Door: Keith
Datum: 31-01-2025 | Cijfer: 9.5 | Gelezen: 322
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 49 minuten | Lezers Online: 1
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 49 minuten | Lezers Online: 1
Vervolg op: Mini - 335
Woensdagochtend verliep het ‘opsta-ritueel’ wat anders dan anders. Allebei waren we behoorlijk stijf en dat uitte zich in wat gemopper. En toen ik Joline er aan herinnerde dat ik vandaag met Rogier in Nijmegen rond zou lopen, schoot ze uit haar slof. “Een lekkere vent ben jij! Jij met Rogier tussen allemaal leuke verpleegkundigen rondhangen en ik mag wéér gaan lopen… Nu onder de inspirerende leiding van Fred! Ben ik vanavond weer gesloopt.” Ze keek boos.
“Die leuke verpleegkundigen kunnen ook kerels zijn, schat. De verhouding is tegenwoordig bijna fifty-fifty.” “Jaja… en terwijl wij rennen zit jij je vol te vreten in dat bedrijfsrestaurant.” Ik omarmde haar. “Ja. En dan heb ik waarschijnlijk al een paar kilometer lopen en kruipen in de benen, schat. En ’s middags ook. Dus: niet zo piepen; jij bent je stijfheid om één uur vanmiddag ook kwijt. En vanavond kunnen we, helemaal bevrijd van stijve spieren elkaar lekker verwennen. Nou ja… één onderdeel van mij zou nog wel eens stijf kunnen zijn van het bekijken van al die knappe verpleegsters. Maar dat vind jij vast niet erg.”
Ze wilde boos blijven kijken, maar het lukte niet echt. Na het ontbijt namen we afscheid; we gingen gelijktijdig weg. Joline met de Mini, ik met de Volvo. We reden tot knooppunt Batadorp achter elkaar aan, daar nam Joline de A2 richting Den Bosch, ik reed rechtdoor de A50 richting Nijmegen op. En daar was het redelijk druk. Inhalen hielp nauwelijks; telkens als er vrachtwagens op de rechterbaan reden stroopte het verkeer op. Nou ja… Ik was om 06:30 vertrokken en moest om 08:00 in Nijmegen zijn, dus…
Maak je niet dik, Kees, tijd genoeg. Uiteindelijk bleef ik achter een vrachtwagen hangen die nét 90 reed. Heel constant, dus op z’n cruisecontrol. Die zette ik ook aan en ontspande een beetje. Scheelde ook spanning op mijn been, wat bijzonder prettig was. Dat loopje van gisteravond had er behoorlijk ingehakt! Ik moest grinniken toen ik aan Linda dacht. Zelfs die, onze getrainde marathonloopster, had het moeilijk gehad. Nou ja, ze was de vijftig gepasseerd… Als ik over twintig jaar haar conditie had, zou ik in m’n handjes knijpen.
Na 20 minuten passeerde ik Herpen. De kop van de gestyleerde Labrador grijnsde me toe vanaf het gebouw van Hulphond Nederland. Toch binnenkort eens bellen of er al uitzicht was op een pup… Even daarna, bij knooppunt Bankhoef, draaide ik de A326 op. Beter die afslag dan eentje verder. Wijchen voorbij, toen Dukenburg… Dukenburg? Ergens ging een alarmbel rinkelen. Waarom ook alweer? Oh ja, mevrouw pardon… Meester Zomers woonde daar ergens. Sinds de laatste confrontatie met haar, ergens in Arnhem nooit meer iets van vernomen. Prima… Laat dat mens maar in haar eigen vet gaarkoken… Ik grinnikte. Vet genoeg.
Het Maas-Waal-kanaal over. Ergens links van me het huis van Rogier z’n ouders. Ook een wat minder fijne herinnering. Even later rechtsaf, een paar slingers en ik was bij de parkeerplaats van het ziekenhuis. Héhé… 07:47. Keurig op tijd, waarschijnlijk nog eerder dan Rogier. Koffer mee met m’n laptop en papieren en ik liep het ziekenhuis in. Rechtdoor lopen, daar was het restaurant. Koffie!
Ik ging met m’n koffie in een hoekje zitten. Zoals altijd tegen de muur; geen kans dat er iemand onverwacht achter me zou kunnen komen. Joline had daar wel eens vragen over gesteld en ik had haar gerust kunnen stellen. Geen ‘tic’ die met PTSS te maken had, maar gewoon een infanterie-voorzorgsmaatregel. Vanaf mijn zitplaats kon ik de mensen goed observeren.
Precies wat Rogier beschreef in zijn eerste gesprek met ons, aan de oever van dat stuwmeer. Mensen die opgetogen het ziekenhuis verlieten, mensen die even wat anders wilden zien dan hun eigen ziekenhuiskamertje en, soms met infusen op standaard, langzaam rondliepen of zaten. Personeel wat binnenkwam of juist klaar was met hun shift… Genoeg te zien!
En zowaar: een medewerker van DT die door de gang het restaurant binnenkwam en aangesproken werd door een andere, wat oudere man. En die even later, nog steeds met elkaar in gesprek en een bak koffie voor zich, plaats namen aan een tafeltje bij de gang die richting ingang liep. Rogier met z’n rug naar me toe. Die zou ik even verrassen… Ik liep rustig naar het tafeltje toe, expres niet met m’n ogen op hen gericht, want de wat oudere meneer kon mij wél zien.
En ik legde een hand op Rogier z’n schouder en kneep. “Beter opletten, makker…” Hij schoot overeind, zijn koffie ging deels over het blad. “Potdomme… Kéés! Laat me nooit meer zo schrikken! De volgende keer krijg je een enorme oplawaai, ben jij gek…” “Dat zien we dan wel weer. Vijf keer, Rogier.” Ik wees naar de grond en hij protesteerde. “Echt niet! Niet hier. Ik spaar het wel op voor morgen.”
Ik wendde me tot Rogiers tafelgenoot. “Goedemorgen. Ik ben Kees Jonkman. Sinds gisteren teamleider van deze jongeman hier.” Hij lachte. “Aha… de ondertussen beroemde meneer Jonkman! Welkom in Nijmegen, ik ben Ane Dijkstra, sinds een week hoofd TD hier, dankzij Rogier.” Hij had een nogal duidelijk Fries accent.
“U komt niet uit de regio, meneer Dijkstra…” Hij lachte. “Oh? Is dat te horen dan? Ja, ik kom uit Fryslan en daar ben ik trots op. Bij ons thuis wordt regelmatig Fries gesproken, ondanks dat we nu al 25 jaar in Nijmegen wonen. Je moet je roots niet verwaarlozen, nietwaar?” Ik knikte. “Mee eens, Ane. Ehh… mag ik Ane zeggen?” “Natuurlijk.” “Mooi. Ik ben Kees.”
Hij grinnikte. “Dat wist ik al een tijdje. Mooie verhalen over je gehoord, Kees. En niet alleen als het gaat over dit ziekenhuis. Zullen we eens naar boven gaan? Dan gaan we in Rogiers ouwe kantoortje, waar ik nu mag zitten, spijkers met koppen slaan.” “Jij zit daar prima op je plek, Ane”, zei Rogier. “En het is niet ‘Rogiers ouwe kantoortje’, het is jóuw kantoor. Die plek heb je verdiend, meer zag ik er niet over.” Zo, daar kon meneer Dijkstra het mee doen…
Trappen op, doolhof in en na een aantal bochten stonden in het kantoor waar ik al een paar keer geweest was. Toen Rogier hier nog zat was het een redelijk kale ruimte geweest: bureau, zitje, een paar kasten en een veldbed in de hoek. Nu was het duidelijk een ruimte waar de eigenaar zich thuis wilde voelen. Een paar aquarellen van polders aan de muur, foto’s van zijn gezin op een houten zeilboot en een miniatuur van de ‘Oldenhove’, de oude kerktoren in Leeuwarden, op het bureau.
“Ga zitten, heren. Ik heb me vandaag vrijgespeeld om jullie rond te leiden; niet dat ik veel nieuws te vertellen heb; het meeste weet Rogier net zo goed als ik, maar wie weet. Om twaalf uur staat de lunch voor ons klaar in het personeelsrestaurant.” Hij grinnikte. “Dat kon er wel af, volgens onze financiële afdeling. Die hoeven nu niet meer de rekeningen uit Amsterdam te betalen…”
“Ik ben een gezonde eter, Ane, maar zoveel schuif ik nou ook weer niet naar binnen hoor.” We lachten, maar gingen toen op de technische toer.
Tekeningen kwamen op het bureau, ik had een lijst met zaken die ik graag veranderd zou willen zien. Bij een aantal knikte Ane, bij een paar fronste hij. “Leg me dat eens uit…” Uiteindelijk waren we rond tien uur klaar met het papieren verhaal. “Mooi. Rogier, Kees: nu de praktijk. Ik stel voor dat we beneden nog een bak koffie drinken en dan van beneden naar boven werken. Eerst de kelders; daar moet het meeste gebeuren. Dan de SEH, de operatie-afdeling en Cardiologie. Dan hebben we de meest kritische afdelingen gehad; als we tijd over hebben pakken we dan één verpleegafdeling om te kijken hoe dat er uit ziet. Technisch zijn die vrijwel identiek. De poliklinieken staan qua stroomvoorziening los van het hoofdgebouw; als dáár paniek is, is het een kwestie van één aggregaat aan de betreffende poli hangen en het functioneert weer. Er zal dan wel een patiëntenreductie moeten plaatsvinden, want alles door laten gaan kan qua stroomgebruik niet, maar dat weten de diverse hoofden van de poli’s donders goed.”
Rogier vulde aan: “We hebben vorig jaar, mede naar aanleiding van zo’n fijne ‘storing’ van Duyvestein de calamiteiten-handboeken een update gegeven, Kees.” Ik kneep mijn ogen samen. “Dan zou het kunnen dat die straks wéér een update moeten krijgen, Ane. Een aantal rigoureuze maatregelen die straks wellicht niet meer nodig zijn, als alles werkt zoals we hebben verzonnen.” Ane gromde. “Dat zou fijn zijn. De dames en heren chirurgen waren ‘not amused’ toen we vorig jaar dat noodplan presenteerden.” Rogier grinnikte. “Met name een kennis van jou ging nogal militair tekeer, Kees. Dokter van Onzenoort.”
Ik groef ik mijn geheugen. “Oh, wacht even… Die traumachirurg.” Ane keek vragend. “Dokter van Onzenoort heeft mijn groepscommandant in Afghanistan geopereerd toen hij gewond raakte door een handgranaat. Hij was daar ook traumachirurg. En een paar weken geleden raakten we hier gezellig met elkaar aan de praat.”
Ane trok zijn wenkbrauwen op. “Gezellig? Met van Onzenoort? Dat is nogal zeldzaam. Hij praat alsof elke letter geld kost en meestal in de opdrachtsvorm. Bijna iedereen gaat rennen als hij iets roept. Maar hij is vreselijk goed in z’n vak…” Ik grinnikte. “Als je samen in Afghanistan hebt gediend, ook al heb je elkaar daar niet gezien of gesproken… Dat schept een band, Ane. Bovendien zijn we rangsgenoten; allebei majoor.” Weer een vragende blik.
“Ik ben, net als dokter van Onzenoort, reserve-majoor bij de Landmacht. Oké, hij bij de Geneeskundige Troepen, ik bij de Infanterie, maar toch.” “Nou, als we bij de OK’s komen zal ik eens kijken of hij dienst heeft. Kunnen jullie wellicht nog wat ouwe militaire koeien uit de sloot halen en hem meteen voorzichtig voorbereiden herzieningen van het noodplan. Daar zou hij wel eens blij mee kunnen zijn.” Hij stond op. “Genoeg gekletst; naar beneden, koffie en dan verder aan de slag. Ja, jij ook, Rogier!” “Zeker, meneer Dijkstra… U bent de chef hier.” Rogier grijnsde.
We liepen naar beneden en dronken nog een kop koffie. “Deze keer haal ik de koffie voor jou, Kees.” Weer een grinnik van Rogier. “Dat is u geraaien, meneer van der Vlist!” Ik vertelde hoe Rogier ‘de chef’ had uitgehangen toen we de monteur van Duyvestein bezig moesten houden. Ane gniffelde. “Kun je nagaan hoe moeilijk ik het de afgelopen twee jaar gehad heb met zo’n chef. Om van mijn kerels maar niet te spreken…” Daarna verder naar beneden, de kelder in. We kwamen bij de serverruimte. “Geen verstopte laptopjes meer, Rogier!” Die knikte. “Maar goed ook. Ik kan er nog steeds witheet van worden.”
