Door: Leen
Datum: 28-08-2020 | Cijfer: 8.8 | Gelezen: 8104
Lengte: Lang | Leestijd: 18 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Gothic, Parijs,
Lengte: Lang | Leestijd: 18 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Gothic, Parijs,
Ontmoeting Op Het Kerkhof
7 januari 2015 - Père Lachaise, Parijs
*NIEUWSFLITS* In het hartje van Parijs zijn zeker twaalf doden en zeven gewonden gevallen bij een schietpartij op de redactie van het Franse satirische weekblad Charlie Hebdo. De terroristen gingen ongezien brutaal te werk, en vluchtten schietend door de straten van de Franse hoofdstad. Van hen ontbreekt op dit moment elk spoor. ***
WOLF
Het charmante en romantische Parijs waar ik zo gek van ben, is veranderd in een stad in oorlog: politiewagens en ziekenwagens rijden af en aan in een gekmakende kakafonie van sirenes en alarmsignalen. Ongeruste bewoners steken hun hoofden uit de vensters om informatie uit te wisselen met hun buren. Een groep tieners rent schreeuwend voorbij. Zelf ben ik ben vanuit mijn hotel onderweg naar het Centre Pompidou. Na succesvolle maar slopende onderhandelingen met een klant, ben ik toe aan enkele dagen ontspanning.
Tevergeefs, want even verder word ik tegengehouden door een gewapende agent. "Bent u toerist?" vraagt hij. Ik knik snel. "Keer terug naar uw hotel en kom niet meer naar buiten. Waar logeert u?" "Novotel", antwoord ik zonder aarzelen. De agent wijst een zijstraat aan. "Vermijd de boulevards en metro. Stap bij het minste onraad een flatgebouw binnen." Ik knik nogmaals en maak rechtsomkeer. De agent kijkt me na. Wanneer zijn radio begint te ratelen, draait hij zich schreeuwend in de microfoon om en verdwijnt hij om de hoek.
Ik passeer Père Lachaise, het beroemde kerkhof. Een van de zwarte smeedijzeren toegangshekken staat een stukje open, alsof er net iemand doorheen is geglipt. Ik duw het verder open en ga naar binnen. Het rumoer van de stad lijkt te verstommen. Hier heerst stilte en rust. Ik laat mijn blik over de graven dwalen: nette grafstenen bij de hoofdweg, meer overwoekerde stenen verderaf. Voor een indrukwekkende stenen muur staat een rij oudere grafstenen, als gebroken tanden een beetje scheef en half weggezakt in de aarde. De verzonken graven zijn overwoekerd, de grafstenen ernstig aangetast door erosie. Schaduwen spelen een kat en muis spel met de zon. Een engel met een kapotte vleugel staart me met lege ogen aan. Ooit moet het prachtig geweest zijn, nu biedt het beeldhouwwerk een spookachtige aanblik. Ik stel me heel even voor dat zich hier iets bovennatuurlijks schuilhoudt, iets kil, bedompt en eeuwenoud. Ik schud mijn fantasie van me af en huiver even wanneer er een lichte bries door de bomen strijkt. Twee duiven fladderen tussen de graven. Rond één van de graven staan dranghekken - dit van Jim Morrison - maar vandaag ligt het er verlaten bij.
Onder een overhangende boom zit een jonge vrouw in kleermakerszit voor zich uit te staren. Haar ogen fixeren zich op één van de betonnen grafstenen die voor haar liggen. Ze kijkt triest. Een smeulende joint ontsnapt met korte tussenpozen aan haar lippen. Op haar schoot ligt een boek: Diana Gabaldoon - Outlander. Haar korte haren zijn wit geverfd, zwarte make-up accentueert haar ogen. In haar lip heeft ze een piercing. Een veel te grote gebreide trui verbergt haar figuur. Ze is eerder mager dan mollig. Onder haar minirok draagt ze felgekleurde netkousen, aan haar voeten combat boots.
De vrouw kijkt op en onze blikken ontmoeten elkaar, versmelten met elkaar. Ze intrigeert me. Als betoverd blijf ik staan en staar ik haar aan. Onbeschaamd en ongegeneerd. Ik weet zeker dat onder haar stoere uiterlijk een kwetsbaarheid sluimert die ze met geen mogelijkheid kan verbloemen. Die tegenstelling tussen innerlijk en uiterlijk heeft een merkwaardig effect op mij. Mijn hart mist een slag en mijn mond wordt akelig droog. Nogmaals laat ik mijn blik aandachtig langs haar stoere lichaam gaan. Ze is geen klassieke schoonheid, ver van dat, maar ze beschikt over een bepaalde aantrekkingskracht die een weerklank vindt diep in mij.
