Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Door: Leen
Datum: 16-03-2021 | Cijfer: 9.4 | Gelezen: 2588
Lengte: Lang | Leestijd: 15 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Borsten, Frankrijk, Grote Borsten, Knuffelen, Romantiek,
Alles Te Verliezen
Rouen, Normandiƫ - september 1066

"Waarom doe je zo je best?" Maryam staart Wulfbehrt onbegrijpend aan. "Je cijfert je voortdurend weg. Je brengt jezelf in gevaar door mij te helpen. Dat is stom! Ik ben de moeite van het redden niet waard, Wulfbehrt. Op een dag pakken ze jou op en snijden ze je keel over."

Zijn ogen vlammen. "Hoe onnozel denk je dat ik ben? Ja, de wereld is een verschrikkelijke plek. Ja, de kans bestaat dat ze me zonder aarzelen opsluiten. Maar denk niet dat ik het niet eerder heb zien gebeuren. Zo stom ben ik niet."

"Waarom doe je het dan? Waarom doe je zoveel moeite?"

"Omdat het leven meer moet zijn dan dit!" Hij zwijgt even en kijkt Maryam triest aan. Dan zegt hij zacht: "Velen hebben de mensheid opgegeven. De wereld is gedoemd om ten onder te gaan. Velen mogen dan blind vertrouwen op de kerk, ik niet. Misschien vergis ik me, maar ik blijf het proberen. Zo behoud ik mijn menselijkheid, zo vermijd ik dat ik net als zij word, de paters die in naam van de kerk de meest gruwelijke misdaden begaan."

"Dat is prachtig voor jou," zegt Maryam bitter. "Maar ik ben niet zo, ik geloof niet in de goedheid van de mens. Ik heb al te veel meegemaakt om iemand te vertrouwen."

Wulfbehrts uitdrukking verzacht. Hij doet een stap naar voren en neemt Maryam haar hand vast. "Ik weet niet wat je precies hebt moeten doorstaan," zegt hij, zonder haar blik los te laten, "en ik kan niet namens iedereen spreken, maar ik beloof je dat je hier veilig bent. Ik zou je nooit kwaad doen."

"Hou op," sist Maryam. "Je weet helemaal niets over me."

"Omdat je me de kans niet geeft je te leren kennen," kaatst hij terug terwijl hij haar bovenarmen vast grijpt. Verstijfd en zonder iets te zeggen staart Maryam hem aan.

"Geef me de kans je te leren kennen." hij glimlacht naar haar en kijkt haar aan met ogen vol levenskracht. Hij ziet er zo knap uit, dat het Maryam haast pijn doet. "Je bent een vechter. Ik heb nog nooit iemand als jij ontmoet, nog nooit."

"Laat me los," snikt ze.

Teleurgesteld laat hij zijn handen langs haar armen omlaagglijden. Even houdt hij haar vingertoppen vast voordat hij ze loslaat. Zijn ogen steeds op haar gezicht gericht. "Ik weet dat je bang bent." probeert hij zacht. "Ik weet dat we elkaar nog maar net kennen, maar ik weet ook dat ik nog nooit zulke gevoelens voor iemand heb gehad. Ik denk... hoop... dat jij die gevoelens wilt beantwoorden. Ik vind het moeilijk dit te zeggen, maar... ik vraag je... vertrouw me."

Heel even buigt Maryam zich naar voren. Heel even legt ze haar hand in zijn nek, terwijl ze haar lippen naar de zijne brengt. Zijn geur omhult haar. Heel even voelt ze de aandrang zich aan hem over te geven. Maar dan duwt ze hem weer van haar af. "Ga weg!" snauwt ze. "Waarom doe je jezelf dit aan? Wat probeer je te bewijzen? Denk je soms dat ik te redden ben?" Ze hoort hem naar adem happen en ziet de geschokte, gekwetste blik in zijn ogen. Ze draait zich om, gaat haar slaapkamer in en schuift de grendel dicht.

