Door: Leen
Datum: 04-09-2020 | Cijfer: 8.9 | Gelezen: 7016
Lengte: Lang | Leestijd: 15 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Boerin, Verkracht,
Lengte: Lang | Leestijd: 15 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Boerin, Verkracht,
Vervolg op: Het Satorvierkant - 1: Ontmoeting Op Het Kerkhof
De Ruiter Zonder Hoofd
Jumièges, Normandië - september 1066
MARYAM
Een luide bons. De deur wordt met zo veel kracht opengegooid dat hij rammelt in zijn scharnieren. Zware voetstappen en barse stemmen vullen de keuken, waar Bernard en Maryam aan het genieten zijn van een welverdiende maaltijd na een dagje ploeteren op het veld. Vier soldaten met lange baarden gaan elk in een hoek van de kamer staan. Graaf Achard van Lecce betreedt niet veel later de ruimte met veel bombarie.
Bernard veert recht en buigt diep. "Welkom in mijn huis, mijn heer. Mijn vrouw en ik," vervolgt hij, terwijl hij zijn afschuw probeert te verbergen, "vinden het een eer dat u ons een bezoek brengt."
De graaf blijft even stokstijf voor Bernard staan. “En?” Blaft hij.
Bernard kijkt hem vragend aan.
“Is dit hoe jullie boerenpummels een gast ontvangen?” De metgezellen van de graaf schateren om dit commentaar.
“Ik…euh…” Bernard weet niet wat hij moet doen.
“We hebben dorst,” is het enige wat de graaf als verklaring geeft.
“Oh… ja… natuurlijk. Ik…wij… wij willen u vragen om ons aan tafel te vergezellen.”
“Zo mag ik het horen!” Buldert de graaf. “Breng me je allerbeste wijn, niet het bocht dat je zelf drinkt. En wat gezouten varkensvlees. En snel!”
Bernard en Maryam kijken zwijgend toe hoe de graaf zijn honger stilt.
“Meer wijn!” eist die, zijn drinkbeker heffend. Wanneer Bernard opspringt om een nieuwe kruik te halen, houdt de graaf hem tegen. “Stop met mij te beledigen.” De graaf wijst naar Maryam. Die zit met haar hoofd omlaag aan tafel, als teken van onderdanigheid. “Weet je niet dat de vrouw des huizes de gasten moet bedienen?”
Bernard buigt zich naar zijn vrouw. “Maryam,” fluistert hij ontdaan. “Doe maar…”.
Bevend staat Maryam op.
De graaf bekijkt haar ongegeneerd van onder tot boven.
“Opschieten!”
Maryam haalt zwijgend een nieuwe kruik uit de bergruimte en snelt toe om de graaf te bedienen. Haar hand trilt wanneer ze de wijn probeert uit te schenken.
De graaf schudt geërgerd zijn hoofd. “Pas toch op, lomp wijf! Straks mors je op mijn kleren.” Hij pakt de pols van Maryam en houdt die stevig vast terwijl de wijn in de beker loopt. Vervolgens trekt hij ruw aan haar arm, waardoor haar borsten zijn gezicht raken. “Zie je? Dit gaat veel beter zo!” De soldaten in de kamer lachen mee met hun heer.
Bernard balt zijn vuisten en klemt gefrustreerd zijn tanden op elkaar.
Na wat een eeuwigheid lijkt, laat de graaf een luide boer als teken dat hij genoeg gegeten heeft. Hij leunt zwijgend achterover en vouwt zijn handen voor zijn vadsige bierbuik. Hij kijkt Bernard geamuseerd aan. “Jullie vragen zich waarschijnlijk af wat ik hier kom doen?”
Bernard knikt bijna ongemerkt.
“Wel, mijn beste. Zoals je weet willen de paters hun abdij heropbouwen. En dat kost geld, veel geld. Daarom kom ik in naam van de kerk en krachtens het recht dat mij als jouw heer toekomt, een gift innen.”
Bernard trekt wit weg en stottert: “Een gift?”
“Inderdaad. Wat dacht je van twintig zilvermunten?"
"Zo ... zo ... zoveel heb ik niet mijn heer." Het woedende gezicht van de graaf doet Bernard ineenkrimpen. "Gee... gee... geef me een maand en ik zorg voor...centen."
Een van de soldaten fluistert de graaf iets in het oor. Die knikt gretig. "Om te bewijzen, beste man, dat ik geen boeman ben, heb ik besloten in te gaan op je vraag tot uitstel."