Ik bestudeer haar en zij doet hetzelfde bij mij. Met een blik die interesse verraadt. Waardering. Op een ik wil je graag leren kennen-manier. ‘Bonjour’, lijkt ze me te zeggen, hoewel ik het niet hoor. Ik zie het aan de manier waarop haar lippen zich vormen. Die goddelijke lippen… Help, ik voel me verloren. Die mond, die wil ik kussen. Ik wil mijn armen stevig om haar heen slaan en haar tegen me aan drukken. Mijn geest slaat op hol en schotelt me allerlei erotische beelden voor, met haar zoete lippen in de hoofdrol. Wie weet welk genot haar wulpse mond een man allemaal kan bezorgen. Ik word zo door mijn fantasie in beslag genomen dat ik me niet realiseer dat de vrouw me vragend zit aan te kijken.
“Ik… eh…”. Verdomme, het lijkt wel alsof ik niet meer kan nadenken.
“Ja?” reageert ze met een opgetrokken wenkbrauw.
Met moeite maak ik mijn blik los van haar lippen en kijk ik in haar heldere ogen.
“Wat doe jij hier?” Heel goed, Wolf. Werkelijk een schitterende openingszin. Hoe lang is het al geleden dat ik zo sprakeloos ben geweest in de buurt van een andere vrouw?
Mijn stunteligheid doet haar glimlachen. “Eigenlijk zou ik die vraag aan jou moeten stellen. Want het is duidelijk dat je niet van hier bent. En als een toerist zie je er ook niet uit. Daarvoor ben je te gladjes.”
Ik frons mijn wenkbrauwen. “Gladjes?”
“Gladjes is misschien niet het juist woord. Ik bedoelde eigenlijk ‘oppervlakkig’, maar dat klinkt nogal hard.”
Daar moet ik haar gelijk in geven. Haar woorden komen aan als een stomp in mijn maag. “En waarom denk je dat?”
“Je ziet eruit als een wervelwind. Scherp, doelgericht, maar daardoor iets te veel prestatiegericht. Volgens mij ben je verslaafd aan je werk.”
Ik haal mijn schouders op. “Ik wil gewoon iets bereiken in mijn leven, is dat dan zo verkeerd?”
“Wel als je intussen vergeet te genieten. Dan ben je oppervlakkig.”
Het volgende moment staren we elkaar recht in de ogen en ademen we duidelijk hoorbaar. De lucht tussen ons in is geladen met een boel emoties. Ik ruk mijn blik van haar los, omdat ik niet wil dat mijn gelaatsuitdrukking me zou verraden. Ik ben namelijk als de dood dat ze gelijk heeft. Dat ik inderdaad oppervlakkig ben. Mijn hele leven draait momenteel immers volledig om mijn werk, om de wil daarin de beste te zijn. Maar dat heeft zijn redenen: de dood van mijn vrouw Barbara, enkele jaren geleden. Mijn werk is mijn manier om te overleven. Mijn manier om de leegte op te vullen die ze heeft achtergelaten.
Mijn ogen worden donker van pijn en emotie. De vrouw voor me bestudeert me aandachtig om de bron van die pijn te achterhalen. “Heeft dit met een vrouw te maken?” floept ze er plots uit.
Mijn hoofd schiet omhoog.
“Ik wist het! Laat me raden: ze heeft je in de steek gelaten?”
“Zoiets,” piep ik. Ik wil liever niet over Barbara praten.
In ieder geval heb jij al een relatie gehad, wat niet slecht is. Met mij houden ze het meestal nooit langer dan een paar uur uit.”
“Hoezo?” Vraag ik verrast.
“Ik intimideer de meeste mannen. Eigenlijk mag het een wonder heten dat je hier nog altijd staat.”
“Ik snap best dat je anderen afschrikt,” reageer ik oprecht.
“Maar jou niet?”
Ik haal mijn schouders op. “Nee, want je boeit me. Je bent meer dan wat je probeert uit te stralen. Volgens mij schuilt er onder dat ruige uiterlijk een gevoelig iemand. En die iemand wil ik graag leren kennen.” Ook al ken ik haar nog maar vijf minuten, toch vind ik haar opwindend, uitdagend en sexy. Bovendien sta ik te popelen om haar kwetsbare kant te leren kennen. Het zorgt ervoor dat ik haar wil beschermen, haar gelukkig maken. Het reddende-engel-syndroom, zeg maar. Hoewel ze waarschijnlijk helemaal niet gediend gaat zijn met enige vorm van bemoeizucht.
“Dus jij wilt me beter leren kennen?”
Ik knik ja.
“En wie zegt dat ik dat wil? Misschien val ik niet eens op mannen, misschien ben ik wel lesbisch.”
“Is dat zo?” reageer ik onzeker.
“Nee, maar het zou kunnen, niet? Trouwens, je hebt je zelf nog niet voorgesteld. Dat is heel onbeleefd, weet je.”
Mijn mond valt open in een O. “Ik… ik… sorry…Wolf. Ik ben Wolf.”
“Wolf,” herhaalt ze met een Frans tongval.