Heel even staart ze naar haar reflectie in de spiegel naast het bed. Ze ziet er vreselijk uit: een bleke donkerharige vrouw met natte sporen die vanuit haar ogen over haar wangen lopen. "Het spijt me," fluistert ze, terugdenkend aan de uitdrukking in zijn gezicht: geschokt, verraden en diepgekwetst. "Het is beter zo, echt waar. Je hebt geen idee waar je aan begint." Ze beseft dat ze dit niet lang kan volhouden. Het voelt haar zwaar Wulfbehrt op afstand te houden, te doen alsof ze hem koud laat. Daarbij wordt het steeds moeilijker haar geheim te bewaren. Vroeg of laat zou hij ontdekken wie ze echt is. En wat zou hij dan doen? Haar overleveren aan de witte pater? Misschien is het tijd om haar biezen te pakken. Niet nu. Morgenochtend. Ze zou een goed moment kiezen en wegglippen voordat hij in de gaten heeft dat ze is verdwenen. "En waar ga je naar toe?" lijkt haar spiegelbeeld te vragen. "Ik weet het niet," mompelt ze. "Het maakt niet uit, zolang ik maar uit de buurt ben van Wulfbehrt." Haar man is dood door haar en ze zou niet opnieuw dezelfde fout maken. "Hij zal mij missen, ik zal hem missen. Maar hij komt er wel overheen." Verslagen laat ze zich op bed vallen, verscheurd door tegenstrijdige emoties. Ze wil niet weg, maar een andere keuze is er niet.

Bliksemschichten, verblindend wit, en rommelende donder doorkruisen de volgende ochtend de plannen van Maryam. Als ze nu zou vertrekken, belooft het een lange natte tocht te worden. Beneden in de keuken zit Wulfbehrt aan de massieve houten tafel. Hij eet zwijgend en met neergeslagen ogen. Even kijkt hij op, maar wanneer hun blikken elkaar ontmoeten, wendt hij zich af. Maryam haar borst verstrakt. Ze voelt zich schuldig en wil zich verontschuldigen voor de vorige avond, maar dat doet ze niet. "Hij kan maar beter een hekel aan me hebben," denkt ze somber. Binnen niet al te lange tijd zou ze immers uit zijn leven verdwijnen.

"Vanavond vertrekken we," zegt hij, met een gebaar naar de deur waar een aantal spullen reeds klaar liggen. "Hopelijk zijn we weg voordat de storm ons bereikt."

Maryam fronst haar voorhoofd. "Ik zei toch..." Ze wil antwoorden dat hij zijn leven niet voor haar op het spel moet zetten, maar haar stem gaat ten onder in een hevige donderklap.

Het regent inmiddels licht, druppels tikken op het houten dak. "Maryam, of je nu wilt of niet, je gaat hulp nodig hebben om hier weg te komen. Ik breng je naar het bos en dan mag je zelf beslissen of je alleen verder gaat."

Maryam zucht. "Ik wil niet dat je hierin betrokken raakt."

"Daar is het nu te laat voor. Volgens de witte pater zijn wij man en vrouw. Als nu blijkt dat jij de voortvluchtige vrouw bent, dan ligt ook voor mij een brandstapel klaar."

"Het spijt me," reageert Maryam. "Het spijt me zo. Dit is allemaal mijn schuld." Ze barst in tranen uit.

Bij het vallen van de avond snellen twee gestaltes ongemerkt de stad door, onopvallend dicht langs de huizen. Ze lopen steegjes door in de richting van de zuidelijke stadsmuur. Die stadsmuur is geen brede muur, maar een eenvoudige muur die op vele plaatsen onderbroken is en samenvalt met de gevels van de laatste gebouwen van de stad. Over de hele lengte zitten er talloze gaten in, die door smokkelaars worden gebruikt om hun handelswaar ongemerkt de stad in te brengen.

"Halt!" klinkt het plots van achter hen. Wanneer Maryam en Wulfbehrt zich verschrikt omdraaien, zien ze een stadswachter met getrokken zwaard op hen af komen rennen. Zijn stem is schor van woede. Wulfbehrt zucht en trekt een mes vanonder zijn riem vandaan.