Bernard kijkt opgelucht en dankbaar.
"Maar," vervolgt de graaf," als compensatie wil ik wat me volgens het lijfrenterecht toekomt.”
“En dat is?” Vraagt Bernard, duidelijk op zijn ongemak.
“Met je vrouw naar bed." De metgezellen van de graaf juichen luidruchtig.
Bernard zijn mond valt open en even blijft hij perplex staan. Dan stuift hij op de graaf af. Maar voor hij die kan bereiken, trekken de soldaten hun zwaard. Bernard houdt abrupt stil.
"U hebt het recht niet...!" brult hij wanhopig.
De graaf kijkt hem aan en lacht. “Mijn rechten bepaal ik zelf en niemand anders, begrepen? Ben je vergeten dat ik je kan laten doden wanneer en waar ik wil? Is het dat wat je wil?”.
Bernard doet een stap naar voren, maar voelt het zwaard van een van de soldaten in zijn buik prikken. Machteloos blijft hij weer staan. Maryam kijkt haar man smekend aan. De graaf pakt haar bij haar middel vast en sleurt haar mee richting slaapkamer van de boerderij. Ze begint te schreeuwen. Terwijl het meisje bruut op het strobed wordt gegooid, nemen twee wachters met getrokken zwaard plaats voor de deur om Bernard de doorgang te beletten. Staand tegenover de soldaten, luistert die verslagen naar het gebrul van zijn vrouw. Hij merkt het bloed niet op dat over zijn handpalmen begint te lopen, die hij met zijn nagels heeft opengekrabd.
In de slaapkamer stort de graaf zich als een roofdier op de hulpeloze vrouw. Met bruut geweld scheurt hij haar grijze kleed en de witte linnen onderjurk van haar lijf en gooit ze als een vod op de grond. De ogen van Maryam kijken hem beschuldigend aan.
“Niet doen, niet doen.” Meer kan ze niet uitbrengen. Tranen vullen haar ogen, tranen die de begeerte van haar belager enkel lijken aan te wakkeren. De edelman knielt naast de vrouw en trekt zijn lange onderbroek omlaag. Hij pakt haar bij haar pols vast om haar naar zich toe te draaien.
“Laat me met rust,” jammert Maryam.
“Hou je rustig, anders doet het alleen maar extra pijn.”
Maryam haar hele lichaam verkrampt en wild trappelend probeert ze de graaf te stoppen.
"Raak me niet aan!" krijst ze opnieuw.
Ze worstelt tot de graaf erin slaagt haar bij beide armen vast te pakken. Hij draait de vrouw met geweld om en vangt een glimp op van haar naakte lichaam. Haar brede bekken, stevige billen en vooral haar grote stevige borsten, die meewiebelen bij elke beweging die ze maken, doen hem kwijlen van opwinding. Bruut werpt hij zich op haar en penetreert haar terwijl ze de hele wereld bij elkaar schreeuwt. Maryam probeert hem te laten ophouden, smeekt hem te stoppen, maar hij gaat door. Ze is doodsbang, omdat ze weet dat hij haar wil. Net als een roofdier dat haar prooi verzwelgt. Niet omdat hij naar haar verlangt, maar omdat hij haar haat. Omdat hij haar wil kapot maken als een stuk speelgoed.
Nog voor hij met zijn verkrachting klaar is, geeft Maryam haar verzet op. Haar kreten veranderen in snikken en begeleid door het huilen van de vrouw bereikt de graaf zijn hoogtepunt. Even blijft hij boven op Maryam liggen, haar lichaam nog altijd stevig bij de schouders vasthoudend. Zijn ogen ontmoeten die van haar. Ze kijkt hem aan zonder hem te zien. Haar ogen zijn leeg, zonder glinstering, alsof het leven eruit is. Het lijkt alsof ze vertrokken is naar haar eigen leefwereld. Fysiek is haar lichaam aanwezig, geestelijk is ze ver weg. Het is haar manier om de hel waarin ze terecht is gekomen te overleven. Haar manier om te vluchten uit de werkelijkheid, weg van de horror en pijn. Het afsluiten werkt zo perfect dat ze niet eens merkt dat het voorbij is.