Ik legde een hand op zijn schouder. “Zonde van je energie, makker. Meneer Duyvestein zit, samen met zijn echtgenote en twee juristen, nog steeds in een Huis van Bewaring. De monteurs die in het complot zaten zijn ondertussen vrij, maar ook hen wacht nog een pittige rechtszaak. Ik verwacht niet dat de hoofdverdachten vóór de zitting nog op vrije voeten komen; daarvoor is hun zaak ‘te zwaar’. Inside information van die vrouwelijke rechercheur, via Fred.” Rogier gromde. “Prima. Ik hoop dat men regelmatig ‘vergeet’ om hen eten te geven, de ratten.”
De rest van de ochtend liepen we in de kelder rond. Tekeningen werden vergeleken met de daadwerkelijke toestand en hier en daar moest er iets aangepast worden. Vergeleken met andere projecten viel dat echter mee. Toen naar buiten: daar stonden de aggregaten. “Die worden volgende week vervangen, Kees. Deze bruldingen gaan weg en er komen fluisterstille aggregaten voor in de plaats.” “Daar zullen de patiënten wel blij mee zijn, Ane. Elke week een uur lang die dingen die onder je raam staan te brullen…”
Hij zei: “Sommige mensen vinden dat geen probleem. Ik sprak laatst een patiënt, een gepensioneerde bouwvakker, die zei: ‘Meneer, als die dingen staan te draaien, kan ik heerlijk in slaap vallen. Alsof ik weer op m’n ouwe werk sta. En na een uur stoppen ze er mee, dan word ik steevast weer wakker.’ Sommige mensen hebben een raar bioritme.”
Ik schudde mijn hoofd. “Nee hoor, ik herken dat van mijn uitzending in Bosnië. Op onze base stond ook een nogal fors aggregaat. En dat moest 24/7 aan staan, want de elektriciteit in Bosnië fluctueerde nogal in die tijd. Was niet stabiel. En geen elektriciteit hield in: geen radio, geen satelliet, kortom: geen situational awareness. Toen keihard nodig. Oh ja, en geen koffie, ook belangrijk. En ik kon heerlijk in slaap vallen met dat gedreun op de achtergrond. En ook ik werd steevast wakker als het aggregaat begon te hikken of te haperen. En ik was niet de enige. Net als een tentkachel.”
“Tentkachel?” Ik knikte. “De kachels in de boogtenten van Defensie werken op Diesel of Kero. Er hangt een 20 liter jerrycan buiten de tent, die is met een slang aan de kachel verbonden. Werkt prima. Maar ja, op enig moment is de jerrycan leeg en gaat de kachel uit. Het metaal krimpt en de kachel gaat tikken. En van dat geluid werd je ook steevast wakker, zeker in de winter. Iemand moest er dan uit om de can te verwisselen en iedereen deed alsof hij sliep om niet op je blote poten buiten in het donker met brandstof te lopen kloten. En na een paar keren was ik het spuugzat en ging er zelf maar uit. Anders lagen we alsnog te bibberen in de slaapzak…”
Om vijf voor twaalf zei Ane: “We gaan naar boven, heren. Lunch. Even de handen wassen, daar zijn ze hier nogal op gesteld.” Tijdens de lunch groette Rogier nogal wat mensen; hij was een redelijk bekend persoon, zag ik wel. “Hé meneer van der Vlist… Het valt me mee dat een aantal verpleegkundigen je niet om de hals vliegt.” Hij keek wat ongemakkelijk, boog zich voorover en zei zachtjes: “Een paar zouden dat wellicht wel gewild hebben, Kees. Maar ik heb me hier altijd als ‘nette jongen’ opgesteld en relaties met collega’s als ‘onverstandig’ betiteld.”
Even hield hij stil, tot hij droogjes vervolgde: “…maar ja, die opvatting heb ik recentelijk wat bijgesteld.”
Ane zei, even droog: “Ja, daar heb ik iets over vernomen, na je vakantie. Ik verwacht natuurlijk wel een uitnodiging voor je bruiloft, Rogier. Dan kan ik die dame vertellen wie je écht bent.” “Ik zal je op de receptie en het feest erna uitnodigen, Ane. Dan heeft Charlotte namelijk al ‘Ja, ik wil!’ gezegd.” “Hmmm… Jij bent veel te gehaaid voor mij. Nog steeds.”
“Troost je, Ane; de dame in kwestie is niet bepaald achterlijk en kan Rogier prima tot de orde roepen als het nodig is. Hij is in goeie handen.” Rogier keek schamper. “Hoor hem… De oh, zo stoere Kees Jonkman, maar o wee als Joline boos op je is. Dan vliegen de onderzetters je om de oren, Kees!” “Weer een legitieme reden voor goedmaakseks, Rogier.”
Ane verslikte zich bijna. “Heren, mag ik even gewoon, rustig van mijn soepje genieten? Jullie conversatie geeft weinig gelegenheid daarvoor.” “Dan is het maar goed dat je niet bij ons in het bedrijf of bij ons thuis eet, Ane. Dan zou je geen hap door je keel krijgen door alle gevatte, smerige en grappige opmerkingen. En die komen niet alleen van de heren vandaan; de dames bij DT kunnen er ook wat van!” Rogier gniffelde. “Met name dames met bruine krullen… Oh, Kees, daar komt een vriend van je binnen! Dokter van Onzenoort.”
Ik keek om. Inderdaad: hij liep daar echt als ‘de dokter’. Autoritair, strak kijkend, niemand die hem aansprak. En hij ging alleen aan een tafeltje zitten. “Nou ja zeg… Ik loop even naar hem toe en nodig hem hier uit, heren. Dit is toch geen manier om je pauze door te brengen? Het lijkt wel of hij een besmettelijke ziekte heeft.”
Ane waarschuwde. “Hij is niet de meest prettige in de omgang, Kees.” Ik haalde m’n schouders op. “Dat zien we dan wel.” Ik stond op en liep naar hem toe. “Eet smakelijk, majoor van Onzenoort…” Hij draaide zich als door een wesp gestoken om. “Wie heeft… Oh, wacht even… Majoor Jonkman… Kees was het toch? Wat brengt jou nu weer hier? Toch niet wéér gelazer?” “Als je gezellig met me meegaat naar ons tafeltje krijg je dat te horen, Johan. Of blijft je liever in je uppie zitten?”
Hij knikte kort. “Ik loop wel mee. Een ouwe Afghanistanmakker spreken is altijd leuk.” Hij pakte zijn blad op en ik liep voor hem uit naar ‘ons’ tafeltje. “Kom erbij en eet smakelijk, dokter.” Ane en Rogier knikten hem toe. “Heren… Eet smakelijk.” Hij draaide zich naar mij toe. “En wat doe jij hier, Kees?” Ik wees naar Ane en Rogier.
“Rogier ken je? Hij is jullie voormalig hoofd TD. Die heb ik naar het bedrijf gelokt waar ik werk en sinds drie dagen werkt hij in mijn team. En zoals je weet heeft het bedrijf waar ik werk opdracht gekregen om jullie noodstroominstallatie te renoveren. En daarvoor heb ik Rogier meegenomen.
En Ane hier is het nieuwe hoofd TD van jullie mooie ziekenhuis. En volgens de geleerden is hij daar uitermate geschikt voor.”
Johan keek Rogier aan. “Dus jij hebt ons verlaten? Jammer, je leek me een prima vent.” Rogier was niet op zijn mondje gevallen, ook niet bij deze nogal autoritair optredende arts. “Dat klopt dokter. Maar er zijn meer mensen die mij ‘een prima vent’ vinden. Kees hier is er eentje van, maar belangrijker is dat één van de economen van Developing Technics, ons bedrijf, dat ook vindt. Ze heet Charlotte. Die had hele goeie argumenten om mij te overtuigen, zeg maar.” Johan z’n nogal strakke gezicht ontspande even en hij schoot in de lach.
“Aha, op die manier! Dat zullen dan wel fysieke argumenten zijn geweest, denk ik?”
Rogier schudde zijn hoofd. “Niet alleen fysiek, hoewel die uiteraard wel een rol speelden. Maar het is een schat van een vrouw. En enorm slim; ze is bezig met haar master bedrijfseconomie. En de andere reden dat ik overgestapt ben is: ik wilde aan de basis van een goed ontwerp staan. Ik heb hier twee jaar lang puin geruimd, voornamelijk puin wat door die klootzakken in Amsterdam was veroorzaakt; nu wil ik zélf iets moois ontwerpen. En dit ziekenhuis, waar ik twee jaar lang heb gebuffeld, is het eerste project wat ik mag doen. Samen met Kees en met grote hulp van Ane hier. Want Ane is het nieuwe hoofd TD van dit mooie ziekenhuis.”
Johan knikte. “Mooi verhaal. En fijn om te horen dat je een nieuwe, grote stap gezet hebt, Rogier.” Hij keek Ane aan. “En jij gefeliciteerd met je promotie, Ane. Maar… wat ga ik, als chirurg van jullie activiteiten merken?” Ik wees naar Rogier. “Dat mag jij vertellen, makker.”
“Dat u niet meer bij het minste of geringste een operatie moet stoppen omdat er geen of onvoldoende stroom is bij een storing…” Johan stak zijn hand op.
“Even wachten, Rogier. Mijn voornaam is Johan, hoewel weinig mensen dat hier weten. Goeie lui mogen mij altijd tutoyeren. Jullie zijn dat. Ga verder.”
“Dus geen onderspanning meer bij storingen. En sowieso minder storingen; die klootzakken, pardon… Dat bedrijf uit Amsterdam kon op afstand ons systeem in storing zetten; dat heeft de IT-er van DT ontdekt en daardoor konden we de betrokkenen ook laten arresteren. De baas en z’n vrouw, twee juristen en een paar monteurs.
De eerste vier zitten nog steeds in voorarrest, de monteurs zijn ondertussen op vrije voeten, maar werkloos, wachtend op een rechtszaak en hun straf. Geen kans meer dat het ziekenhuis op afstand in storing wordt gezet; áls er nu een storing optreedt is die echt. Maar de kans er op is een stuk kleiner. En over een paar weken, als DT een aantal zaken heeft laten herstellen en vervangen, is die kans nóg kleiner.
En áls er dan een storing komt, kun jij rustig doorgaan met opereren; er is dan voldoende wattage beschikbaar om de essentiële delen van het ziekenhuis gewoon door te laten draaien. De SEH, Cardiologie en de O.K.’s staan bovenaan in het lijstje. De centrale keuken moet het dan maar even met zaklampen doen, net als dit bedrijfsrestaurant. Daarvoor zijn we dus hier, Johan. Dit ziekenhuis is in goeie handen.”
Johan knikte peinzend.
“Daar ben ik heel blij mee, heren. Een van de redenen waarom ik soms nogal kortaf overkom is het feit dat een van mijn patiënten bijna onder mijn handen is gestorven. Tijdens een operatie, ruim een jaar geleden: páf. Het licht viel uit. Aardedonker op de OK. Geen hartbewaking meer, de anesthesist zat met de mond vol tanden: zijn apparatuur deed ook niets meer, de endoscoop dood, geen afzuiging in de wond, kortom: helemaal niks. Een van de verpleegkundigen kon met een zaklamp bijschijnen terwijl ik als een gek, bijna op gevoel, de wond dicht probeerde te naaien; de patiënt verloor heel veel bloed. En via het infuus bloed erbij pompen ging ook niet, want ook die pomp stond natuurlijk stil. Uiteindelijk hebben we handmatig moeten reanimeren; de AED deed ook niets meer. Normaal is een AED selfsupporting, op accu’s, maar op de OK hangt het ding aan de 230 volt. Om te voorkomen dat hij dienst weigert als hij nodig is. Nu hadden we een accu-gevoede AED hard nodig.
Enfin, de patiënt heeft het gehaald, maar heeft drie weken langer in het ziekenhuis moeten blijven wegens gebroken ribben tijdens de reanimatie en wat andere complicaties. Men zegt dat ik sinds die tijd nogal kortaf ben en misschien is dat ook wel zo. Telkens als ik aan het werk ga, speelt die operatie op de achtergrond mee en gaan er tientallen 'what if-scenario's' door m'n hoofd.”
Hij keek in de verte, zonder iets te zien. Of juist wél iets te zien; iets wat hem… Ja: báng maakte. We waren alle vier even stil. Ik aarzelde. Zou ik zeggen of… Ach, stik maar; wat had ik te verliezen? Ik vroeg zachtjes:
“Johan… Ben jij in Afghanistan mensen kwijt geraakt?”
