikke drie kilometer. Het pad was overigens niet makkelijk: soms steile rotswanden aan de ene en een best diep dal aan de andere kant. Maar de uitzichten op sommige plekken waren fenomenaal.
Op een gegeven moment keken we uit over de zee, met in de verte het eiland Flekkeroy. De zon er een handbreed boven, een vlakke zee… “Even zitten, Kees. Genieten.” “Ik zal een comfortabele rots voor je uitzoeken, schat.” Ze keek wantrouwend. “Als je me maar niet op die rots aanrand, meneertje. Daar weet ik betere plekken voor.”
We gingen zitten op een vlak stukje rots met een andere rots als rugleuning. “Het zit prima hier…” Daarna waren we stil. Genieten van de rust en de schoonheid van het landschap. Ruw, ruig, veel rotsen en naaldhout. In de verte, op het eiland konden we wat huizen zien, maar voor de rest was er niets geciviliseerds te bekennen. Alsof we 2000 jaar terug in de tijd waren gegaan. In Nederland hoor je, wáár je ook bent, wel ergens een auto rijden of kinderen spelen, het gezoem van industrie of een hoogspanningsleiding of je ziet in de verte een windturbine. Hier: niets van dit alles. Rust. Ruimte. We zaten een half uur, toen pakte ik Joline’s hand. “ Kom schoonheid, we gaan eens terug richting camper. Ik begin toch wat trek te krijgen.”
Ze knikte en we liepen verder. Nog geen tweehonderd meter verder keken we recht in de loop van het grootste stuk geschut wat ik ooit gezien had. Een enorme geschutskoepel in camouflagekleuren met één loop er uit stekend, dreigend richting kust. De reden voor het museum, dus. “Als dit ding gaat schieten…” Ik knikte. “Dan is binnen een straal van tien kilometer de rust voorbij, schat. En worden wij weggeblazen op de plek waar we nu staan.”
Joline huiverde. “Bah. Dat ding hoort hier helemaal niet. Zo’n vreselijke dissonant vergeleken met de hele omgeving…” Ik knikte. “Heb je gelijk in. Maar we gaan morgen tóch dat museum bekijken.” Ze greep mijn hand vast. “Dat is goed, Kees. Maar we gaan ook van de natuur genieten hé?” Ik kneep even in haar hand. Té makkelijk om nu een schuine opmerking te maken… Terug in de camper warmde ik een blikje soep op en smeerde Joline een aantal boterhammen. We aten het lekker buiten op; door de ligging van de parkeerplaats, tussen rotsen, was het hier vrijwel windstil. En de rotsen hielden de zonnewarmte lang vast; ik legde mijn hand op zo’n stuk graniet: lauwwarm, ondanks dat het een uur geleden was dat de zon er op scheen. Rustig zaten we te eten en na het eten volgde een kop koffie.
Ik keek op m’n horloge: 20:05. Een beschaafde tijd om Gerard eens te bellen. “Schat, mag ik even een semi-zakelijk telefoontje doen?” Ze keek vragend. “Ik wil Gerard bellen, mijn studiegenoot. Hij heeft als specialisme waterkrachtcentrales. Hebben we het even over gehad, vrijdag. Hij gaat in Zweden werken als hij terug is uit de States en hij weet een aantal centrales hier in Noorwegen. Wan bijna hetzelfde type als die ik heb voorgesteld voor Bosnië.” Ze knikte. “Ik verdiep me wel in een goed boek, Kees.” Ze pakte haar E-reader.
Even later had ik Gerard aan de telefoon. “Hé Kees! Hoe bevalt het huwelijkse leven jullie?” “Dat hoef ik jou toch niet uit te leggen, Gerard? Jij bent al een tijdje getrouwd en Ursulaa is net zo’n knappe blonde schoonheid als Joline…” Blijkbaar had hij de telefoon ook op de speaker staan, want ik hoorde Ursulaa roepen: “Thank you, Kees!” “You’re welcome, madam. Maar goed, wij staan nu iets onder Kristiansand, op een camperplek bij het kanonmuseum daar.” “Hmm… Dat zegt me niets, Kees. Maar ja, gezien jouw verleden heb jij sommige andere interesses dan wij. Maar daar bel je niet voor. Vertel!”
Beknopt legde ik uit waarom ik zo’n interesse in waterkrachtcentrales had en besloot met: “… en wellicht dat mijn bedrijf, DT, verzocht wordt om een offerte te maken. Dat weten we nog helemaal niet zeker, maar áls het zover is, wil ik wel beslagen ten ijs komen, Gerard.” Het was even stil. “Je brengt me in een moeilijk parket, Kees. Mijn firma werkt op hetzelfde terrein. Waterkrachtcentrales. En mijn firma is ook Nederlands… Het zou best kunnen dat ook wij om een offerte gevraagd worden. Dan zijn we elkaars concurrenten, makker.”
Ik slikte even. “Oeps… Die had ik niet zien aankomen. En jullie hebben natuurlijk meer expertise in deze dingen.” Gerard grinnikte. “Nou toeval wil dat je momenteel met de projectleider waterkrachtcentrales aan het telefoneren bent, Kees. Mijn team van 10 man en ik hebben de meeste kennis binnen ons bedrijf. De andere teams doen de wat simpeler zaken, zoals windmolens en zo.”
Ik nam een besluit. “Oké Gerard. Vanaf dit moment zitten jullie dus in hetzelfde schuitje als DT: jullie hebben ook voorkennis. Mijn directeur heeft gezegd dat DT formeel geen minuut in dit project steekt voordat een offerte-aanvraag binnen is. Kijk, dat ik tijdens mijn huwelijksreis wat technische dingen wil bekijken, is mijn afwijking… Daar gaat geen uren-declaratie uit voortkomen.” Joline leunde naar me toe.
“En zelfs als hij ‘m wél schrijft,Gerard, dan keur ik ‘m rücksichtlos af. Als hoofd Backoffice van DT mag ik dat. En bovendien zou het valsheid in geschrifte zijn: ook al lopen we door zo’n centrale, hij kijkt toch alleen maar naar mij.” We hoorden Ursulaa lachen en ook Gerard grinnikte. “Ik geef Kees geen ongelijk, Joline. En Ursulaa voegde er aan toe: “You looked fantastic on your wedding, Joline!” Ik zuchtte maar eens. “En wie is weer het bokje? Jawel, Kees Jonkman… Maar Gerard, hoe lossen we dit op?”
Het was even stil en toen klonk: “Simpel, Kees. Ik hou gewoon m’n mond op de zaak. Komt er een offerte-aanvraag: prima, dan zal ik degene zijn bij wie hij terecht komt. Komt die er niet: even goeie vrienden. Ik sta nog steeds bij je in het krijt, makker.” Weer een zucht, nu van opluchting. “Dank je wel, vriend.” “Hé Kees, niet zo moeilijk doen! We staan samen aan de start, we weten alleen nog niet wanneer het startschot komt. Ja, ik heb iets meer ervaring met deze materie, maar ’t is geen raketwetenschap, hoor. En wie weet, kunnen we dingen samen doen. Krachten bundelen, zeg maar. Er is nog één ander bedrijf in Nederland die dit zou kunnen, maar die zijn nogal prijzig. Dat zal wel komen omdat ze nogal veel geld kwijt zijn aan hun pandje op de Zuid-as.”
Ik fronsde. “Welk bedrijf is dat dan, Gerard? Zoveel ingenieursbureau’s zitten er niet op de Zuid-as…” Hij noemde de naam van het bureau waar ik mijn tweede stage had gelopene ik schoot in de lach. “Die club? Gerard, dan ziet het generatorhuis er prachtig uit, maar de installatie is technisch gezien een onrendabele bende. Ik heb daar stage gelopen; als ze nog net zo werken als vier jaar geleden ben ik niet zo bang voor hun concurrentie hoor.”
Hij gniffelde. “Oké, goed om te weten. Maar als je hun portfolio bekijkt, lijkt het alsof ze Thomas Alva Edison in huis hebben. Er staat onder andere een systeem van noodgeneratoren voor ziekenhuizen in, wat best wel aardig is, zo te zien.”
“Ja, dat is best een mooi systeem. Ene Jonkman heeft daar een behoorlijk steentje aan bijgedragen tijdens zijn stagetijd. Want het systeem zoals ze zelf ontworpen hadden, had veertien procent minder output. Enfin, ik heb er een prima beoordeling aan overgehouden, maar voor de rest zou ik er nooit willen werken. Of mee samenwerken. Likken naar boven, maar vooral keihard trappen naar onder. Kijk uit voor die lui; ze hebben een prima PR-afdeling en een paar gehaaide juristen in dienst. Als die lui ergens over de rug van iemand anders een slaatje uit kunnen slaan, doen ze het. Maar naar buiten toe ziet het er allemaal heel vakkundig en lief uit. Eerlijk: ik slaap nog liever een nachtje naast een boa-constrictor die een maand niet gegeten heeft dan dat ik zaken met hen doe.”