Uiteindelijk, na wat een eeuwigheid lijkt, maakt de graaf zich van Maryam los. Hij kijkt naar haar lichaam dat onbeschaamd op de rug ligt uitgestald. Het vervult hem met genoegdoening. “Je was fantastisch, schatje.” Hij grinnikt omwille van de verwoesting die hij heeft aangericht. Gebroken. De graaf denkt dat ze gebroken is. Dat haar geest verbrijzeld is, haar hart uit haar borst gerukt. Haar ziel vertrapt.
Een onverwachte beweging verrast hem. Maryam heeft haar gezicht naar hem toegekeerd. Haar ogen schreeuwen in stilte. Onbewust strekt de graaf zijn hand uit naar haar wang alsof ze een klein meisje is. Bij het naderen van zijn hand, spannen al haar spieren zich. Het lukt hem niet haar aan te raken.
Hij draait zich om, verlaat de kamer en vertrekt met zijn sinistere gevolg zonder Bernard een blik waardig te gunnen...
Bernard, die staand tegenover de soldaten de hele tijd de verkrachting van zijn vrouw heeft moeten aanhoren, schuifelt traag als een geslagen hond en met gebogen hoofd richting slaapkamer. Met een bang hart opent hij de deur en steekt hij zijn hoofd door de deuropening. Hij ziet Maryans kleren her en der in het vertrek liggen. Zijn echtgenote ligt in foetushouding op het bed, met een afwezige blik. Helemaal naakt op de matras die met bloed bevlekt is. Haar bezwete lichaam, hier en daar gekrabd en geslagen, ligt er volkomen roerloos bij. Bernard voelt zijn maag omdraaien en hij braakt tot zijn ingewanden zowat uit zijn keel komen. Zijn hoofd zit vol chaotische indrukken, de een nog weerzinwekkender dan de andere. Bevend als een kind dat net een nachtmerrie heeft gehad, gaat hij naar zijn vrouw toe. "Het spijt me, Maryan." stamelt hij wanneer hij eenmaal voor haar staat. Hij knielt naast haar, maar weet niet wat hij moet doen. "Het spijt me.… het spijt me... Hij... hij had me gedood." jammert hij, terwijl hij begrip probeert te zoeken in de ogen van zijn vrouw.
“Ga weg,” sist die.
Bernard brengt zijn handen naar zijn gezicht en huilt. Gebroken staat hij op en verlaat de kamer.
Wanneer ze zijn voetstappen niet meer hoort, staat Maryam op en loopt ze langzaam richting een houten kist, het enige meubilair in de slaapkamer. Voorzichtig doet ze die open en haalt er een amulet uit. Ze drukt de hanger tegen haar borst aan en mompelt "SATOR OPERA TENET AREPO ROTAS". Haar ogen vullen zich met haat. De amulet gloeit rood op. Maryam sluit haar ogen. Ergens ver weg krijst een kraai.
Het gekrijs weergalmt door het bos waar op dat moment de graaf en zijn vier schildwachten - in een opperbeste stemming na de gebeurtenissen van die namiddag - onderweg zijn naar huis. Aandacht voor hun omgeving hebben ze niet. Daardoor merken ze niet dat het bos zich achter hen sluit en zich hult in een steeds dichtere duisternis. Ontelbare ogen bespieden hen en wachten op wat komen gaat.
Een ruiter doemt op uit de dichte mist en verspert boven op een heuvel de weg. Mistslierten golven rond de hoeven van zijn paard, als grijze golven. Het is een edel paard, een slanke merrie, grijs als de mistflarden rond haar benen. De ruiter zelf is verhuld in een lange zwarte cape. Het is een grote man met brede schouders, maar ... zijn hoofd ontbreekt.
Met ogen vol angst staart het gezelschap van de graaf naar de ruiter.
“De spookruiter”, mompelt de graaf vol ontzag. “Hij bestaat echt.”
“We moeten hier weg!” schreeuwt een van de soldaten met ogen vol angst. Hij probeert zijn paard te keren, maar de graaf houdt hem tegen.
“Dat heeft geen zin,” sist die.
“Weet jij iets beter?” jammert de soldaat.
“We moeten samenblijven. Enkel dan maken we een kans.”
“Je bent gek!”
Op dat moment trekt de spookruiter zijn zwaard uit de schede. Hij heft het op en wijst in de richting van de graaf.
En dan breekt de hel los.