Hij keek me nietsziend aan en zweeg. Oké, dan maar op de militaire manier en iets harder:
“Majoor! Geef verdomme antwoord op mijn vraag!”
Hij kwam terug van zijn gedachten en knikte langzaam. “Ja. Eén Nederlandse militair, een Australiër, twee Amerikanen en vier Afghanen. Ik ken ze allemaal bij naam.” “Juist. En met wie heb je daarover gesproken?”
Hij haalde zijn schouders op. “Niemand. Ze overleden. Hetzij op mijn tafel, hetzij er na. Bij sommigen wist ik van te voren dat het een bijna hopeloze zaak was. Het lot van een trauma-arts, majoor: doorgaan, anders sterven je patiënten.”
Ik knikte en vervolgde zachtjes: “Ja, vast. Ik heb gelukkig geen lui van mijn eigen groep verloren, majoor. Wel een hele goeie vriend van me, een sergeant-majoor van een andere compagnie. Gesneuveld door zo’n kut-107mm raket van de Talibs, terwijl hij over het kamp z’n rondje deed. Ik heb twee dagen lang alleen maar gevloekt en getierd, totdat ik door de GV-er in m’n nekvel werd gegrepen en weer met beide poten op aarde kwam.
En tijdens de ramp-ceremony heb ik op m’n bugel gespeeld, samen met een stel bagpipes, terwijl hij in de Hercules werd gedragen. Jarenlang kon ik ‘Amazing Grace’ op bagpipe niet horen zonder dat er tranen in m’n ogen sprongen. Het geluid van een laag overvliegende Hercules: idem. Mijn echtgenote heeft me, na een aantal pittige gesprekken uit dat dal getrokken. En de weduwe van die sergeant-majoor, Betty. Waarmee ik wil zeggen, majoor: práát hier over. Met iemand die weet hoe het voelt om mensen te verliezen.
Niet om tegen je te zeggen: ‘je kon er niks aan doen’, en dat soort slap gelul, maar om tegen je te zeggen: ‘War is hell’. Mensen gaan dood in een oorlog.
Voor mij, als Infanterist was het misschien nog simpeler als voor jou als dokter. Mijn functie was om mensen uit te schakelen. In Afghanistan, maar anderhalf jaar daarvoor had ik in Bosnië die taak letterlijk. Ik was Schutter Lange Afstand. Heb bij een aantal oorlogsmisdadigers het licht uitgeblazen. Een 12,7 millimeter kogel in je schedel: geen enkele chirurg op deze aardkloot kan je nog redden.
Jij bent er voor om mensen op te knappen en als dat niet lukt verwijt je het jezelf. Tekort aan medisch kennen en kunnen? ‘Had ik niet dit’ of ‘had ik niet dát…’ 'With the benefit of hindsight...' Ja, maar de lui die dat zeggen liegen dat ze zwart zien. Dingen die nú geneeskundig mogelijk zijn waren in onze tijd in Afghanistan óf niet aanwezig, óf nog niet eens uitgevonden. Dat vreet aan je.
Een collega van mij bij DT, in Afghanistan mijn mitrailleurschutter, hing anderhalf jaar terug tegen PTSS aan.
Die heb ik naar het Veteraneninstituut getrapt. Daar hebben ze hem meer dan uitstekend geholpen. Zo’n sessie lijkt me voor jou ook geen overbodige luxe, want je bent jezelf aan het opvreten, je personeel is doodsbang voor je en je reputatie in dit ziekenhuis was duidelijk te zien toen je ging zitten: bij je vrienden, oftewel helemaal alleen... Zelfs Ane hier zei net dat je 'niet de makkelijkste in de omgang bent' en dat is waarschijnlijk het grootste understatement van vandaag.
Je bent een uitstekend chirurg, maar een enorme klootzak in de omgang met mensen geworden. En dat moet veranderen, anders maak je fouten en overlijden er écht mensen. En dan wél door jouw schuld, majoor. En daarom moet je aan jezelf gaan werken en mensen toestaan om je daarmee te helpen. En die zijn er: in Doorn, op het Veteranen Instituut. That's the place to be. Ze hebben mijn bud, een enorm stoere vent van 110 kilo daar geestelijk compleet afgepeld, uitgekleed en ondersteboven gehouden en daarna weer op de been gezet.
Hij is nu vrij van nachtmerries en slaapt weer gewoon. Nou ja, gewoon... Je moet goeie oorbescherming hebben als naast hem ligt. Een pneumatische hamer is er niks bij.
En als klap op de vuurpijl wil ik je laten kennismaken met een vent die je wél hebt kunnen redden: mijn voormalig groepscommandant, sergeant Dekker. Ondertussen compleet metaalvrij. Hij loopt weer redelijk normaal, kan de scan op Schiphol passeren zonder dat het ding meteen begint te gillen en hij heeft perspectief. Je hebt hém gered, terwijl hij bloedend uit meer gaten dan het gemiddeld keukenvergiet bij je binnenkwam, majoor. Hou dát ook voor ogen. En zo zullen er nog wel meer zijn, want jullie hadden het in het mobiele hospitaal op Camp Holland best wel druk.
Vanavond nog ga ik wat dingen in beweging zetten; zorg er maar voor dat je binnenkort een paar dagen uit de roulatie bent. Want zoals jij hier rondloopt, als een soort donderwolk in een vacuüm, dat is voor niemand gezond. Iedereen in dit ziekenhuis schijt peuken als ze je naam horen, wist je dat?”
Hij knikte. “Ik ben een strenge chef, Kees. Dat moet wel als chirurg.” Ik knikte. “Dat zal best, heb ik geen verstand van. Maar er is een verschil tussen ‘een strenge chef’ en een chef waar iedereen doodsbang voor is. Ik ben ook een strenge chef. Als sergeant was ik al een veeleisende klootzak, nu als teamleider bij een civiel bedrijf ben ik dat nog steeds.
Maar alle mensen met wie ik werk ken ik persoonlijk. Ik ken hun achtergronden, hun hobby’s, ik ken hun gezinssituatie en hun echtgenotes…” Ik keek naar Rogier. “Of hun aanstaande echtgenotes. Ik ken hun specialiteiten, wat ze leuk vinden om te doen en wat ze 'kloteklussen' vinden. En daar maak ik gebruik van, daar ‘speel’ ik mee, als leidinggevende.
Ik probeer hen zo te motiveren dat ze zichzelf een trap onder hun kont geven en hun stinkende best doen. Niet omdat Kees Jonkman ze uit loopt te vloeken. Effectief leiderschap noemen ze dat. Hele boeken vol over geschreven. Boeken die jij waarschijnlijk beter kent dan ik, majoor.” Ik haalde diep adem.
“Tot zover een schop onder jouw kont. Hebben we allemaal nodig op z’n tijd. En Johan: maak een afspraak met je directe chef en praat hierover. Nu functioneer je nog en wat ik gehoord heb ben jij een van de beste chirurgen van dit ziekenhuis. Als je het op blijft kroppen explodeer je vandaag of morgen. Het menselijk brein is een snelkookpan; Kan een boel hebben, maar op een gegeven moment klapt de veiligheid er uit en zit je hele plafond onder groen spul wat ooit een lekkere erwtensoep had moeten worden.
En als dat op je O.K. is, overlijdt er wellicht een patiënt en dat vergeef je jezelf nooit.
Is het in het verkeer, dan klap je met 180 kilometer per uur tegen een boom en jij weet beter dan ik hoe je er daarna uitziet.
Gebeurt het thuis is je gezin of je huwelijk naar de kloten. Noem maar op.
Bij mijn bud heeft het weinig gescheeld, bij mij soms ook niet zoveel. Die lui bij het Veteranen Instituut weten exact de vinger op de zere plek te leggen. En ja, dat doet pijn, maar daarna kunnen ze die plek wel genezen. Enfin, da’s meer jouw beeldspraak. Tot zover een consult van majoor Jonkman. En by the way: je soep wordt koud.”
Hij had me de hele tijd strak aangekeken. “Lang geleden dat ik zó op m’n flikker kreeg, majoor. En ja, ik ga wat dingen in beweging zetten. Hoog tijd. En nu moét ik weg; zo dadelijk heb ik weer een operatie.”
“Kún je dat nu, Johan? Niet over de rooie?”
Hij schudde zijn hoofd. “Nee. Eerder opgelucht dat iemand me door had. Dank je wel, Kees. En fijn dat jullie met die elektra aan de slag gaan. Je hoort van me, dat beloof ik je.” Ik gaf hem een kaartje. “Bel maar als je wilt sparren. En het maakt niet uit als dat midden in de nacht is; zijn we gewend.” Hij gaf ons een hand, liep weg en ik keek in de gezichten van Rogier en Ane. “Wát? Heb ik iets van jullie aan of zo?”
Ane keek om zich heen. “Kees… iedereen binnen een straal van twintig meter heeft meegekregen hoe jij dokter van Onzenoort ongezouten op z’n flikker hebt gegeven. Dit gaat binnen het halve uur het hele ziekenhuis rond, dat weet ik zeker.” Ik haalde m’n schouders op. “Ik heb hetzelfde gedaan met een bud van me.” Ik keek naar Rogier. “Fred van Laar. Ook die heb ik ongenuanceerd uitgevloekt en verdomd, het hielp.” Ik gniffelde.
“Eén klein verschilletje: daar kwam wel wat drank bij om de hoek kijken… En over drank gesproken: ik heb nogal dorst. Teveel gekletst waarschijnlijk. Even een glas van het een of ander naar binnen werken.”
Ane wees. “Aan het einde van het buffet. Gekoeld water.” Ik liep er naartoe en tapte een groot glas. En dat ging in één keer naar binnen. Een volgend glas nam ik mee. “Héhé… Dat had ik nodig. En nog niet eens mijn broodje kroket op. Die zal ook wel koud zijn… Nou ja, dan brand ik m'n mond ten minste niet.”
Rogier keek me strak aan. “Wil je ze hier uitvoeren, Kees, of morgen bij DT?” “Ehhh… Wát?” “Ik heb ze niet exact geteld, maar volgens mij was jouw toespraakje net goed voor minimaal een keer of dertig opdrukken. Er kwamen nogal wat krachttermen en onheuse taal voorbij…” Ik haalde mijn schouders op. “Het was voor het goede doel, Rogier. Laten we het daar maar op houden.” Hij keek peinzend. “Ja, ja… Die ga ik ook een keertje gebruiken, Kees. ‘Het goede doel’… En dat geeft vrijstelling van opdrukken? Interessant. Eens kijken of Lot erin tuint.”
Ane keek.
“Je hebt je broodje kouwe kroket op, Kees? Mooi, dan gaan we eens richting SEH.” We zetten onze plates in zo’n karretje en verlieten de eetzaal. Ik ving wat verwonderde blikken op en Rogier grinnikte. “Wedden dat, al we speak, de gesprekken in de eetzaal over jouw onderonsje met Johan gaan? En dat heel veel dames en heren zich nu in de haren krabben en zich afvragen wie die vent is die Dr. Van Onzenoort zo op z’n donder gaf?” “Zolang dat bij de heren de hoofdharen zijn boeit het me niet zo, Rogier…”
Bij de SEH werden we rondgeleid door een van de verpleegkundigen, Jeroen. Ook daar was het nodige te doen aan modificaties, maar dat wisten we al. “Wat is jullie grootste probleem als de stroom er uit klapt?” vroeg ik aan Jeroen. Die dacht even na.
“Qua infra: de deuren. Die werken elektrisch en op afstand. Als er een ambulance binnen gaat komen gaan de deuren automatisch open. Nou ja, na een signaal van de ambu. De bemanning rekent daar op. En als die deuren plotseling dicht blijven, moeten ze een noodstop maken. Vindt de collega achterin niet fijn en de patiënt, als die wakker is, ook niet. Verder: het duurt altijd een halve minuut voordat de noodstroom op het net komt. Dat kan bij ons het verschil zijn tussen leven en dood. De patiënt is alleen maar gereedgemaakt voor transport, maar nog niet gestabiliseerd. Eén verkeerde beweging en hij glijdt onder je handen weg richting de heilige Petrus aan de hemelpoort. Als tijdens de stabilisatiefase de stroom er uit klapt en we moeten een halve minuut wachten op apparatuur… Dat moet binnen twee seconden geregeld zijn. Zeker hier.”