Gerard floot. “Goed om te weten makker. Maar nu ga ik jullie met rust laten; dank voor de info en we moeten maar eens afspreken binnenkort, Kees. Wanneer komen jullie terug?” “We hopen de 23ste juni weer terug te zijn. En de 26ste mogen we weer aan de slag in Gorinchem.” “Mooi. Dan stel ik voor dat wij ergens die week richting Veldhoven komen voor een gezellige avond, oké?” “Da’s prima, Gerard”, zei Joline, “maar dan op de maandag of de woensdagavond. De andere avonden zijn we bezet met loopgroep, bugelles en dansles.” “Ik app jullie wel. Wij rennen momenteel van familielid naar familielid… Tegen die tijd zijn we er wel aan toe om even ergens flauwe grappen te maken. Gaat bij jullie prima, hebben we vrijdag gemerkt!”
“Jaja… Dan weet ik wel wie er de sigaar is. Bedankt, Gerard!” Hij gniffelde. “Ouwe studentenkoeien uit de sloot halen. Dan leert Joline ten minste wie je écht bent, Kees.” “Boeie… Ze heeft toch al ‘Ja, ik wil’ gezegd. Lijkt me gezellig, makker. Tot spoedig ziens!” “Bye, Kees, bye, Joline!” hoorden we Ursuaa op de achtergrond nog roepen, toen was de verbinding verbroken.
Ik zat even voor me uit te staren. Gerard als concurrent… Daar zou ik wel eens een hele pittige aan kunnen hebben, want hij was goed. Misschien, als DT de opdracht kreeg, was samenwerken de beste optie. Kon ik nog wat van hem leren… Maar goed, eerst maar eens kijken óf DT de opdracht wel zou krijgen. Ik schudde mijn hoofd en daarmee ook symbolisch het probleem van me af. En plots keek ik in Joline’s ogen. “Sorry schat, voor dit telefoontje. Maar dit moest even.”
Ze knipoogde. “Dit was toch een telefoontje tussen ouwe studievrienden? Dat mag hoor, tijdens je huwelijksreis… Maar nu wil ik een telefoontje doen. Met Lot en Mar. Even vragen hoe het daar is. Want ik durf te wedden dat die twee ons niet willen storen.” Ik knikte. “Moet ik even weggaan? Dan kun jullie ongehinderd meidenpraat…” Ze schudde haar hoofd. “Nee hoor. En als er meidepraat komt,mag jij best meeluisteren. Je bent nu immers getrouwd?”
Knipogend toetste een nummer in. Na twee keer overgaan werd er opgenomen. “Hoi Joline! Hoe is het in Denemarken? Of Noorwegen?” In Noorwegen is het prima, sinds vanmiddag. Wij staan nu op een camperparkeerplaats iets ten zuidwesten van Kristiansand, bij een kanonmuseum. Zijn een dag langer in Denemarken gebleven omdat Kees zo nodig de machinist van een reddingboot wilde uithangen.” Ik kon de vraagtekens in de ogen van de zussen bijna horen. “Wáát? Vertel!” Beknopt deed Joline verslag en besloot met: “…en zo kregen we een gratis overtocht naar Noorwegen.”
“Als we dit morgen bij DT vertellen gelooft Rob ons nooit!” “Die voormalige oliestoker doet er maar beter aan jullie wél te geloven, anders rookt hij een zware pijp. Maar… Hoe is het met jullie? Bevalt het een beetje zonder chefkok in huis?” Een giechel klonk. “Vanavond hebben we voor het eerst sinds de bruiloft gekookt, Joline. Toen jullie uit Malden vertrokken waren, bood Tony aan om tot ’s avonds te blijven en in Malden te eten. Heerlijke goulash gegeten…”
“Die staat in het receptenboek, Lot!” riep ik. “...en toen in de Mini naar huis gereden. De Volvo staat nog keurig in de garage in Malden. Dat was Tony’s idee, want jullie moeten al jullie bagage meenemen als jullie terugkomen. ’s Zondags naar de kerk gegaan en bij Greet en Anita de zondag doorgebracht. Héél gezellig. Wat een mooi stel bij elkaar. ’s Avonds naar huis, gisteren naar Utrecht en toen belde Angelique of we bij hen wilden eten. Ook gezellig. En wat is die Henry een droogstoppel… We lagen regelmatig in een deuk van het lachen. En Angelique haar moeder is ook een schat. Toen weer naar huis, vanochtend naar DT… En samen vreselijk gelachen om sommige momentjes op jullie bruiloft. Na thuiskomst de loopgroep… Linda heeft ons aardig afgebeuld met een ‘loopje’ van acht kilometer. We waren kapot! En we zaten nét met koffie uit te buiken van een paar tostie’s met wat sla toen jullie belden…”
We keken elkaar aan. “Zo te horen hebben jullie opvang genoeg, dames.” “Zeker weten Kees! En vrijdag gaan we naar dansles! En daarna meteen door naar Wageningen…” Lot giechelde. “Daar zal ook wel gelachen worden, denk ik!”
“Hohoho, mevrouw Bongers… Wageningen? Is dat met of zonder mijn grote broers? Want met die grote broers weet ik niet of dat wel verantwoord is…” Joline keek naar mij en knipoogde. “Zónder, Joline. Die grote broers van jou komen pas zaterdagavond richting Wageningen. Die gaan ‘een stierenavond houden’ in de flat van jouw broer Ton, zodat wij van een ‘meidenavond’ kunnen genieten.” “Dat zal een mooie giebel-voorstelling worden, dames. Met die twee rooie feeksen…”
Het was even stil, toen hoorde ik de stem van Margot. “Kees… Joline: die twee zijn schatten. We hebben afgelopen zaterdag een uurtje samen zitten kletsen, op jouw kamer, Joline. Het klikte meteen, ondanks dat zij heel anders zijn opgevoed dan wij. Ze zijn goudeerlijk en recht-voor-z’n-raap. En ze hebben beloofd…” Een giechel klonk “…dat ze ons zaterdag om gaan vormen tot, ik citeer Clara: ‘bloedmooie meiden’. We zijn benieuwd.”
Voor de vorm bromde ik: “Nou, dan mag heel Wageningen wel een uitgaansverbod voor de mannelijke bevolking krijgen. En moeten wij, als we terugkomen uiteindelijk tóch al jullie aanbidders van het balkon meppen.”
De giechel werd duidelijker. “Wie weet zijn het aanbidders van Joline, Kees. Die nu hete tranen schreien omdat ze te laat zijn.” Joline giebelde. “Oh, dat lijkt me lekker, meiden. Een stel kerels die alle verdiepingen van de flat opklimmen om maar een glimp van Joline Jonkman – Boogers in haar lingerie op te vangen. Goed voor m’n ego.” Een proest klonk aan de andere kant.
“Kees kennende is hij in staat om al die lui van het balkon te kieperen.” “Reken maar! Maar dames: hoe is de nieuwe collega? Die voormalig machinist van dat cruiseschip?” “Alleen maar een handje gegeven, Kees. Verder nog niet mee gepraat. Rob houdt hem nogal bezig, geloof ik.”
Joline lachte. “Dat zal best. Ik ken mijn grote broer. Als hij je eenmaal in zijn greep heeft, is ontsnappen er niet bij.”
Ze aarzelde even en vroeg toen zachtjes: “En hoe bevalt onze slaapkamer, meiden?” Charlotte antwoordde, even zachtjes. “Heerlijk, Joline. Een prachtig uitzicht naar buiten als we op bed liggen. Tenminste…” Ze giebelde weer. “Als we daar belangstelling voor hebben. We hebben gisteravond jouw cadeautje maar weer eens gebruikt.” Joline lachte en knipoogde naar mij. “Mooi. Daar is het ook voor bedoeld. Meer zeggen we er maar niet over; je weet maar nooit of Fred meeluistert.”
Het was alarmerend stil, toen klonk de stem van Margot. “Wááát? Joline, ik weet niet of…” Ik boog me voorover. “Meiden, even voor de duidelijkheid: ja, Fred kan in een handomdraai een mobieltje afluisteren en nee, hij zal dat nooit bij jullie of ons doen. Tenzij we hem erom vragen. Maar dat hebben wij nog niet gedaan. Jullie wél soms?”
Margot klonk bits: “Laat ik het niet merken, Kees. Dan heeft Fred een probleem!” “Zal hij ook niet doen, schoonheid. Maar nu laten we jullie met rust; jullie gaan zo meteen lekker douchen en dan slapen. Hebben jullie nodig na de training van Linda.” “Jawel meneer Jonkman”, klonk het spottend.
“Welterusten voor dadelijk, meiden. Doe de groeten aan DT, morgenochtend! En denk er aan meiden: gewoon bellen als er iets is, begrepen?” Joline klonk waarschuwend. “Zeker, mevrouw Jonkman, tot uw dienst, mevrouw Jonkman.” “En met de handjes boven de dekens, dames!” “Zeker meneer Jonkman. We zijn nette meisjes.” Een dubbele proest volgde. “Jullie ook die handjes boven de dekens, hé? We gaan Balou uithoren als jullie terugkomen, denk er aan!” “Echt niet! Welterusten, meiden!”