Het paard van een van de lijfwachten begint te snuiven en legt in opperste paardenpaniek zijn oren plat in de nek. Het gilt van angst en verheft zich op de achterbenen. De ruiter valt schreeuwend van zijn paard. Voorbenen maaien boven het hoofd van de schildwacht in de lucht. Hoeven komen denderend neer. Het misselijkmakende geluid van versplinterende botten is mijlenver te horen. Het dier hinnikt en steigert opnieuw waarna het in het bos verdwijnt.
Een van de soldaten laat een bloeddorstige strijdkreet klinken en stormt met wapperende zwarte mantel op de spookruiter af. De sterke onbekende geur van het wezen doet zijn paard echter in paniek naar links wenden. Het knalt daardoor tegen een stuk rots. Door de pijnlijke klap heft het dier wild hinnikend het hoofd en vangt daarmee de zwaardhouw op die bedoeld was voor zijn berijder. Met een afgrijselijk gebrul zakt het paard in elkaar, zijn rechterpoot onnatuurlijk gebogen onder zijn lijf. Zijn berijder wordt uit het zadel gegooid. De spookruiter heft zijn zwaard en hard grommend doorklieft hij de nek van de gevallen soldaat.
De ruiter zonder hoofd brengt met een schop zijn paard in beweging en stormt op zijn beurt met veel kabaal op zijn overgebleven tegenstanders af. Die proberen hun panikerende paarden te keren om weg te vluchten. Een van de lijfwachten aarzelt te lang. Ook zijn hoofd wordt zonder enige moeite afgehakt. Met de bloed spuitende soldaat nog stevig in het zadel, de dijbenen strak om zijn stuurloze paard geklemd, vlucht zijn paard diep het bos in...
De spookruiter krijgt intussen de vluchtende graaf in het vizier en zet de achtervolging in. Behendig laveert hij tussen de bomen door, zijn paard de sporen gevend. De graaf voelt al gauw de adem van het monster in zijn nek en hoort het gedreun van de spookhoeven in zijn oren. Wanneer hij omkijkt ziet hij hoe zijn achtervolger zijn afgehouwen hoofd uit zijn mantel haalt en door de lucht naar hem gooit. Een bal vuur en de graaf verdwijnt in het niets.
Intussen heeft de enige overlevende de burcht bereikt. Zijn ogen staan wijd panisch. "Hekserij!" roept hij. "Hekserij!". Vanuit de heuvels zijn duivelse gezangen te horen: "Run to the hills, run for your lives."
---
Dit deel werd aangepast op 23/06/2023.
MARYAM
Een luide bons. De deur wordt met zo veel kracht opengegooid dat hij rammelt in zijn scharnieren. Zware voetstappen en barse stemmen vullen de keuken, waar Bernard en Maryam aan het genieten zijn van een welverdiende maaltijd na een dagje ploeteren op het veld. Vier soldaten met lange baarden gaan elk in een hoek van de kamer staan. Graaf Achard van Lecce betreedt niet veel later de ruimte met veel bombarie.
Bernard veert recht en buigt diep. "Welkom in mijn huis, mijn heer. Mijn vrouw en ik," vervolgt hij, terwijl hij zijn afschuw probeert te verbergen, "vinden het een eer dat u ons een bezoek brengt."
De graaf blijft even stokstijf voor Bernard staan. “En?” Blaft hij.
Bernard kijkt hem vragend aan.
“Is dit hoe jullie boerenpummels een gast ontvangen?” De metgezellen van de graaf schateren om dit commentaar.
“Ik…euh…” Bernard weet niet wat hij moet doen.
“We hebben dorst,” is het enige wat de graaf als verklaring geeft.
“Oh… ja… natuurlijk. Ik…wij… wij willen u vragen om ons aan tafel te vergezellen.”
“Zo mag ik het horen!” Buldert de graaf. “Breng me je allerbeste wijn, niet het bocht dat je zelf drinkt. En wat gezouten varkensvlees. En snel!”
Bernard en Maryam kijken zwijgend toe hoe de graaf zijn honger stilt.
“Meer wijn!” eist die, zijn drinkbeker heffend. Wanneer Bernard opspringt om een nieuwe kruik te halen, houdt de graaf hem tegen. “Stop met mij te beledigen.” De graaf wijst naar Maryam. Die zit met haar hoofd omlaag aan tafel, als teken van onderdanigheid. “Weet je niet dat de vrouw des huizes de gasten moet bedienen?”
Bernard buigt zich naar zijn vrouw. “Maryam,” fluistert hij ontdaan. “Doe maar…”.