Ik knikte. “Snap ik. En daar wordt aan gewerkt, maar dat duurt nog een paar weken…” Ik keek Rogier en Ane aan. “Is er mogelijkheid om dit eerder op te lossen? Even brainstormen graag.” Ik pakte mijn laptop uit mijn koffer en we bekeken de tekeningen. Ane was het eerste. “Kees… Als we de SEH met een extra krachtstroomleiding aan de poli Dermatologie hangen… Die poli is in feite qua stroomvoorziening self-supporting; heeft een eigen voeding vanaf het net. Hier en hier…” hij wees op de tekening,“… een zware kabel trekken naar de SEH, daar inpluggen en de zaak kan, misschien op een lager pitje, maar de zaak kan normaal blijven draaien.”
“Dat worden dan overspanningen, Ane. Kabels onder de grond is voor die relatief korte periode geen optie.” Hij haalde zijn schouders op. “Een paar goeie stalen ondersteuningen doen wonderen… Da’s een klus voor onze huis-aannemer, heb ik geen verstand van. Ze moeten het gewicht van de kabels weten, de hoogte moet minimaal 5 meter zijn, ook om het doorhangen van de kabels te compenseren…”
Rogier viel hem in de rede. “Maak er maar 6 meter hoogte van, Ane. Soms komen hier ook mobiele kranen en andere buitensporige hoge voertuigen. En vergeet de brandweer niet.” Ik rekende even snel. “Dan zouden die ondersteuningen, als het losse palen zijn, zo’n 8 meter hoog moeten zijn. Koppel je ze aan elkaar vast, kan het minder hoog… Ach, verrek, dat is een klus voor jullie aannemer. Die hebben daar veel meer verstand van. Vertel ze wát er moet komen, maar vertel ze niet hóe ze het voor elkaar moeten boksen. Da’s hun expertise.”
We keken Jeroen aan. “Zou dit jullie probleem oplossen? Let wel: het is tijdelijk. Over een aantal weken hopen we dat de hele noodstroomvoorziening een update heeft gehad en dat jullie niet eens merken dat je aan de noodstroom hangt… behalve als de aggregaten bijgetankt moeten worden.” Hij knikte. “Het kan me niet snel genoeg zijn. De afgelopen maanden hebben we wel eens in de rats gezeten en spoedgevallen moeten doorverwijzen naar het Radboud of zelfs het Rijnstate in Arnhem.”
Ane knikte. “Mooi. Ik ga vanmiddag bellen naar onze aannemer; als die lui snel kunnen sleutelen, hangen er voor het weekend extra kabels vanaf de poli Dermatologie naar de SEH en zijn jullie van een paar zorgen verlost. Duurt het langer, dan horen jullie het, oké?” Jeroen knikte. “Dan gaan we nu naar de O.K.’s. Jeroen, dank voor de info en tot ziens!” Die lachte. “Jullie zijn wel van de ‘korte klappen, snel thuis’, geloof ik… Dat mag ik wel.”
Onderweg keek Rogier een beetje sip. “Waarom heb ik dat niet bedacht, verdorie?” “Plus vijf, Rogier… En waarom? Omdat wij nu samen oplopen, alle drie met de attitude: dit moet snel geregeld worden. En we vullen elkaar lekker aan. En qua budget is er ook geen probleem: er komen geen peperdure rekeningen meer uit Amsterdam.
Bovendien neem ik aan dat de juristen van dit fraaie ziekenhuis ondertussen al lang bezig zijn om een megaclaim in te dienen richting de overblijfselen van Duyvestein z’n misselijke toko. En hopelijk ook z’n aandeelhouders. En dan is jouw vriendin van Finance & Control… Hoe heette ze ook alweer?” “Houtert.” “Oh ja. Dan is mevrouw Houtert ook tevreden. Altijd fijn als financiële lui tevreden over je prestaties zijn, dat weet jij ondertussen even goed als ik.”
Rogier was niet voor één gat te vangen en speelde er leuk op in. “Klopt. Ze kunnen je soms héél prettig belonen…” Ane keek ons beurtelings aan. “Ik weet ’t niet hoor, maar… Wat doen jullie met mevrouw Houtert? Dat is een prima dame, hoor!” Rogier gniffelde. “Ane, wij allebei hebben een nogal innige relatie met dames die met cijfertjes werken.
Mijn vriendin Charlotte is een van de economen van ons bedrijf, Kees z’n echtgenote Joline is haar cheffin, hoofd van ons Backoffice. Dus wij hebben wel wat ervaring met financieel ingestelde dames en hun beloningen. Daar kan mevrouw Houtert waarschijnlijk niet aan tippen.”
Ane zuchtte. “Het lijkt me bijzonder inspannend om bij jullie te werken. Je moet continue op je tenen lopen…” “Daarom lopen onze dames regelmatig op naaldhakken, Ane…” Rogier grijnsde en Ane zuchtte wéér.
“Klootzak…” “Dat zijn er vijf, Ane.” Die keek verwonderd. “Vijf wát?” “Nee, geen vijf Watt. We zijn nu even niet met stroom bezig. Dit…” Hij maakte het bekende gebaar met hand en vinger… “houdt in: vijf keer opdrukken.
Dat is de sanctie bij DT als je krachttermen loopt te gebruiken. Schijnt ingevoerd te zijn door een fitness-instructrice, waar ik aanstaande vrijdag kennis mee ga maken. Kees heeft de teller tijdens zijn gesprekje met Johan van Onzenoort al op laten lopen tot dertig, maar goed; we zullen maar zeggen dat die krachttermen didactisch verantwoord waren.
Maar dat ‘klootzak’ van jou net had geen nut, behalve je mening over mij spuien. Maar oké, je werkt niet bij DT, dus ik kan je niet dwingen. Helaas.”
Ane grinnikte. “Jij bent af en toe ook niet al te subtiel in je taal, Rogier… Hoeveel heb jij er al op je naam?”
Rogier gromde. “Méér dan genoeg. Dat begon al op een camping in Duitsland, toen ik mijn liefje net een uurtje kende. Want in huize Jonkman wordt die regel ook toegepast, en in huize Boogman ook. Niet alleen bij DT…” “Boogman? Ik dacht dat jouw vriendin Bongers heette?”
Kort vertelde Rogier het verhaal waarom de naam gewijzigd werd. En hij besloot met: “… en ik heb nieuws voor Kees: Gisteren kwam het nieuwe naamplaatje binnen. Charlotte en Margot Boogman. Massief messing, de namen in mooie, cursieve letters ingegraveerd. De meiden schroeven het pas aan de muur bij de deur als de naamsverandering officieel is.”
Ik knikte. “Mooi symbolisch. Nieuw leven, nieuw huis, nieuwe naam, nieuwe vriendjes…” Expres wachtte ik daarna even en jawel: Rogier trapte er vól in. “Nieuwe vriendjes? Wat weet jij wat ik niet weet, Kees?” Ik trok m’n wenkbrauwen op. “Niks… Maar ik neem toch aan dat die meiden ooit wel eens vriendjes hebben gehad. Niet in de zin zoals wij, met onze verdorven moraal dat bedoelen, maar vroeger, op de basisschool of zo… Dus jullie, Gerben en jij, zijn de ‘nieuwe vriendjes’. Verder niks, maak je niet dik.”
Hij bromde wat en Ane gniffelde. “Ik wist niet dat jij zo snel hapte, Rogier…” Die zuchtte. “Het is vreselijk opletten bij die fijne meneer hier naast me. Of je nou aan het werk bent of bij hem thuis koffie zit te leuten: je moet altijd op je qui vive zijn. En zijn vrouw is al net zo. En die meiden van Gerben en mij hebben daar behoorlijk wat van overgenomen.”
Ondertussen liepen we richting de O.K.’s. Maar bij de ingang van de afdeling werden we tegengehouden door een, ondanks haar ziekenhuiskleding, best wel knappe verpleegster. “Heren… Sorry, maar vanaf hier stopt het voor u. U bent niet steriel en we willen onze patiënten graag onder steriele omstandigheden opereren, anders gaat het fout.” We keken elkaar aan. “Stom. Niet aan gedacht heren.”
Ane keek verontschuldigend en vertelde aan de verpleegkundige waar we voor kwamen. Die knikte. “Loop even mee naar mijn kantoortje.” Daar stelde ze zich voor als Babet, subhoofd van de O.K.’s. “Wat willen jullie weten?” Ik zei: “Heel simpel, Babet. Waar hebben jullie last van tijdens een stroomstoring?”
Zonder aarzelen zei ze: “De tijd tussen het uitvallen van de stroom en het moment dat er weer ‘prik’ uit het stopcontact komt. Daar mag geen milliseconde tussen zitten, anders gaat sommige apparatuur op zwart. Sommige dingen werken op Windows. Nou, dan weet je het wel als de stroom uitvalt.” Rogier knikte. “Ja. Scherm even zwart en daarna verschijnt het Windows-logo en kun je de zaak opnieuw starten. Geen fijn plan tijdens een operatie. We hebben in de middagpauze daar al een verhaal over gehoord van een van de chirurgen.”
Ze keek ons aan. “Wacht even… ‘een van onze chirurgen’? Dokter van Onzenoord toevallig?” Ik knikte. “Nou… ik weet niet wát jullie hem hebben gezegd, maar die stond een half uur geleden héél uitgebreid op de verplegerspost z’n excuses te maken aan het personeel wat binnen was.
Zijn laatste woorden, voor hij de O.K. in ging, waren: ‘Ik ga aan mezelf werken, collega’s. Ik heb zojuist ongezouten op m’n sodemieter gekregen van een mede-Afghanistanveteraan, en dat heeft me de ogen geopend.’ Dus dat waren jullie…” Ane wees op mij. “Dat was hij. Wij zaten er alleen maar naast te gapen.”
Babet keek me aan. “Dank je wel. Normaal loop je op een O.K. al op je tenen, het laatste jaar was het voor sommigen van ons op eieren lopen. Ik hoop dat dit helpt om de sfeer hier beter te kregen en de dokter weer zichzelf te laten zijn. Hij is een uitstekend chirurg, maar soms een enorme botterik.”
Rogier lachte zachtjes. “Nou, dan is hij vandaag nogal stevig tegen zijn meerdere qua botheid aangeklapt. Ik hoop dat dat voor jullie goed uitpakt. Maar: omdat we niet naar binnen mogen, twee vragen: wanneer kan dat wél zonder jullie O.K.’s met onze bacillen te verzieken en: maak een lijst met zaken die jullie elektrisch verbeterd willen zien. Met name als het ziekenhuis of deze afdeling over moet schakelen op noodstroom. Want dáár zijn wij nu mee bezig, om dát te verbeteren. Betrek daar iedereen bij. Niet alleen de doktoren, maar misschien juist de verpleegkundigen, de anesthesist, enfin iedereen die 'aan de tafel staat', zoals jullie dat zo mooi kunnen zeggen. ”
Babet knikte. “Die afspraak: dat moet ik nakijken. Waarschijnlijk wordt dat een zondag. Dan doen we alleen operaties die geen uitstel kunnen hebben en daar hebben we twee O.K.’s voor beschikbaar; de anderen worden dan grondig onder handen genomen door de civiele dienst. Jullie zouden op zondag in die andere O.K.’s kunnen kijken. Dat moet ik hier even regelen; ik bel je wel, Ane.”
We keken elkaar aan. “Dat wordt een fikse post ‘overwerk’ voor DT, Rogier…” Die gromde: “En ik maar denken dat ik daar van af was.” We bedankten Babet en liepen terug.
We namen één verpleegafdeling onder de loupe, maar dat was niet zo spannend. "En de andere afdelingen zijn vrijwel hetzelfde, Kees. Wellicht dat andere apparatuur en zo, maar qua stroomverbruik ontlopen ze elkaar niet zoveel." Rond half drie waren we gereed met de ‘verkenning’.
Terug op Ane’s kantoor verwerkten we de bevindingen in de tekeningen en maakten de afspraak met Babet dat we zondag om 13:00 weer hier zouden zijn. Iets over half vier stonden we weer buiten. “Nou, makker… Jij rijdt nu in één streep richting Arkel?” Rogier schudde zijn hoofd. “Ik ga eens met mijn vader kletsen. Lot weet er van.” “Goed plan. Sterkte, kerel.”
Ik stapte in de auto en reed even later weer in zuidelijke richting. Het was het dagje wel weer geweest.