Joline verbrak de verbinding. “Die rooien het wel, Kees.” Ik knikte. “En mooi om te horen dat ze goed opgevangen worden, schat. Hebben ze nodig na al die jaren emotionele diepvries. Liefde, waardering, warmte…” Joline leunde tegen me aan. “Ja. En daar zijn wij mee begonnen, knappe vent.” Ik schudde mijn hoofd. “Nee dame. Daar ben jij mee begonnen. In Utrecht. Niet aan de kant blijven staan, maar actie ondernemen als het nodig is. En ik ben er blij mee dat je zo in de wedstrijd staat, Jolien.”
Ze knikte nadenkend. “En dat hebben we niet van vreemden, Kees.” Een tijdje zaten we naast elkaar, genietend van de rust. “Kom Kees, we gaan naar binnen. Het wordt nu een beetje frisjes.” Ik knikte. “Nog even een veiligheidsrondje lopen, schat.” Joline trok een wenkbrauw op en ik verklaarde: “Ik leg een aantal dode takjes voor de deuren van de camper. Als er iets of iemand binnen een straal van drie meter komt, horen we dat.” Ze haalde haar schouders op. “Als jij denkt dat dat nodig is… Ik ga me alvast uitkleden en tandjes poetsen.”
Ik stapte naar buiten. In het schemerlicht keek ik om me heen. Takjes waren aan één kant geen optie; de parkeerplaats was een grindvlakte. Daar legde ik een aantal keitjes op elkaar; iedereen die daar zou lopen zou er een aantal omtrappen. Aan de andere kant was een dicht bos; dáár legde ik wél een aantal dode takken in een halve cirkel rond de camper. Zo, dat was klaar.
Ik stapte binnen en deed de camper op slot. Een van de bovenlichten op een kiertje open. Joline had de gordijntjes en jaloezieën al gesloten; de camper was nu een knus eilandje in een grote ruige omgeving. Een laatste blik op mijn telefoon: drie streepjes bereik. Prima. Stom, Kees… Je hebt al gebeld, en je had prima bereik. Die laatste check was niet nodig geweest. Ik deed het lampje voor in de camper uit en liep naar achter. Joline lag al op bed.
“Ik kom er zó bij, mooie echtgenote!” “Opschieten dan Kees, of ik slaap al.” Joline gaapte. Uitkleden, tanden poetsen, een plens koud water in m’n gezicht… En ik kroop naast haar. “Hé meisje… Heb je het naar je zin hier?” “Heerlijk jochie. Samen met jou in een prachtige omgeving… Maar nu wil ik graag slapen, Kees. Welterusten.” Een lieve zoen volgde en ze draaide zich om. Vijf minuten daarna sliep Joline en bij mij duurde het niet zoveel langer…
Woensdagochtend werd ik om acht uur wakker. Zo… laat voor mijn doen. Joline lag nog lekker te slapen. Voorzichtig sloop ik het bed uit, pakte mijn kleren en fototoestel en deed zachtjes de deur open. Buiten kleedde ik me aan, dan werd Joline ten minste niet wakker van een schommelende camper.
De zon stond al een aardig eind aan de hemel. De omgeving baadde in helder licht en nog jonge bladeren van de spaarzame loofbomen en struiken kleurden heldergroen. En tussen de rotsen allerlei bloemen… Mooi! Ik drentelde wat rond en maakte een aantal foto’s. Toen het pad op wat we gisteren hadden gelopen en ik maakte een aantal foto’s van het uitzicht over zee. Prachtig…
Iets onder de horizon zag ik een van de veerboten tussen Noorwegen en Denemarken naderen, goed herkenbaar aan de rode kleur. De boot voer met de zijkant naar me toe. Eens even wat oude technieken proberen… Op Internet vond ik dat de boot 97 meter lang was. Afronden tot 100 meter, lekker makkelijk. Aan de bovenzijde van de zoeker van mijn fototoestel zaten streepjes: elk streepje vertegenwoordigde, met de zoom op 200 millimeter, 1 Mill, oftewel een breedte van 1 meter op een kilometer afstand. Ik zette mijn toestel op een rots en mat dat de boot 5 mill lang was. 5 mill is dus 100 gedeeld door factor X. X is 20, dus de boot is 20 kilometer ver. En ze voer iets onder de horizon, dus het zicht was minimaal 25 kilometer… Uiterst helder dus…
Ik grinnikte toen ik me bedacht dat Duitse en later Noorse kanonniers hier vlakbij dezelfde berekeningen hadden zitten maken… Hoewel: de Duitsers beschikten al over uiterst nauwkeurige stereoscopische afstandsmeters. Een brede buis met aan twee kanten een lens die in het horizontale vlak iets kon draaien. De vent die de afstandsmeting deed hoefde niets anders te doen dan de twee beelden die hij zag (één beeld voor elke lens) met draaiknoppen op elkaar te leggen tot hij één beeld had. Op een schaalverdeling kon hij dan exact aflezen op welke afstand zijn doel voer.
Later ging dat met radar en dus veel sneller. En de Noren gebruikten in de jaren na de oorlog uiteraard ook radar. Peinzend liep ik terug richting camper. Nu, in de zomer was het hier een idyllisch plekje, maar hoe zou het er in de winter van 1944/1945 hebben uitgezien? In de Ardennen was het toen bar en boos weer, in Nederland ook, dan zou het hier wel helemaal afzien geweest zijn…
In de camper liep Joline al heen en weer. “Zo, vroege vogel! Was je al gevlogen?” “Yep. Maar nu ben ik weer terug op het nest. Eens even de eieren inspecteren.” Ik trok haar ruggelings tegen me aan en legde mijn handen op haar borsten.
“Zeg Kees… Heb jij liggen slapen bij Biologie of hoe zit dat? Mijn eieren bevinden zich heel ergens anders hoor.” Joline keek verontwaardigd. “Oh… ja sorry, Biologie was geen keuzevak van mij. Achteraf gezien wel jammer, want die klas zat stikvol met meisjes.” Ze draaide haar hoofd nu helemaal naar me toe. “En die waren waarschijnlijk allemaal dolblij dat Kees Jonkman, beter bekend staand als ‘de klassenerd’ meer van de exacte vakken was. Ik begrijp ze helemaal.”
Heel even voelde ik iets van nijd opkomen toen Joline mijn bijnaam gebruikte, maar toen keek ik in haar blauwe ogen en verdween mijn irritatie. “Je was niet blij toen ik je bijnaam gebruikte, Kees? Ik zag je gezicht even verstrakken.” Ik knikte. “Klopt. Maar van jou kan ik het hebben.” Ze draaide zich in mijn armen om.
“Sorry schatje.” Een lange zoen volgde. “Goeiemorgen Kees. Ontbijtje buiten eten?” Ik knikte. “Ja. Het is lekker buiten. Ik zet de stoelen en de tafel wel klaar.”
Het ontbijt was lekker: Joline had een paar eitjes gebakken met een plak spek er onder. “We moeten vandaag wel inkopen doen, schat. Warm eten is er nog voor één dag, maar het brood is bijna op, net als de melk en de boter. Gelukkig is er nog voor twee weken hagelslag en de fles Jägermeister is ook nog bijna vol.” “Prima. Dan rijden we na het bezoek aan het museum naar Vagsbygd, doen daar inkopen, tanken meteen en rijden dan rustig langs de kust richting Stavanger. Daar overnachten.”
Ze keek me aan. “Alwéér tanken? De laatste tankbeurt was vlak voordat we de veerboot opgingen.” Ik knikte. “Klopt. Maar de tankstations zijn hier niet zo dik gezaaid als in Nederland. Frits waarschuwde me twee weken terug al: ‘Kees, in Noorwegen moet je tanken als je kunt tanken. Niet denken dat je het volgende tankstation wel kunt halen.’ Die raad ga ik maar opvolgen, want Frits is hier een aantal keren op vakantie geweest met z’n gezin.”
Joline giechelde. “Oh? Was Meike mee? Arme Frits… ‘Páááá!!! Wanneer komen we weer in een beetje fatsoenlijke stad? Ik heb geen bereik met m’n mobiel!’ Ik zie het al helemaal voor me…” Ik grinnikte mee. Na het ontbijt wasten we samen af en daarna ruimden we de camper wat op. Even met stoffer en blik er doorheen, de laatste restjes opzuigen, bed opmaken, dashboard schoonmaken, alles voorin weer even ordenen en de voorruit poetsen. En rond elf uur was dat gereed. “Kom, mevrouw. We sluiten de tent af en gaan ons weer eens verdiepen in geschiedenis!” Joline trok een gezicht. “Jaaa! Lekker betonstof snuiven. Joepie, Kees.” Ze knipoogde, pakte haar tasje en we liepen het pad naar de ingang op.
Weer kwamen we onderlangs de geschutskoepel, maar nu écht vlakbij. Even stonden we stil om het ding goed te bekijken, toen liepen we door, richting ingang. “Eerst ons maar eens laten informeren, Kees. Daarna dat ding eens onderzoeken.” Eenmaal binnen was het uiterst rustig; er waren een paar andere bezoekers die rondliepen. We liepen een bioscoopzaaltje in en na een paar minuten werd er een film gestart over de bouw van deze stelling en het gebruik ervan, zowel door de Duitsers als later door de Noren.