Bevend staat Maryam op.
De graaf bekijkt haar ongegeneerd van onder tot boven.
“Opschieten!”
Maryam haalt zwijgend een nieuwe kruik uit de bergruimte en snelt toe om de graaf te bedienen. Haar hand trilt wanneer ze de wijn probeert uit te schenken.
De graaf schudt geërgerd zijn hoofd. “Pas toch op, lomp wijf! Straks mors je op mijn kleren.” Hij pakt de pols van Maryam en houdt die stevig vast terwijl de wijn in de beker loopt. Vervolgens trekt hij ruw aan haar arm, waardoor haar borsten zijn gezicht raken. “Zie je? Dit gaat veel beter zo!” De soldaten in de kamer lachen mee met hun heer.
Bernard balt zijn vuisten en klemt gefrustreerd zijn tanden op elkaar.
Na wat een eeuwigheid lijkt, laat de graaf een luide boer als teken dat hij genoeg gegeten heeft. Hij leunt zwijgend achterover en vouwt zijn handen voor zijn vadsige bierbuik. Hij kijkt Bernard geamuseerd aan. “Jullie vragen zich waarschijnlijk af wat ik hier kom doen?”
Bernard knikt bijna ongemerkt.
“Wel, mijn beste. Zoals je weet willen de paters hun abdij heropbouwen. En dat kost geld, veel geld. Daarom kom ik in naam van de kerk en krachtens het recht dat mij als jouw heer toekomt, een gift innen.”
Bernard trekt wit weg en stottert: “Een gift?”
“Inderdaad. Wat dacht je van twintig zilvermunten?"
"Zo ... zo ... zoveel heb ik niet mijn heer." Het woedende gezicht van de graaf doet Bernard ineenkrimpen. "Gee... gee... geef me een maand en ik zorg voor...centen."
Een van de soldaten fluistert de graaf iets in het oor. Die knikt gretig. "Om te bewijzen, beste man, dat ik geen boeman ben, heb ik besloten in te gaan op je vraag tot uitstel."
Bernard kijkt opgelucht en dankbaar.
"Maar," vervolgt de graaf," als compensatie wil ik wat me volgens het lijfrenterecht toekomt.”
“En dat is?” Vraagt Bernard, duidelijk op zijn ongemak.
“Met je vrouw naar bed." De metgezellen van de graaf juichen luidruchtig.
Bernard zijn mond valt open en even blijft hij perplex staan. Dan stuift hij op de graaf af. Maar voor hij die kan bereiken, trekken de soldaten hun zwaard. Bernard houdt abrupt stil.
"U hebt het recht niet...!" brult hij wanhopig.
De graaf kijkt hem aan en lacht. “Mijn rechten bepaal ik zelf en niemand anders, begrepen? Ben je vergeten dat ik je kan laten doden wanneer en waar ik wil? Is het dat wat je wil?”.
Bernard doet een stap naar voren, maar voelt het zwaard van een van de soldaten in zijn buik prikken. Machteloos blijft hij weer staan. Maryam kijkt haar man smekend aan. De graaf pakt haar bij haar middel vast en sleurt haar mee richting slaapkamer van de boerderij. Ze begint te schreeuwen. Terwijl het meisje bruut op het strobed wordt gegooid, nemen twee wachters met getrokken zwaard plaats voor de deur om Bernard de doorgang te beletten. Staand tegenover de soldaten, luistert die verslagen naar het gebrul van zijn vrouw. Hij merkt het bloed niet op dat over zijn handpalmen begint te lopen, die hij met zijn nagels heeft opengekrabd.
In de slaapkamer stort de graaf zich als een roofdier op de hulpeloze vrouw. Met bruut geweld scheurt hij haar grijze kleed en de witte linnen onderjurk van haar lijf en gooit ze als een vod op de grond. De ogen van Maryam kijken hem beschuldigend aan.
“Niet doen, niet doen.” Meer kan ze niet uitbrengen. Tranen vullen haar ogen, tranen die de begeerte van haar belager enkel lijken aan te wakkeren. De edelman knielt naast de vrouw en trekt zijn lange onderbroek omlaag. Hij pakt haar bij haar pols vast om haar naar zich toe te draaien.
“Laat me met rust,” jammert Maryam.
“Hou je rustig, anders doet het alleen maar extra pijn.”
Maryam haar hele lichaam verkrampt en wild trappelend probeert ze de graaf te stoppen.
