Door: Leen
Datum: 22-10-2025 | Cijfer: 9.4 | Gelezen: 346
Lengte: Lang | Leestijd: 25 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Fantasy, Middeleeuwen,
Lengte: Lang | Leestijd: 25 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Fantasy, Middeleeuwen,
Vervolg op: Het Satorvierkant - 31: Een Speling Van Het Lot
Mathilde (3)
Rouen, Normandië - september 1066
MATHILDE
De geur van paardenmest, hooi en leer hangt zwaar in de lucht van de grote stenen stal. De vroege ochtendzon worstelt zich door de smalle ramen hoog in de muren en werpt lange, schuine strepen licht over de dampende ruggen van de paarden. Het is een drukte van belang. Mannen in leren vesten en metalen helmen lopen af en aan. Zadels worden aangesjord, teugels gecontroleerd en hoeven gekrabd. Het gekletter van metalen beslag op de stenen vloer vermengt zich met het hinniken en snuiven van ongeduldige dieren.
In het midden van deze bedrijvigheid staat graaf Robert, wiens brede schouders en fiere houding hem boven de rest doen uittorenen. Zijn gezicht, gehard door de buitenlucht en getekend door lichte littekens, straalt vastberadenheid uit. Hij draagt een eenvoudige, maar goed gesneden tuniek over een maliënkolder en stevige leren laarzen. Zijn aandacht is gericht op zijn eigen strijdros, een imposant zwart dier dat onrustig met zijn hoeven schraapt.
In een hoekje van de stal, in de schaduw van een grote houten pilaar, staat Mathilde. Haar helderblauwe ogen staan vol angst wanneer ze naar de paarden kijkt, die haar torenhoog lijken. Ze draagt een eenvoudig grijs linnen gewaad en voelt zich klein en onbeduidend tussen de grote mannen en de machtige dieren.
Robert draait zich om en zijn blik valt op Mathilde. Een vriendelijke glimlach verschijnt op zijn gezicht, waardoor zijn strenge gelaatstrekken even verzachten. "Mathilde," zegt hij met een warme stem, "ben je er klaar voor?" Mathilde knikt stilletjes. Haar hart bonkt in haar keel. Ze is bang. Ze heeft nog nooit op een paard gezeten en het idee alleen al maakt haar duizelig. Maar ze heeft geen keuze. De graaf heeft haar nodig. Want alleen zij weet de weg naar de verborgen waterval en het magisch amulet. Een amulet dat hem bovendien macht en bescherming zou bieden. De gedachte aan het amulet brengt een bittere smaak in haar mond. Ze haat de graaf. Niet persoonlijk, want hij is onmiskenbaar knap en behandelt haar met respect. Maar ze haat de macht die hij over haar heeft, de manier waarop ze als een pion in zijn spel wordt gebruikt. Ze voelt zich als een gevangene in zijn kasteel, gedwongen om zijn bevelen op te volgen.
De graaf loopt naar een kleiner, bruin paard dat rustig in een hoek van de stal staat. "Dit is Jolly," zegt hij, terwijl hij het dier over haar hals aait. "Zij is erg rustig en zachtaardig. Ze zal goed voor je zorgen." Mathilde kijkt argwanend naar het paard. Het is inderdaad kleiner dan de andere paarden, maar nog altijd enorm in haar ogen. Ze slikt haar angst weg en loopt langzaam naar voren. De onzekerheid overvalt Mathilde wanneer ze naast Jolly staat. Het paard lijkt ineens nog groter, zijn bruine flank torent hoog boven haar uit. Ze slikt, voelt het bloed naar haar wangen stijgen en probeert zich te herinneren wat haar vader haar ooit heeft laten zien. Ze zet haar linkervoet in de stijgbeugel, die koud aanvoelt onder haar eenvoudige schoen, en probeert zich op te trekken. Maar haar voet glijdt weg, de stijgbeugel draait en ze verliest haar evenwicht. Met een kleine kreet valt ze achterover, recht in de armen van graaf Robert.
Een moment lang is er stilte. Mathilde ligt tegen hem aan. Ze voelt de hardheid van zijn maliënkolder onder de zachte stof van zijn tuniek en de warmte van zijn lichaam. Of is het haar verbeelding die op hol slaat? Ze kijkt omhoog en ontmoet zijn blik. Zijn donkere ogen, normaal zo streng, zijn nu gevuld met bezorgdheid en… iets anders. Iets wat Mathilde niet kon thuisbrengen, maar wat haar hart sneller doet kloppen. Ze voelt zich overvallen door een onbekend gevoel, een mengeling van schaamte en een vreemde, onverklaarbare opwinding.
Robert lacht zachtjes, een diep, warm geluid. "Zal ik je helpen?" vraagt hij met een lichte twinkeling in zijn ogen. Zijn stem is zacht, bijna teder. Het contrast met zijn normale, gebiedende toon is treffend. Mathilde knikt stilletjes, nog steeds een beetje beduusd. Robert zet haar voorzichtig weer op haar voeten, maar laat zijn handen even op haar armen rusten. Zijn aanraking brandt op haar huid, zelfs door de stof van haar gewaad heen. "Kijk," zegt hij, terwijl hij haar naar de linkerkant van Jolly leidt. "Zet je linkervoet stevig in de stijgbeugel. Pak dan het zadel vast met je linkerhand en zwaai je rechterbeen over de rug van het paard." Hij demonstreert de beweging langzaam en duidelijk. Mathilde volgt zijn instructies nauwgezet. Ze zet haar voet in de stijgbeugel, pakt het leren zadel stevig vast en zwaait met een zucht haar rechterbeen over de rug het paard. Dit keer lukt het. Ze zit in het zadel, weliswaar onwennig en een beetje bibberig, maar ze zit. Jolly snuift onrustig en beweegt zijn hoofd heen en weer, alsof hij haar nervositeit aanvoelt. De onzekerheid kruipt onder Mathildes huid. Ze voelt zich klein en kwetsbaar, hoog boven de stenen vloer, op de rug van dit machtige dier. Haar ademhaling versnelt en haar hart bonkt in haar keel. Ze klemt haar handen krampachtig om de leren teugels zodat haar knokkels wit worden. Het leer snijdt in haar handpalmen, maar ze durft niet los te laten.