En tijdens die film verbaasde ik me weer over de enorme inspanningen die de Duitsers zich op hun nek hadden gehaald om deze stelling hier te bouwen. Het doel was duidelijk: samen met een soortgelijke stelling in Hanstholm in Denemarken het Skagerak en dus de Oostzee compleet afsluiten voor vijandelijk scheepvaartverkeer. De kanons hadden een kaliber van 35 cm, hetzelfde kaliber als de kanons op de slagschepen Bismarck en Tirpitz. Ze waren oorspronkelijk bedoeld om de 28cm kanons op de slagkruisers Scharnhorst en Gneisenau te vervangen, maar dat ging niet door; Hitler wenste geen energie meer in grote schepen te stoppen.
De 35cm kanons gingen naar de ‘Atlantikwall’. Vier aan deze kant van het Kattegat, vier aan de andere kant, bij Hansholm. En niet alleen om de Oostzee af te sluiten, maar ook om Kristiansand, een belangrijke haven voor de Duitsers, te beschermen.
Ik zat te denken: het Kattegat was ongeveer 110 kilometer breed, tussen Hanstholm en Kristiansand… De kanons van de Bismarck hadden zo’n 30 kilometer effectieve dracht. Dan bleef er nog een aanzienlijke strook water over buiten het bereik van beide stellingen. Even later, tijdens de rondleiding werd dat raadsel opgelost: de kanons in beide stellingen verschoten een ander type granaat, die wel 50 kilometer ver kon komen. En de Duitsers hadden natuurlijk uitgebreide mijnenvelden in het water gelegd…
Na een uurtje klommen we de geschutsbunker in en ik gaapte om me heen. Alles, letterlijk álles was imposant groot. Ik was ik het ‘Fort aan den Hoek van Holland’ geweest, waar nog een sluitstuk lag van een Duits 28 cm kanon; dit was allemaal een dimensie groter. En alles was prima onderhouden en glom van de olie en het vet. Er stond een dummygranaat naast het stuk; het ding was bijna net zo groot als ik! De gids vertelde dat de kanons eerst in open opstellingen hadden gestaan, maar dat in 1943 werd besloten om er een draaiende bunker omheen te bouwen; in open opstellingen waren de kanons te kwetsbaar voor bombardementen van de Geallieerden.
“Die boodschap hadden ze in Point du Hoc nog even niet meegekregen, Kees”, fluisterde Joline. Ik knikte. “Goed opgelet, dame!”
Na de geschutsbunker reden we met een smalspoortreintje over het terrein heen, langs de munitiebunkers, onder de grond, de plaats van de manschappenverblijven en allerlei andere plekken die voor de stelling van belang waren. En rond een uur of twee hadden we het wel gezien.
We bedankten de dames en heren aan de balie en Joline vroeg of we nog iets moesten betalen voor de overnachting. Hoofdschudden was het antwoord. “Nou dan doneer ik de campingkosten aan het museum!” Joline pakte een biljet van 200 kronen en stopte dat in de bus met het opschrift ‘Frivillig gave’. Een vriendelijke lach was de reactie.
Met een goed gevoel liepen we het museum uit. “Ze steken er enorm veel tijd en energie in,Kees. Dat mag ook beloond worden. Ik heb heel veel geleerd.” Ik drukte haar arm. “Ja. En dankzij deze mensen wordt een uniek stuk geschiedenis bewaard. Laten we daar dan maar een klein steentje aan bijdragen.” We deden de camper open. “Zo. Even zitten en dan boodschappen doen, tanken en op naar Stavanger.” Zo gezegd, zo gedaan: een uur later reden we over de E39 naar het westen. Een E-weg, ja inderdaad. Maar als je een mooie vierbaans-snelweg had verwacht… Nee.
De weg was te vergelijken met een provinciale tweebaansweg. Wel uitstekend onderhouden en met soms spectaculaire uitzichten! We reden rustig. Niemand die achter ons zat te bumperkleven; de Noren rijden zelf over het algemeen ook kalm. En als er eens iemand wilde inhalen: er is gelegenheid genoeg, want het was rustig op de weg. Tijdens een sanitaire stop, rond half vijf, besloten we dat Stavanger nog een dagje op Joline en Kees Jonkman moet wachten. “Het is hier zó mooi, Kees…” We stonden op een zijweggetje van de E39. Langs een meertje, aan de andere kant een steile rotswand, in de verte, over het meertje, een ruige heuvelrug… En een rust…
Ik keek op Google Earth en schakelde naar Google Streetview. Het weggetje stond er op. “We rijden een stukje door, Joline. Daar is een verbreding, zo’n kilometer voorbij een boerderij. Zetten we daar de camper neer. Als dat mag van de boer ten minste.” We stapten weer in en reden rustig het weggetje af. Bij de boerderij zagen we een man lopen en Joline vroeg hem of we iets verderop met de camper mogen staan. Hij knikte en legde uit dat voorbij de verbreding ‘vrije natuur’ is. En daar mag je kamperen. Hij vroeg hoe laat we morgen wilden vertrekken, want 's avonds deed hij, een stukje voor zijn boerderij, een slagboom over de weg, omdat er wel eens, midden in de nacht, wat lui het nodig vonden om dit pad als crossterrein te gebruiken. Joline stelde hem gerust: we zouden niet voor tien uur vertrekken. "Alright! The road is open at seven o clock!" We bedankten hem en we reden rustig verder.
Rustig, want de weg was van steenslag en ik wilde die man niet meteen stof laten happen. De verbreding kwam in zicht en het pad ging verder, een stukje omhoog. Een bocht om en… “Kéés! Hier stoppen! Hier blijven we slapen!”
Het pad liep dood tegen een rotswand aan, maar ook hier weer: een verbreding zodat je kon keren. Een voetpad slingerde omlaag naar het meer, aan de andere kant zag ik vaag sporen omhoog. “Prima plekje Joline. Rust, ruimte en ruige natuur.” Ik zette de camper aan de kant, met de neus in de wegrijrichting, dicht tegen de rotswand aan. “Zo hebben we vanavond nog lang zon, schat. En liggen we morgenochtend om vier uur niet meteen te bakken, als de zon boven de heuvels uitkomt.” De steuntjes onder de camper moesten uitgedraaid, want het ding stond behoorlijk naar achteren geleund. De luifel draaide ik uit, tafeltje en stoelen kwamen tevoorschijn en een kwartier later waren we gereed met het klaarmaken van onze overnachtingsplaats. Ik bekeek het van een afstandje. “Ziet er prachtig uit, schat. Hier houden we het vannacht wel vol, denk ik.”
Ik liep terug naar de camper en Joline omhelsde me. “Hier heb ik wel eens naar verlangd, Kees. Gewoon in the bloody middle of nowhere te staan en te genieten van mooie natuur om je heen.” Ik moest lachen en Joline keek wantrouwend. “Wát?” “Als jij je mooie armen en benen nou eens om me heen slaat, schat… Dan heb ik ook mooie natuur om me heen.”
Tot mijn verbazing kwam er geen stekelig antwoord, maar sprong Joline op,sloeg haar armen om me heen en meteen daarna haar benen. “Zo. Jij ook tevreden. Hebben we samen een fijne vakantie, schatje. Hou je dit wel twee weken vol, denk je?” Twee plagende ogen keken me aan. “Nou… Als je me af en toe even loslaat. Als je moet plassen en poepen bijvoorbeeld.” De plagende blik veranderde in een wanhopige. “Kees Jonkman… Je bent een vreselijk vent! Ik zie het voor me en daar wordt dit meisje niet vrolijk van! Bah, smeerlap!” We gniffelden samen en kusten. “En met jou wil ik hier vanavond heerlijk vrijen, Kees. Mijn echtgenoot beminnen en lekker verwend worden… Tot ik sterretjes zie.”
Een lange zoen was mijn antwoord en ik zette haar weer neer. “Lijkt me een hele fijne bezigheid, mooie vrouw.Maar… zullen we eerst een hapje eten klaarmaken? Ik weet niet hoe het met jou zit, maar ik begin trek te krijgen.” Joline knikte. “Goed plan. Lekker koken en eten. En daarna een stukje wandelen. Even beweging. Tenslotte hebben we de hele middag op ons gat gezeten. Theo zou er wat van gevonden hebben.”
Hij stelde zich voor: Tor, een van de suppoosten. Joline bood hem iets te drinken aan, wat hij accepteerde en we raakten aan de praat. Hij vroeg of we op doorreis waren, of dat hij ons morgen nog in het museum zou zien en we vertelden dat we op de boot pas geattendeerd werden op dit museum.
En dat we morgen zeer zeker binnen zouden komen. Joline vroeg nog of het druk was op deze camperplaats en Tor schudde zijn hoofd en vertelde dat meeste toeristen naar de camping aan de andere kant van Kristiansand gingen. Meer vertier. In het hoogseizoen stonden hier af en toe twee of drie campers, maar dat was het wel. Hij stond op om naar huis te gaan. “Tomorrow at 11:00 we’re open! Sleep well!” Daarna reed hij weg en werd het stil, op wat vogels na.