Mijn naam op haar lippen jaagt de hoeveelheid testosteron in mijn lichaam nog verder omhoog. Ik geniet van de manier waarop de letters van haar tong rollen. In gedachten hoor ik haar in bed verhit mijn naam fluisteren.
“En jij?”
“Marie.” Met een uitnodigend knikje gebaart ze me te gaan zitten. “Kom je erbij? Of ben je bang je broek vuil te maken? Hij lijkt nogal duur. Weet je, je mag desnoods mijn jasje wel gebruiken als dekentje.” Opnieuw kijken we elkaar aan. Gek genoeg lijkt haar blik me te verschroeien. Mijn huid brandt op de plaatsen die ze aandachtig in zich lijkt op te nemen.
Ik knik nee en ga naast haar zitten. Even blijven we alle twee voor ons uit staren. De jonge vrouw naast me intrigeert me, maar ik weet niet goed hoe ik het gesprek op gang moet brengen. Ze is mysterieus, totaal niet te vergelijken met elke andere vrouw die ik voorheen reeds ontmoet heb. “Wat doe je hier?” vraag ik opnieuw.
“Wachten,” is het antwoord van Marie.
“Waarop?”
“Op jou.” Nog voor ik kan reageren, legt ze haar hand op mijn arm. “Ik heb gewacht tot je naar me toe kwam.” Ik frons mijn wenkbrauwen, want ik begrijp niet wat ze wil zeggen. “En waarom zou je op deze plek op iemand als ik wachten?”
“Omdat mijn gevoel me dat gezegd heeft.”
“Je gevoel?”
Marie kijkt me glimlachend aan, neemt in alle stilte een lange trek van haar joint en houdt even haar adem in. “Leef vanuit je gevoel in plaats van je verstand en je wereld ziet er een stuk interessanter uit.”
Ik zwijg. Voor mij zijn haar woorden een nietszeggend gebrabbel. Onsamenhangende woorden.
“Ooit begrijp je het wel,” fluistert ze.
Ik draai me naar haar toe om te reageren, maar wanneer ik haar opnieuw aankijk, weet ik niet meer wat zeggen. Ik zie een glinstering verschijnen in Marie haar ogen en er speelt een glimlach om haar sensuele lippen. Lippen die ik dolgraag zou willen kussen. De gedachte alleen beneemt me al de adem. Ik sluit even mijn ogen en stel me voor dat haar lippen zich over de mijne sluiten. Een diepe huivering gaat door me heen. Haar aantrekkingskracht is zo sterk dat mezelf niet meer onder controle heb. Impulsief buig ik naar haar toe en duw mijn mond op haar lippen in een volslagen onverwachte kus. Een ongelooflijk lekkere kus. Ik ben gek geworden dat ik zomaar een vreemde vrouw zoen. Maar het kan me niets schelen. Marie probeert me niet eens weg te duwen. Nee, ze laat begaan. Meer nog, ze laat haar hoofd een beetje achterovervallen en duwt haar tong voorzichtig tegen mijn lippen. Dit voelt zo goed, zo perfect dat het een uiterst intense, erotische droom lijkt. Ik heb het gevoel dat dit niet echt gebeurt. Dat dit geen echte lippen zijn die teder over de mijne strijken. Ik kan me onmogelijk in de armen van een onbekende vrouw bevinden. Warme kus. Tedere tong. Zalige vrouwelijke geur. De details overtuigen me dat ik niet droom. Ik heb het gevoel dat ik gek ben geworden, maar het kan me niet schelen. Haar adem voelt warm en ik voel de behoefte haar steviger te kussen. Kreunend besef ik dat dit heel echt is en dat ik nu een besluit moet nemen: me op dit mysterieuze meisje storten of me van haar afduwen. Mijn rationele kant zegt: nu stoppen, je bent al veel te ver gegaan. Maar voor een keertje luister ik niet naar mijn verstand. Heeft Marie daarnet niet “leef vanuit je gevoel” gezegd?
Naar adem happend verbreken we onze kus. Ik kijk haar met een tedere glimlach aan. Ze schudt haar hoofd en slikt hard. “Je bent gek,” fluistert ze.
“Hoezo?”
“Je hebt me gekust.”
“Ik ben blij dat je dat hebt gemerkt.”
“Je kan niet zomaar een vreemde kussen. Weet je dat niet?”
“Ik moest dit gewoon doen. Je ziet er veel te lekker uit.”
Haar mond valt open. Met het topje van mijn wijsvinger duw ik hem weer dicht. Ik kijk weer in haar ogen om te zien welke kleur ogen onze kinderen zouden hebben. Wat ziet ze er adembenemend knap uit.