Jolly reageert onmiddellijk op Mathildes angst. Het paard voelt de spanning in de strakgetrokken teugels en begint onrustig heen en weer te dansen. Het maakt kleine zijwaartse pasjes en schudt zijn hoofd. Het is een subtiele onrust, nog geen steigeren of bokken, maar wel een duidelijke uiting van nervositeit. Elke beweging van Jolly, hoe klein ook, versterkt Mathildes paniek. Ze voelt zich steeds meer gevangen, alsof ze geen controle meer heeft. Met klamme handen trekt ze aan de teugels in een wanhopige poging om grip te krijgen op de situatie. Het is een reflex, een instinctieve reactie op haar angst, maar het heeft het tegenovergestelde effect. Hoe harder ze trekt, hoe onrustiger Jolly wordt. Het paard begint nu ook met zijn hoofd te gooien en stoot een ongeduldig hinniken uit.
Mathilde voelt hoe al de blikken in de stal op haar gericht zijn. Ze schaamt zich diep voor haar onhandigheid en openlijke angst. Ze verwenst in stilte dat ze hier ooit aan begonnen is. Waarom had ze ingestemd om mee te gaan? Waarom had ze niet geweigerd? Ze voelt tranen van frustratie opwellen en knijpt haar ogen stevig dicht, vastbesloten om die niet te laten zien. Ze moest sterk zijn, ze moest dit doorstaan. Maar diep van binnen vreest ze dat deze reis een ramp zou worden.
Mathildes paniek is overduidelijk. Graaf Robert aarzelt geen moment en loopt met snelle stappen naar haar toe. Zonder iets te zeggen, maar met een vastberadenheid die geen tegenspraak duldt, pakt hij de teugels vast en trekt hij die resoluut uit haar verstijfde handen. Een glimlach speelt om Roberts lippen. Het is een glimlach van begrip, maar ook een vleugje van amusement om Mathildes onhandigheid. Hij kan zich voorstellen hoe overweldigend het moet zijn voor iemand die nog nooit heeft paardgereden. "Rustig maar," zegt hij met een kalmerende stem, zijn blik gericht op Mathildes bleke gezicht. "Het komt wel goed." Intussen aait hij Jolly over haar hals. "Ze is gewoon een beetje nerveus," vervolgt hij. "Ze voelt jouw angst. Probeer te ontspannen, adem diep in en uit. Hoe rustiger jij bent, hoe rustiger zij zal zijn."
Hij laat de teugels even los en legt zijn hand even op Mathildes arm. "Ik blijf naast je rijden, oké?" Zijn blik is warm en oprecht. Even vergeet Mathilde haar angst en kijkt ze hem recht in de ogen. Er is iets in zijn blik dat haar geruststelt. Ze knikt zachtjes. Haar spanning lijkt even weg te ebben. Misschien, denkt ze, zou het met de hulp van de graaf wel goed komen. Ze weet dat er geen weg terug is. De reis is begonnen.
De ochtenddauw ligt nog als een zware, zilveren deken over de velden wanneer de groep zich traag in beweging zet. De lucht is fris en bijtend koud, en prikt in de longen. De stilte is bijna tastbaar, enkel doorbroken door het zachte gesnuif van de paarden, het krakende geluid van leer en het gedempte gekletter van hun hoeven op de drassige aarde. Mistflarden hangen als spookachtige sluiers laag boven de grond, waardoor de wereld wazig en onwerkelijk lijkt.
Mathilde, haar donkere haren zorgvuldig verborgen onder een eenvoudige, ruwe kap, zit stijf als een plank in het zadel. Naast haar rijdt de graaf, zijn rug recht, zijn donkere kleding een scherp contrast met het bleke ochtendlicht. Hij zit zijn paard met een vanzelfsprekende zekerheid, zijn blik onbewogen gericht op de weg voor hen. Achter hen volgt de stoet van een tiental gewapende soldaten, elk met hun eigen gedachten en observaties – een beer van een vent strijkt door zijn baard, een jongen staart dromerig voor zich uit, veteranen mompelen tegen elkaar. Hun wapenrusting klettert zachtjes, een constant, vertrouwd geluid.
Voor Mathilde is de tocht vanaf de eerste seconde een pure kwelling. Ze voelt zich ellendig en onhandig op het grote, onwennige paard. Met elke zware, ongelijke stap bonkt ze meedogenloos op en neer in het harde, lederen zadel. Ze bijt op haar lip en probeert zich wanhopig aan te passen aan het schokkende ritme, een geschikte houding te vinden, haar gewicht te verplaatsen. Maar elke poging maakt de pijn enkel erger. Haar dijen schuren rauw tegen het stugge leer tot ze branden. Haar ruggengraat voelt alsof hij bij elke stap pijnlijk in elkaar wordt gedrukt, een stekende pijn die vanuit haar onderrug omhoog kruipt. Haar handen, wit van de spanning, klemmen zich vast aan de ruwe teugels, en al na een paar minuten voelt ze een brandende pijn in haar handpalmen en vingers. Het klamme zweet parelt onder haar kap, ondanks de bijtende kou. Ze voelt zich bekeken, kwetsbaar en volkomen machteloos, niet alleen door de mannen om haar heen, maar ook door dit stomme, onwillige beest onder haar. Ze haat het om zich zo onhandig en zwak te voelen, zeker in de aanwezigheid van de graaf naast haar.
Terwijl de zon langzaam door de mist breekt en het landschap in een waterig licht baadt, probeert ze wanhopig haar aandacht te verleggen. Om aan de constante marteling te ontsnappen, om de knoop van angst en spijt in haar maag even te negeren, laat ze haar blik zwijgend over de weidse vlakten glijden. En ondanks alles, ondanks de pijn en de angst voor wat komen gaat, kan ze niet anders dan getroffen worden door de ruwe, ongetemde schoonheid van het landschap. Uitgestrekte, smaragdgroene velden, nog glinsterend van de dauw, worden doorsneden door kronkelende beekjes die als zilveren linten door het gras glinsteren in de opkomende zon. In de verte tekenen zich donkere, mysterieuze bossen af tegen de horizon. Daar ergens, verborgen in de diepte van die bossen, bevindt zich het doel van hun reis: de verborgen waterval. De plek van haar verraad.