Joline zette de leuning van haar stoel wat achterover. “Wát een rust, Kees… Heerlijk! Hier ga ik van genieten. Drie weken lang. Kun jij niet een of ander langdurig project in Noorwegen vinden? Dan blijven we hier gewoon…” Ik pakte haar hand. “Is niet zo praktisch, schat. Hoe moet jij Backoffice leiden vanuit Noorwegen? Anders loopt Fred weer te freewheelen. En bovendien willen Tony en Rob deze moie camper over een paar weken terug. Want die gaan in September op vakantie…”
Een teleurgestelde kreun klonk naast me. “Jammer… Het is hier zo heerlijk.” Ik stond op. “Ja. En daar moet je nú van genieten, mooie meid. Kom, we sluiten de camper even af en lopen een ommetje. Daarna lekker eten.” Kortom: even later liepen we hand in hand over een smal pad. Ik had op Google Earth gezien dat dit pad rond de hele stelling liep; zo’n dikke drie kilometer. Het pad was overigens niet makkelijk: soms steile rotswanden aan de ene en een best diep dal aan de andere kant. Maar de uitzichten op sommige plekken waren fenomenaal.
Op een gegeven moment keken we uit over de zee, met in de verte het eiland Flekkeroy. De zon er een handbreed boven, een vlakke zee… “Even zitten, Kees. Genieten.” “Ik zal een comfortabele rots voor je uitzoeken, schat.” Ze keek wantrouwend. “Als je me maar niet op die rots aanrand, meneertje. Daar weet ik betere plekken voor.”
We gingen zitten op een vlak stukje rots met een andere rots als rugleuning. “Het zit prima hier…” Daarna waren we stil. Genieten van de rust en de schoonheid van het landschap. Ruw, ruig, veel rotsen en naaldhout. In de verte, op het eiland konden we wat huizen zien, maar voor de rest was er niets geciviliseerds te bekennen. Alsof we 2000 jaar terug in de tijd waren gegaan. In Nederland hoor je, wáár je ook bent, wel ergens een auto rijden of kinderen spelen, het gezoem van industrie of een hoogspanningsleiding of je ziet in de verte een windturbine. Hier: niets van dit alles. Rust. Ruimte. We zaten een half uur, toen pakte ik Joline’s hand. “ Kom schoonheid, we gaan eens terug richting camper. Ik begin toch wat trek te krijgen.”
Ze knikte en we liepen verder. Nog geen tweehonderd meter verder keken we recht in de loop van het grootste stuk geschut wat ik ooit gezien had. Een enorme geschutskoepel in camouflagekleuren met één loop er uit stekend, dreigend richting kust. De reden voor het museum, dus. “Als dit ding gaat schieten…” Ik knikte. “Dan is binnen een straal van tien kilometer de rust voorbij, schat. En worden wij weggeblazen op de plek waar we nu staan.”
Joline huiverde. “Bah. Dat ding hoort hier helemaal niet. Zo’n vreselijke dissonant vergeleken met de hele omgeving…” Ik knikte. “Heb je gelijk in. Maar we gaan morgen tóch dat museum bekijken.” Ze greep mijn hand vast. “Dat is goed, Kees. Maar we gaan ook van de natuur genieten hé?” Ik kneep even in haar hand. Té makkelijk om nu een schuine opmerking te maken… Terug in de camper warmde ik een blikje soep op en smeerde Joline een aantal boterhammen. We aten het lekker buiten op; door de ligging van de parkeerplaats, tussen rotsen, was het hier vrijwel windstil. En de rotsen hielden de zonnewarmte lang vast; ik legde mijn hand op zo’n stuk graniet: lauwwarm, ondanks dat het een uur geleden was dat de zon er op scheen. Rustig zaten we te eten en na het eten volgde een kop koffie.
Ik keek op m’n horloge: 20:05. Een beschaafde tijd om Gerard eens te bellen. “Schat, mag ik even een semi-zakelijk telefoontje doen?” Ze keek vragend. “Ik wil Gerard bellen, mijn studiegenoot. Hij heeft als specialisme waterkrachtcentrales. Hebben we het even over gehad, vrijdag. Hij gaat in Zweden werken als hij terug is uit de States en hij weet een aantal centrales hier in Noorwegen. Wan bijna hetzelfde type als die ik heb voorgesteld voor Bosnië.” Ze knikte. “Ik verdiep me wel in een goed boek, Kees.” Ze pakte haar E-reader.
Even later had ik Gerard aan de telefoon. “Hé Kees! Hoe bevalt het huwelijkse leven jullie?” “Dat hoef ik jou toch niet uit te leggen, Gerard? Jij bent al een tijdje getrouwd en Ursulaa is net zo’n knappe blonde schoonheid als Joline…” Blijkbaar had hij de telefoon ook op de speaker staan, want ik hoorde Ursulaa roepen: “Thank you, Kees!” “You’re welcome, madam. Maar goed, wij staan nu iets onder Kristiansand, op een camperplek bij het kanonmuseum daar.” “Hmm… Dat zegt me niets, Kees. Maar ja, gezien jouw verleden heb jij sommige andere interesses dan wij. Maar daar bel je niet voor. Vertel!”
Beknopt legde ik uit waarom ik zo’n interesse in waterkrachtcentrales had en besloot met: “… en wellicht dat mijn bedrijf, DT, verzocht wordt om een offerte te maken. Dat weten we nog helemaal niet zeker, maar áls het zover is, wil ik wel beslagen ten ijs komen, Gerard.” Het was even stil. “Je brengt me in een moeilijk parket, Kees. Mijn firma werkt op hetzelfde terrein. Waterkrachtcentrales. En mijn firma is ook Nederlands… Het zou best kunnen dat ook wij om een offerte gevraagd worden. Dan zijn we elkaars concurrenten, makker.”
Ik slikte even. “Oeps… Die had ik niet zien aankomen. En jullie hebben natuurlijk meer expertise in deze dingen.” Gerard grinnikte. “Nou toeval wil dat je momenteel met de projectleider waterkrachtcentrales aan het telefoneren bent, Kees. Mijn team van 10 man en ik hebben de meeste kennis binnen ons bedrijf. De andere teams doen de wat simpeler zaken, zoals windmolens en zo.”
Ik nam een besluit. “Oké Gerard. Vanaf dit moment zitten jullie dus in hetzelfde schuitje als DT: jullie hebben ook voorkennis. Mijn directeur heeft gezegd dat DT formeel geen minuut in dit project steekt voordat een offerte-aanvraag binnen is. Kijk, dat ik tijdens mijn huwelijksreis wat technische dingen wil bekijken, is mijn afwijking… Daar gaat geen uren-declaratie uit voortkomen.” Joline leunde naar me toe.
“En zelfs als hij ‘m wél schrijft,Gerard, dan keur ik ‘m rücksichtlos af. Als hoofd Backoffice van DT mag ik dat. En bovendien zou het valsheid in geschrifte zijn: ook al lopen we door zo’n centrale, hij kijkt toch alleen maar naar mij.” We hoorden Ursulaa lachen en ook Gerard grinnikte. “Ik geef Kees geen ongelijk, Joline. En Ursulaa voegde er aan toe: “You looked fantastic on your wedding, Joline!” Ik zuchtte maar eens. “En wie is weer het bokje? Jawel, Kees Jonkman… Maar Gerard, hoe lossen we dit op?”
Het was even stil en toen klonk: “Simpel, Kees. Ik hou gewoon m’n mond op de zaak. Komt er een offerte-aanvraag: prima, dan zal ik degene zijn bij wie hij terecht komt. Komt die er niet: even goeie vrienden. Ik sta nog steeds bij je in het krijt, makker.” Weer een zucht, nu van opluchting. “Dank je wel, vriend.” “Hé Kees, niet zo moeilijk doen! We staan samen aan de start, we weten alleen nog niet wanneer het startschot komt. Ja, ik heb iets meer ervaring met deze materie, maar ’t is geen raketwetenschap, hoor. En wie weet, kunnen we dingen samen doen. Krachten bundelen, zeg maar. Er is nog één ander bedrijf in Nederland die dit zou kunnen, maar die zijn nogal prijzig. Dat zal wel komen omdat ze nogal veel geld kwijt zijn aan hun pandje op de Zuid-as.”
Ik fronsde. “Welk bedrijf is dat dan, Gerard? Zoveel ingenieursbureau’s zitten er niet op de Zuid-as…” Hij noemde de naam van het bureau waar ik mijn tweede stage had gelopene ik schoot in de lach. “Die club? Gerard, dan ziet het generatorhuis er prachtig uit, maar de installatie is technisch gezien een onrendabele bende. Ik heb daar stage gelopen; als ze nog net zo werken als vier jaar geleden ben ik niet zo bang voor hun concurrentie hoor.”
Hij gniffelde. “Oké, goed om te weten. Maar als je hun portfolio bekijkt, lijkt het alsof ze Thomas Alva Edison in huis hebben. Er staat onder andere een systeem van noodgeneratoren voor ziekenhuizen in, wat best wel aardig is, zo te zien.”