Marie nestelt zich in mijn armen en laat ze haar hoofd op mijn schouder rusten. Met een begerige blik kijk ik op haar neer. Het lijkt wel alsof onze lichamen onbewust naar elkaar worden toegetrokken, alsof niets – tijd, afstand of zelfs de dood – ons ooit zou kunnen scheiden. Op dit moment kan ik niet weten dat mijn hele wereld op het punt staat te veranderen. En zelfs al ik had geweten wat er allemaal nog zou volgen, dan nog had ik de moed of de kracht niet gehad me los te rukken uit onze omhelzing.
“Dank je Wolf, voor dit prachtige moment.”, fluistert Marie. “Maar nu moeten we hier weg.”
“Hoezo?” reageer ik.
“Het is bijna tijd.” Onrustig laat ze haar ogen over de graven dwalen. Haar ernstige blik maakt haar ouder. “Merk je het niet?”
“Wat dan?”
“Kijk dan…”
In stilte bekijk ik de graven en verlepte bloemen. Hier dwalen de herinneringen van honderd-duizenden personen, hun levens, gevoelens, illusies, dromen die ze nooit hebben kunnen realiseren, teleurstellingen, vergissingen en onbeantwoorde liefdes die hun levens vergalden... Ik laat mijn blik over de in schaduwen gehulde dodenstad dwalen, zo nu en dan pauzerend bij een vervallen beeldhouwwerk en vernielde grafstenen. Waar een begraafplaats me meestal een troostend gevoel geeft en me oproept tot zelfbezinning, word ik ditmaal overvallen door een eng gevoel. Ik voel hoe negatieve energie me in zijn greep krijgt, zoals de wortels van de klimop zich door barsten en kieren van de mausoleums wringen. Ik hou mijn hoofd schuin en vraag me af of Marie dit ook voelt.
De lucht is vochtig en graal. Opkomende mist bedekt het kerkhof met een onnatuurlijk gordijn. Een zwerm zwarte vogels vliegt op uit de boomtoppen en zweeft als een donderwolk door de hemel. "Kom nu moeten we echt gaan", klinkt Marie plots nerveus. "Het kerkhof komt tot leven."
Ik kijk haar verbaasd aan.
"Merk je het niet? Hoe alles aan het veranderen is?"
Ik wil lachen, maar ik weet, nee ik voel dat ze gelijk heeft.
Marie wijst in de richting van een zuilengalerij. Een in een zwarte cape gehulde vrouw komt onze richting uit. Een capuchon bedekt haar gezicht. Haar over de borst gekruiste handen zijn in zwarte handschoenen gestoken. De cape komt tot aan de grond, zodat haar voeten niet te zien zijn. Vanaf waar we zitten, wekt de figuur zonder gezicht de indruk te zweven zonder de grond aan te raken. In haar handen houdt ze een amulet.
Plotseling krijg ik geen lucht meer. Het is niet de ademloosheid die wordt veroorzaakt door angst maar een plotselinge verlamming waardoor je geen stap meer kunt verzetten. Ik leg geschrokken mijn hand op mijn hart. Mijn God!
“Laat haar niet merken dat je haar ziet.” Sist Marie.
“Is ze een…”
“Ja.”
“Wie is ze?”
“Dat weet ik niet.”
“Maar waarom…?”
“Sttt! Stil zijn!”
De vrouw loopt naar een grafsteen die precies onder ons uitkijkpunt ligt en blijft met de rug naar ons toe stilstaan. Het graf voor haar heeft geen naam. De vrouw buigt voorover, legt de amulet op de steen en loopt langzaam weg op dezelfde manier als ze gekomen was. Als een verschijning.
"Die amulet wil ik," sis ik. Ik spring op en loop naar het graf toe. De hanger voelt warm en zwaar aan. Op de voorkant is een matrix te zien van 5 bij 5, waarin 5 woorden staan die in alle richtingen hetzelfde aangeven.
SATOR
AREPO
TENET
OPERA
ROTAS
"Laat liggen," smeekt Marie, maar het is te laat. Bovennatuurlijk gemurmel lijkt overal vandaan te komen. We zijn omsingeld. Rondom ons meerdere silhouetten.
“Oh shit,” roep ik met een zweem van angst in mijn stem.
Ik voel hoe Marie’s hand krachtig de mijne vastgrijpt. Ze beeft. Wij beven.
Een kleine meute levenloze lichamen zweeft rondom ons als helse marionetten. Ik voel iets kouds in mijn nek. Vingers. Ik kijk op. Een gezicht glimlacht naar me. Gele ogen zonder leven.
"Rennen," gilt Marie. Ze trekt me mee. We lopen zo hard we kunnen en stoppen niet om achterom te kijken. Achter ons horen we een dolle meute krijsen. Ze janken om ons bloed.
---
Dit verhaal werd op 12/06/2023 herschreven omdat ik zelf van oordeel was dat de intro beter kon.
Verder heb ik rekening gehouden met de vele commentaren
---
Dit is mijn eerste verhaal. Ik weet dat het redelijk ongewoon is, maar hoop dat jullie het interessant vonden. Alle tips zijn welkom, ook over een eventueel vervolg. Ik zou het leuk vinden, mochten jullie willen meedenken over een verhaallijn.