Ze concentreert zich op haar ademhaling, probeert haar gezicht in een neutrale plooi te houden, maar een onbewaakte grimas van pijn trekt over haar lippen als het paard onverwacht over een steen hotst. "Alles in orde, Mathilde?" De stem van de graaf is onverwacht dichtbij, de melodieuze klank een schril contrast met de rauwe realiteit van haar ongemak. Ze schrikt op, haar cocon van pijn en afleiding wordt doorbroken. Hij heeft zich in zijn zadel naar haar toe gedraaid en kijkt haar aan. Zijn ogen nemen haar met een onderzoekende, bijna geamuseerde blik op. Hij heeft haar strijd opgemerkt, natuurlijk heeft hij dat. Ziet hij het als een zwakte? Een bron van vermaak?
Haar wangen kleuren rood van een mengeling van schaamte en opstandigheid. Ze wil niet dat hij haar ziet ploeteren. Ze wil hem niet de voldoening geven van haar ongemak. Ze dwingt een stijve glimlach op haar lippen. “Ja, heer," liegt ze, en ze haat hoe benepen en onnatuurlijk haar stem klinkt. "Het gaat prima." Hij houdt haar blik een fractie van een seconde te lang vast, een flikkering van iets onleesbaars – scepsis? minachting? – in zijn ogen. Dan knikt hij kort, een afgemeten, bijna militair gebaar, alsof hij haar woorden voor kennisgeving aanneemt. Hij wendt zich weer af en staart naar de horizon. Mathilde laat langzaam de adem ontsnappen die ze onbewust had ingehouden. Hij heeft haar leugen geaccepteerd, lijkt het. Maar terwijl ze naar zijn rechte, onverstoorbare rug kijkt, weet ze met een koude, knagende zekerheid dat hij haar doorziet. Hij weet dat ze loog. Hij weet dat ze lijdt. En hij kiest ervoor om het te negeren, om haar te laten spartelen. Het is een subtiele, maar vernederingende demonstratie van zijn macht, van haar absolute afhankelijkheid. De wetenschap dat hij haar zwakte ziet en haar er toch mee laat worstelen, is pijnlijker dan de fysieke kwelling van het zadel.
De dag kruipt traag voorbij. De zon klimt hoger aan de hemel en brengt een aangename warmte. Maar het helpt niet tegen de groeiende vermoeidheid in Mathildes lijf. Tegen de middag houden ze halt bij een beekje aan de rand van het bos om de paarden te laten drinken en hun eigen voorraden aan te spreken. Mathilde zakte moeizaam van haar paard en moet haar tanden op elkaar klemmen om een pijnlijke kreun te onderdrukken. Haar dijen brandden, haar rug voelde stijf, en haar handen trillen van de spanning waarmee ze de teugels heeft vastgehouden. Ze laat zich op een omgevallen boomstam zakken en wrijft over haar zere benen terwijl de graaf haar een leren zak met water aanreikt. "De eerste uren zijn het zwaarst," zegt hij op kalme toon. "Maar daarna went het." "Ik hoop het," antwoordt ze met een zwakke glimlach, terwijl ze het water aan neemt.
De groep is weer klaar om verder te trekken. De paarden zijn uitgerust en hebben gretig van het water in het beekje kunnen drinken. Mathilde staat echter wat onwennig naast haar paard, haar voeten verplaatsend van het ene been op het andere. Haar gezicht heeft een lichte blos en haar blik dwaalt telkens af naar het bos dat verderop begint, een donkere muur van groen op ongeveer honderd meter afstand. De graaf merkt haar onrust al snel op. Hij trekt een wenkbrauw op en zijn mondhoek krult lichtjes, een teken dat hij begrijpt wat er speelt. "Je hoeft niet ongemakkelijk te zijn, Mathilde," zegt hij. "Als je iets moet doen, ga dan gerust. Daar," en hij knikte naar het bos. "Zoek je daar maar een plekje."
Mathilde voelt haar wangen nog meer gloeien. Ze wil niet dat de anderen zouden merken wat er aan de hand is, maar de graaf heeft zijn woorden rustig en zonder spot uitgesproken. Toch voelt ze de ogen van een paar van de gewapende mannen kort op haar gericht, nieuwsgierig, maar zonder enige brutaliteit. Ze knikt zwijgend en loopt met haastige passen naar het bos. Haar benen zijn nog stram van het rijden, en elke stap voelt als een aanslag op haar vermoeide spieren. Wanneer ze de beschutting van de bomen bereikt, ademt ze diep uit. Het voelt als een moment van vrijheid, even weg van de indringende blikken en het ritme van de groep. Ze vindt een plek achter een brede eik, verborgen achter een dichte struik, en knielt. De spanning in haar lichaam ebt weg wanneer ze eindelijk haar natuurlijke behoeften kan vervullen. Het zachte geruis van de bladeren en het gekwetter van vogels boven haar hoofd geven haar een gevoel van rust. Ze heeft nooit gedacht dat ze in een situatie als deze zou belanden: onderweg te paard met een groep gewapende mannen.
Wanneer Mathilde na het plassen haar kleed fatsoeneert, hoort ze het geluid van ritselende bladeren. Haar adem stokt. Het lijkt op het geluid van een dier, maar de beweging is te zwaar, te doelbewust. Ze verstijft. Haar hart bonkt in haar borst, alsof het haar wil waarschuwen. Langzaam draait ze haar hoofd een fractie, op zoek naar de oorsprong van het geluid. Voordat ze iets kan zien doorbreekt een lage, scherpe stem de stilte: “Niet bewegen!” De woorden zijn nauwelijks meer dan een fluistering, maar ze hebben een dwingende kracht die haar ledematen onmiddellijk doen verstarren. Een koude rilling trekt langs haar ruggengraat. Ze voelt de aanwezigheid achter zich, een dreiging die bijna tastbaar is. De stem is dichtbij, te dichtbij. Het voelt alsof de woorden rechtstreeks in haar oor werden gesproken, de warme adem van de spreker nauwelijks voelbaar tegen haar huid.