“Ja, dat is best een mooi systeem. Ene Jonkman heeft daar een behoorlijk steentje aan bijgedragen tijdens zijn stagetijd. Want het systeem zoals ze zelf ontworpen hadden, had veertien procent minder output. Enfin, ik heb er een prima beoordeling aan overgehouden, maar voor de rest zou ik er nooit willen werken. Of mee samenwerken. Likken naar boven, maar vooral keihard trappen naar onder. Kijk uit voor die lui; ze hebben een prima PR-afdeling en een paar gehaaide juristen in dienst. Als die lui ergens over de rug van iemand anders een slaatje uit kunnen slaan, doen ze het. Maar naar buiten toe ziet het er allemaal heel vakkundig en lief uit. Eerlijk: ik slaap nog liever een nachtje naast een boa-constrictor die een maand niet gegeten heeft dan dat ik zaken met hen doe.”
Gerard floot. “Goed om te weten makker. Maar nu ga ik jullie met rust laten; dank voor de info en we moeten maar eens afspreken binnenkort, Kees. Wanneer komen jullie terug?” “We hopen de 23ste juni weer terug te zijn. En de 26ste mogen we weer aan de slag in Gorinchem.” “Mooi. Dan stel ik voor dat wij ergens die week richting Veldhoven komen voor een gezellige avond, oké?” “Da’s prima, Gerard”, zei Joline, “maar dan op de maandag of de woensdagavond. De andere avonden zijn we bezet met loopgroep, bugelles en dansles.” “Ik app jullie wel. Wij rennen momenteel van familielid naar familielid… Tegen die tijd zijn we er wel aan toe om even ergens flauwe grappen te maken. Gaat bij jullie prima, hebben we vrijdag gemerkt!”
“Jaja… Dan weet ik wel wie er de sigaar is. Bedankt, Gerard!” Hij gniffelde. “Ouwe studentenkoeien uit de sloot halen. Dan leert Joline ten minste wie je écht bent, Kees.” “Boeie… Ze heeft toch al ‘Ja, ik wil’ gezegd. Lijkt me gezellig, makker. Tot spoedig ziens!” “Bye, Kees, bye, Joline!” hoorden we Ursuaa op de achtergrond nog roepen, toen was de verbinding verbroken.
Ik zat even voor me uit te staren. Gerard als concurrent… Daar zou ik wel eens een hele pittige aan kunnen hebben, want hij was goed. Misschien, als DT de opdracht kreeg, was samenwerken de beste optie. Kon ik nog wat van hem leren… Maar goed, eerst maar eens kijken óf DT de opdracht wel zou krijgen. Ik schudde mijn hoofd en daarmee ook symbolisch het probleem van me af. En plots keek ik in Joline’s ogen. “Sorry schat, voor dit telefoontje. Maar dit moest even.”
Ze knipoogde. “Dit was toch een telefoontje tussen ouwe studievrienden? Dat mag hoor, tijdens je huwelijksreis… Maar nu wil ik een telefoontje doen. Met Lot en Mar. Even vragen hoe het daar is. Want ik durf te wedden dat die twee ons niet willen storen.” Ik knikte. “Moet ik even weggaan? Dan kun jullie ongehinderd meidenpraat…” Ze schudde haar hoofd. “Nee hoor. En als er meidepraat komt,mag jij best meeluisteren. Je bent nu immers getrouwd?”
Knipogend toetste een nummer in. Na twee keer overgaan werd er opgenomen. “Hoi Joline! Hoe is het in Denemarken? Of Noorwegen?” In Noorwegen is het prima, sinds vanmiddag. Wij staan nu op een camperparkeerplaats iets ten zuidwesten van Kristiansand, bij een kanonmuseum. Zijn een dag langer in Denemarken gebleven omdat Kees zo nodig de machinist van een reddingboot wilde uithangen.” Ik kon de vraagtekens in de ogen van de zussen bijna horen. “Wáát? Vertel!” Beknopt deed Joline verslag en besloot met: “…en zo kregen we een gratis overtocht naar Noorwegen.”
“Als we dit morgen bij DT vertellen gelooft Rob ons nooit!” “Die voormalige oliestoker doet er maar beter aan jullie wél te geloven, anders rookt hij een zware pijp. Maar… Hoe is het met jullie? Bevalt het een beetje zonder chefkok in huis?” Een giechel klonk. “Vanavond hebben we voor het eerst sinds de bruiloft gekookt, Joline. Toen jullie uit Malden vertrokken waren, bood Tony aan om tot ’s avonds te blijven en in Malden te eten. Heerlijke goulash gegeten…”
“Die staat in het receptenboek, Lot!” riep ik. “...en toen in de Mini naar huis gereden. De Volvo staat nog keurig in de garage in Malden. Dat was Tony’s idee, want jullie moeten al jullie bagage meenemen als jullie terugkomen. ’s Zondags naar de kerk gegaan en bij Greet en Anita de zondag doorgebracht. Héél gezellig. Wat een mooi stel bij elkaar. ’s Avonds naar huis, gisteren naar Utrecht en toen belde Angelique of we bij hen wilden eten. Ook gezellig. En wat is die Henry een droogstoppel… We lagen regelmatig in een deuk van het lachen. En Angelique haar moeder is ook een schat. Toen weer naar huis, vanochtend naar DT… En samen vreselijk gelachen om sommige momentjes op jullie bruiloft. Na thuiskomst de loopgroep… Linda heeft ons aardig afgebeuld met een ‘loopje’ van acht kilometer. We waren kapot! En we zaten nét met koffie uit te buiken van een paar tostie’s met wat sla toen jullie belden…”
We keken elkaar aan. “Zo te horen hebben jullie opvang genoeg, dames.” “Zeker weten Kees! En vrijdag gaan we naar dansles! En daarna meteen door naar Wageningen…” Lot giechelde. “Daar zal ook wel gelachen worden, denk ik!”
“Hohoho, mevrouw Bongers… Wageningen? Is dat met of zonder mijn grote broers? Want met die grote broers weet ik niet of dat wel verantwoord is…” Joline keek naar mij en knipoogde. “Zónder, Joline. Die grote broers van jou komen pas zaterdagavond richting Wageningen. Die gaan ‘een stierenavond houden’ in de flat van jouw broer Ton, zodat wij van een ‘meidenavond’ kunnen genieten.” “Dat zal een mooie giebel-voorstelling worden, dames. Met die twee rooie feeksen…”
Het was even stil, toen hoorde ik de stem van Margot. “Kees… Joline: die twee zijn schatten. We hebben afgelopen zaterdag een uurtje samen zitten kletsen, op jouw kamer, Joline. Het klikte meteen, ondanks dat zij heel anders zijn opgevoed dan wij. Ze zijn goudeerlijk en recht-voor-z’n-raap. En ze hebben beloofd…” Een giechel klonk “…dat ze ons zaterdag om gaan vormen tot, ik citeer Clara: ‘bloedmooie meiden’. We zijn benieuwd.”
Voor de vorm bromde ik: “Nou, dan mag heel Wageningen wel een uitgaansverbod voor de mannelijke bevolking krijgen. En moeten wij, als we terugkomen uiteindelijk tóch al jullie aanbidders van het balkon meppen.”
De giechel werd duidelijker. “Wie weet zijn het aanbidders van Joline, Kees. Die nu hete tranen schreien omdat ze te laat zijn.” Joline giebelde. “Oh, dat lijkt me lekker, meiden. Een stel kerels die alle verdiepingen van de flat opklimmen om maar een glimp van Joline Jonkman – Boogers in haar lingerie op te vangen. Goed voor m’n ego.” Een proest klonk aan de andere kant.
“Kees kennende is hij in staat om al die lui van het balkon te kieperen.” “Reken maar! Maar dames: hoe is de nieuwe collega? Die voormalig machinist van dat cruiseschip?” “Alleen maar een handje gegeven, Kees. Verder nog niet mee gepraat. Rob houdt hem nogal bezig, geloof ik.”
Joline lachte. “Dat zal best. Ik ken mijn grote broer. Als hij je eenmaal in zijn greep heeft, is ontsnappen er niet bij.”
Ze aarzelde even en vroeg toen zachtjes: “En hoe bevalt onze slaapkamer, meiden?” Charlotte antwoordde, even zachtjes. “Heerlijk, Joline. Een prachtig uitzicht naar buiten als we op bed liggen. Tenminste…” Ze giebelde weer. “Als we daar belangstelling voor hebben. We hebben gisteravond jouw cadeautje maar weer eens gebruikt.” Joline lachte en knipoogde naar mij. “Mooi. Daar is het ook voor bedoeld. Meer zeggen we er maar niet over; je weet maar nooit of Fred meeluistert.”
Het was alarmerend stil, toen klonk de stem van Margot. “Wááát? Joline, ik weet niet of…” Ik boog me voorover. “Meiden, even voor de duidelijkheid: ja, Fred kan in een handomdraai een mobieltje afluisteren en nee, hij zal dat nooit bij jullie of ons doen. Tenzij we hem erom vragen. Maar dat hebben wij nog niet gedaan. Jullie wél soms?”
Margot klonk bits: “Laat ik het niet merken, Kees. Dan heeft Fred een probleem!” “Zal hij ook niet doen, schoonheid. Maar nu laten we jullie met rust; jullie gaan zo meteen lekker douchen en dan slapen. Hebben jullie nodig na de training van Linda.” “Jawel meneer Jonkman”, klonk het spottend.