"Rennen!" roept hij en hij geeft Maryam een duw in de rug. Die snelt verschrikt een opening in de muur door.

Wulfbehrt verspert de doorgang van de bewaker, Maryam zo de kans gevend zich uit de voeten te maken. Beide mannen staren elkaar even bewegingloos aan. Dan ademt de bewaker diep in. "Alarm!" De schreeuw weerkaatst tussen de huizen en stijgt boven de regen uit. Wulfbehrt doet alsof hij zijn mes in een gebaar van overgave wil laten vallen, maar op het laatste moment haalt hij uit met alle kracht die hij in zich heeft. Hij steekt zijn mes in de hand die het zwaard vast heeft en nog voordat het wapen de grond bereikt, heeft hij de soldaat in een houdgreep en zet hij hem het mes op de keel. "Het spijt me, dat ik dit moet doen," mompelt Wulfbehrt en in een vlotte beweging snijdt hij de keel van de soldaat over. Wanneer hij het geluid van rennende voetstappen hoort, draait hij zich om en gaat er vandoor.

Samen met Maryam vlucht hij de heuvels in. "Niemand kent de streek beter dan ik," verzekert hij haar wanneer ze zich tussen de bomen bevinden. "Ik heb in deze streek gejaagd, weet je?". Ze lopen tussen het gebladerte door naar een beek en beginnen die stroomopwaarts te volgen. "We gaan helemaal naar boven, waar het bos dichter wordt en het moeilijk is om met een paard te komen. We zullen ons verbergen. Niemand zal ons vinden, dat zweer ik je."

Een paar uur later, diep in het bos waar de bomen tot aan de oevers van de beek staan en de hemel volledig aan het zicht onttrekken, houden de twee vluchtelingen halt aan een rotsformatie. 'De grot van de goden', zo noemde Wulfbehrts vader het. Je komt de grot binnen via een nauwe spleet in de rotsen, die met boomstammen wordt gesloten om beschut te zijn tegen slecht weer en wilde dieren. Bij de ingang van de grot maakt Wulfbehrt een vuur en gaat hij met een fakkel naar binnen. Hij doet zijn bagage af en maakt met droog hout en bladeren die her en der verspreid liggen in de grot een geimproviseerde slaapplaats. "Hier komen ze nooit," probeert hij Maryam gerust te stellen. Die zit op een rots voor zich uit te staren. Haar benen zijn dik en voelen pijnlijk aan, maar het kan haar niet schelen.

"Kom op, Maryam, doe die natte kleren uit."

Stomverbaasd staart ze Wulfbehrt aan. Hij wil dat ze haar kleren uit trekt? Het was haar niet eerder opgevallen, maar nu lijkt haar jurk zich ongemakkelijk aan haar huid te plakken. Onder de stof voelt haar huid koud en klam aan. Ze kan niet ophouden te klappertanden. Bovendien is ze hondsmoe.

Wulfbehrt komt op haar af. "Kom, je hebt nogal een schok gehad. Trek die natte kleren uit. Ik zal ze aan het vuur leggen, dan zijn ze zo weer droog."

Geschokt kruist Maryam haar armen over haar borstkas. Ze kan onmogelijk haar jurk en hemdje uitdoen. Ze kan toch niet naakt rondlopen waar hij bij is?

Wulfbehrt zucht en gaat naast haar zitten. Met een teder gebaar veegt hij een sliert nat haar uit haar gezicht. "Je bent helemaal doorweekt. Straks raak je nog onderkoeld. Die kleren moeten uit." zegt hij. Hij staat weer op en haalt een mannenhemd uit zijn bagage. "Hier trek dit aan, ik zal me intussen omdraaien."

Even later, aan het vuur, staart Maryam geniepig naar Wulfbehrt. Wat ziet hij er zo sterk en zelfverzekerd uit. Hij lijkt wel over bovenmenselijke krachten te beschikken. Uitgeput slaakt ze een diepe zucht, dankbaar dat hij haar in veiligheid gebracht heeft, maar wanhopig omwille van de uitzichtloze situatie. Het liefst zou ze een potje willen huilen, maar zelfs haar tranen lijken bevroren te zijn.