Mathildes blik schiet naar de grond, naar de bladeren die licht bewegen in een nauwelijks merkbare bries. Haar handen ballen zich onbewust tot vuisten, terwijl ze haar lichaam dwingt stil te blijven. Haar instincten schreeuwen om weg te rennen, om te gillen, maar ze weet dat één verkeerde beweging alles erger kan maken. Ze slikt moeizaam en probeert haar ademhaling onder controle te krijgen, maar haar keel voelt droog, alsof al het vocht in haar lichaam door de angst is verdampt. Haar oren spitsten zich, hopend op een teken van de groep die niet ver van haar vandaan moet zijn. Maar alles wat ze hoort, is de dreigende stilte die volgt op de woorden.
Ze voelt een ruwe hand om haar arm klemmen. "Nee!" wil ze schreeuwen, maar nog voordat het geluid uit haar keel kan ontsnappen, wordt er een grote, grove hand over haar mond gedrukt. Haar adem stokt en haar ogen sperren zich wijd open. De man is sterk, veel sterker dan zij. Hij sleurt haar mee, verder het bos in, weg van de open ruimte waar de graaf en de groep wachten. De takken van de lage struiken schuren langs haar benen terwijl ze zich probeert los te rukken, maar zijn greep is onverbiddelijk. Haar ademhaling is gejaagd, meer van angst dan van de inspanning.
"Rustig, meisje," fluistert de man, zijn stem laag en raspend. "Geen geluid, anders wordt het erger." Mathildes hart bonkt in haar borst. Ze probeert zich met alle kracht los te worstelen, maar de man houdt haar stevig vast. Zijn hand op haar mond drukt harder, waardoor ze amper lucht krijgt. Hij trekt haar dieper het bos in, weg van alles wat veilig voelt. Wanneer ze haar hoofd lichtjes draait, vangt ze een glimp op van zijn gezicht. Haar ogen verwijden zich in shock. De man draagt een wit habijt, vuil van modder en bladeren, en zijn kale hoofd is omringd door een randje grijze haren. Zijn gezicht is mager, zijn jukbeenderen scherp en zijn ogen donker en dreigend. Het is een pater, maar niet zoals de geestelijken die ze uit haar dorp kent. Er is niets geruststellends of heilzaams aan deze man. Integendeel, zijn blik droeg een kwaadaardige intensiteit die haar bloed doet stollen. Met een schok herkent ze hem: het is Mechyel, de witte pater. Iedereen in haar dorp kent zijn naam, een fluistering die alleen wordt uitgesproken in donkere kamers, met gesloten luiken en deuren. Hij is een figuur uit legendes en nachtmerries, een priester die ooit heilig was, maar nu vervloekt. Het is een schim, een wandelende nachtmerrie. Waar hij gaat, volgen onheil en wanhoop. Zo beweert men. Men noemt hem "de witte pater" vanwege zijn habijt, maar dat wit is slechts schijn, zeggen ze, een masker dat zijn ware aard verbergt.
Mathildes benen voelen plots zwaar, alsof de grond haar opslokt. Hoe kan hij hier zijn, zo dichtbij? En hoe weet hij van haar? Haar gedachten tollen, terwijl hij haar nog altijd strak aankijkt, zijn ogen donker en doordringend, alsof hij weet dat ze hem heeft herkend. “Ah,” fluistert hij met een dunne glimlach die haar misselijk maakt. “Je weet wie ik ben. Goed... dat bespaart ons tijd.” Ze wil iets zeggen, iets roepen, maar de woorden blijven in haar keel steken. Haar lichaam is verlamd door angst, haar geest in chaos. Dit is geen verhaal, geen mythe. Mechyel de witte pater staat hier, voor haar, en hij wil iets van haar.
Het amulet.
De woorden die hij zojuist heeft uitgesproken echoën in haar hoofd. Wat bedoelt hij? Wat weet hij? Mathilde ademt zwaar, haar borstkas gaat wild op en neer. Ze voelt haar keel dichtknijpen van angst, en in haar hoofd tollen de gedachten. Wat moet ze doen? Hoe kan ze hier in vredesnaam uit ontsnappen? Zou de graaf haar zoeken? Zou hij weten wat er aan de hand is of zou hij denken dat ze gevlucht is voor hem?
De pater kijkt haar doordringend aan. "Geen paniek," zegt hij met een flauwe glimlach die eerder koud dan geruststellend is. "Je hoeft niet bang te zijn. Niet als je doet wat ik zeg." Mathilde probeert haar angst onder controle te krijgen, maar haar benen voelen als lood. Ze moet iets doen, ze moet een manier vinden om te ontsnappen. Maar hoe? De graaf en de anderen zijn niet ver, ze moet een signaal geven, een manier vinden om hen te waarschuwen.
De pater buigt zich langzaam naar haar toe, zijn gezicht zo dichtbij dat Mathilde de geur van zijn adem kan ruiken. Het is een mengeling van oude wijn en iets zurigs, bijna bedorven. Zijn ogen zijn diep en donker, als twee lege poelen die niets weerspiegelen behalve een ijzingwekkende vastberadenheid. Zijn dunne lippen bewegen bijna onmerkbaar wanneer hij begint te spreken, zijn stem een fluistering die meer lijkt op een kwaadaardig gesis.
“Je doet wat ik zeg.” Zijn woorden klinken als een koude wind en doen haar huid tintelen.
Mathilde hapt naar adem. De klank van zijn stem is dreigend en rauw, alsof hij geen enkel tegenspraak duldt. Elk woord lijkt beladen met een onzichtbare kracht, een eis die niet genegeerd kan worden. Maar zijn stem klinkt ook vreemd onduidelijk, als een echo uit een droom, en Mathilde heeft moeite om de betekenis van zijn woorden te begrijpen. Want haar geest, overvallen door paniek, werkt niet mee. De wereld lijkt plotseling klein en beklemmend, alsof het bos haar omhult en haar ademruimte ontneemt. Zijn boodschap is belangrijk, gevaarlijk zelfs, maar haar gedachten fladderen als een opgejaagde vogel in een kooi. Ze kan niet helder nadenken, niet begrijpen wat hij bedoelt.
Zijn gezicht blijft dichtbij. De schaduw van zijn kap maken zijn trekken nog dreigender.
De pater buigt nog dichter naar haar toe, zijn adem warm en onaangenaam op haar wang. Zijn ogen vernauwen zich, alsof hij in haar ziel probeert te kijken. "Je weet waar het is," siste hij, en deze keer waren zijn woorden duidelijker, bijna snijdend. "Breng. Me. Naar. Het. Amulet."