Doe mij maar een boorplatform of een schietbaan. Daar kon je ten minste iemand op z'n sodemieter geven zónder dat iedereen van de leg raakte. Enfin, als dokter van Onzenoort nog nazorg nodig had, zou ik Fred wel op 'm af sturen.
Konden ze mooi bij elkaar uithuilen hoe ze van Kees op hun flikker hadden gekregen.
Met een brede grijns op m'n gezicht reed ik Nijmegen uit...
“Die leuke verpleegkundigen kunnen ook kerels zijn, schat. De verhouding is tegenwoordig bijna fifty-fifty.” “Jaja… en terwijl wij rennen zit jij je vol te vreten in dat bedrijfsrestaurant.” Ik omarmde haar. “Ja. En dan heb ik waarschijnlijk al een paar kilometer lopen en kruipen in de benen, schat. En ’s middags ook. Dus: niet zo piepen; jij bent je stijfheid om één uur vanmiddag ook kwijt. En vanavond kunnen we, helemaal bevrijd van stijve spieren elkaar lekker verwennen. Nou ja… één onderdeel van mij zou nog wel eens stijf kunnen zijn van het bekijken van al die knappe verpleegsters. Maar dat vind jij vast niet erg.”
Ze wilde boos blijven kijken, maar het lukte niet echt. Na het ontbijt namen we afscheid; we gingen gelijktijdig weg. Joline met de Mini, ik met de Volvo. We reden tot knooppunt Batadorp achter elkaar aan, daar nam Joline de A2 richting Den Bosch, ik reed rechtdoor de A50 richting Nijmegen op. En daar was het redelijk druk. Inhalen hielp nauwelijks; telkens als er vrachtwagens op de rechterbaan reden stroopte het verkeer op. Nou ja… Ik was om 06:30 vertrokken en moest om 08:00 in Nijmegen zijn, dus…
Maak je niet dik, Kees, tijd genoeg. Uiteindelijk bleef ik achter een vrachtwagen hangen die nét 90 reed. Heel constant, dus op z’n cruisecontrol. Die zette ik ook aan en ontspande een beetje. Scheelde ook spanning op mijn been, wat bijzonder prettig was. Dat loopje van gisteravond had er behoorlijk ingehakt! Ik moest grinniken toen ik aan Linda dacht. Zelfs die, onze getrainde marathonloopster, had het moeilijk gehad. Nou ja, ze was de vijftig gepasseerd… Als ik over twintig jaar haar conditie had, zou ik in m’n handjes knijpen.
Na 20 minuten passeerde ik Herpen. De kop van de gestyleerde Labrador grijnsde me toe vanaf het gebouw van Hulphond Nederland. Toch binnenkort eens bellen of er al uitzicht was op een pup… Even daarna, bij knooppunt Bankhoef, draaide ik de A326 op. Beter die afslag dan eentje verder. Wijchen voorbij, toen Dukenburg… Dukenburg? Ergens ging een alarmbel rinkelen. Waarom ook alweer? Oh ja, mevrouw pardon… Meester Zomers woonde daar ergens. Sinds de laatste confrontatie met haar, ergens in Arnhem nooit meer iets van vernomen. Prima… Laat dat mens maar in haar eigen vet gaarkoken… Ik grinnikte. Vet genoeg.
Het Maas-Waal-kanaal over. Ergens links van me het huis van Rogier z’n ouders. Ook een wat minder fijne herinnering. Even later rechtsaf, een paar slingers en ik was bij de parkeerplaats van het ziekenhuis. Héhé… 07:47. Keurig op tijd, waarschijnlijk nog eerder dan Rogier. Koffer mee met m’n laptop en papieren en ik liep het ziekenhuis in. Rechtdoor lopen, daar was het restaurant. Koffie!
Ik ging met m’n koffie in een hoekje zitten. Zoals altijd tegen de muur; geen kans dat er iemand onverwacht achter me zou kunnen komen. Joline had daar wel eens vragen over gesteld en ik had haar gerust kunnen stellen. Geen ‘tic’ die met PTSS te maken had, maar gewoon een infanterie-voorzorgsmaatregel. Vanaf mijn zitplaats kon ik de mensen goed observeren.
Precies wat Rogier beschreef in zijn eerste gesprek met ons, aan de oever van dat stuwmeer. Mensen die opgetogen het ziekenhuis verlieten, mensen die even wat anders wilden zien dan hun eigen ziekenhuiskamertje en, soms met infusen op standaard, langzaam rondliepen of zaten. Personeel wat binnenkwam of juist klaar was met hun shift… Genoeg te zien!
En zowaar: een medewerker van DT die door de gang het restaurant binnenkwam en aangesproken werd door een andere, wat oudere man. En die even later, nog steeds met elkaar in gesprek en een bak koffie voor zich, plaats namen aan een tafeltje bij de gang die richting ingang liep. Rogier met z’n rug naar me toe. Die zou ik even verrassen… Ik liep rustig naar het tafeltje toe, expres niet met m’n ogen op hen gericht, want de wat oudere meneer kon mij wél zien.
En ik legde een hand op Rogier z’n schouder en kneep. “Beter opletten, makker…” Hij schoot overeind, zijn koffie ging deels over het blad. “Potdomme… Kéés! Laat me nooit meer zo schrikken! De volgende keer krijg je een enorme oplawaai, ben jij gek…” “Dat zien we dan wel weer. Vijf keer, Rogier.” Ik wees naar de grond en hij protesteerde. “Echt niet! Niet hier. Ik spaar het wel op voor morgen.”
Ik wendde me tot Rogiers tafelgenoot. “Goedemorgen. Ik ben Kees Jonkman. Sinds gisteren teamleider van deze jongeman hier.” Hij lachte. “Aha… de ondertussen beroemde meneer Jonkman! Welkom in Nijmegen, ik ben Ane Dijkstra, sinds een week hoofd TD hier, dankzij Rogier.” Hij had een nogal duidelijk Fries accent.
“U komt niet uit de regio, meneer Dijkstra…” Hij lachte. “Oh? Is dat te horen dan? Ja, ik kom uit Fryslan en daar ben ik trots op. Bij ons thuis wordt regelmatig Fries gesproken, ondanks dat we nu al 25 jaar in Nijmegen wonen. Je moet je roots niet verwaarlozen, nietwaar?” Ik knikte. “Mee eens, Ane. Ehh… mag ik Ane zeggen?” “Natuurlijk.” “Mooi. Ik ben Kees.”
Hij grinnikte. “Dat wist ik al een tijdje. Mooie verhalen over je gehoord, Kees. En niet alleen als het gaat over dit ziekenhuis. Zullen we eens naar boven gaan? Dan gaan we in Rogiers ouwe kantoortje, waar ik nu mag zitten, spijkers met koppen slaan.” “Jij zit daar prima op je plek, Ane”, zei Rogier. “En het is niet ‘Rogiers ouwe kantoortje’, het is jóuw kantoor. Die plek heb je verdiend, meer zag ik er niet over.” Zo, daar kon meneer Dijkstra het mee doen…
Trappen op, doolhof in en na een aantal bochten stonden in het kantoor waar ik al een paar keer geweest was. Toen Rogier hier nog zat was het een redelijk kale ruimte geweest: bureau, zitje, een paar kasten en een veldbed in de hoek. Nu was het duidelijk een ruimte waar de eigenaar zich thuis wilde voelen. Een paar aquarellen van polders aan de muur, foto’s van zijn gezin op een houten zeilboot en een miniatuur van de ‘Oldenhove’, de oude kerktoren in Leeuwarden, op het bureau.
“Ga zitten, heren. Ik heb me vandaag vrijgespeeld om jullie rond te leiden; niet dat ik veel nieuws te vertellen heb; het meeste weet Rogier net zo goed als ik, maar wie weet. Om twaalf uur staat de lunch voor ons klaar in het personeelsrestaurant.” Hij grinnikte. “Dat kon er wel af, volgens onze financiële afdeling. Die hoeven nu niet meer de rekeningen uit Amsterdam te betalen…”
“Ik ben een gezonde eter, Ane, maar zoveel schuif ik nou ook weer niet naar binnen hoor.” We lachten, maar gingen toen op de technische toer.
Tekeningen kwamen op het bureau, ik had een lijst met zaken die ik graag veranderd zou willen zien. Bij een aantal knikte Ane, bij een paar fronste hij. “Leg me dat eens uit…” Uiteindelijk waren we rond tien uur klaar met het papieren verhaal. “Mooi. Rogier, Kees: nu de praktijk. Ik stel voor dat we beneden nog een bak koffie drinken en dan van beneden naar boven werken. Eerst de kelders; daar moet het meeste gebeuren. Dan de SEH, de operatie-afdeling en Cardiologie. Dan hebben we de meest kritische afdelingen gehad; als we tijd over hebben pakken we dan één verpleegafdeling om te kijken hoe dat er uit ziet. Technisch zijn die vrijwel identiek. De poliklinieken staan qua stroomvoorziening los van het hoofdgebouw; als dáár paniek is, is het een kwestie van één aggregaat aan de betreffende poli hangen en het functioneert weer. Er zal dan wel een patiëntenreductie moeten plaatsvinden, want alles door laten gaan kan qua stroomgebruik niet, maar dat weten de diverse hoofden van de poli’s donders goed.”
Rogier vulde aan: “We hebben vorig jaar, mede naar aanleiding van zo’n fijne ‘storing’ van Duyvestein de calamiteiten-handboeken een update gegeven, Kees.” Ik kneep mijn ogen samen. “Dan zou het kunnen dat die straks wéér een update moeten krijgen, Ane. Een aantal rigoureuze maatregelen die straks wellicht niet meer nodig zijn, als alles werkt zoals we hebben verzonnen.” Ane gromde. “Dat zou fijn zijn. De dames en heren chirurgen waren ‘not amused’ toen we vorig jaar dat noodplan presenteerden.” Rogier grinnikte. “Met name een kennis van jou ging nogal militair tekeer, Kees. Dokter van Onzenoort.”
Ik groef ik mijn geheugen. “Oh, wacht even… Die traumachirurg.” Ane keek vragend. “Dokter van Onzenoort heeft mijn groepscommandant in Afghanistan geopereerd toen hij gewond raakte door een handgranaat. Hij was daar ook traumachirurg. En een paar weken geleden raakten we hier gezellig met elkaar aan de praat.”
Ane trok zijn wenkbrauwen op. “Gezellig? Met van Onzenoort? Dat is nogal zeldzaam. Hij praat alsof elke letter geld kost en meestal in de opdrachtsvorm. Bijna iedereen gaat rennen als hij iets roept. Maar hij is vreselijk goed in z’n vak…” Ik grinnikte. “Als je samen in Afghanistan hebt gediend, ook al heb je elkaar daar niet gezien of gesproken… Dat schept een band, Ane. Bovendien zijn we rangsgenoten; allebei majoor.” Weer een vragende blik.
“Ik ben, net als dokter van Onzenoort, reserve-majoor bij de Landmacht. Oké, hij bij de Geneeskundige Troepen, ik bij de Infanterie, maar toch.” “Nou, als we bij de OK’s komen zal ik eens kijken of hij dienst heeft. Kunnen jullie wellicht nog wat ouwe militaire koeien uit de sloot halen en hem meteen voorzichtig voorbereiden herzieningen van het noodplan. Daar zou hij wel eens blij mee kunnen zijn.” Hij stond op. “Genoeg gekletst; naar beneden, koffie en dan verder aan de slag. Ja, jij ook, Rogier!” “Zeker, meneer Dijkstra… U bent de chef hier.” Rogier grijnsde.
We liepen naar beneden en dronken nog een kop koffie. “Deze keer haal ik de koffie voor jou, Kees.” Weer een grinnik van Rogier. “Dat is u geraaien, meneer van der Vlist!” Ik vertelde hoe Rogier ‘de chef’ had uitgehangen toen we de monteur van Duyvestein bezig moesten houden. Ane gniffelde. “Kun je nagaan hoe moeilijk ik het de afgelopen twee jaar gehad heb met zo’n chef. Om van mijn kerels maar niet te spreken…” Daarna verder naar beneden, de kelder in. We kwamen bij de serverruimte. “Geen verstopte laptopjes meer, Rogier!” Die knikte. “Maar goed ook. Ik kan er nog steeds witheet van worden.”
Ik legde een hand op zijn schouder. “Zonde van je energie, makker. Meneer Duyvestein zit, samen met zijn echtgenote en twee juristen, nog steeds in een Huis van Bewaring. De monteurs die in het complot zaten zijn ondertussen vrij, maar ook hen wacht nog een pittige rechtszaak. Ik verwacht niet dat de hoofdverdachten vóór de zitting nog op vrije voeten komen; daarvoor is hun zaak ‘te zwaar’. Inside information van die vrouwelijke rechercheur, via Fred.” Rogier gromde. “Prima. Ik hoop dat men regelmatig ‘vergeet’ om hen eten te geven, de ratten.”