“Welterusten voor dadelijk, meiden. Doe de groeten aan DT, morgenochtend! En denk er aan meiden: gewoon bellen als er iets is, begrepen?” Joline klonk waarschuwend. “Zeker, mevrouw Jonkman, tot uw dienst, mevrouw Jonkman.” “En met de handjes boven de dekens, dames!” “Zeker meneer Jonkman. We zijn nette meisjes.” Een dubbele proest volgde. “Jullie ook die handjes boven de dekens, hé? We gaan Balou uithoren als jullie terugkomen, denk er aan!” “Echt niet! Welterusten, meiden!”
Joline verbrak de verbinding. “Die rooien het wel, Kees.” Ik knikte. “En mooi om te horen dat ze goed opgevangen worden, schat. Hebben ze nodig na al die jaren emotionele diepvries. Liefde, waardering, warmte…” Joline leunde tegen me aan. “Ja. En daar zijn wij mee begonnen, knappe vent.” Ik schudde mijn hoofd. “Nee dame. Daar ben jij mee begonnen. In Utrecht. Niet aan de kant blijven staan, maar actie ondernemen als het nodig is. En ik ben er blij mee dat je zo in de wedstrijd staat, Jolien.”
Ze knikte nadenkend. “En dat hebben we niet van vreemden, Kees.” Een tijdje zaten we naast elkaar, genietend van de rust. “Kom Kees, we gaan naar binnen. Het wordt nu een beetje frisjes.” Ik knikte. “Nog even een veiligheidsrondje lopen, schat.” Joline trok een wenkbrauw op en ik verklaarde: “Ik leg een aantal dode takjes voor de deuren van de camper. Als er iets of iemand binnen een straal van drie meter komt, horen we dat.” Ze haalde haar schouders op. “Als jij denkt dat dat nodig is… Ik ga me alvast uitkleden en tandjes poetsen.”
Ik stapte naar buiten. In het schemerlicht keek ik om me heen. Takjes waren aan één kant geen optie; de parkeerplaats was een grindvlakte. Daar legde ik een aantal keitjes op elkaar; iedereen die daar zou lopen zou er een aantal omtrappen. Aan de andere kant was een dicht bos; dáár legde ik wél een aantal dode takken in een halve cirkel rond de camper. Zo, dat was klaar.
Ik stapte binnen en deed de camper op slot. Een van de bovenlichten op een kiertje open. Joline had de gordijntjes en jaloezieën al gesloten; de camper was nu een knus eilandje in een grote ruige omgeving. Een laatste blik op mijn telefoon: drie streepjes bereik. Prima. Stom, Kees… Je hebt al gebeld, en je had prima bereik. Die laatste check was niet nodig geweest. Ik deed het lampje voor in de camper uit en liep naar achter. Joline lag al op bed.
“Ik kom er zó bij, mooie echtgenote!” “Opschieten dan Kees, of ik slaap al.” Joline gaapte. Uitkleden, tanden poetsen, een plens koud water in m’n gezicht… En ik kroop naast haar. “Hé meisje… Heb je het naar je zin hier?” “Heerlijk jochie. Samen met jou in een prachtige omgeving… Maar nu wil ik graag slapen, Kees. Welterusten.” Een lieve zoen volgde en ze draaide zich om. Vijf minuten daarna sliep Joline en bij mij duurde het niet zoveel langer…
Woensdagochtend werd ik om acht uur wakker. Zo… laat voor mijn doen. Joline lag nog lekker te slapen. Voorzichtig sloop ik het bed uit, pakte mijn kleren en fototoestel en deed zachtjes de deur open. Buiten kleedde ik me aan, dan werd Joline ten minste niet wakker van een schommelende camper.
De zon stond al een aardig eind aan de hemel. De omgeving baadde in helder licht en nog jonge bladeren van de spaarzame loofbomen en struiken kleurden heldergroen. En tussen de rotsen allerlei bloemen… Mooi! Ik drentelde wat rond en maakte een aantal foto’s. Toen het pad op wat we gisteren hadden gelopen en ik maakte een aantal foto’s van het uitzicht over zee. Prachtig…
Iets onder de horizon zag ik een van de veerboten tussen Noorwegen en Denemarken naderen, goed herkenbaar aan de rode kleur. De boot voer met de zijkant naar me toe. Eens even wat oude technieken proberen… Op Internet vond ik dat de boot 97 meter lang was. Afronden tot 100 meter, lekker makkelijk. Aan de bovenzijde van de zoeker van mijn fototoestel zaten streepjes: elk streepje vertegenwoordigde, met de zoom op 200 millimeter, 1 Mill, oftewel een breedte van 1 meter op een kilometer afstand. Ik zette mijn toestel op een rots en mat dat de boot 5 mill lang was. 5 mill is dus 100 gedeeld door factor X. X is 20, dus de boot is 20 kilometer ver. En ze voer iets onder de horizon, dus het zicht was minimaal 25 kilometer… Uiterst helder dus…
Ik grinnikte toen ik me bedacht dat Duitse en later Noorse kanonniers hier vlakbij dezelfde berekeningen hadden zitten maken… Hoewel: de Duitsers beschikten al over uiterst nauwkeurige stereoscopische afstandsmeters. Een brede buis met aan twee kanten een lens die in het horizontale vlak iets kon draaien. De vent die de afstandsmeting deed hoefde niets anders te doen dan de twee beelden die hij zag (één beeld voor elke lens) met draaiknoppen op elkaar te leggen tot hij één beeld had. Op een schaalverdeling kon hij dan exact aflezen op welke afstand zijn doel voer.
Later ging dat met radar en dus veel sneller. En de Noren gebruikten in de jaren na de oorlog uiteraard ook radar. Peinzend liep ik terug richting camper. Nu, in de zomer was het hier een idyllisch plekje, maar hoe zou het er in de winter van 1944/1945 hebben uitgezien? In de Ardennen was het toen bar en boos weer, in Nederland ook, dan zou het hier wel helemaal afzien geweest zijn…
In de camper liep Joline al heen en weer. “Zo, vroege vogel! Was je al gevlogen?” “Yep. Maar nu ben ik weer terug op het nest. Eens even de eieren inspecteren.” Ik trok haar ruggelings tegen me aan en legde mijn handen op haar borsten.
“Zeg Kees… Heb jij liggen slapen bij Biologie of hoe zit dat? Mijn eieren bevinden zich heel ergens anders hoor.” Joline keek verontwaardigd. “Oh… ja sorry, Biologie was geen keuzevak van mij. Achteraf gezien wel jammer, want die klas zat stikvol met meisjes.” Ze draaide haar hoofd nu helemaal naar me toe. “En die waren waarschijnlijk allemaal dolblij dat Kees Jonkman, beter bekend staand als ‘de klassenerd’ meer van de exacte vakken was. Ik begrijp ze helemaal.”
Heel even voelde ik iets van nijd opkomen toen Joline mijn bijnaam gebruikte, maar toen keek ik in haar blauwe ogen en verdween mijn irritatie. “Je was niet blij toen ik je bijnaam gebruikte, Kees? Ik zag je gezicht even verstrakken.” Ik knikte. “Klopt. Maar van jou kan ik het hebben.” Ze draaide zich in mijn armen om.
“Sorry schatje.” Een lange zoen volgde. “Goeiemorgen Kees. Ontbijtje buiten eten?” Ik knikte. “Ja. Het is lekker buiten. Ik zet de stoelen en de tafel wel klaar.”
Het ontbijt was lekker: Joline had een paar eitjes gebakken met een plak spek er onder. “We moeten vandaag wel inkopen doen, schat. Warm eten is er nog voor één dag, maar het brood is bijna op, net als de melk en de boter. Gelukkig is er nog voor twee weken hagelslag en de fles Jägermeister is ook nog bijna vol.” “Prima. Dan rijden we na het bezoek aan het museum naar Vagsbygd, doen daar inkopen, tanken meteen en rijden dan rustig langs de kust richting Stavanger. Daar overnachten.”
Ze keek me aan. “Alwéér tanken? De laatste tankbeurt was vlak voordat we de veerboot opgingen.” Ik knikte. “Klopt. Maar de tankstations zijn hier niet zo dik gezaaid als in Nederland. Frits waarschuwde me twee weken terug al: ‘Kees, in Noorwegen moet je tanken als je kunt tanken. Niet denken dat je het volgende tankstation wel kunt halen.’ Die raad ga ik maar opvolgen, want Frits is hier een aantal keren op vakantie geweest met z’n gezin.”
Joline giechelde. “Oh? Was Meike mee? Arme Frits… ‘Páááá!!! Wanneer komen we weer in een beetje fatsoenlijke stad? Ik heb geen bereik met m’n mobiel!’ Ik zie het al helemaal voor me…” Ik grinnikte mee. Na het ontbijt wasten we samen af en daarna ruimden we de camper wat op. Even met stoffer en blik er doorheen, de laatste restjes opzuigen, bed opmaken, dashboard schoonmaken, alles voorin weer even ordenen en de voorruit poetsen. En rond elf uur was dat gereed. “Kom, mevrouw. We sluiten de tent af en gaan ons weer eens verdiepen in geschiedenis!” Joline trok een gezicht. “Jaaa! Lekker betonstof snuiven. Joepie, Kees.” Ze knipoogde, pakte haar tasje en we liepen het pad naar de ingang op.