- - -
Meer weten over deze verhaalreeks of de schrijfster achter dit verhaal? abonneer je dan op de nieuwsbrief door mij een mail te sturen. Mijn emailadres vind je op mijn profielpagina.
MATHILDE
De geur van paardenmest, hooi en leer hangt zwaar in de lucht van de grote stenen stal. De vroege ochtendzon worstelt zich door de smalle ramen hoog in de muren en werpt lange, schuine strepen licht over de dampende ruggen van de paarden. Het is een drukte van belang. Mannen in leren vesten en metalen helmen lopen af en aan. Zadels worden aangesjord, teugels gecontroleerd en hoeven gekrabd. Het gekletter van metalen beslag op de stenen vloer vermengt zich met het hinniken en snuiven van ongeduldige dieren.
In het midden van deze bedrijvigheid staat graaf Robert, wiens brede schouders en fiere houding hem boven de rest doen uittorenen. Zijn gezicht, gehard door de buitenlucht en getekend door lichte littekens, straalt vastberadenheid uit. Hij draagt een eenvoudige, maar goed gesneden tuniek over een maliënkolder en stevige leren laarzen. Zijn aandacht is gericht op zijn eigen strijdros, een imposant zwart dier dat onrustig met zijn hoeven schraapt.
In een hoekje van de stal, in de schaduw van een grote houten pilaar, staat Mathilde. Haar helderblauwe ogen staan vol angst wanneer ze naar de paarden kijkt, die haar torenhoog lijken. Ze draagt een eenvoudig grijs linnen gewaad en voelt zich klein en onbeduidend tussen de grote mannen en de machtige dieren.
Robert draait zich om en zijn blik valt op Mathilde. Een vriendelijke glimlach verschijnt op zijn gezicht, waardoor zijn strenge gelaatstrekken even verzachten. "Mathilde," zegt hij met een warme stem, "ben je er klaar voor?" Mathilde knikt stilletjes. Haar hart bonkt in haar keel. Ze is bang. Ze heeft nog nooit op een paard gezeten en het idee alleen al maakt haar duizelig. Maar ze heeft geen keuze. De graaf heeft haar nodig. Want alleen zij weet de weg naar de verborgen waterval en het magisch amulet. Een amulet dat hem bovendien macht en bescherming zou bieden. De gedachte aan het amulet brengt een bittere smaak in haar mond. Ze haat de graaf. Niet persoonlijk, want hij is onmiskenbaar knap en behandelt haar met respect. Maar ze haat de macht die hij over haar heeft, de manier waarop ze als een pion in zijn spel wordt gebruikt. Ze voelt zich als een gevangene in zijn kasteel, gedwongen om zijn bevelen op te volgen.
De graaf loopt naar een kleiner, bruin paard dat rustig in een hoek van de stal staat. "Dit is Jolly," zegt hij, terwijl hij het dier over haar hals aait. "Zij is erg rustig en zachtaardig. Ze zal goed voor je zorgen." Mathilde kijkt argwanend naar het paard. Het is inderdaad kleiner dan de andere paarden, maar nog altijd enorm in haar ogen. Ze slikt haar angst weg en loopt langzaam naar voren. De onzekerheid overvalt Mathilde wanneer ze naast Jolly staat. Het paard lijkt ineens nog groter, zijn bruine flank torent hoog boven haar uit. Ze slikt, voelt het bloed naar haar wangen stijgen en probeert zich te herinneren wat haar vader haar ooit heeft laten zien. Ze zet haar linkervoet in de stijgbeugel, die koud aanvoelt onder haar eenvoudige schoen, en probeert zich op te trekken. Maar haar voet glijdt weg, de stijgbeugel draait en ze verliest haar evenwicht. Met een kleine kreet valt ze achterover, recht in de armen van graaf Robert.
Een moment lang is er stilte. Mathilde ligt tegen hem aan. Ze voelt de hardheid van zijn maliënkolder onder de zachte stof van zijn tuniek en de warmte van zijn lichaam. Of is het haar verbeelding die op hol slaat? Ze kijkt omhoog en ontmoet zijn blik. Zijn donkere ogen, normaal zo streng, zijn nu gevuld met bezorgdheid en… iets anders. Iets wat Mathilde niet kon thuisbrengen, maar wat haar hart sneller doet kloppen. Ze voelt zich overvallen door een onbekend gevoel, een mengeling van schaamte en een vreemde, onverklaarbare opwinding.
Robert lacht zachtjes, een diep, warm geluid. "Zal ik je helpen?" vraagt hij met een lichte twinkeling in zijn ogen. Zijn stem is zacht, bijna teder. Het contrast met zijn normale, gebiedende toon is treffend. Mathilde knikt stilletjes, nog steeds een beetje beduusd. Robert zet haar voorzichtig weer op haar voeten, maar laat zijn handen even op haar armen rusten. Zijn aanraking brandt op haar huid, zelfs door de stof van haar gewaad heen. "Kijk," zegt hij, terwijl hij haar naar de linkerkant van Jolly leidt. "Zet je linkervoet stevig in de stijgbeugel. Pak dan het zadel vast met je linkerhand en zwaai je rechterbeen over de rug van het paard." Hij demonstreert de beweging langzaam en duidelijk. Mathilde volgt zijn instructies nauwgezet. Ze zet haar voet in de stijgbeugel, pakt het leren zadel stevig vast en zwaait met een zucht haar rechterbeen over de rug het paard. Dit keer lukt het. Ze zit in het zadel, weliswaar onwennig en een beetje bibberig, maar ze zit. Jolly snuift onrustig en beweegt zijn hoofd heen en weer, alsof hij haar nervositeit aanvoelt. De onzekerheid kruipt onder Mathildes huid. Ze voelt zich klein en kwetsbaar, hoog boven de stenen vloer, op de rug van dit machtige dier. Haar ademhaling versnelt en haar hart bonkt in haar keel. Ze klemt haar handen krampachtig om de leren teugels zodat haar knokkels wit worden. Het leer snijdt in haar handpalmen, maar ze durft niet los te laten.