De rest van de ochtend liepen we in de kelder rond. Tekeningen werden vergeleken met de daadwerkelijke toestand en hier en daar moest er iets aangepast worden. Vergeleken met andere projecten viel dat echter mee. Toen naar buiten: daar stonden de aggregaten. “Die worden volgende week vervangen, Kees. Deze bruldingen gaan weg en er komen fluisterstille aggregaten voor in de plaats.” “Daar zullen de patiënten wel blij mee zijn, Ane. Elke week een uur lang die dingen die onder je raam staan te brullen…”
Hij zei: “Sommige mensen vinden dat geen probleem. Ik sprak laatst een patiënt, een gepensioneerde bouwvakker, die zei: ‘Meneer, als die dingen staan te draaien, kan ik heerlijk in slaap vallen. Alsof ik weer op m’n ouwe werk sta. En na een uur stoppen ze er mee, dan word ik steevast weer wakker.’ Sommige mensen hebben een raar bioritme.”
Ik schudde mijn hoofd. “Nee hoor, ik herken dat van mijn uitzending in Bosnië. Op onze base stond ook een nogal fors aggregaat. En dat moest 24/7 aan staan, want de elektriciteit in Bosnië fluctueerde nogal in die tijd. Was niet stabiel. En geen elektriciteit hield in: geen radio, geen satelliet, kortom: geen situational awareness. Toen keihard nodig. Oh ja, en geen koffie, ook belangrijk. En ik kon heerlijk in slaap vallen met dat gedreun op de achtergrond. En ook ik werd steevast wakker als het aggregaat begon te hikken of te haperen. En ik was niet de enige. Net als een tentkachel.”
“Tentkachel?” Ik knikte. “De kachels in de boogtenten van Defensie werken op Diesel of Kero. Er hangt een 20 liter jerrycan buiten de tent, die is met een slang aan de kachel verbonden. Werkt prima. Maar ja, op enig moment is de jerrycan leeg en gaat de kachel uit. Het metaal krimpt en de kachel gaat tikken. En van dat geluid werd je ook steevast wakker, zeker in de winter. Iemand moest er dan uit om de can te verwisselen en iedereen deed alsof hij sliep om niet op je blote poten buiten in het donker met brandstof te lopen kloten. En na een paar keren was ik het spuugzat en ging er zelf maar uit. Anders lagen we alsnog te bibberen in de slaapzak…”
Om vijf voor twaalf zei Ane: “We gaan naar boven, heren. Lunch. Even de handen wassen, daar zijn ze hier nogal op gesteld.” Tijdens de lunch groette Rogier nogal wat mensen; hij was een redelijk bekend persoon, zag ik wel. “Hé meneer van der Vlist… Het valt me mee dat een aantal verpleegkundigen je niet om de hals vliegt.” Hij keek wat ongemakkelijk, boog zich voorover en zei zachtjes: “Een paar zouden dat wellicht wel gewild hebben, Kees. Maar ik heb me hier altijd als ‘nette jongen’ opgesteld en relaties met collega’s als ‘onverstandig’ betiteld.”
Even hield hij stil, tot hij droogjes vervolgde: “…maar ja, die opvatting heb ik recentelijk wat bijgesteld.”
Ane zei, even droog: “Ja, daar heb ik iets over vernomen, na je vakantie. Ik verwacht natuurlijk wel een uitnodiging voor je bruiloft, Rogier. Dan kan ik die dame vertellen wie je écht bent.” “Ik zal je op de receptie en het feest erna uitnodigen, Ane. Dan heeft Charlotte namelijk al ‘Ja, ik wil!’ gezegd.” “Hmmm… Jij bent veel te gehaaid voor mij. Nog steeds.”
“Troost je, Ane; de dame in kwestie is niet bepaald achterlijk en kan Rogier prima tot de orde roepen als het nodig is. Hij is in goeie handen.” Rogier keek schamper. “Hoor hem… De oh, zo stoere Kees Jonkman, maar o wee als Joline boos op je is. Dan vliegen de onderzetters je om de oren, Kees!” “Weer een legitieme reden voor goedmaakseks, Rogier.”
Ane verslikte zich bijna. “Heren, mag ik even gewoon, rustig van mijn soepje genieten? Jullie conversatie geeft weinig gelegenheid daarvoor.” “Dan is het maar goed dat je niet bij ons in het bedrijf of bij ons thuis eet, Ane. Dan zou je geen hap door je keel krijgen door alle gevatte, smerige en grappige opmerkingen. En die komen niet alleen van de heren vandaan; de dames bij DT kunnen er ook wat van!” Rogier gniffelde. “Met name dames met bruine krullen… Oh, Kees, daar komt een vriend van je binnen! Dokter van Onzenoort.”
Ik keek om. Inderdaad: hij liep daar echt als ‘de dokter’. Autoritair, strak kijkend, niemand die hem aansprak. En hij ging alleen aan een tafeltje zitten. “Nou ja zeg… Ik loop even naar hem toe en nodig hem hier uit, heren. Dit is toch geen manier om je pauze door te brengen? Het lijkt wel of hij een besmettelijke ziekte heeft.”
Ane waarschuwde. “Hij is niet de meest prettige in de omgang, Kees.” Ik haalde m’n schouders op. “Dat zien we dan wel.” Ik stond op en liep naar hem toe. “Eet smakelijk, majoor van Onzenoort…” Hij draaide zich als door een wesp gestoken om. “Wie heeft… Oh, wacht even… Majoor Jonkman… Kees was het toch? Wat brengt jou nu weer hier? Toch niet wéér gelazer?” “Als je gezellig met me meegaat naar ons tafeltje krijg je dat te horen, Johan. Of blijft je liever in je uppie zitten?”
Hij knikte kort. “Ik loop wel mee. Een ouwe Afghanistanmakker spreken is altijd leuk.” Hij pakte zijn blad op en ik liep voor hem uit naar ‘ons’ tafeltje. “Kom erbij en eet smakelijk, dokter.” Ane en Rogier knikten hem toe. “Heren… Eet smakelijk.” Hij draaide zich naar mij toe. “En wat doe jij hier, Kees?” Ik wees naar Ane en Rogier.
“Rogier ken je? Hij is jullie voormalig hoofd TD. Die heb ik naar het bedrijf gelokt waar ik werk en sinds drie dagen werkt hij in mijn team. En zoals je weet heeft het bedrijf waar ik werk opdracht gekregen om jullie noodstroominstallatie te renoveren. En daarvoor heb ik Rogier meegenomen.
En Ane hier is het nieuwe hoofd TD van jullie mooie ziekenhuis. En volgens de geleerden is hij daar uitermate geschikt voor.”
Johan keek Rogier aan. “Dus jij hebt ons verlaten? Jammer, je leek me een prima vent.” Rogier was niet op zijn mondje gevallen, ook niet bij deze nogal autoritair optredende arts. “Dat klopt dokter. Maar er zijn meer mensen die mij ‘een prima vent’ vinden. Kees hier is er eentje van, maar belangrijker is dat één van de economen van Developing Technics, ons bedrijf, dat ook vindt. Ze heet Charlotte. Die had hele goeie argumenten om mij te overtuigen, zeg maar.” Johan z’n nogal strakke gezicht ontspande even en hij schoot in de lach.
“Aha, op die manier! Dat zullen dan wel fysieke argumenten zijn geweest, denk ik?”
Rogier schudde zijn hoofd. “Niet alleen fysiek, hoewel die uiteraard wel een rol speelden. Maar het is een schat van een vrouw. En enorm slim; ze is bezig met haar master bedrijfseconomie. En de andere reden dat ik overgestapt ben is: ik wilde aan de basis van een goed ontwerp staan. Ik heb hier twee jaar lang puin geruimd, voornamelijk puin wat door die klootzakken in Amsterdam was veroorzaakt; nu wil ik zélf iets moois ontwerpen. En dit ziekenhuis, waar ik twee jaar lang heb gebuffeld, is het eerste project wat ik mag doen. Samen met Kees en met grote hulp van Ane hier. Want Ane is het nieuwe hoofd TD van dit mooie ziekenhuis.”
Johan knikte. “Mooi verhaal. En fijn om te horen dat je een nieuwe, grote stap gezet hebt, Rogier.” Hij keek Ane aan. “En jij gefeliciteerd met je promotie, Ane. Maar… wat ga ik, als chirurg van jullie activiteiten merken?” Ik wees naar Rogier. “Dat mag jij vertellen, makker.”
“Dat u niet meer bij het minste of geringste een operatie moet stoppen omdat er geen of onvoldoende stroom is bij een storing…” Johan stak zijn hand op.
“Even wachten, Rogier. Mijn voornaam is Johan, hoewel weinig mensen dat hier weten. Goeie lui mogen mij altijd tutoyeren. Jullie zijn dat. Ga verder.”
“Dus geen onderspanning meer bij storingen. En sowieso minder storingen; die klootzakken, pardon… Dat bedrijf uit Amsterdam kon op afstand ons systeem in storing zetten; dat heeft de IT-er van DT ontdekt en daardoor konden we de betrokkenen ook laten arresteren. De baas en z’n vrouw, twee juristen en een paar monteurs.
De eerste vier zitten nog steeds in voorarrest, de monteurs zijn ondertussen op vrije voeten, maar werkloos, wachtend op een rechtszaak en hun straf. Geen kans meer dat het ziekenhuis op afstand in storing wordt gezet; áls er nu een storing optreedt is die echt. Maar de kans er op is een stuk kleiner. En over een paar weken, als DT een aantal zaken heeft laten herstellen en vervangen, is die kans nóg kleiner.
En áls er dan een storing komt, kun jij rustig doorgaan met opereren; er is dan voldoende wattage beschikbaar om de essentiële delen van het ziekenhuis gewoon door te laten draaien. De SEH, Cardiologie en de O.K.’s staan bovenaan in het lijstje. De centrale keuken moet het dan maar even met zaklampen doen, net als dit bedrijfsrestaurant. Daarvoor zijn we dus hier, Johan. Dit ziekenhuis is in goeie handen.”
Johan knikte peinzend.
“Daar ben ik heel blij mee, heren. Een van de redenen waarom ik soms nogal kortaf overkom is het feit dat een van mijn patiënten bijna onder mijn handen is gestorven. Tijdens een operatie, ruim een jaar geleden: páf. Het licht viel uit. Aardedonker op de OK. Geen hartbewaking meer, de anesthesist zat met de mond vol tanden: zijn apparatuur deed ook niets meer, de endoscoop dood, geen afzuiging in de wond, kortom: helemaal niks. Een van de verpleegkundigen kon met een zaklamp bijschijnen terwijl ik als een gek, bijna op gevoel, de wond dicht probeerde te naaien; de patiënt verloor heel veel bloed. En via het infuus bloed erbij pompen ging ook niet, want ook die pomp stond natuurlijk stil. Uiteindelijk hebben we handmatig moeten reanimeren; de AED deed ook niets meer. Normaal is een AED selfsupporting, op accu’s, maar op de OK hangt het ding aan de 230 volt. Om te voorkomen dat hij dienst weigert als hij nodig is. Nu hadden we een accu-gevoede AED hard nodig.
Enfin, de patiënt heeft het gehaald, maar heeft drie weken langer in het ziekenhuis moeten blijven wegens gebroken ribben tijdens de reanimatie en wat andere complicaties. Men zegt dat ik sinds die tijd nogal kortaf ben en misschien is dat ook wel zo. Telkens als ik aan het werk ga, speelt die operatie op de achtergrond mee en gaan er tientallen 'what if-scenario's' door m'n hoofd.”
Hij keek in de verte, zonder iets te zien. Of juist wél iets te zien; iets wat hem… Ja: báng maakte. We waren alle vier even stil. Ik aarzelde. Zou ik zeggen of… Ach, stik maar; wat had ik te verliezen? Ik vroeg zachtjes:
“Johan… Ben jij in Afghanistan mensen kwijt geraakt?”
Hij keek me nietsziend aan en zweeg. Oké, dan maar op de militaire manier en iets harder:
“Majoor! Geef verdomme antwoord op mijn vraag!”