Weer kwamen we onderlangs de geschutskoepel, maar nu écht vlakbij. Even stonden we stil om het ding goed te bekijken, toen liepen we door, richting ingang. “Eerst ons maar eens laten informeren, Kees. Daarna dat ding eens onderzoeken.” Eenmaal binnen was het uiterst rustig; er waren een paar andere bezoekers die rondliepen. We liepen een bioscoopzaaltje in en na een paar minuten werd er een film gestart over de bouw van deze stelling en het gebruik ervan, zowel door de Duitsers als later door de Noren.
En tijdens die film verbaasde ik me weer over de enorme inspanningen die de Duitsers zich op hun nek hadden gehaald om deze stelling hier te bouwen. Het doel was duidelijk: samen met een soortgelijke stelling in Hanstholm in Denemarken het Skagerak en dus de Oostzee compleet afsluiten voor vijandelijk scheepvaartverkeer. De kanons hadden een kaliber van 35 cm, hetzelfde kaliber als de kanons op de slagschepen Bismarck en Tirpitz. Ze waren oorspronkelijk bedoeld om de 28cm kanons op de slagkruisers Scharnhorst en Gneisenau te vervangen, maar dat ging niet door; Hitler wenste geen energie meer in grote schepen te stoppen.
De 35cm kanons gingen naar de ‘Atlantikwall’. Vier aan deze kant van het Kattegat, vier aan de andere kant, bij Hansholm. En niet alleen om de Oostzee af te sluiten, maar ook om Kristiansand, een belangrijke haven voor de Duitsers, te beschermen.
Ik zat te denken: het Kattegat was ongeveer 110 kilometer breed, tussen Hanstholm en Kristiansand… De kanons van de Bismarck hadden zo’n 30 kilometer effectieve dracht. Dan bleef er nog een aanzienlijke strook water over buiten het bereik van beide stellingen. Even later, tijdens de rondleiding werd dat raadsel opgelost: de kanons in beide stellingen verschoten een ander type granaat, die wel 50 kilometer ver kon komen. En de Duitsers hadden natuurlijk uitgebreide mijnenvelden in het water gelegd…
Na een uurtje klommen we de geschutsbunker in en ik gaapte om me heen. Alles, letterlijk álles was imposant groot. Ik was ik het ‘Fort aan den Hoek van Holland’ geweest, waar nog een sluitstuk lag van een Duits 28 cm kanon; dit was allemaal een dimensie groter. En alles was prima onderhouden en glom van de olie en het vet. Er stond een dummygranaat naast het stuk; het ding was bijna net zo groot als ik! De gids vertelde dat de kanons eerst in open opstellingen hadden gestaan, maar dat in 1943 werd besloten om er een draaiende bunker omheen te bouwen; in open opstellingen waren de kanons te kwetsbaar voor bombardementen van de Geallieerden.
“Die boodschap hadden ze in Point du Hoc nog even niet meegekregen, Kees”, fluisterde Joline. Ik knikte. “Goed opgelet, dame!”
Na de geschutsbunker reden we met een smalspoortreintje over het terrein heen, langs de munitiebunkers, onder de grond, de plaats van de manschappenverblijven en allerlei andere plekken die voor de stelling van belang waren. En rond een uur of twee hadden we het wel gezien.
We bedankten de dames en heren aan de balie en Joline vroeg of we nog iets moesten betalen voor de overnachting. Hoofdschudden was het antwoord. “Nou dan doneer ik de campingkosten aan het museum!” Joline pakte een biljet van 200 kronen en stopte dat in de bus met het opschrift ‘Frivillig gave’. Een vriendelijke lach was de reactie.
Met een goed gevoel liepen we het museum uit. “Ze steken er enorm veel tijd en energie in,Kees. Dat mag ook beloond worden. Ik heb heel veel geleerd.” Ik drukte haar arm. “Ja. En dankzij deze mensen wordt een uniek stuk geschiedenis bewaard. Laten we daar dan maar een klein steentje aan bijdragen.” We deden de camper open. “Zo. Even zitten en dan boodschappen doen, tanken en op naar Stavanger.” Zo gezegd, zo gedaan: een uur later reden we over de E39 naar het westen. Een E-weg, ja inderdaad. Maar als je een mooie vierbaans-snelweg had verwacht… Nee.
De weg was te vergelijken met een provinciale tweebaansweg. Wel uitstekend onderhouden en met soms spectaculaire uitzichten! We reden rustig. Niemand die achter ons zat te bumperkleven; de Noren rijden zelf over het algemeen ook kalm. En als er eens iemand wilde inhalen: er is gelegenheid genoeg, want het was rustig op de weg. Tijdens een sanitaire stop, rond half vijf, besloten we dat Stavanger nog een dagje op Joline en Kees Jonkman moet wachten. “Het is hier zó mooi, Kees…” We stonden op een zijweggetje van de E39. Langs een meertje, aan de andere kant een steile rotswand, in de verte, over het meertje, een ruige heuvelrug… En een rust…
Ik keek op Google Earth en schakelde naar Google Streetview. Het weggetje stond er op. “We rijden een stukje door, Joline. Daar is een verbreding, zo’n kilometer voorbij een boerderij. Zetten we daar de camper neer. Als dat mag van de boer ten minste.” We stapten weer in en reden rustig het weggetje af. Bij de boerderij zagen we een man lopen en Joline vroeg hem of we iets verderop met de camper mogen staan. Hij knikte en legde uit dat voorbij de verbreding ‘vrije natuur’ is. En daar mag je kamperen. Hij vroeg hoe laat we morgen wilden vertrekken, want 's avonds deed hij, een stukje voor zijn boerderij, een slagboom over de weg, omdat er wel eens, midden in de nacht, wat lui het nodig vonden om dit pad als crossterrein te gebruiken. Joline stelde hem gerust: we zouden niet voor tien uur vertrekken. "Alright! The road is open at seven o clock!" We bedankten hem en we reden rustig verder.
Rustig, want de weg was van steenslag en ik wilde die man niet meteen stof laten happen. De verbreding kwam in zicht en het pad ging verder, een stukje omhoog. Een bocht om en… “Kéés! Hier stoppen! Hier blijven we slapen!”
Het pad liep dood tegen een rotswand aan, maar ook hier weer: een verbreding zodat je kon keren. Een voetpad slingerde omlaag naar het meer, aan de andere kant zag ik vaag sporen omhoog. “Prima plekje Joline. Rust, ruimte en ruige natuur.” Ik zette de camper aan de kant, met de neus in de wegrijrichting, dicht tegen de rotswand aan. “Zo hebben we vanavond nog lang zon, schat. En liggen we morgenochtend om vier uur niet meteen te bakken, als de zon boven de heuvels uitkomt.” De steuntjes onder de camper moesten uitgedraaid, want het ding stond behoorlijk naar achteren geleund. De luifel draaide ik uit, tafeltje en stoelen kwamen tevoorschijn en een kwartier later waren we gereed met het klaarmaken van onze overnachtingsplaats. Ik bekeek het van een afstandje. “Ziet er prachtig uit, schat. Hier houden we het vannacht wel vol, denk ik.”
Ik liep terug naar de camper en Joline omhelsde me. “Hier heb ik wel eens naar verlangd, Kees. Gewoon in the bloody middle of nowhere te staan en te genieten van mooie natuur om je heen.” Ik moest lachen en Joline keek wantrouwend. “Wát?” “Als jij je mooie armen en benen nou eens om me heen slaat, schat… Dan heb ik ook mooie natuur om me heen.”
Tot mijn verbazing kwam er geen stekelig antwoord, maar sprong Joline op,sloeg haar armen om me heen en meteen daarna haar benen. “Zo. Jij ook tevreden. Hebben we samen een fijne vakantie, schatje. Hou je dit wel twee weken vol, denk je?” Twee plagende ogen keken me aan. “Nou… Als je me af en toe even loslaat. Als je moet plassen en poepen bijvoorbeeld.” De plagende blik veranderde in een wanhopige. “Kees Jonkman… Je bent een vreselijk vent! Ik zie het voor me en daar wordt dit meisje niet vrolijk van! Bah, smeerlap!” We gniffelden samen en kusten. “En met jou wil ik hier vanavond heerlijk vrijen, Kees. Mijn echtgenoot beminnen en lekker verwend worden… Tot ik sterretjes zie.”
Een lange zoen was mijn antwoord en ik zette haar weer neer. “Lijkt me een hele fijne bezigheid, mooie vrouw.Maar… zullen we eerst een hapje eten klaarmaken? Ik weet niet hoe het met jou zit, maar ik begin trek te krijgen.” Joline knikte. “Goed plan. Lekker koken en eten. En daarna een stukje wandelen. Even beweging. Tenslotte hebben we de hele middag op ons gat gezeten. Theo zou er wat van gevonden hebben.”
Lees verder: Mini - 222
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10