Jolly reageert onmiddellijk op Mathildes angst. Het paard voelt de spanning in de strakgetrokken teugels en begint onrustig heen en weer te dansen. Het maakt kleine zijwaartse pasjes en schudt zijn hoofd. Het is een subtiele onrust, nog geen steigeren of bokken, maar wel een duidelijke uiting van nervositeit. Elke beweging van Jolly, hoe klein ook, versterkt Mathildes paniek. Ze voelt zich steeds meer gevangen, alsof ze geen controle meer heeft. Met klamme handen trekt ze aan de teugels in een wanhopige poging om grip te krijgen op de situatie. Het is een reflex, een instinctieve reactie op haar angst, maar het heeft het tegenovergestelde effect. Hoe harder ze trekt, hoe onrustiger Jolly wordt. Het paard begint nu ook met zijn hoofd te gooien en stoot een ongeduldig hinniken uit.
Mathilde voelt hoe al de blikken in de stal op haar gericht zijn. Ze schaamt zich diep voor haar onhandigheid en openlijke angst. Ze verwenst in stilte dat ze hier ooit aan begonnen is. Waarom had ze ingestemd om mee te gaan? Waarom had ze niet geweigerd? Ze voelt tranen van frustratie opwellen en knijpt haar ogen stevig dicht, vastbesloten om die niet te laten zien. Ze moest sterk zijn, ze moest dit doorstaan. Maar diep van binnen vreest ze dat deze reis een ramp zou worden.
Mathildes paniek is overduidelijk. Graaf Robert aarzelt geen moment en loopt met snelle stappen naar haar toe. Zonder iets te zeggen, maar met een vastberadenheid die geen tegenspraak duldt, pakt hij de teugels vast en trekt hij die resoluut uit haar verstijfde handen. Een glimlach speelt om Roberts lippen. Het is een glimlach van begrip, maar ook een vleugje van amusement om Mathildes onhandigheid. Hij kan zich voorstellen hoe overweldigend het moet zijn voor iemand die nog nooit heeft paardgereden. "Rustig maar," zegt hij met een kalmerende stem, zijn blik gericht op Mathildes bleke gezicht. "Het komt wel goed." Intussen aait hij Jolly over haar hals. "Ze is gewoon een beetje nerveus," vervolgt hij. "Ze voelt jouw angst. Probeer te ontspannen, adem diep in en uit. Hoe rustiger jij bent, hoe rustiger zij zal zijn."
Hij laat de teugels even los en legt zijn hand even op Mathildes arm. "Ik blijf naast je rijden, oké?" Zijn blik is warm en oprecht. Even vergeet Mathilde haar angst en kijkt ze hem recht in de ogen. Er is iets in zijn blik dat haar geruststelt. Ze knikt zachtjes. Haar spanning lijkt even weg te ebben. Misschien, denkt ze, zou het met de hulp van de graaf wel goed komen. Ze weet dat er geen weg terug is. De reis is begonnen.
De ochtenddauw ligt nog als een zware, zilveren deken over de velden wanneer de groep zich traag in beweging zet. De lucht is fris en bijtend koud, en prikt in de longen. De stilte is bijna tastbaar, enkel doorbroken door het zachte gesnuif van de paarden, het krakende geluid van leer en het gedempte gekletter van hun hoeven op de drassige aarde. Mistflarden hangen als spookachtige sluiers laag boven de grond, waardoor de wereld wazig en onwerkelijk lijkt.
Mathilde, haar donkere haren zorgvuldig verborgen onder een eenvoudige, ruwe kap, zit stijf als een plank in het zadel. Naast haar rijdt de graaf, zijn rug recht, zijn donkere kleding een scherp contrast met het bleke ochtendlicht. Hij zit zijn paard met een vanzelfsprekende zekerheid, zijn blik onbewogen gericht op de weg voor hen. Achter hen volgt de stoet van een tiental gewapende soldaten, elk met hun eigen gedachten en observaties – een beer van een vent strijkt door zijn baard, een jongen staart dromerig voor zich uit, veteranen mompelen tegen elkaar. Hun wapenrusting klettert zachtjes, een constant, vertrouwd geluid.
Voor Mathilde is de tocht vanaf de eerste seconde een pure kwelling. Ze voelt zich ellendig en onhandig op het grote, onwennige paard. Met elke zware, ongelijke stap bonkt ze meedogenloos op en neer in het harde, lederen zadel. Ze bijt op haar lip en probeert zich wanhopig aan te passen aan het schokkende ritme, een geschikte houding te vinden, haar gewicht te verplaatsen. Maar elke poging maakt de pijn enkel erger. Haar dijen schuren rauw tegen het stugge leer tot ze branden. Haar ruggengraat voelt alsof hij bij elke stap pijnlijk in elkaar wordt gedrukt, een stekende pijn die vanuit haar onderrug omhoog kruipt. Haar handen, wit van de spanning, klemmen zich vast aan de ruwe teugels, en al na een paar minuten voelt ze een brandende pijn in haar handpalmen en vingers. Het klamme zweet parelt onder haar kap, ondanks de bijtende kou. Ze voelt zich bekeken, kwetsbaar en volkomen machteloos, niet alleen door de mannen om haar heen, maar ook door dit stomme, onwillige beest onder haar. Ze haat het om zich zo onhandig en zwak te voelen, zeker in de aanwezigheid van de graaf naast haar.
Terwijl de zon langzaam door de mist breekt en het landschap in een waterig licht baadt, probeert ze wanhopig haar aandacht te verleggen. Om aan de constante marteling te ontsnappen, om de knoop van angst en spijt in haar maag even te negeren, laat ze haar blik zwijgend over de weidse vlakten glijden. En ondanks alles, ondanks de pijn en de angst voor wat komen gaat, kan ze niet anders dan getroffen worden door de ruwe, ongetemde schoonheid van het landschap. Uitgestrekte, smaragdgroene velden, nog glinsterend van de dauw, worden doorsneden door kronkelende beekjes die als zilveren linten door het gras glinsteren in de opkomende zon. In de verte tekenen zich donkere, mysterieuze bossen af tegen de horizon. Daar ergens, verborgen in de diepte van die bossen, bevindt zich het doel van hun reis: de verborgen waterval. De plek van haar verraad.