Kusjes, Leen xxx
*NIEUWSFLITS* In het hartje van Parijs zijn zeker twaalf doden en zeven gewonden gevallen bij een schietpartij op de redactie van het Franse satirische weekblad Charlie Hebdo. De terroristen gingen ongezien brutaal te werk, en vluchtten schietend door de straten van de Franse hoofdstad. Van hen ontbreekt op dit moment elk spoor. ***
WOLF
Het charmante en romantische Parijs waar ik zo gek van ben, is veranderd in een stad in oorlog: politiewagens en ziekenwagens rijden af en aan in een gekmakende kakafonie van sirenes en alarmsignalen. Ongeruste bewoners steken hun hoofden uit de vensters om informatie uit te wisselen met hun buren. Een groep tieners rent schreeuwend voorbij. Zelf ben ik ben vanuit mijn hotel onderweg naar het Centre Pompidou. Na succesvolle maar slopende onderhandelingen met een klant, ben ik toe aan enkele dagen ontspanning.
Tevergeefs, want even verder word ik tegengehouden door een gewapende agent. "Bent u toerist?" vraagt hij. Ik knik snel. "Keer terug naar uw hotel en kom niet meer naar buiten. Waar logeert u?" "Novotel", antwoord ik zonder aarzelen. De agent wijst een zijstraat aan. "Vermijd de boulevards en metro. Stap bij het minste onraad een flatgebouw binnen." Ik knik nogmaals en maak rechtsomkeer. De agent kijkt me na. Wanneer zijn radio begint te ratelen, draait hij zich schreeuwend in de microfoon om en verdwijnt hij om de hoek.
Ik passeer Père Lachaise, het beroemde kerkhof. Een van de zwarte smeedijzeren toegangshekken staat een stukje open, alsof er net iemand doorheen is geglipt. Ik duw het verder open en ga naar binnen. Het rumoer van de stad lijkt te verstommen. Hier heerst stilte en rust. Ik laat mijn blik over de graven dwalen: nette grafstenen bij de hoofdweg, meer overwoekerde stenen verderaf. Voor een indrukwekkende stenen muur staat een rij oudere grafstenen, als gebroken tanden een beetje scheef en half weggezakt in de aarde. De verzonken graven zijn overwoekerd, de grafstenen ernstig aangetast door erosie. Schaduwen spelen een kat en muis spel met de zon. Een engel met een kapotte vleugel staart me met lege ogen aan. Ooit moet het prachtig geweest zijn, nu biedt het beeldhouwwerk een spookachtige aanblik. Ik stel me heel even voor dat zich hier iets bovennatuurlijks schuilhoudt, iets kil, bedompt en eeuwenoud. Ik schud mijn fantasie van me af en huiver even wanneer er een lichte bries door de bomen strijkt. Twee duiven fladderen tussen de graven. Rond één van de graven staan dranghekken - dit van Jim Morrison - maar vandaag ligt het er verlaten bij.
Onder een overhangende boom zit een jonge vrouw in kleermakerszit voor zich uit te staren. Haar ogen fixeren zich op één van de betonnen grafstenen die voor haar liggen. Ze kijkt triest. Een smeulende joint ontsnapt met korte tussenpozen aan haar lippen. Op haar schoot ligt een boek: Diana Gabaldoon - Outlander. Haar korte haren zijn wit geverfd, zwarte make-up accentueert haar ogen. In haar lip heeft ze een piercing. Een veel te grote gebreide trui verbergt haar figuur. Ze is eerder mager dan mollig. Onder haar minirok draagt ze felgekleurde netkousen, aan haar voeten combat boots.
De vrouw kijkt op en onze blikken ontmoeten elkaar, versmelten met elkaar. Ze intrigeert me. Als betoverd blijf ik staan en staar ik haar aan. Onbeschaamd en ongegeneerd. Ik weet zeker dat onder haar stoere uiterlijk een kwetsbaarheid sluimert die ze met geen mogelijkheid kan verbloemen. Die tegenstelling tussen innerlijk en uiterlijk heeft een merkwaardig effect op mij. Mijn hart mist een slag en mijn mond wordt akelig droog. Nogmaals laat ik mijn blik aandachtig langs haar stoere lichaam gaan. Ze is geen klassieke schoonheid, ver van dat, maar ze beschikt over een bepaalde aantrekkingskracht die een weerklank vindt diep in mij.
Ik bestudeer haar en zij doet hetzelfde bij mij. Met een blik die interesse verraadt. Waardering. Op een ik wil je graag leren kennen-manier. ‘Bonjour’, lijkt ze me te zeggen, hoewel ik het niet hoor. Ik zie het aan de manier waarop haar lippen zich vormen. Die goddelijke lippen… Help, ik voel me verloren. Die mond, die wil ik kussen. Ik wil mijn armen stevig om haar heen slaan en haar tegen me aan drukken. Mijn geest slaat op hol en schotelt me allerlei erotische beelden voor, met haar zoete lippen in de hoofdrol. Wie weet welk genot haar wulpse mond een man allemaal kan bezorgen. Ik word zo door mijn fantasie in beslag genomen dat ik me niet realiseer dat de vrouw me vragend zit aan te kijken.