"Raak me niet aan!" krijst ze opnieuw.
Ze worstelt tot de graaf erin slaagt haar bij beide armen vast te pakken. Hij draait de vrouw met geweld om en vangt een glimp op van haar naakte lichaam. Haar brede bekken, stevige billen en vooral haar grote stevige borsten, die meewiebelen bij elke beweging die ze maken, doen hem kwijlen van opwinding. Bruut werpt hij zich op haar en penetreert haar terwijl ze de hele wereld bij elkaar schreeuwt. Maryam probeert hem te laten ophouden, smeekt hem te stoppen, maar hij gaat door. Ze is doodsbang, omdat ze weet dat hij haar wil. Net als een roofdier dat haar prooi verzwelgt. Niet omdat hij naar haar verlangt, maar omdat hij haar haat. Omdat hij haar wil kapot maken als een stuk speelgoed.
Nog voor hij met zijn verkrachting klaar is, geeft Maryam haar verzet op. Haar kreten veranderen in snikken en begeleid door het huilen van de vrouw bereikt de graaf zijn hoogtepunt. Even blijft hij boven op Maryam liggen, haar lichaam nog altijd stevig bij de schouders vasthoudend. Zijn ogen ontmoeten die van haar. Ze kijkt hem aan zonder hem te zien. Haar ogen zijn leeg, zonder glinstering, alsof het leven eruit is. Het lijkt alsof ze vertrokken is naar haar eigen leefwereld. Fysiek is haar lichaam aanwezig, geestelijk is ze ver weg. Het is haar manier om de hel waarin ze terecht is gekomen te overleven. Haar manier om te vluchten uit de werkelijkheid, weg van de horror en pijn. Het afsluiten werkt zo perfect dat ze niet eens merkt dat het voorbij is.
Uiteindelijk, na wat een eeuwigheid lijkt, maakt de graaf zich van Maryam los. Hij kijkt naar haar lichaam dat onbeschaamd op de rug ligt uitgestald. Het vervult hem met genoegdoening. “Je was fantastisch, schatje.” Hij grinnikt omwille van de verwoesting die hij heeft aangericht. Gebroken. De graaf denkt dat ze gebroken is. Dat haar geest verbrijzeld is, haar hart uit haar borst gerukt. Haar ziel vertrapt.
Een onverwachte beweging verrast hem. Maryam heeft haar gezicht naar hem toegekeerd. Haar ogen schreeuwen in stilte. Onbewust strekt de graaf zijn hand uit naar haar wang alsof ze een klein meisje is. Bij het naderen van zijn hand, spannen al haar spieren zich. Het lukt hem niet haar aan te raken.
Hij draait zich om, verlaat de kamer en vertrekt met zijn sinistere gevolg zonder Bernard een blik waardig te gunnen...
Bernard, die staand tegenover de soldaten de hele tijd de verkrachting van zijn vrouw heeft moeten aanhoren, schuifelt traag als een geslagen hond en met gebogen hoofd richting slaapkamer. Met een bang hart opent hij de deur en steekt hij zijn hoofd door de deuropening. Hij ziet Maryans kleren her en der in het vertrek liggen. Zijn echtgenote ligt in foetushouding op het bed, met een afwezige blik. Helemaal naakt op de matras die met bloed bevlekt is. Haar bezwete lichaam, hier en daar gekrabd en geslagen, ligt er volkomen roerloos bij. Bernard voelt zijn maag omdraaien en hij braakt tot zijn ingewanden zowat uit zijn keel komen. Zijn hoofd zit vol chaotische indrukken, de een nog weerzinwekkender dan de andere. Bevend als een kind dat net een nachtmerrie heeft gehad, gaat hij naar zijn vrouw toe. "Het spijt me, Maryan." stamelt hij wanneer hij eenmaal voor haar staat. Hij knielt naast haar, maar weet niet wat hij moet doen. "Het spijt me.… het spijt me... Hij... hij had me gedood." jammert hij, terwijl hij begrip probeert te zoeken in de ogen van zijn vrouw.
“Ga weg,” sist die.
Bernard brengt zijn handen naar zijn gezicht en huilt. Gebroken staat hij op en verlaat de kamer.