Ze concentreert zich op haar ademhaling, probeert haar gezicht in een neutrale plooi te houden, maar een onbewaakte grimas van pijn trekt over haar lippen als het paard onverwacht over een steen hotst. "Alles in orde, Mathilde?" De stem van de graaf is onverwacht dichtbij, de melodieuze klank een schril contrast met de rauwe realiteit van haar ongemak. Ze schrikt op, haar cocon van pijn en afleiding wordt doorbroken. Hij heeft zich in zijn zadel naar haar toe gedraaid en kijkt haar aan. Zijn ogen nemen haar met een onderzoekende, bijna geamuseerde blik op. Hij heeft haar strijd opgemerkt, natuurlijk heeft hij dat. Ziet hij het als een zwakte? Een bron van vermaak?
Haar wangen kleuren rood van een mengeling van schaamte en opstandigheid. Ze wil niet dat hij haar ziet ploeteren. Ze wil hem niet de voldoening geven van haar ongemak. Ze dwingt een stijve glimlach op haar lippen. “Ja, heer," liegt ze, en ze haat hoe benepen en onnatuurlijk haar stem klinkt. "Het gaat prima." Hij houdt haar blik een fractie van een seconde te lang vast, een flikkering van iets onleesbaars – scepsis? minachting? – in zijn ogen. Dan knikt hij kort, een afgemeten, bijna militair gebaar, alsof hij haar woorden voor kennisgeving aanneemt. Hij wendt zich weer af en staart naar de horizon. Mathilde laat langzaam de adem ontsnappen die ze onbewust had ingehouden. Hij heeft haar leugen geaccepteerd, lijkt het. Maar terwijl ze naar zijn rechte, onverstoorbare rug kijkt, weet ze met een koude, knagende zekerheid dat hij haar doorziet. Hij weet dat ze loog. Hij weet dat ze lijdt. En hij kiest ervoor om het te negeren, om haar te laten spartelen. Het is een subtiele, maar vernederingende demonstratie van zijn macht, van haar absolute afhankelijkheid. De wetenschap dat hij haar zwakte ziet en haar er toch mee laat worstelen, is pijnlijker dan de fysieke kwelling van het zadel.
De dag kruipt traag voorbij. De zon klimt hoger aan de hemel en brengt een aangename warmte. Maar het helpt niet tegen de groeiende vermoeidheid in Mathildes lijf. Tegen de middag houden ze halt bij een beekje aan de rand van het bos om de paarden te laten drinken en hun eigen voorraden aan te spreken. Mathilde zakte moeizaam van haar paard en moet haar tanden op elkaar klemmen om een pijnlijke kreun te onderdrukken. Haar dijen brandden, haar rug voelde stijf, en haar handen trillen van de spanning waarmee ze de teugels heeft vastgehouden. Ze laat zich op een omgevallen boomstam zakken en wrijft over haar zere benen terwijl de graaf haar een leren zak met water aanreikt. "De eerste uren zijn het zwaarst," zegt hij op kalme toon. "Maar daarna went het." "Ik hoop het," antwoordt ze met een zwakke glimlach, terwijl ze het water aan neemt.
De groep is weer klaar om verder te trekken. De paarden zijn uitgerust en hebben gretig van het water in het beekje kunnen drinken. Mathilde staat echter wat onwennig naast haar paard, haar voeten verplaatsend van het ene been op het andere. Haar gezicht heeft een lichte blos en haar blik dwaalt telkens af naar het bos dat verderop begint, een donkere muur van groen op ongeveer honderd meter afstand. De graaf merkt haar onrust al snel op. Hij trekt een wenkbrauw op en zijn mondhoek krult lichtjes, een teken dat hij begrijpt wat er speelt. "Je hoeft niet ongemakkelijk te zijn, Mathilde," zegt hij. "Als je iets moet doen, ga dan gerust. Daar," en hij knikte naar het bos. "Zoek je daar maar een plekje."
Mathilde voelt haar wangen nog meer gloeien. Ze wil niet dat de anderen zouden merken wat er aan de hand is, maar de graaf heeft zijn woorden rustig en zonder spot uitgesproken. Toch voelt ze de ogen van een paar van de gewapende mannen kort op haar gericht, nieuwsgierig, maar zonder enige brutaliteit. Ze knikt zwijgend en loopt met haastige passen naar het bos. Haar benen zijn nog stram van het rijden, en elke stap voelt als een aanslag op haar vermoeide spieren. Wanneer ze de beschutting van de bomen bereikt, ademt ze diep uit. Het voelt als een moment van vrijheid, even weg van de indringende blikken en het ritme van de groep. Ze vindt een plek achter een brede eik, verborgen achter een dichte struik, en knielt. De spanning in haar lichaam ebt weg wanneer ze eindelijk haar natuurlijke behoeften kan vervullen. Het zachte geruis van de bladeren en het gekwetter van vogels boven haar hoofd geven haar een gevoel van rust. Ze heeft nooit gedacht dat ze in een situatie als deze zou belanden: onderweg te paard met een groep gewapende mannen.
Wanneer Mathilde na het plassen haar kleed fatsoeneert, hoort ze het geluid van ritselende bladeren. Haar adem stokt. Het lijkt op het geluid van een dier, maar de beweging is te zwaar, te doelbewust. Ze verstijft. Haar hart bonkt in haar borst, alsof het haar wil waarschuwen. Langzaam draait ze haar hoofd een fractie, op zoek naar de oorsprong van het geluid. Voordat ze iets kan zien doorbreekt een lage, scherpe stem de stilte: “Niet bewegen!” De woorden zijn nauwelijks meer dan een fluistering, maar ze hebben een dwingende kracht die haar ledematen onmiddellijk doen verstarren. Een koude rilling trekt langs haar ruggengraat. Ze voelt de aanwezigheid achter zich, een dreiging die bijna tastbaar is. De stem is dichtbij, te dichtbij. Het voelt alsof de woorden rechtstreeks in haar oor werden gesproken, de warme adem van de spreker nauwelijks voelbaar tegen haar huid.
Mathildes blik schiet naar de grond, naar de bladeren die licht bewegen in een nauwelijks merkbare bries. Haar handen ballen zich onbewust tot vuisten, terwijl ze haar lichaam dwingt stil te blijven. Haar instincten schreeuwen om weg te rennen, om te gillen, maar ze weet dat één verkeerde beweging alles erger kan maken. Ze slikt moeizaam en probeert haar ademhaling onder controle te krijgen, maar haar keel voelt droog, alsof al het vocht in haar lichaam door de angst is verdampt. Haar oren spitsten zich, hopend op een teken van de groep die niet ver van haar vandaan moet zijn. Maar alles wat ze hoort, is de dreigende stilte die volgt op de woorden.