“Ik… eh…”. Verdomme, het lijkt wel alsof ik niet meer kan nadenken.
“Ja?” reageert ze met een opgetrokken wenkbrauw.
Met moeite maak ik mijn blik los van haar lippen en kijk ik in haar heldere ogen.
“Wat doe jij hier?” Heel goed, Wolf. Werkelijk een schitterende openingszin. Hoe lang is het al geleden dat ik zo sprakeloos ben geweest in de buurt van een andere vrouw?
Mijn stunteligheid doet haar glimlachen. “Eigenlijk zou ik die vraag aan jou moeten stellen. Want het is duidelijk dat je niet van hier bent. En als een toerist zie je er ook niet uit. Daarvoor ben je te gladjes.”
Ik frons mijn wenkbrauwen. “Gladjes?”
“Gladjes is misschien niet het juist woord. Ik bedoelde eigenlijk ‘oppervlakkig’, maar dat klinkt nogal hard.”
Daar moet ik haar gelijk in geven. Haar woorden komen aan als een stomp in mijn maag. “En waarom denk je dat?”
“Je ziet eruit als een wervelwind. Scherp, doelgericht, maar daardoor iets te veel prestatiegericht. Volgens mij ben je verslaafd aan je werk.”
Ik haal mijn schouders op. “Ik wil gewoon iets bereiken in mijn leven, is dat dan zo verkeerd?”
“Wel als je intussen vergeet te genieten. Dan ben je oppervlakkig.”
Het volgende moment staren we elkaar recht in de ogen en ademen we duidelijk hoorbaar. De lucht tussen ons in is geladen met een boel emoties. Ik ruk mijn blik van haar los, omdat ik niet wil dat mijn gelaatsuitdrukking me zou verraden. Ik ben namelijk als de dood dat ze gelijk heeft. Dat ik inderdaad oppervlakkig ben. Mijn hele leven draait momenteel immers volledig om mijn werk, om de wil daarin de beste te zijn. Maar dat heeft zijn redenen: de dood van mijn vrouw Barbara, enkele jaren geleden. Mijn werk is mijn manier om te overleven. Mijn manier om de leegte op te vullen die ze heeft achtergelaten.
Mijn ogen worden donker van pijn en emotie. De vrouw voor me bestudeert me aandachtig om de bron van die pijn te achterhalen. “Heeft dit met een vrouw te maken?” floept ze er plots uit.
Mijn hoofd schiet omhoog.
“Ik wist het! Laat me raden: ze heeft je in de steek gelaten?”
“Zoiets,” piep ik. Ik wil liever niet over Barbara praten.
In ieder geval heb jij al een relatie gehad, wat niet slecht is. Met mij houden ze het meestal nooit langer dan een paar uur uit.”
“Hoezo?” Vraag ik verrast.
“Ik intimideer de meeste mannen. Eigenlijk mag het een wonder heten dat je hier nog altijd staat.”
“Ik snap best dat je anderen afschrikt,” reageer ik oprecht.
“Maar jou niet?”
Ik haal mijn schouders op. “Nee, want je boeit me. Je bent meer dan wat je probeert uit te stralen. Volgens mij schuilt er onder dat ruige uiterlijk een gevoelig iemand. En die iemand wil ik graag leren kennen.” Ook al ken ik haar nog maar vijf minuten, toch vind ik haar opwindend, uitdagend en sexy. Bovendien sta ik te popelen om haar kwetsbare kant te leren kennen. Het zorgt ervoor dat ik haar wil beschermen, haar gelukkig maken. Het reddende-engel-syndroom, zeg maar. Hoewel ze waarschijnlijk helemaal niet gediend gaat zijn met enige vorm van bemoeizucht.
“Dus jij wilt me beter leren kennen?”
Ik knik ja.
“En wie zegt dat ik dat wil? Misschien val ik niet eens op mannen, misschien ben ik wel lesbisch.”
“Is dat zo?” reageer ik onzeker.
“Nee, maar het zou kunnen, niet? Trouwens, je hebt je zelf nog niet voorgesteld. Dat is heel onbeleefd, weet je.”
Mijn mond valt open in een O. “Ik… ik… sorry…Wolf. Ik ben Wolf.”
“Wolf,” herhaalt ze met een Frans tongval.
Mijn naam op haar lippen jaagt de hoeveelheid testosteron in mijn lichaam nog verder omhoog. Ik geniet van de manier waarop de letters van haar tong rollen. In gedachten hoor ik haar in bed verhit mijn naam fluisteren.
“En jij?”