Wanneer ze zijn voetstappen niet meer hoort, staat Maryam op en loopt ze langzaam richting een houten kist, het enige meubilair in de slaapkamer. Voorzichtig doet ze die open en haalt er een amulet uit. Ze drukt de hanger tegen haar borst aan en mompelt "SATOR OPERA TENET AREPO ROTAS". Haar ogen vullen zich met haat. De amulet gloeit rood op. Maryam sluit haar ogen. Ergens ver weg krijst een kraai.
Het gekrijs weergalmt door het bos waar op dat moment de graaf en zijn vier schildwachten - in een opperbeste stemming na de gebeurtenissen van die namiddag - onderweg zijn naar huis. Aandacht voor hun omgeving hebben ze niet. Daardoor merken ze niet dat het bos zich achter hen sluit en zich hult in een steeds dichtere duisternis. Ontelbare ogen bespieden hen en wachten op wat komen gaat.
Een ruiter doemt op uit de dichte mist en verspert boven op een heuvel de weg. Mistslierten golven rond de hoeven van zijn paard, als grijze golven. Het is een edel paard, een slanke merrie, grijs als de mistflarden rond haar benen. De ruiter zelf is verhuld in een lange zwarte cape. Het is een grote man met brede schouders, maar ... zijn hoofd ontbreekt.
Met ogen vol angst staart het gezelschap van de graaf naar de ruiter.
“De spookruiter”, mompelt de graaf vol ontzag. “Hij bestaat echt.”
“We moeten hier weg!” schreeuwt een van de soldaten met ogen vol angst. Hij probeert zijn paard te keren, maar de graaf houdt hem tegen.
“Dat heeft geen zin,” sist die.
“Weet jij iets beter?” jammert de soldaat.
“We moeten samenblijven. Enkel dan maken we een kans.”
“Je bent gek!”
Op dat moment trekt de spookruiter zijn zwaard uit de schede. Hij heft het op en wijst in de richting van de graaf.
En dan breekt de hel los.
Het paard van een van de lijfwachten begint te snuiven en legt in opperste paardenpaniek zijn oren plat in de nek. Het gilt van angst en verheft zich op de achterbenen. De ruiter valt schreeuwend van zijn paard. Voorbenen maaien boven het hoofd van de schildwacht in de lucht. Hoeven komen denderend neer. Het misselijkmakende geluid van versplinterende botten is mijlenver te horen. Het dier hinnikt en steigert opnieuw waarna het in het bos verdwijnt.
Een van de soldaten laat een bloeddorstige strijdkreet klinken en stormt met wapperende zwarte mantel op de spookruiter af. De sterke onbekende geur van het wezen doet zijn paard echter in paniek naar links wenden. Het knalt daardoor tegen een stuk rots. Door de pijnlijke klap heft het dier wild hinnikend het hoofd en vangt daarmee de zwaardhouw op die bedoeld was voor zijn berijder. Met een afgrijselijk gebrul zakt het paard in elkaar, zijn rechterpoot onnatuurlijk gebogen onder zijn lijf. Zijn berijder wordt uit het zadel gegooid. De spookruiter heft zijn zwaard en hard grommend doorklieft hij de nek van de gevallen soldaat.
De ruiter zonder hoofd brengt met een schop zijn paard in beweging en stormt op zijn beurt met veel kabaal op zijn overgebleven tegenstanders af. Die proberen hun panikerende paarden te keren om weg te vluchten. Een van de lijfwachten aarzelt te lang. Ook zijn hoofd wordt zonder enige moeite afgehakt. Met de bloed spuitende soldaat nog stevig in het zadel, de dijbenen strak om zijn stuurloze paard geklemd, vlucht zijn paard diep het bos in...
De spookruiter krijgt intussen de vluchtende graaf in het vizier en zet de achtervolging in. Behendig laveert hij tussen de bomen door, zijn paard de sporen gevend. De graaf voelt al gauw de adem van het monster in zijn nek en hoort het gedreun van de spookhoeven in zijn oren. Wanneer hij omkijkt ziet hij hoe zijn achtervolger zijn afgehouwen hoofd uit zijn mantel haalt en door de lucht naar hem gooit. Een bal vuur en de graaf verdwijnt in het niets.
Intussen heeft de enige overlevende de burcht bereikt. Zijn ogen staan wijd panisch. "Hekserij!" roept hij. "Hekserij!". Vanuit de heuvels zijn duivelse gezangen te horen: "Run to the hills, run for your lives."
---
Dit deel werd aangepast op 23/06/2023.
Lees verder: Het Satorvierkant - 3: And The Wind Cries Marie
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10