Ze voelt een ruwe hand om haar arm klemmen. "Nee!" wil ze schreeuwen, maar nog voordat het geluid uit haar keel kan ontsnappen, wordt er een grote, grove hand over haar mond gedrukt. Haar adem stokt en haar ogen sperren zich wijd open. De man is sterk, veel sterker dan zij. Hij sleurt haar mee, verder het bos in, weg van de open ruimte waar de graaf en de groep wachten. De takken van de lage struiken schuren langs haar benen terwijl ze zich probeert los te rukken, maar zijn greep is onverbiddelijk. Haar ademhaling is gejaagd, meer van angst dan van de inspanning.
"Rustig, meisje," fluistert de man, zijn stem laag en raspend. "Geen geluid, anders wordt het erger." Mathildes hart bonkt in haar borst. Ze probeert zich met alle kracht los te worstelen, maar de man houdt haar stevig vast. Zijn hand op haar mond drukt harder, waardoor ze amper lucht krijgt. Hij trekt haar dieper het bos in, weg van alles wat veilig voelt. Wanneer ze haar hoofd lichtjes draait, vangt ze een glimp op van zijn gezicht. Haar ogen verwijden zich in shock. De man draagt een wit habijt, vuil van modder en bladeren, en zijn kale hoofd is omringd door een randje grijze haren. Zijn gezicht is mager, zijn jukbeenderen scherp en zijn ogen donker en dreigend. Het is een pater, maar niet zoals de geestelijken die ze uit haar dorp kent. Er is niets geruststellends of heilzaams aan deze man. Integendeel, zijn blik droeg een kwaadaardige intensiteit die haar bloed doet stollen. Met een schok herkent ze hem: het is Mechyel, de witte pater. Iedereen in haar dorp kent zijn naam, een fluistering die alleen wordt uitgesproken in donkere kamers, met gesloten luiken en deuren. Hij is een figuur uit legendes en nachtmerries, een priester die ooit heilig was, maar nu vervloekt. Het is een schim, een wandelende nachtmerrie. Waar hij gaat, volgen onheil en wanhoop. Zo beweert men. Men noemt hem "de witte pater" vanwege zijn habijt, maar dat wit is slechts schijn, zeggen ze, een masker dat zijn ware aard verbergt.
Mathildes benen voelen plots zwaar, alsof de grond haar opslokt. Hoe kan hij hier zijn, zo dichtbij? En hoe weet hij van haar? Haar gedachten tollen, terwijl hij haar nog altijd strak aankijkt, zijn ogen donker en doordringend, alsof hij weet dat ze hem heeft herkend. “Ah,” fluistert hij met een dunne glimlach die haar misselijk maakt. “Je weet wie ik ben. Goed... dat bespaart ons tijd.” Ze wil iets zeggen, iets roepen, maar de woorden blijven in haar keel steken. Haar lichaam is verlamd door angst, haar geest in chaos. Dit is geen verhaal, geen mythe. Mechyel de witte pater staat hier, voor haar, en hij wil iets van haar.
Het amulet.
De woorden die hij zojuist heeft uitgesproken echoën in haar hoofd. Wat bedoelt hij? Wat weet hij? Mathilde ademt zwaar, haar borstkas gaat wild op en neer. Ze voelt haar keel dichtknijpen van angst, en in haar hoofd tollen de gedachten. Wat moet ze doen? Hoe kan ze hier in vredesnaam uit ontsnappen? Zou de graaf haar zoeken? Zou hij weten wat er aan de hand is of zou hij denken dat ze gevlucht is voor hem?
De pater kijkt haar doordringend aan. "Geen paniek," zegt hij met een flauwe glimlach die eerder koud dan geruststellend is. "Je hoeft niet bang te zijn. Niet als je doet wat ik zeg." Mathilde probeert haar angst onder controle te krijgen, maar haar benen voelen als lood. Ze moet iets doen, ze moet een manier vinden om te ontsnappen. Maar hoe? De graaf en de anderen zijn niet ver, ze moet een signaal geven, een manier vinden om hen te waarschuwen.
De pater buigt zich langzaam naar haar toe, zijn gezicht zo dichtbij dat Mathilde de geur van zijn adem kan ruiken. Het is een mengeling van oude wijn en iets zurigs, bijna bedorven. Zijn ogen zijn diep en donker, als twee lege poelen die niets weerspiegelen behalve een ijzingwekkende vastberadenheid. Zijn dunne lippen bewegen bijna onmerkbaar wanneer hij begint te spreken, zijn stem een fluistering die meer lijkt op een kwaadaardig gesis.
“Je doet wat ik zeg.” Zijn woorden klinken als een koude wind en doen haar huid tintelen.
Mathilde hapt naar adem. De klank van zijn stem is dreigend en rauw, alsof hij geen enkel tegenspraak duldt. Elk woord lijkt beladen met een onzichtbare kracht, een eis die niet genegeerd kan worden. Maar zijn stem klinkt ook vreemd onduidelijk, als een echo uit een droom, en Mathilde heeft moeite om de betekenis van zijn woorden te begrijpen. Want haar geest, overvallen door paniek, werkt niet mee. De wereld lijkt plotseling klein en beklemmend, alsof het bos haar omhult en haar ademruimte ontneemt. Zijn boodschap is belangrijk, gevaarlijk zelfs, maar haar gedachten fladderen als een opgejaagde vogel in een kooi. Ze kan niet helder nadenken, niet begrijpen wat hij bedoelt.
Zijn gezicht blijft dichtbij. De schaduw van zijn kap maken zijn trekken nog dreigender.
De pater buigt nog dichter naar haar toe, zijn adem warm en onaangenaam op haar wang. Zijn ogen vernauwen zich, alsof hij in haar ziel probeert te kijken. "Je weet waar het is," siste hij, en deze keer waren zijn woorden duidelijker, bijna snijdend. "Breng. Me. Naar. Het. Amulet."
- - -
Meer weten over deze verhaalreeks of de schrijfster achter dit verhaal? abonneer je dan op de nieuwsbrief door mij een mail te sturen. Mijn emailadres vind je op mijn profielpagina.
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10