“Marie.” Met een uitnodigend knikje gebaart ze me te gaan zitten. “Kom je erbij? Of ben je bang je broek vuil te maken? Hij lijkt nogal duur. Weet je, je mag desnoods mijn jasje wel gebruiken als dekentje.” Opnieuw kijken we elkaar aan. Gek genoeg lijkt haar blik me te verschroeien. Mijn huid brandt op de plaatsen die ze aandachtig in zich lijkt op te nemen.
Ik knik nee en ga naast haar zitten. Even blijven we alle twee voor ons uit staren. De jonge vrouw naast me intrigeert me, maar ik weet niet goed hoe ik het gesprek op gang moet brengen. Ze is mysterieus, totaal niet te vergelijken met elke andere vrouw die ik voorheen reeds ontmoet heb. “Wat doe je hier?” vraag ik opnieuw.
“Wachten,” is het antwoord van Marie.
“Waarop?”
“Op jou.” Nog voor ik kan reageren, legt ze haar hand op mijn arm. “Ik heb gewacht tot je naar me toe kwam.” Ik frons mijn wenkbrauwen, want ik begrijp niet wat ze wil zeggen. “En waarom zou je op deze plek op iemand als ik wachten?”
“Omdat mijn gevoel me dat gezegd heeft.”
“Je gevoel?”
Marie kijkt me glimlachend aan, neemt in alle stilte een lange trek van haar joint en houdt even haar adem in. “Leef vanuit je gevoel in plaats van je verstand en je wereld ziet er een stuk interessanter uit.”
Ik zwijg. Voor mij zijn haar woorden een nietszeggend gebrabbel. Onsamenhangende woorden.
“Ooit begrijp je het wel,” fluistert ze.
Ik draai me naar haar toe om te reageren, maar wanneer ik haar opnieuw aankijk, weet ik niet meer wat zeggen. Ik zie een glinstering verschijnen in Marie haar ogen en er speelt een glimlach om haar sensuele lippen. Lippen die ik dolgraag zou willen kussen. De gedachte alleen beneemt me al de adem. Ik sluit even mijn ogen en stel me voor dat haar lippen zich over de mijne sluiten. Een diepe huivering gaat door me heen. Haar aantrekkingskracht is zo sterk dat mezelf niet meer onder controle heb. Impulsief buig ik naar haar toe en duw mijn mond op haar lippen in een volslagen onverwachte kus. Een ongelooflijk lekkere kus. Ik ben gek geworden dat ik zomaar een vreemde vrouw zoen. Maar het kan me niets schelen. Marie probeert me niet eens weg te duwen. Nee, ze laat begaan. Meer nog, ze laat haar hoofd een beetje achterovervallen en duwt haar tong voorzichtig tegen mijn lippen. Dit voelt zo goed, zo perfect dat het een uiterst intense, erotische droom lijkt. Ik heb het gevoel dat dit niet echt gebeurt. Dat dit geen echte lippen zijn die teder over de mijne strijken. Ik kan me onmogelijk in de armen van een onbekende vrouw bevinden. Warme kus. Tedere tong. Zalige vrouwelijke geur. De details overtuigen me dat ik niet droom. Ik heb het gevoel dat ik gek ben geworden, maar het kan me niet schelen. Haar adem voelt warm en ik voel de behoefte haar steviger te kussen. Kreunend besef ik dat dit heel echt is en dat ik nu een besluit moet nemen: me op dit mysterieuze meisje storten of me van haar afduwen. Mijn rationele kant zegt: nu stoppen, je bent al veel te ver gegaan. Maar voor een keertje luister ik niet naar mijn verstand. Heeft Marie daarnet niet “leef vanuit je gevoel” gezegd?
Naar adem happend verbreken we onze kus. Ik kijk haar met een tedere glimlach aan. Ze schudt haar hoofd en slikt hard. “Je bent gek,” fluistert ze.
“Hoezo?”
“Je hebt me gekust.”
“Ik ben blij dat je dat hebt gemerkt.”
“Je kan niet zomaar een vreemde kussen. Weet je dat niet?”
“Ik moest dit gewoon doen. Je ziet er veel te lekker uit.”
Haar mond valt open. Met het topje van mijn wijsvinger duw ik hem weer dicht. Ik kijk weer in haar ogen om te zien welke kleur ogen onze kinderen zouden hebben. Wat ziet ze er adembenemend knap uit.
Marie nestelt zich in mijn armen en laat ze haar hoofd op mijn schouder rusten. Met een begerige blik kijk ik op haar neer. Het lijkt wel alsof onze lichamen onbewust naar elkaar worden toegetrokken, alsof niets – tijd, afstand of zelfs de dood – ons ooit zou kunnen scheiden. Op dit moment kan ik niet weten dat mijn hele wereld op het punt staat te veranderen. En zelfs al ik had geweten wat er allemaal nog zou volgen, dan nog had ik de moed of de kracht niet gehad me los te rukken uit onze omhelzing.