"Het is hier in ieder geval droog," lijkt Wulfbehrt haar gedachte te raden. Hij blijft even voor haar staan en gaat dan naast haar zitten. Hij neemt haar hand vast en vlecht zijn vingers door de hare en geeft er een kneepje in. Er verschijnt een lichte glimlach om zijn lippen. "Je bent een mooie vrouw, Maryam." zijn stem klinkt zo oprecht dat haar hart sneller gaat kloppen.

Wulfbehrt laat zijn ogen over het wulpse lichaam van Maryam glijden. De stof van het hemd trekt strak over haar volle borsten, zodat haar tepels duidelijk te zien zijn. Het hemd is bovendien zo kort dat het nauwelijks haar volle dijen verhult. Wulfbehrt slikt hoorbaar terwijl zijn bloed sneller door zijn aderen stroomt. Hitte neemt over zijn hele lichaam bezit van hem.

Hij slaat beschermend een arm om haar heen. Zijn arm voelt stevig en veilig aan. Maryam voelt de warmte van zijn huid onder zijn hemd. Ze houdt haar adem in en wacht. Ze vindt zichzelf een beetje onnozel. Ze weet niet wat doen en toch weet ze dat er iets staat te gebeuren.

En dan buigt hij zich naar haar toe. Hij kust haar teder. Ze opent haar lippen en drinkt zijn kus.

"Bedankt dat je me geholpen hebt," fluistert ze. De heerlijke adem van haar woorden komt tegen zijn mond aan, waardoor hij vanbinnen helemaal warm wordt. Hij staart naar haar mond op dezelfde manier waarop ze naar zijn mond kijkt. Een moment zitten ze stilzwijgend naar elkaar te staren.

Wulfbehrt wilt zich vastklampen aan haar, haar lippen opnieuw proeven, zijn handen om haar heupen slaan, zich overgeven aan zijn gevoelens... maar doet het niet. In plaats daarvan richt hij zich op. Zijn handen koesteren even haar hoofd, met zijn duimen veegt hij haar tranen weg.

"Ga jij alvast slapen, dan check ik nog even het vuur." stelt Wulfbehrt voor. Hij ziet dat Maryam moe is, hij kan zelf zijn eigen ogen ook nauwelijks openhouden.

Wanneer hij even later naast Maryam gaat liggen, ziet hij dat ze slaapt. Het is een onrustige slaap. Hij kan zien dat ze nare dromen heeft. Wanneer ze begint te jammeren en te schokken, maakt hij haar wakker. Ze haalt snel adem en huilt bijna.

"Nachtmerrie?" vraagt hij en streelt haar haren geruststellend met de achterkant van zijn vingers.

Maryam knikt. "Ik droomde dat de witte pater me te pakken had."

"Dat laat ik nooit gebeuren!" reageert Wulfbehrt fel.

Maryam glimlacht. Ze klopt met haar hand op de grond naast haar. Wulfbehrt snapt de hint en gaat opnieuw naast haar liggen. Hij zoent haar in haar nek en kruipt dicht tegen haar aan. Hij slaat zijn arm beschermend om haar heen. Liefkozend legt hij zijn hand op haar buik.

"Ontspan je en ga lekker slapen, ik wil je alleen maar in mijn armen houden."

Weldra is ze weer vast in slaap. Hij luistert naar haar ademhaling en naar de regen buiten. Dit keer slaapt ze vredig.

In Rouen luidt op datzelfde moment de alarmklok. De witte pater en zijn soldaten trekken in volle galop de stad uit.

"We krijgen haar wel!" Schreeuwt hij. "Waarschuw de heren en onze vertegenwoordigers in de omliggende dorpen en steden. Zeg hen dat er een heks ontsnapt is en dat ze dringend gevonden moet worden."
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...