Hij kwam terug van zijn gedachten en knikte langzaam. “Ja. Eén Nederlandse militair, een Australiër, twee Amerikanen en vier Afghanen. Ik ken ze allemaal bij naam.” “Juist. En met wie heb je daarover gesproken?”
Hij haalde zijn schouders op. “Niemand. Ze overleden. Hetzij op mijn tafel, hetzij er na. Bij sommigen wist ik van te voren dat het een bijna hopeloze zaak was. Het lot van een trauma-arts, majoor: doorgaan, anders sterven je patiënten.”
Ik knikte en vervolgde zachtjes: “Ja, vast. Ik heb gelukkig geen lui van mijn eigen groep verloren, majoor. Wel een hele goeie vriend van me, een sergeant-majoor van een andere compagnie. Gesneuveld door zo’n kut-107mm raket van de Talibs, terwijl hij over het kamp z’n rondje deed. Ik heb twee dagen lang alleen maar gevloekt en getierd, totdat ik door de GV-er in m’n nekvel werd gegrepen en weer met beide poten op aarde kwam.
En tijdens de ramp-ceremony heb ik op m’n bugel gespeeld, samen met een stel bagpipes, terwijl hij in de Hercules werd gedragen. Jarenlang kon ik ‘Amazing Grace’ op bagpipe niet horen zonder dat er tranen in m’n ogen sprongen. Het geluid van een laag overvliegende Hercules: idem. Mijn echtgenote heeft me, na een aantal pittige gesprekken uit dat dal getrokken. En de weduwe van die sergeant-majoor, Betty. Waarmee ik wil zeggen, majoor: práát hier over. Met iemand die weet hoe het voelt om mensen te verliezen.
Niet om tegen je te zeggen: ‘je kon er niks aan doen’, en dat soort slap gelul, maar om tegen je te zeggen: ‘War is hell’. Mensen gaan dood in een oorlog.
Voor mij, als Infanterist was het misschien nog simpeler als voor jou als dokter. Mijn functie was om mensen uit te schakelen. In Afghanistan, maar anderhalf jaar daarvoor had ik in Bosnië die taak letterlijk. Ik was Schutter Lange Afstand. Heb bij een aantal oorlogsmisdadigers het licht uitgeblazen. Een 12,7 millimeter kogel in je schedel: geen enkele chirurg op deze aardkloot kan je nog redden.
Jij bent er voor om mensen op te knappen en als dat niet lukt verwijt je het jezelf. Tekort aan medisch kennen en kunnen? ‘Had ik niet dit’ of ‘had ik niet dát…’ 'With the benefit of hindsight...' Ja, maar de lui die dat zeggen liegen dat ze zwart zien. Dingen die nú geneeskundig mogelijk zijn waren in onze tijd in Afghanistan óf niet aanwezig, óf nog niet eens uitgevonden. Dat vreet aan je.
Een collega van mij bij DT, in Afghanistan mijn mitrailleurschutter, hing anderhalf jaar terug tegen PTSS aan.
Die heb ik naar het Veteraneninstituut getrapt. Daar hebben ze hem meer dan uitstekend geholpen. Zo’n sessie lijkt me voor jou ook geen overbodige luxe, want je bent jezelf aan het opvreten, je personeel is doodsbang voor je en je reputatie in dit ziekenhuis was duidelijk te zien toen je ging zitten: bij je vrienden, oftewel helemaal alleen... Zelfs Ane hier zei net dat je 'niet de makkelijkste in de omgang bent' en dat is waarschijnlijk het grootste understatement van vandaag.
Je bent een uitstekend chirurg, maar een enorme klootzak in de omgang met mensen geworden. En dat moet veranderen, anders maak je fouten en overlijden er écht mensen. En dan wél door jouw schuld, majoor. En daarom moet je aan jezelf gaan werken en mensen toestaan om je daarmee te helpen. En die zijn er: in Doorn, op het Veteranen Instituut. That's the place to be. Ze hebben mijn bud, een enorm stoere vent van 110 kilo daar geestelijk compleet afgepeld, uitgekleed en ondersteboven gehouden en daarna weer op de been gezet.
Hij is nu vrij van nachtmerries en slaapt weer gewoon. Nou ja, gewoon... Je moet goeie oorbescherming hebben als naast hem ligt. Een pneumatische hamer is er niks bij.
En als klap op de vuurpijl wil ik je laten kennismaken met een vent die je wél hebt kunnen redden: mijn voormalig groepscommandant, sergeant Dekker. Ondertussen compleet metaalvrij. Hij loopt weer redelijk normaal, kan de scan op Schiphol passeren zonder dat het ding meteen begint te gillen en hij heeft perspectief. Je hebt hém gered, terwijl hij bloedend uit meer gaten dan het gemiddeld keukenvergiet bij je binnenkwam, majoor. Hou dát ook voor ogen. En zo zullen er nog wel meer zijn, want jullie hadden het in het mobiele hospitaal op Camp Holland best wel druk.
Vanavond nog ga ik wat dingen in beweging zetten; zorg er maar voor dat je binnenkort een paar dagen uit de roulatie bent. Want zoals jij hier rondloopt, als een soort donderwolk in een vacuüm, dat is voor niemand gezond. Iedereen in dit ziekenhuis schijt peuken als ze je naam horen, wist je dat?”
Hij knikte. “Ik ben een strenge chef, Kees. Dat moet wel als chirurg.” Ik knikte. “Dat zal best, heb ik geen verstand van. Maar er is een verschil tussen ‘een strenge chef’ en een chef waar iedereen doodsbang voor is. Ik ben ook een strenge chef. Als sergeant was ik al een veeleisende klootzak, nu als teamleider bij een civiel bedrijf ben ik dat nog steeds.
Maar alle mensen met wie ik werk ken ik persoonlijk. Ik ken hun achtergronden, hun hobby’s, ik ken hun gezinssituatie en hun echtgenotes…” Ik keek naar Rogier. “Of hun aanstaande echtgenotes. Ik ken hun specialiteiten, wat ze leuk vinden om te doen en wat ze 'kloteklussen' vinden. En daar maak ik gebruik van, daar ‘speel’ ik mee, als leidinggevende.
Ik probeer hen zo te motiveren dat ze zichzelf een trap onder hun kont geven en hun stinkende best doen. Niet omdat Kees Jonkman ze uit loopt te vloeken. Effectief leiderschap noemen ze dat. Hele boeken vol over geschreven. Boeken die jij waarschijnlijk beter kent dan ik, majoor.” Ik haalde diep adem.
“Tot zover een schop onder jouw kont. Hebben we allemaal nodig op z’n tijd. En Johan: maak een afspraak met je directe chef en praat hierover. Nu functioneer je nog en wat ik gehoord heb ben jij een van de beste chirurgen van dit ziekenhuis. Als je het op blijft kroppen explodeer je vandaag of morgen. Het menselijk brein is een snelkookpan; Kan een boel hebben, maar op een gegeven moment klapt de veiligheid er uit en zit je hele plafond onder groen spul wat ooit een lekkere erwtensoep had moeten worden.
En als dat op je O.K. is, overlijdt er wellicht een patiënt en dat vergeef je jezelf nooit.
Is het in het verkeer, dan klap je met 180 kilometer per uur tegen een boom en jij weet beter dan ik hoe je er daarna uitziet.
Gebeurt het thuis is je gezin of je huwelijk naar de kloten. Noem maar op.
Bij mijn bud heeft het weinig gescheeld, bij mij soms ook niet zoveel. Die lui bij het Veteranen Instituut weten exact de vinger op de zere plek te leggen. En ja, dat doet pijn, maar daarna kunnen ze die plek wel genezen. Enfin, da’s meer jouw beeldspraak. Tot zover een consult van majoor Jonkman. En by the way: je soep wordt koud.”
Hij had me de hele tijd strak aangekeken. “Lang geleden dat ik zó op m’n flikker kreeg, majoor. En ja, ik ga wat dingen in beweging zetten. Hoog tijd. En nu moét ik weg; zo dadelijk heb ik weer een operatie.”
“Kún je dat nu, Johan? Niet over de rooie?”
Hij schudde zijn hoofd. “Nee. Eerder opgelucht dat iemand me door had. Dank je wel, Kees. En fijn dat jullie met die elektra aan de slag gaan. Je hoort van me, dat beloof ik je.” Ik gaf hem een kaartje. “Bel maar als je wilt sparren. En het maakt niet uit als dat midden in de nacht is; zijn we gewend.” Hij gaf ons een hand, liep weg en ik keek in de gezichten van Rogier en Ane. “Wát? Heb ik iets van jullie aan of zo?”
Ane keek om zich heen. “Kees… iedereen binnen een straal van twintig meter heeft meegekregen hoe jij dokter van Onzenoort ongezouten op z’n flikker hebt gegeven. Dit gaat binnen het halve uur het hele ziekenhuis rond, dat weet ik zeker.” Ik haalde m’n schouders op. “Ik heb hetzelfde gedaan met een bud van me.” Ik keek naar Rogier. “Fred van Laar. Ook die heb ik ongenuanceerd uitgevloekt en verdomd, het hielp.” Ik gniffelde.
“Eén klein verschilletje: daar kwam wel wat drank bij om de hoek kijken… En over drank gesproken: ik heb nogal dorst. Teveel gekletst waarschijnlijk. Even een glas van het een of ander naar binnen werken.”
Ane wees. “Aan het einde van het buffet. Gekoeld water.” Ik liep er naartoe en tapte een groot glas. En dat ging in één keer naar binnen. Een volgend glas nam ik mee. “Héhé… Dat had ik nodig. En nog niet eens mijn broodje kroket op. Die zal ook wel koud zijn… Nou ja, dan brand ik m'n mond ten minste niet.”
Rogier keek me strak aan. “Wil je ze hier uitvoeren, Kees, of morgen bij DT?” “Ehhh… Wát?” “Ik heb ze niet exact geteld, maar volgens mij was jouw toespraakje net goed voor minimaal een keer of dertig opdrukken. Er kwamen nogal wat krachttermen en onheuse taal voorbij…” Ik haalde mijn schouders op. “Het was voor het goede doel, Rogier. Laten we het daar maar op houden.” Hij keek peinzend. “Ja, ja… Die ga ik ook een keertje gebruiken, Kees. ‘Het goede doel’… En dat geeft vrijstelling van opdrukken? Interessant. Eens kijken of Lot erin tuint.”
Ane keek.
“Je hebt je broodje kouwe kroket op, Kees? Mooi, dan gaan we eens richting SEH.” We zetten onze plates in zo’n karretje en verlieten de eetzaal. Ik ving wat verwonderde blikken op en Rogier grinnikte. “Wedden dat, al we speak, de gesprekken in de eetzaal over jouw onderonsje met Johan gaan? En dat heel veel dames en heren zich nu in de haren krabben en zich afvragen wie die vent is die Dr. Van Onzenoort zo op z’n donder gaf?” “Zolang dat bij de heren de hoofdharen zijn boeit het me niet zo, Rogier…”
Bij de SEH werden we rondgeleid door een van de verpleegkundigen, Jeroen. Ook daar was het nodige te doen aan modificaties, maar dat wisten we al. “Wat is jullie grootste probleem als de stroom er uit klapt?” vroeg ik aan Jeroen. Die dacht even na.
“Qua infra: de deuren. Die werken elektrisch en op afstand. Als er een ambulance binnen gaat komen gaan de deuren automatisch open. Nou ja, na een signaal van de ambu. De bemanning rekent daar op. En als die deuren plotseling dicht blijven, moeten ze een noodstop maken. Vindt de collega achterin niet fijn en de patiënt, als die wakker is, ook niet. Verder: het duurt altijd een halve minuut voordat de noodstroom op het net komt. Dat kan bij ons het verschil zijn tussen leven en dood. De patiënt is alleen maar gereedgemaakt voor transport, maar nog niet gestabiliseerd. Eén verkeerde beweging en hij glijdt onder je handen weg richting de heilige Petrus aan de hemelpoort. Als tijdens de stabilisatiefase de stroom er uit klapt en we moeten een halve minuut wachten op apparatuur… Dat moet binnen twee seconden geregeld zijn. Zeker hier.”
Ik knikte. “Snap ik. En daar wordt aan gewerkt, maar dat duurt nog een paar weken…” Ik keek Rogier en Ane aan. “Is er mogelijkheid om dit eerder op te lossen? Even brainstormen graag.” Ik pakte mijn laptop uit mijn koffer en we bekeken de tekeningen. Ane was het eerste. “Kees… Als we de SEH met een extra krachtstroomleiding aan de poli Dermatologie hangen… Die poli is in feite qua stroomvoorziening self-supporting; heeft een eigen voeding vanaf het net. Hier en hier…” hij wees op de tekening,“… een zware kabel trekken naar de SEH, daar inpluggen en de zaak kan, misschien op een lager pitje, maar de zaak kan normaal blijven draaien.”