“Dank je Wolf, voor dit prachtige moment.”, fluistert Marie. “Maar nu moeten we hier weg.”
“Hoezo?” reageer ik.
“Het is bijna tijd.” Onrustig laat ze haar ogen over de graven dwalen. Haar ernstige blik maakt haar ouder. “Merk je het niet?”
“Wat dan?”
“Kijk dan…”
In stilte bekijk ik de graven en verlepte bloemen. Hier dwalen de herinneringen van honderd-duizenden personen, hun levens, gevoelens, illusies, dromen die ze nooit hebben kunnen realiseren, teleurstellingen, vergissingen en onbeantwoorde liefdes die hun levens vergalden... Ik laat mijn blik over de in schaduwen gehulde dodenstad dwalen, zo nu en dan pauzerend bij een vervallen beeldhouwwerk en vernielde grafstenen. Waar een begraafplaats me meestal een troostend gevoel geeft en me oproept tot zelfbezinning, word ik ditmaal overvallen door een eng gevoel. Ik voel hoe negatieve energie me in zijn greep krijgt, zoals de wortels van de klimop zich door barsten en kieren van de mausoleums wringen. Ik hou mijn hoofd schuin en vraag me af of Marie dit ook voelt.
De lucht is vochtig en graal. Opkomende mist bedekt het kerkhof met een onnatuurlijk gordijn. Een zwerm zwarte vogels vliegt op uit de boomtoppen en zweeft als een donderwolk door de hemel. "Kom nu moeten we echt gaan", klinkt Marie plots nerveus. "Het kerkhof komt tot leven."
Ik kijk haar verbaasd aan.
"Merk je het niet? Hoe alles aan het veranderen is?"
Ik wil lachen, maar ik weet, nee ik voel dat ze gelijk heeft.
Marie wijst in de richting van een zuilengalerij. Een in een zwarte cape gehulde vrouw komt onze richting uit. Een capuchon bedekt haar gezicht. Haar over de borst gekruiste handen zijn in zwarte handschoenen gestoken. De cape komt tot aan de grond, zodat haar voeten niet te zien zijn. Vanaf waar we zitten, wekt de figuur zonder gezicht de indruk te zweven zonder de grond aan te raken. In haar handen houdt ze een amulet.
Plotseling krijg ik geen lucht meer. Het is niet de ademloosheid die wordt veroorzaakt door angst maar een plotselinge verlamming waardoor je geen stap meer kunt verzetten. Ik leg geschrokken mijn hand op mijn hart. Mijn God!
“Laat haar niet merken dat je haar ziet.” Sist Marie.
“Is ze een…”
“Ja.”
“Wie is ze?”
“Dat weet ik niet.”
“Maar waarom…?”
“Sttt! Stil zijn!”
De vrouw loopt naar een grafsteen die precies onder ons uitkijkpunt ligt en blijft met de rug naar ons toe stilstaan. Het graf voor haar heeft geen naam. De vrouw buigt voorover, legt de amulet op de steen en loopt langzaam weg op dezelfde manier als ze gekomen was. Als een verschijning.
"Die amulet wil ik," sis ik. Ik spring op en loop naar het graf toe. De hanger voelt warm en zwaar aan. Op de voorkant is een matrix te zien van 5 bij 5, waarin 5 woorden staan die in alle richtingen hetzelfde aangeven.
SATOR
AREPO
TENET
OPERA
ROTAS
"Laat liggen," smeekt Marie, maar het is te laat. Bovennatuurlijk gemurmel lijkt overal vandaan te komen. We zijn omsingeld. Rondom ons meerdere silhouetten.
“Oh shit,” roep ik met een zweem van angst in mijn stem.
Ik voel hoe Marie’s hand krachtig de mijne vastgrijpt. Ze beeft. Wij beven.
Een kleine meute levenloze lichamen zweeft rondom ons als helse marionetten. Ik voel iets kouds in mijn nek. Vingers. Ik kijk op. Een gezicht glimlacht naar me. Gele ogen zonder leven.
"Rennen," gilt Marie. Ze trekt me mee. We lopen zo hard we kunnen en stoppen niet om achterom te kijken. Achter ons horen we een dolle meute krijsen. Ze janken om ons bloed.
---
Dit verhaal werd op 12/06/2023 herschreven omdat ik zelf van oordeel was dat de intro beter kon.
Verder heb ik rekening gehouden met de vele commentaren
---
Dit is mijn eerste verhaal. Ik weet dat het redelijk ongewoon is, maar hoop dat jullie het interessant vonden. Alle tips zijn welkom, ook over een eventueel vervolg. Ik zou het leuk vinden, mochten jullie willen meedenken over een verhaallijn.
Kusjes, Leen xxx
Lees verder: Het Satorvierkant - 2: De Ruiter Zonder Hoofd
Geef dit verhaal een cijfer:
5
6
7
8
9
10