“Dat worden dan overspanningen, Ane. Kabels onder de grond is voor die relatief korte periode geen optie.” Hij haalde zijn schouders op. “Een paar goeie stalen ondersteuningen doen wonderen… Da’s een klus voor onze huis-aannemer, heb ik geen verstand van. Ze moeten het gewicht van de kabels weten, de hoogte moet minimaal 5 meter zijn, ook om het doorhangen van de kabels te compenseren…”
Rogier viel hem in de rede. “Maak er maar 6 meter hoogte van, Ane. Soms komen hier ook mobiele kranen en andere buitensporige hoge voertuigen. En vergeet de brandweer niet.” Ik rekende even snel. “Dan zouden die ondersteuningen, als het losse palen zijn, zo’n 8 meter hoog moeten zijn. Koppel je ze aan elkaar vast, kan het minder hoog… Ach, verrek, dat is een klus voor jullie aannemer. Die hebben daar veel meer verstand van. Vertel ze wát er moet komen, maar vertel ze niet hóe ze het voor elkaar moeten boksen. Da’s hun expertise.”
We keken Jeroen aan. “Zou dit jullie probleem oplossen? Let wel: het is tijdelijk. Over een aantal weken hopen we dat de hele noodstroomvoorziening een update heeft gehad en dat jullie niet eens merken dat je aan de noodstroom hangt… behalve als de aggregaten bijgetankt moeten worden.” Hij knikte. “Het kan me niet snel genoeg zijn. De afgelopen maanden hebben we wel eens in de rats gezeten en spoedgevallen moeten doorverwijzen naar het Radboud of zelfs het Rijnstate in Arnhem.”
Ane knikte. “Mooi. Ik ga vanmiddag bellen naar onze aannemer; als die lui snel kunnen sleutelen, hangen er voor het weekend extra kabels vanaf de poli Dermatologie naar de SEH en zijn jullie van een paar zorgen verlost. Duurt het langer, dan horen jullie het, oké?” Jeroen knikte. “Dan gaan we nu naar de O.K.’s. Jeroen, dank voor de info en tot ziens!” Die lachte. “Jullie zijn wel van de ‘korte klappen, snel thuis’, geloof ik… Dat mag ik wel.”
Onderweg keek Rogier een beetje sip. “Waarom heb ik dat niet bedacht, verdorie?” “Plus vijf, Rogier… En waarom? Omdat wij nu samen oplopen, alle drie met de attitude: dit moet snel geregeld worden. En we vullen elkaar lekker aan. En qua budget is er ook geen probleem: er komen geen peperdure rekeningen meer uit Amsterdam.
Bovendien neem ik aan dat de juristen van dit fraaie ziekenhuis ondertussen al lang bezig zijn om een megaclaim in te dienen richting de overblijfselen van Duyvestein z’n misselijke toko. En hopelijk ook z’n aandeelhouders. En dan is jouw vriendin van Finance & Control… Hoe heette ze ook alweer?” “Houtert.” “Oh ja. Dan is mevrouw Houtert ook tevreden. Altijd fijn als financiële lui tevreden over je prestaties zijn, dat weet jij ondertussen even goed als ik.”
Rogier was niet voor één gat te vangen en speelde er leuk op in. “Klopt. Ze kunnen je soms héél prettig belonen…” Ane keek ons beurtelings aan. “Ik weet ’t niet hoor, maar… Wat doen jullie met mevrouw Houtert? Dat is een prima dame, hoor!” Rogier gniffelde. “Ane, wij allebei hebben een nogal innige relatie met dames die met cijfertjes werken.
Mijn vriendin Charlotte is een van de economen van ons bedrijf, Kees z’n echtgenote Joline is haar cheffin, hoofd van ons Backoffice. Dus wij hebben wel wat ervaring met financieel ingestelde dames en hun beloningen. Daar kan mevrouw Houtert waarschijnlijk niet aan tippen.”
Ane zuchtte. “Het lijkt me bijzonder inspannend om bij jullie te werken. Je moet continue op je tenen lopen…” “Daarom lopen onze dames regelmatig op naaldhakken, Ane…” Rogier grijnsde en Ane zuchtte wéér.
“Klootzak…” “Dat zijn er vijf, Ane.” Die keek verwonderd. “Vijf wát?” “Nee, geen vijf Watt. We zijn nu even niet met stroom bezig. Dit…” Hij maakte het bekende gebaar met hand en vinger… “houdt in: vijf keer opdrukken.
Dat is de sanctie bij DT als je krachttermen loopt te gebruiken. Schijnt ingevoerd te zijn door een fitness-instructrice, waar ik aanstaande vrijdag kennis mee ga maken. Kees heeft de teller tijdens zijn gesprekje met Johan van Onzenoort al op laten lopen tot dertig, maar goed; we zullen maar zeggen dat die krachttermen didactisch verantwoord waren.
Maar dat ‘klootzak’ van jou net had geen nut, behalve je mening over mij spuien. Maar oké, je werkt niet bij DT, dus ik kan je niet dwingen. Helaas.”
Ane grinnikte. “Jij bent af en toe ook niet al te subtiel in je taal, Rogier… Hoeveel heb jij er al op je naam?”
Rogier gromde. “Méér dan genoeg. Dat begon al op een camping in Duitsland, toen ik mijn liefje net een uurtje kende. Want in huize Jonkman wordt die regel ook toegepast, en in huize Boogman ook. Niet alleen bij DT…” “Boogman? Ik dacht dat jouw vriendin Bongers heette?”
Kort vertelde Rogier het verhaal waarom de naam gewijzigd werd. En hij besloot met: “… en ik heb nieuws voor Kees: Gisteren kwam het nieuwe naamplaatje binnen. Charlotte en Margot Boogman. Massief messing, de namen in mooie, cursieve letters ingegraveerd. De meiden schroeven het pas aan de muur bij de deur als de naamsverandering officieel is.”
Ik knikte. “Mooi symbolisch. Nieuw leven, nieuw huis, nieuwe naam, nieuwe vriendjes…” Expres wachtte ik daarna even en jawel: Rogier trapte er vól in. “Nieuwe vriendjes? Wat weet jij wat ik niet weet, Kees?” Ik trok m’n wenkbrauwen op. “Niks… Maar ik neem toch aan dat die meiden ooit wel eens vriendjes hebben gehad. Niet in de zin zoals wij, met onze verdorven moraal dat bedoelen, maar vroeger, op de basisschool of zo… Dus jullie, Gerben en jij, zijn de ‘nieuwe vriendjes’. Verder niks, maak je niet dik.”
Hij bromde wat en Ane gniffelde. “Ik wist niet dat jij zo snel hapte, Rogier…” Die zuchtte. “Het is vreselijk opletten bij die fijne meneer hier naast me. Of je nou aan het werk bent of bij hem thuis koffie zit te leuten: je moet altijd op je qui vive zijn. En zijn vrouw is al net zo. En die meiden van Gerben en mij hebben daar behoorlijk wat van overgenomen.”
Ondertussen liepen we richting de O.K.’s. Maar bij de ingang van de afdeling werden we tegengehouden door een, ondanks haar ziekenhuiskleding, best wel knappe verpleegster. “Heren… Sorry, maar vanaf hier stopt het voor u. U bent niet steriel en we willen onze patiënten graag onder steriele omstandigheden opereren, anders gaat het fout.” We keken elkaar aan. “Stom. Niet aan gedacht heren.”
Ane keek verontschuldigend en vertelde aan de verpleegkundige waar we voor kwamen. Die knikte. “Loop even mee naar mijn kantoortje.” Daar stelde ze zich voor als Babet, subhoofd van de O.K.’s. “Wat willen jullie weten?” Ik zei: “Heel simpel, Babet. Waar hebben jullie last van tijdens een stroomstoring?”
Zonder aarzelen zei ze: “De tijd tussen het uitvallen van de stroom en het moment dat er weer ‘prik’ uit het stopcontact komt. Daar mag geen milliseconde tussen zitten, anders gaat sommige apparatuur op zwart. Sommige dingen werken op Windows. Nou, dan weet je het wel als de stroom uitvalt.” Rogier knikte. “Ja. Scherm even zwart en daarna verschijnt het Windows-logo en kun je de zaak opnieuw starten. Geen fijn plan tijdens een operatie. We hebben in de middagpauze daar al een verhaal over gehoord van een van de chirurgen.”
Ze keek ons aan. “Wacht even… ‘een van onze chirurgen’? Dokter van Onzenoord toevallig?” Ik knikte. “Nou… ik weet niet wát jullie hem hebben gezegd, maar die stond een half uur geleden héél uitgebreid op de verplegerspost z’n excuses te maken aan het personeel wat binnen was.
Zijn laatste woorden, voor hij de O.K. in ging, waren: ‘Ik ga aan mezelf werken, collega’s. Ik heb zojuist ongezouten op m’n sodemieter gekregen van een mede-Afghanistanveteraan, en dat heeft me de ogen geopend.’ Dus dat waren jullie…” Ane wees op mij. “Dat was hij. Wij zaten er alleen maar naast te gapen.”
Babet keek me aan. “Dank je wel. Normaal loop je op een O.K. al op je tenen, het laatste jaar was het voor sommigen van ons op eieren lopen. Ik hoop dat dit helpt om de sfeer hier beter te kregen en de dokter weer zichzelf te laten zijn. Hij is een uitstekend chirurg, maar soms een enorme botterik.”
Rogier lachte zachtjes. “Nou, dan is hij vandaag nogal stevig tegen zijn meerdere qua botheid aangeklapt. Ik hoop dat dat voor jullie goed uitpakt. Maar: omdat we niet naar binnen mogen, twee vragen: wanneer kan dat wél zonder jullie O.K.’s met onze bacillen te verzieken en: maak een lijst met zaken die jullie elektrisch verbeterd willen zien. Met name als het ziekenhuis of deze afdeling over moet schakelen op noodstroom. Want dáár zijn wij nu mee bezig, om dát te verbeteren. Betrek daar iedereen bij. Niet alleen de doktoren, maar misschien juist de verpleegkundigen, de anesthesist, enfin iedereen die 'aan de tafel staat', zoals jullie dat zo mooi kunnen zeggen. ”
Babet knikte. “Die afspraak: dat moet ik nakijken. Waarschijnlijk wordt dat een zondag. Dan doen we alleen operaties die geen uitstel kunnen hebben en daar hebben we twee O.K.’s voor beschikbaar; de anderen worden dan grondig onder handen genomen door de civiele dienst. Jullie zouden op zondag in die andere O.K.’s kunnen kijken. Dat moet ik hier even regelen; ik bel je wel, Ane.”
We keken elkaar aan. “Dat wordt een fikse post ‘overwerk’ voor DT, Rogier…” Die gromde: “En ik maar denken dat ik daar van af was.” We bedankten Babet en liepen terug.
We namen één verpleegafdeling onder de loupe, maar dat was niet zo spannend. "En de andere afdelingen zijn vrijwel hetzelfde, Kees. Wellicht dat andere apparatuur en zo, maar qua stroomverbruik ontlopen ze elkaar niet zoveel." Rond half drie waren we gereed met de ‘verkenning’.
Terug op Ane’s kantoor verwerkten we de bevindingen in de tekeningen en maakten de afspraak met Babet dat we zondag om 13:00 weer hier zouden zijn. Iets over half vier stonden we weer buiten. “Nou, makker… Jij rijdt nu in één streep richting Arkel?” Rogier schudde zijn hoofd. “Ik ga eens met mijn vader kletsen. Lot weet er van.” “Goed plan. Sterkte, kerel.”
Ik stapte in de auto en reed even later weer in zuidelijke richting. Het was het dagje wel weer geweest.
Doe mij maar een boorplatform of een schietbaan. Daar kon je ten minste iemand op z'n sodemieter geven zónder dat iedereen van de leg raakte. Enfin, als dokter van Onzenoort nog nazorg nodig had, zou ik Fred wel op 'm af sturen.
Konden ze mooi bij elkaar uithuilen hoe ze van Kees op hun flikker hadden gekregen.
Met een brede grijns op m'n gezicht reed ik Nijmegen uit...
Er zijn nog geen trefwoorden voor dit verhaal. Welke trefwoorden passen volgens jou bij dit verhaal?
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10